Vastgesteld 11 juli 2008
De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Algemeen 1
Aanleiding voor en doelstelling van dit wetsvoorstel 2
Kern van het wetsvoorstel 3
Kolencentrales in perspectief 4
Huidig CO2-beleid op het gebied van kolencentrales 4
Beleidsmatige onderbouwing 5
Alternatieven 5
Invoering drempel CO2-emissie 6
Tariefsverhoging 6
Effecten 6
Belastingopbrengst 7
Invoeringstermijn 8
Belastinglast 8
Europese aspecten 8
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatief van de gewaardeerde collega Duyvendak. Wederom zet hij zijn ideeën om in een initiatiefwetsvoorstel. De leden waarderen het zeer dat collega’s deze vorm van initiatief kiezen en niet een snel spoeddebat.
Over het wetsvoorstel zelf hebben zij een groot aantal vragen die hieronder aan de orde zullen komen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Duyvendak tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het beperken van de emissies van broeikasgassen door kolengestookte elektriciteitscentrales. Zij delen de zorg om de bouw van nieuwe kolencentrales, maar hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van genoemd wetsvoorstel van de indiener. Zij waarderen het zeer dat de indiener zijn voorstel zo uitgebreid heeft gedocumenteerd en zien uit naar de nadere gedachtewisseling over het voorstel. Genoemde leden hebben de volgende vragen over het voorstel.
Aanleiding voor en doelstelling van dit wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de initiatiefnemer doelstellingen uit het regeerakkoord onderschrijft. Zo moet Nederland zelf onverkort vasthouden aan het Kyotoprotocol en andere internationale afspraken ter reductie van de CO2 uitstoot. Zij onderschrijven de kabinetsdoelstelling om de uitstoot van broeikasgassen met 30% terug te dringen in 2020 t.o.v. 1990. In het wetsvoorstel stelt de indiener: «het doel van dit wetsvoorstel is om via een fiscale maatregel de CO2-uitstoot van kolencentrales, nieuwe en bestaande, te beperken. De manier waarop de beperking tot stand komt, wordt vrijgelaten.»
In een algemeen overleg op 3 juli 2007 had de indiener een ander doel: «De heer Duyvendak (GroenLinks) vindt dat de belasting op kolen via een interim-kolenwet nu al moet worden ingezet om de bouw van kolencentrales te voorkomen. Hij streeft ernaar om daartoe in het najaar een initiatiefwetsvoorstel in te dienen.»1
Is het ingediende wetsvoorstel, het initiatiefwetsvoorstel waarnaar de heer Duyvendak op 3 juli 2007 refereerde en is de doelstelling nog immer hetzelfde?
Gezien het grote maatschappelijke belang van de wijze van nationale energievoorziening waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft, zijn de leden van de CDA-fractie benieuwd naar het maatschappelijk draagvlak van dit voorstel: Is de initiatiefnemer bereid de reacties van belanghebbenden te onderzoeken en mee te nemen in beantwoording van de vragen?
De leden van de PvdA-fractie vinden het lovenswaardig dat de fractie van GroenLinks met dit initiatiefvoorstel poogt om de CO2-uitstoot van kolencentrales in Nederland, nieuwe én bestaande, te beperken. Deze leden vinden met de leden van de fractie van GroenLinks dat de beoogde beperking van de CO2-emissies moet worden gerealiseerd.
De leden van de PvdA-fractie vragen echter wel of hiervoor de Wet belastingen op milieugrondslag moet worden gewijzigd op de manier zoals in dit wetsvoorstel wordt beoogd. Deze vraag wordt ingegeven door de vragen die in dit verslag worden gesteld.
De leden van de SP-fractie onderschrijven de noodzaak van CO2 emissiereductie bij de elektriciteitsproductie. Het is noodzakelijk om de transitie naar schonere productie, schonere brandstoffen en duurzame energie op gang te brengen en te versnellen. Bij voorkeur in omgekeerde volgorde. Productie van elektriciteit in kolencentrales is op dit moment economisch aantrekkelijk, omdat een deel van de maatschappelijke kosten niet in de kostprijs van de producent verdisconteerd wordt. Onder die condities kan uitbreiding van de elektriciteitsproductie op basis van kolen remmende werking hebben op de ontwikkeling en innovatie van meer duurzame energiebronnen voor op de langere termijn. De leden van de SP-fractie hebben echter nog wel een aantal vragen bij het voorliggende voorstel.
De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven samen met de indiener het belang van broeikasgasemissiereductie in zijn algemeen en dat kolencentrales hier een bijdrage aan kunnen leveren. De indiener richt zich op de CO2 uitstoot van kolencentrales en geeft aan dat er onvoldoende zekerheid is dat het Europese systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten (hierna: ETS) in de volgende budgetperiode een voldoende hoge prijs van emissierechten genereert, zodat CO2-reductiemaatregelen bij kolencentrales rendabel worden. Deelt de indiener de mening dat er in het ETS sprake is van een emissieplafond en dat daardoor emissiereductie binnen het ETS systeem gegarandeerd is ook indien dit niet voor de kolencentrales binnen dit systeem rendabel is?
De indiener herintroduceert de mogelijkheid van een tarief dat voor 50% is gebaseerd op de CO2-emissie en voor 50% op de energieinhoud. Hoe verhouden de tarieven voor deze keuzeoptie zich tot het voorgestelde verhoogde tarief van 35 euro per 1000 kg kolen? Zijn deze nieuwe tarieven ten opzichte van de tarieven in de oude regeling van voor het Wijzigingsplan «Paarse krokodil» evenredig verhoogd als het vaste tarief?
Betekent de keuzeoptie indien daarvoor wordt gekozen dat bij gebruik van kolen met een lagere energie-inhoud en dus een lagere energieopbrengst minder belasting hoeft te worden betaald bij een gelijkblijvende CO2 uitstoot? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de algemene doelstelling van het voorstel van de indieners om de emissies van broeikasgassen te beperken?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de belasting in 2013 alleen geheven wordt wanneer de gemiddelde prijs van een ton CO2 in 2011 minder dan € 50 bedraagt.
Waarom kiest de indiener voor deze «alles-of-niets» benadering, zo vragen deze leden.
Ziet de indiener de volgende twee nadelen en hoe wenst hij die te ondervangen:
– De prijs van de CO2-belasting heeft flink gefluctueerd in het verleden. Het is heel wel mogelijk dat de prijs in 2011 boven de € 50 ligt en in 2013 fors lager is. Dan weten de producenten dat zij in dat jaar de belasting niet hoeven te betalen en hebben ze vanuit dit wetsvoorstel geen enkele prikkel om minder CO2 uit te stoten.
– Indien de gemiddelde prijs net onder de € 50 ligt rond november 2011, ontstaat er eind 2011 een groot belang van de marktpartijen, die kolencentrales bezitten in Nederland, om de prijs net boven de € 50 te tillen om zo een belastingheffing van meer dan € 400 miljoen te vermijden. Hiermee zou marktmanipulatie het gewaardeerde systeem van ETS ontwrichten.
De leden van de CDA fractie zien met belangstelling welke oplossingen de indiener ziet om deze twee problemen te ondervangen.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarop de hoogte van de belasting is gebaseerd. Graag zien deze leden een verdere onderbouwing op dit punt. Ook vraagt genoemde leden wat deze belasting voor gevolgen heeft voor investeerders in duurzame oplossingen, zoals biomassa gestookte centrales. Zijn de mogelijke side-effects wel voldoende onderzocht? Tot slot zetten de leden van de PvdA-fractie vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van het vaststellen hoe deze belastingsmaatregelen ingevoerd moeten worden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in tabel 1 kolencentrales slechts vergeleken worden met gasgestookte centrales. Is de indiener ook bereid om het overzicht uit te breiden met andere vormen van energie-opwekking zoals nucleaire installaties?
Verder kiest de indiener ervoor om in het hele stuk alleen gascentrales te benoemen als alternatief. Welke energiemix staat de indiener voor ogen in zeg het jaar 2020 voor de Nederlandse elektriciteitsvoorziening?
De prijs van 50 euro per ton CO2 die CCS rendabel moet maken is naar de inschatting van de CDA fractie arbitrair. Hoe zeker is de indiener van de juistheid van zijn inschatting? Afgezien van de uiteindelijke prijs, is de inschatting van experts dat CCS pas tussen 2015 en 2020 als techniek grootschalig en commercieel beschikbaar is. Zal een kolenbelasting tot die tijd niet eenvoudigweg een «botte» belastingverhoging zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de indiener wijst op bewezen technieken om de CO2 emissies van kolencentrales te beperken. Genoemde leden zouden graag willen weten in hoeverre de omschakeling op aardgas haalbaar is. Gaat het hier net als bij de bijstook van biomassa om relatief kleine technische aanpassingen tegen relatief geringe meerkosten?
Huidig CO2-beleid op het gebied van kolencentrales
De leden van de CDA-fractie merken op dat in Europees verband het ETS een forse doorbraak is in het op Europees niveau aanpakken van emissies op een gelijk speelveld. Dit gelijke speelveld kan niet genoeg benadrukt worden, omdat elektriciteit in grote hoeveelheden wordt ingevoerd en uitgevoerd binnen de Europese Unie. Dat betekent dat in principe de belasting op CO2 gelijk is in de deelnemende landen en dat verder de CO2-reductie daar plaatsvindt, waar die in de marge het goedkoopste is. Nu stelt de indiener voor om voor één veroorzaker van CO2-uitstoot een aparte belasting in te voeren in één land: op welke wijze zou dit ten goede komen aan het efficiënt en effectief (tegen zo laag mogelijke kosten) terugdringen van de CO2 uitstoot, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Nederlandse elektriciteitssector onder een Europees emissieplafondsysteem valt, waarmee de emissies worden gereduceerd. Als we er met nationale maatregelen voor zorgen dat specifiek in Nederland gevestigde centrales een nog lagere emissie halen dan vanuit de emissiehandelsystematiek zou optreden, heeft dat dan niet gewoon tot gevolg dat elders in Europa of zelfs in Nederland de emissies stijgen omdat het totale emissieplafond van het ETS gelijk blijft? Zo ja, wat is dan de logica van dit wetsvoorstel? Zo nee, wat gebeurt er dan?
De leden van de SP-fractie vragen ook welke scepsis er bij de initiatiefnemers is tegen het ETS systeem. Zien zij geen heil in het regulerend mechanisme binnen de ETS dat bij laag blijvende prijs voor emissierechten schaarste gecreëerd wordt door de uitgifte van rechten terug te schroeven?
Ook de leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het ETS-systeem.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de indiener stelt dat overweging 23 van richtlijn 2003/87/EG (de richtlijn die het ETS reguleert) een aparte kolenbelasting toestaat. Nu luidt overweging 16 van dezelfde richtlijn: «16) De bepalingen van deze richtlijn beletten de lidstaten niet om nationale handelsregelingen te handhaven of in te voeren voor het reguleren van de emissie van broeikasgassen uit andere dan de in bijlage I genoemde of in de Gemeenschapsregeling opgenomen activiteiten, of van installaties die tijdelijk uitgesloten zijn van de Gemeenschapsregeling.» Aangezien kolencentrales op bijlage 1 van de gemeenschapsregeling zijn opgenomen, vragen de leden van de CDA-fractie aan de indiener of de richtlijn het heffen van een kolenbelasting toestaat of niet en hoe dat in overeenstemming zou zijn met overweging 16.
De leden van de VVD-fractie willen weten hoe de indiener de gemiddelde marktprijs, als genoemd in artikel II, wil berekenen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Raad van State er niet van overtuigd is dat het doel van de indiener niet ook op een rechtstreekse manier kan worden bereikt. Graag ontvangen genoemde leden van de indiener een uitleg waarom dit op een rechtstreekse manier niet kan.
Datzelfde geldt voor de kritiek van de Raad op mogelijke fantoomwetgeving, waarop indiener niet diep ingaat. Tot slot graag een nadere onderbouwing van de stelling dat de wet geen punitieve sanctie zou inhouden.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de initiatiefnemer niet uitvoeriger ingaat op het argument van de Raad van State of het ontmoedigen van het investeren van de kolencentrales niet op andere manieren kan worden bereikt. Deze vraag is meer dan plausibel, omdat dit ontmoedigen al de nodige vruchten heeft afgeworpen.
Zo vragen de leden van de VVD-fractie waarom de fiscale weg is gekozen voor dit niet-fiscale doel. Zou in plaats van dit soort fiscale bestraffing niet beter voor een stimulans van CO2-zuinige stroomopwekking kunnen worden gekozen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een aantal van de onderzochte alternatieven elkaar deels tegenwerken. Zo leidt Carbon Capture and Storage (ofwel CO20opslag, hierna: CCS) tot een lagere energie-efficiency. De indiener hoopt dat door het voorstel de CO2 afvang wordt gestimuleerd. Genoemde leden vragen of deze tussenstap in de energietransitie moet worden gestimuleerd juist nu dit leidt tot een lagere energie-efficiëntie (aanzienlijke daling rendement van centrales) wat niet bijdraagt aan de duurzaamheidsdoelen. Is het niet efficiënter om zoveel mogelijk in te zetten op werkelijk duurzame energievoorziening? Genoemde leden zouden de stelling dat de Nederlandse energiebedrijven een afwachtende houding aannemen ten opzichte van CO2-opslag graag nader onderbouwd zien. Doelt de indiener hiermee op een vergelijking met buitenlandse energiebedrijven?
Het verplicht stellen van CCS wordt als een mogelijk alternatief gezien. Is dit niet een makkelijkere weg zodra deze techniek beschikbaar is? Waarom spelen op grond van «best beschikbare technieken» (hierna: BBT) milieuaspecten geen rol bij broeikasgasemissies? Indiener stelt op grond van IPPC-richtlijn dat emissiegrenswaarden voor ETS-inrichtingen kunnen worden omgezet in gelijkwaardige technische maatregelen. Nu deze grenswaarden er niet zijn zouden vervangende technische maatregelen niet in beeld zijn. Waar baseert de indiener deze conclusie op? Deelt de indiener de conclusie van genoemde leden dat de IPPC-richtlijn dergelijke technische maatregelen niet verbiedt in de situatie dat er geen emissiegrenswaarden zijn?
Indiener stelt dat een algemeen verbod op kolencentrales niet tot de mogelijkheden behoort. Kan hier nog een onderscheid worden gemaakt tussen bestaande en nieuwe kolencentrales?
Genoemde leden zouden graag nader onderbouwd zien of de voorgestelde wijziging redelijk is en niet leidt tot ongewenste effecten. Deze leden kunnen zich voorstellen dat als gevolg van de wijziging met name nieuwe kolencentrales zullen uitwijken naar het buitenland.
De leden van de SP-fractie vragen naar alternatieve schone brandstof. De initiatiefnemers spreken in het voorstel over 80% bijmenging van biobrandstoffen. Verwachten zij dat die brandstof in 2013 al in wel in voldoende mate duurzaam kan worden geproduceerd?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de gekozen emissiedrempel, het huidige gemiddelde van 550 gram CO2 per kWh, hoger ligt dan de gemiddelde uitstoot van moderne gascentrales. Is overwogen om te komen tot een meer gedifferentieerd tarief waarbij door de progressiviteit die hiermee in het stelsel ontstaat verdere emissiereductie wordt gestimuleerd? Het effect van de hefboom is weliswaar maximaal maar reikt niet verder dan de gekozen drempel. Het hefboomeffect is bovendien groter naarmate de drempel lager wordt gelegd (bijv. op 500 gram). Zijn verschillende niveaus van de emissiedrempel en de daarbij verwachte effecten onderzocht?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de indiener een variabel belastingtarief onwenselijk vindt met het oog op rechtszekerheid. Genoemde leden onderschrijven het belang van rechtszekerheid, maar vragen of de door de Raad van State voorgestelde constructie niet voldoende rechtszekerheid biedt. Per saldo zal er immers altijd sprake zijn van een prijs van 50 euro (marktprijs van een broeikasgasemissierecht + kolenbelasting). Zijn er andere voorbeelden van wetten waarbij de hoogte van het tarief weliswaar bij wet is geregeld, maar mede wordt bepaald door een bij ministeriele regeling vastgesteld bedrag? Zo ja, zijn er redenen om bij de kolenbelasting deze systematiek niet te gebruiken en bij deze andere regelingen wel?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het pleidooi voor grootschalige bijstook van biomassa zich verhoudt tot de nadelen die aan biomassa zitten, en is het reëel om te veronderstellen dat op korte termijn de gewenste hoeveelheden biomassa die voldoen aan de Cramer-criteria beschikbaar zijn? Is de drempel van 550 g/kWh haalbaar als de mogelijkheid van bijstook van biomassa onvoldoende voorhanden is?
Genoemde leden lezen met belangstelling dat de exploitanten van kolencentrales verschillende mogelijkheden hebben om de CO2 uitstoot te beperkten waaronder het nuttig gebruik van restwarmte. Het voorstel van wet behelst echter een heffing op elke geleverde kWh energie. Op welke wijze leidt het gebruik van restwarmte, via bijvoorbeeld een warmtekrachtkoppeling tot mogelijkheid om de belasting niet te betalen?
Deze leden verzoeken de indiener aan te geven hoeveel van de «winst» van zijn wetsvoorstel overblijft, zoals beschreven in tabel 3, wanneer:
– rekening gehouden wordt met het kolenconvenant (of betekent het feit dat ervan wordt uitgegaan dat het kolenconvenant 0% reductie oplevert, dat de wet pas in werking treedt indien dat convenant totaal mislukt?)
– in plaats van de kolencentrales, waarvan de bouw niet zou doorgaan, alternatieve centrales zouden worden neergezet.
De leden van de CDA-fractie zouden verder graag een nadere onderbouwing zien van het eerste kritiekpunt van de Raad van State: belastingwetgeving lijkt gebruikt te worden om een zodanige sanctie op te leggen dat een activiteit niet meer plaatsvindt. Een heffing van € 460 miljoen per jaar op bestaande kolencentrales – een prijsverhoging met 33% volgens de indiener – kan aangevochten worden onder andere op grond van artikel 6 (straffen zonder remedie) van het EVRM en het eerste protocol (onteigening) van het EVRM.
Acht de indiener de voorliggende wetgeving in overeenstemming met het EVRM en is hij bereid daar onafhankelijk advies over in te winnen? Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een uitgebreide reactie van de indiener op dit punt.
Hoe zeker zijn de volgens de indiener beperkte effecten van dit voorstel op de stroomprijs voor consumenten en bedrijfsleven? Is de indiener bereid dit extern te laten verifiëren?
De initiatiefnemers beogen met name om de bouw van nieuwe kolencentrales tegen te gaan. De leden van de SP zijn van mening dat nieuwbouw van een kolencentrale wel per saldo een positief milieueffect kan hebben als deze gekoppeld wordt aan de sluiting van een gelijk vermogen aan verouderde kolencapaciteit. Bestaat niet het risico dat de kolenwet leidt tot het langer in gebruik blijven van deze verouderde centrales, omdat het niet meer de moeite waard is om ze te vervangen door modernere kolencentrales?
De initiatiefnemers noemen ook nadrukkelijk andere afnemers van kolen die naar hun mening de belastingplichtig kunnen zijn. Daarbij worden onder andere stoomtreinen en tuincentra genoemd. Die laatste verkopen zakjes van 5 kg aan de consument die daar dan omgerekend 11ct extra voor moet gaan betalen. De leden van de SP-fractie vragen of hier niet met een kanon op een mug geschoten wordt.
De initiatiefnemers voorzien ten gevolge van het wetsvoorstel een prijsstijging € 0,01/kWh. Kunnen zijn aangeven wat het verwachte effect van de deze prijsstijging is op de brandstofmix? En wat het effect op de gemiddelde prijs voor grijze stroom?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen de verhoging van het tarief voor de huidige belastingplichtigen niet toe te passen? Het doel van het wetsvoorstel richt zich immers op de kolencentrales. Past de generieke verhoging in de beleidsmatige afweging tussen belastingopbrengst en beïnvloeding van beoogd gedrag door deze specifieke groep van huidige belastingplichtigen? Zou de indiener daarbij de constatering willen betrekken dat er voor sommige van deze huidige belastingplichtigen geen alternatief voor kolen bestaat? Hoe verhoudt de verwachte beperking in het gebruik van kolen door de groep huidige belastingplichtigen zich tot de verwachte beperking door de energiecentrales?
De leden van de SP-fractie constateren dat de initiatiefnemer vindt dat belastingopbrengsten geen doel op zich zijn. De opbrengsten dienen wat hen betreft weer terug te vloeien naar de energiesector voor CO2 reducerende maatregelen. Is de indiener van mening dat hiermee ook de ontwikkeling en toepassing van CCS moeten kunnen worden gefinancierd of denkt hij juist aan stimulering van andere reducerende maatregelen? Is het voor initiatiefnemer een bezwaar als de belasting als vergroening wordt opgenomen en gecompenseerd via belastingverlichting op arbeid en winst?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de indiener verwacht dat de meeste centrales het betalen van de belasting zullen weten te vermijden. Deelt de indiener de mening dat er dus nauwelijks sprake zal kunnen zijn van het aanwenden van extra belastingopbrengsten voor het vergroten van het uitgavenkader voor CCS en biomassa? Klopt de conclusie van genoemde leden dat de indiener voorstelt eventuele extra belastingopbrengsten breed in te zetten terwijl de kans groot is dat slechts enkele centrales deze belastingopbrengsten zullen opbrengen?
De leden van de CDA-fractie vragen: «Vanwaar de keuze voor 2011 als referentiejaar, terwijl in 2012 het nieuwe ETS systeem wordt ingevoerd?» Is een later referentiejaar niet meer voor de hand liggend? Door de invoering van dit nieuwe systeem zal er in 2012 naar alle waarschijnlijkheid sprake zijn van een hogere prijs dan in 2011. Dit kan er toe leiden dat in 2011 een kolenbelasting wordt ingevoerd, terwijl deze in 2012 weer overbodig blijkt. Dit kan toch niet de bedoeling zijn van het wetsvoorstel. Graag ontvangen genoemde leden een toelichting.
De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting van de Raad van State dat de voorgestelde inwerkingtredingsbepaling overbodig is en via een ander weg, met een variabel belastingtarief, bereikt zou kunnen worden. Het argument van de indiener dat met de datum van 2013 een goede aansluiting wordt gevonden bij het kolenconvenant en het benchmarkconvenant is te weinig inhoudelijk om de kritiek van de Raad van State weg te nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inwerkingtreding afhankelijk wordt gemaakt van de gemiddelde marktprijs van een broeikasgasemissierecht in 2011. Zou er mutatis mutandis niet ook een regeling moeten zijn voor het geval deze prijs in een later jaar weer boven de gestelde prijs uitkomt? Waarom is er niet voor gekozen om de wet alsnog in werking te laten treden als deze prijs op het ijkmoment boven de gestelde grens ligt (en de wet dus niet in werking treedt) maar op een later moment eronder? Genoemde leden vragen in verband hiermee of is overwogen om de datum van inwerkingtreding vast te leggen en het tarief van de belasting in alle gevallen met één methode te bepalen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de indiener stelt dat het begrip belastinglast recent is geïntroduceerd terwijl de Raad van State verwijst naar een advies uit 2002. Wat is op dit moment precies de status van dit begrip?
Het wetsvoorstel is volgens de leden van de CDA-fractie een directe kop op het nog in onderhandeling zijnde nieuwe emissiehandelssysteem. Hoe beïnvloedt deze kop dat onderhandelingsproces volgens de indiener? Kan de indiener toelichten welk beleid ten aanzien van kolencentrales de landen om ons heen voeren? Hoe waardeert de indiener het, indien als gevolg van dit wetsvoorstel nieuwe kolencentrales gewoon op de andere oever van de Eems zullen verrijzen, waar het Nederlandse «Convenant Kolencentrales en CO2 reductie »niet van toepassing is? Welke milieuwinst zou dat opleveren, ook rekening houdend met de mogelijkheid dat in Duitsland als gevolg van dit wetsvoorstel nieuwe, maar desalniettemin vervuilende bruinkoolcentrales zouden worden gebouwd?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de nut en noodzaak van dit initiatiefvoorstel door recente ontwikkelingen – twee van de vijf (en misschien nog meer) nieuw te bouwen kolencentrales worden uiteindelijk niet gebouwd – op losse schroeven is komen te staan. De noodzaak van dit wetsvoorstel om via een additionele maatregel de CO2-uitstoot te beperken is, daarmee wellicht voor een overgroot deel door de actualiteit achterhaald. De PvdA-fractie mist in het initiatiefwetsvoorstel dan ook de relatie met de ontwikkelingen in Europa. Kan de indiener daar nader op ingaan?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Blok (VVD), Voorzitter, Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA) en Bashir (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA) en Van Gerven (SP).