Vastgesteld 5 februari 2007
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave | Blz. |
ALGEMEEN | 1 |
Tweesporenbeleid: voorwaardenscheppend beleid en verbetering van de individuele rechtsbescherming | 2 |
Uitbreiding van de WGBH/CZ met wonen, met behoud van de Wvg en de Wmo | 4 |
Budgettaire consequenties, handhaving, administratieve lasten | 5 |
ARTIKELSGEWIJS | 5 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen om de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) te wijzigen in verband met de uitbreiding met wonen. Zij vinden dat iedereen in onze samenleving zo goed mogelijk moet kunnen participeren. Dat geldt zeker ook voor gehandicapten en chronisch zieken. Deze leden zijn altijd voorstander dat de overheid de voorwaarden schept voor participatie, maar zij beseffen ook dat we er daarmee niet zijn. Er zal ook wetgeving moeten zijn op grond waarvan de gelijke behandeling en kansen beter zijn gewaarborgd.
De leden van PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel waarin het recht op gelijke behandeling voor gehandicapten en chronisch zieken ook nadrukkelijk van toepassing wordt verklaard op wonen. Deze leden onderschrijven het belang van de aanvullende rechterlijke mogelijkheden die gelijke behandeling van gehandicapten en chronisch zieken op het gebied van wonen beoogt. Het wetsvoorstel waarbij de verschillende sectorale wetten op gelijke behandeling met elkaar worden geïntegreerd zien zij met belangstelling tegemoet. De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat deze integratie niet moet zorgen voor vertraging in de uitbouw van de rechten van gehandicapten en chronisch zieken. Over het voorliggende wetsvoorstel hebben genoemde leden echter nog wel een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met de uitbreiding van wonen. Deze leden staan positief tegenover de voorgestelde wijziging.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de wijziging van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in verband met de uitbreiding met wonen. Deze leden hebben in 2003 ingestemd met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en zijn blij met de stappen die worden gezet in de verbetering van de rechtspositie van mensen met een handicap of chronische ziekte en in hun mogelijkheden tot volwaardige participatie. De wetswijziging die voorligt roept nog wel een aantal vragen op.
Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennis genomen van het wetsvoorstel om de WGBH/CZ te wijzigen. Zij vinden het een sympathiek voorstel, maar hebben wel enkele vragen over de reikwijdte ervan.
Tweesporenbeleid: voorwaardenscheppend beleid en verbetering van de individuele rechtsbescherming
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat hoewel het Bouwbesluit van 2003, dat generiek verplicht tot aanpasbaar en toegankelijk bouwen de noodzaak tot het plegen van specifieke woningaanpassingen beperkt heeft, uitbreiding van de reikwijdte van de WGBH/CZ met het onderdeel wonen wenselijk kan zijn. Deze leden benadrukken te willen weten hoe deze wetswijziging in de praktijk zal uitpakken. Dat betreft met name op hetgeen een gehandicapte of chronisch zieke in de praktijk gaan merken van de onderhavige aanpassing en ook wat de gevolgen zijn van deze wetsuitbereiding voor de uitvoerders van de wet. In dat kader worden de volgende vragen gesteld. Wat voegt deze wet toe aan de huidige uitvoeringspraktijk voor de verschillende spelers? Wat voor verschil maakt de wet in praktijk voor een particulier die een aanvraag voor het bouwen van een eigen woning indient? Wat betekent dit voor bouwers van sociale huurwoningen en voor zorgaanbieders die de nieuwbouw gaan realiseren?
Per 1 januari 2007 is de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) opgegaan in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Wvg zag vooral toe op het voorwaardenscheppend en stimulerend beleid. Artikel 4 van de Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft die de persoon onder meer in staat stelt zich te verplaatsen in en om de woning; de compensatieplicht. Wat zal deze wetswijziging concreet veranderen aan de positie van cliënten die eenwoningaanpassing nodig hebben? Is de beslissing van de gemeente in het kader van de Wmo leidend, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De «Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek» geeft gemeenten de mogelijkheid aanvullende eisen met betrekking tot het inkomen te stellen aan gegadigden voor een huisvestingsvergunning. Heeft onderhavig wetsvoorstel consequenties voor deze zogenoemde «Rotterdamwet»?
Allereerst vragen de leden van de PvdA-fractie naar de algemene grens die is aangeven tussen de twee beleidssporen. Uit de memorie van toelichting blijkt dat er wat de regering betreft geen enkel effect van voorliggend wetsvoorstel is op de praktijk van aanpassingen zoals die voorheen via de Wvg en tegenwoordig via de Wmo zijn geregeld. Juist door het algemene karakter vragen deze leden of dat klopt. Gelijke behandeling voor deze doelgroep is van zeer groot belang, maar de leden van de PvdA-fractie zijn wel bezorgd dat er niet onverhoopt toch een recht op buiten proportionele aanpassingen ontstaat waarbij de kosten en rompslomp voor verhuurders zeer groot kunnen zijn.
Genoemde leden vragen hoe de wet zich verhoudt tot het zogenaamde «eerste beleidsspoor» het voorwaardenscheppend beleid. In het wetsvoorstel wordt geschreven dat dit uitsluitend zaken voor de uitvoering van de Wmo zijn. Deze leden vragen wat de werking van deze wet is bij een casus als de volgende, die is gebaseerd op een werkelijke situatie. Stel dat er een groot nieuwbouwproject wordt gebouwd waarbij door de gemeente «toegankelijkheid voor gehandicapten» als randvoorwaarde is gesteld. Bij oplevering blijkt dat er niet voldoende toegankelijk is gebouwd. Bijvoorbeeld door problemen met parkeren waardoor er geen ingangen meer op maaiveld zijn, maar allemaal een meter boven maaiveld, waarbij het bouwbesluit is overtreden. Kan dan een toekomstige bewoner (huurder of koper) aanspraak maken op deze wet om de aanpassingen te laten uitvoeren zonder dat deze huurder of koper de regeling die in de Wmo geldt, met alle beperkingen van dien, hoeft aan te spreken? De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang dat bij nieuwe wijken, zeker bij oude steden die grotendeels uit slecht aanpasbare woningen bestaan, zo wordt gebouwd dat woningen toegankelijk zijn of eenvoudig toegankelijk kunnen worden gemaakt voor gehandicapten en chronisch zieken. Welke partij heeft bij een dergelijke casus de verantwoordelijkheid voor de aanpassingen? Is dat de gemeente die kennelijk de projectontwikkelaar c.q. bouwer niet aan de eisen van het bouwbesluit heeft gehouden? Is dat de ontwikkelaar c.q. bouwer die simpelweg het bouwbesluit en/of gemeentelijke randvoorwaarden heeft overtreden? Of is het de makelaar die, op basis van deze aanvulling op de WGBH/CZ, verkoopt aan iemand uit de doelgroep en niet mag weigeren? Naast deze ene casus willen deze leden ook weten hoe de verantwoordelijkheidsverdeling in dit soort zaken is geregeld en wat de mogelijke sancties zijn die staan op het niet naleven van deze regelingen, wetten en besluiten? Vooral het Bouwbesluit is hierbij van groot belang.
Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of door de beperkingen die zijn opgenomen in dit wetsvoorstel de daadwerkelijke toegevoegde waarde die dit wetsvoorstel biedt niet te beperkt maken. Hoe denkt de regering daarover? Kunt u een aantal voorbeelden noemen waarbij dit wetsvoorstel een duidelijke toegevoegde waarde heeft? Hoe voorkomt u dat de beleidssporen niet goed op elkaar aansluiten zodat mensen met een handicap of chronische ziekte buiten de boot vallen en geen woning kunnen bemachtigen.
Hoe ziet de regering de verhouding tussen huur en koopwoningen ten aanzien van de nieuwe mogelijkheden die dit wetsvoorstel biedt? Bij grote woningbouwcorporaties zullen de middelen aanwezig zijn om te voldoen aan dit wetsvoorstel, maar bij particuliere verkoop van woningen of bij verhuur door particulieren zal het lastig zijn om te voldoen aan de genoemde verplichtingen. Hoe denkt de regering dat dit in de praktijk zijn beslag zal krijgen? Tegen welke problemen zullen deze kleinere aanbieders op de woningmarkt aanlopen? Welke andere verschillen voorziet de regering in de toepasbaarheid van deze wet tussen koop en huur?
Een ontwerp van het wetsvoorstel is voorgelegd aan organisaties van belanghebbenden, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. In hoofdlijnen is men positief over het voorstel. Diverse organisaties wijzen wel op het belang van een goede samenhang met de ontwikkeling van de Wmo waar de Wvg in opgaat. Op dit terrein hebben genoemde leden de volgende vragen. Zijn de collectieve voorzieningen, als het gaat om zorgplicht en de aanpassing van de woning, voldoende geborgd nu de Wvg in de Wmo opgaat? Gaat het compensatiebeginsel ook op het gebeid van fysieke woningaanpassing op? Hoe groot is de ruimte binnen het gemeentelijke beleid als het gaat om beleid op het gebied van woningaanpassing? Kunnen er (grote) verschillen tussen het beleid van verschillende gemeenten gaan optreden? Wat betekent dit in relatie tot voorliggende wetswijziging?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vernomen dat aan de onderkant van de woningmarkt door gehandicapten en chronisch zieken met een kleine beurs problemen worden ervaren als het gaat om betaalbare huisvesting, zoals Wajong-ers (jonggehandicapten). Hoe aanpasbaar en bereikbaar is de sociale woningbouw? Kan de voorliggende wetswijziging een positieve rol van betekenis spelen bij het vergroten van de aanpasbaarheid en financiële bereikbaarheid van sociale woningbouw voor de doelgroep van weinig kapitaalkrachtige gehandicapten en chronisch zieken?
De leden van de SGP-fractie zullen allereerst stilstaan bij het voorwaardenscheppend beleid. In het Bouwbesluit 2003 is opgenomen dat bij de bouw al rekening gehouden moet worden met de aanpasbaarheid van woningen. Graag ontvangen deze leden een toelichting over de wijze waarop hiermee tot op heden wordt omgegaan. In hoeverre worden deze regels bij nieuwbouwprojecten nageleefd? Zijn er knelpunten die juist aanpassing in een later stadium bemoeilijken?
Vervolgens vragen deze leden aandacht voor het tweede beleidsspoor. Als zij het goed begrijpen is de strekking van het voorliggende wetsvoorstel betrekkelijk beperkt. Voor een belangrijk deel (bouwkundige en woontechnische aanpassingen) wordt er immers gekeken naar de Wmo. Kan concreet worden aangegeven in wat voor situaties het wetsvoorstel een betere bescherming biedt dan tot nu toe al mogelijk is?
In de memorie van toelichting wordt gesproken over de toepasbaarheid van deze wet voor zorginstellingen. De conclusie van de regering is dat voor zover er sprake is van verblijf op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) dit wetsvoorstel niet van toepassing is. De leden van de SGP-fractie vragen of dit betekent dat bewoners die gebruik maken van intramurale zorg minder rechten hebben dan bewoners die gebruik maken van extramurale zorg. Wordt hiermee niet een nieuwe vorm van rechtsongelijkheid gecreëerd? Wat is daarvoor de legitimering?
Mede in het licht van eventuele toekomstige plannen om de AWBZ te veranderen, vragen deze leden of dit wetsvoorstel automatisch van toepassing is als ervoor gekozen zou worden om de «woonfunctie’ uit de AWBZ te halen. Of zou er dan een wetswijziging nodig zijn?
Uitbreiding van de WGBH/CZ met wonen, met behoud van de Wvg en de Wmo
De leden van de CDA-fractie constateren dat het de bedoeling is om op termijn de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ), de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid te integreren in de Algemene Wet gelijke behandeling (Awg). In het wetsvoorstel dat hiertoe is ingediend bij de Raad van State gaat het om een technische integratie en niet om een inhoudelijke. Wat zijn de gevolgen van deze integratie in de uitvoering van onderhavige wetsuitbreiding, dus specifiek het terrein wonen? Wat zal dit betekenen voor de praktijk van gehandicapten en chronisch zieken? Op welke termijn kan de integratiewet tegemoet worden gezien en hoe zal dit zich verhouden tot de verder voorziene aanbouw van de WGBH/CZ?
De VNG merkt op dat de wetgeving een lege huls zou zijn en dat de verbinding gemist wordt tussen de beleidsdossiers AWGB, WGBH/CZ, inclusief beleid en de Wmo. Hoe beoordeelt de regering deze opmerkingen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Budgettaire consequenties, handhaving, administratieve lasten
Kan duidelijk worden gemaakt of de uitvoering van de wet extra kosten met zich meebrengt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De Commissie gelijke behandeling (Cgb) die volgens de prognoses in het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet met een relatief beperkt aantal verzoeken tot oordeel geconfronteerd zal worden, zal voor deze extra belasting worden gecompenseerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stelt dat gemeenten niet gecompenseerd worden voor de uitbreiding wonen met de daarbij behorende financiële middelen. Is de regering van mening dat de VNG deze opmerking terecht maakt? Kan de regering uitsluitsel geven over het punt van de VNG dat voor de uitbreiding met wonen de daarbij behorende financiële middelen uitgetrokken zouden moeten worden, zo vragen zowel de leden van de CDA-fractie als de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vernomen dat het Bouwbesluit 2003 slecht zou worden nageleefd. Wat betekent de voorliggende wetswijziging voor de handhaving van het Bouwbesluit? Betekent de wetswijziging een versterking van de handhaving van het Bouwbesluit? Of is de naleving van het Bouwbesluit een randvoorwaarde om de wetswijziging WGBH/CZ met wonen goed te implementeren?
De definitie van woonruimte omvat tevens de (onzelfstandige) kamer. Op basis van die toevoeging geldt de WGBH/CZ dus ook voor kamerbewoners. De leden van de SGP-fractie vragen wat de consequenties hiervan zijn, mede in het licht van het gegeven dat kamerbewoners geen recht hebben op aanpassing van hun woonruimte via de Wvg/Wmo. Levert deze toevoeging nog nieuwe verplichtingen op voor (particuliere) kamerverhuurders? Betekent de toepasselijkheid van artikel 6c dat het ook voor kamerverhuurders geen verschil maakt of een huurder een handicap heeft of niet? Hebben verhuurders van zelfstandige woonruimten en verhuurders van kamers dus precies dezelfde verplichtingen op basis van dit wetsvoorstel?
De regering onderzoekt de mogelijkheden om de financierings- en verzekeringsovereenkomst in meer algemene zin onder het bereik van de WGBH/CZ te brengen. Welk voordeel is daarmee gemoeid en kan worden toegelicht wat daarbij eventueel de problemen zouden kunnen zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de PvdA-fractie willen wat betreft de toelichting op artikel 6b waarin duidelijk wordt gemaakt dat overeenkomsten wat betreft financiering of verzekering van woonruimte buiten het bestek van artikel 6b vallen benadrukken dat het grote waarde hecht aan het onderzoek op dit punt. Deze leden zijn van mening dat mensen die zelfstandig woonruimte kunnen en willen kopen en/of huren niet door de onhaalbare eisen die hypotheekverstrekkers en/of verzekeraars stellen per saldo mogen worden geblokkeerd in hun streven naar zelfstandige woonruimte. Wanneer verwacht de regering met concrete voorstellen dienaangaande te komen?
In de toelichting op artikel 6b wordt een voorbeeld gegeven van de vierde etage van een portiekflat zonder lift. Een potentiële bewoner heeft zelf de verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van de mogelijkheden om een aanpassing te krijgen via de gemeente. Mocht deze persoon die navraag niet hebben gedaan, terwijl hij er toch gaat wonen, heeft een dergelijke handeling dan nog consequenties voor de verhuurder, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
Artikel 2 van de WGBH/CZ is niet onverkort van toepassing op onderhavig wetsvoorstel, omdat er een negatieve prikkel vanuit zou gaan. In dat artikel wordt geregeld dat de verplichting tot het aanbrengen van doeltreffende aanpassingen niet geldt wanneer er sprake is van onevenredige belasting. Artikel 6c bepaalt dat artikel 2 niet van toepassing is, indien het een bouwkundige of woontechnische aanpassing in of aan de woonruimte betreft. Onderschrijft de regering de interpretatie van de leden van de CDA-fractie dat artikel 2 van de Wet gelijke behandeling niet van toepassing is omdat de Wmo hier reeds in voorziet?
De inperking van het wetsvoorstel die uit artikel 6c volgt beperkt de reikwijdte aanzienlijk. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de termen «bouwkundige of woontechnische aanpassingen in of aan de woonruimte» moet en worden opgevat. Wat valt daar wel en niet onder? Valt een aanpassing van een toegangshal in een flat om scootmobielen te herbergen hier wel of niet onder? En als deze aanpassing slechts een huisregel betreft dat er geen fietsen mogen worden gestald, valt die huisregel er dan wel onder?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Atsma (CDA), Verburg (CDA), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), fng. voorzitter, Ferrier (CDA), Joldersma (CDA), Eijsink (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP) en Bouwmeester (PvdA).
Plv. leden: van der Staaij (SGP), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), Azough (GL), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Van Hijum (CDA), Haverkamp (CDA), Spekman (PvdA), Verdonk (VVD), Griffith (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gill’ard (PvdA), Van de Camp (CDA), Langkamp (SP), Jacobi (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Blom (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Graus (PVV), Luijben (SP) en Hamer (PvdA).