Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 maart 2008
Tijdens het overleg met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in aanwezigheid van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, op 27 februari heb ik toegezegd de Tweede Kamer binnen een week schriftelijk nader te informeren over de voorlichtings- en inschrijvingsactiviteiten die hebben plaatsgevonden in het kader van het voorstel van rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen (hierna: de Antillenregeling). Deze informatie treft u hieronder aan.
In genoemd overleg kwam de vraag naar voren of in het kader van de voorbereiding van de bij het rijksparlement ingediende ontwerp-rijkswet voorzieningen bij ziekte voor Nederlands-gepensioneerden in de Nederlandse Antillen het rijksparlement zou zijn gepasseerd door de suggestie als zou de wet al zijn goedgekeurd. Zoals ik u heb toegezegd heb ik naar aanleiding van uw vraag onderzocht of de voorlichtingsen inschrijvingsactiviteiten, die het Antilliaanse Bureau Ziektekostenvoorzieningen met ondersteuning van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) hebben verricht aanleiding kunnen geven voor bedoelde veronderstelling. Ik heb geconstateerd dat bij de ondernomen voorbereidingsactiviteiten, zowel de mondelinge als de schriftelijke, telkens naar voren is gebracht dat een en ander plaatsvond onder het beslag dat de wet nog goedkeuring van het parlement behoeft.
De desbetreffende documenten voeg ik voor uw informatie hierbij1.
In het overleg met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport kwam naar voren dat de voorbereidingsactiviteiten van het Bureau Ziektekostenvoorzieningen en het CVZ niettemin tot onrust bij betrokkenen hebben geleid. De berichten van verontruste burgers die verschillende Kamerleden hebben ontvangen, hebben ook mij bereikt. Betrokkenen verwijzen naar de inschrijvingsformulieren die zij ontvangen, maar spreken niet van het begeleidend schrijven (bijgevoegd), waaruit blijkt dat het gaat om een ontwerp-regeling waarover het parlement zich nog moet uitspreken.
De documenten overziende, moet ik constateren dat de uitvoeringsorganisaties formeel gezien telkens hebben gewezen op het voorbehoud van parlementaire behandeling.
Belangrijk is echter wel dat het voorbehoud nu eens zeer summier en soms in dusdanige bewoordingen is gemeld dat dit de nodige voorkennis veronderstelt van procedures bij formele wetgevingstrajecten om de met het voorbehoud gemoeide boodschap daadwerkelijk te kunnen vatten. Ik kan en wil niet anders constateren dan dat uw Kamer mij daar terecht op heeft gewezen.
Het geven van tijdige voorlichting is op zichzelf geheel in lijn met de veelvuldig geuite wens van uw Kamer om zo spoedig mogelijk een regeling voor betrokkenen te treffen (zie vragen van de SP-fractie tijdens de Begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 20 december 2006 (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 20, blz. 1930–1949), Kamervragen van de SP-fractie van 25 april 2007 (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2006–2007, nr. 1759), Kamervragen van de CDA-fractie van 22 november 2007 (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 929) en laatstelijk de vraag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken van 20 december 2007 (07-VWS-B-102)) en is ook in lijn met de conclusie die de regering heeft verbonden aan het rapport «Zorg(en) in het buitenland» van de Nationale Ombudsman, over de wijze waarop personen die in het buitenland wonen door het CVZ zijn voorgelicht over de invoering van de Zorgverzekeringswet. Voorlichting is één van de belangrijkste pijlers bij de implementatie van nieuw beleid en dat geldt des temeer met betrekking tot personen die in het buitenland wonen en de ontwikkelingen als het ware «van een afstand» beleven, maar dan moet deze voorlichting ook voor een ieder zo inzichtelijk mogelijk zijn. Dat had beter gekund en dit is en blijft een onderwerp dat mijn voortdurende aandacht heeft.
Naar aanleiding van de opmerking van uw Kamer over de motie van de Staten van de Nederlandse Antillen op 4 december 2007 inzake het rechtskarakter van de regeling, deel ik u nog mee dat ik mij, ook met betrekking tot de voorbereidings- en voorlichtingsactiviteiten, beraad op de gevolgen daarvan voor het onderhavige wetsvoorstel. Ik zal u over de uitkomst hiervan nader informeren.
Het bovenstaande overziend, zal ik de bij de voorlichting betrokken instanties op de hoogte stellen van uw en in het verlengde daarvan ook mijn bevindingen rondom de in het verleden geboden voorlichting. Ook zal ik de media op de Nederlandse Antillen via een persbericht in kennis stellen van het feit dat het voorbehoud van parlementaire goedkeuring tijdens de voorlichtings- en registratiecampagnes krachtiger tot uitdrukking had moeten komen.