Ontvangen 18 september 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
In artikel I, onderdeel B, wordt «Bij het horen» vervangen door: Voorafgaand aan het horen.
II
In artikel I, onderdeel C, wordt «voorzover» vervangen door: voor zover.
III
Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:
D
Aan artikel 83 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. De in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden kunnen ook betrekking hebben op zaken die geen verband houden met hetgeen de vreemdeling in de procedure inzake de aanvraag van een vergunning, bedoeld in artikel 28, naar voren heeft gebracht.
IV
Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:
E
In paragraaf 2. «beroep op de rechtbank» wordt, onder vernummering van artikel 83a tot artikel 83b, na artikel 83 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 83a
Indien het beroep gericht is tegen een beslissing op een herhaalde aanvraag en aannemelijk is dat uitzetting van de vreemdeling strijdig zou kunnen zijn met een voor Nederland geldende internationaalrechtelijke verplichting beoordeelt de rechtbank het beroep als ware het gericht tegen een beslissing op eerste aanvraag.
V
Na artikel II wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIA
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie stuurt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de effecten van deze wet in de praktijk.
Deze wijzigingen strekken ertoe het voorstel van wet, zoals dit is ingediend op 9 oktober 2006 aan te passen aan de huidige stand van het vreemdelingenrecht en enige redactionele aanpassingen te doen.
Sinds de indiening van het wetsvoorstel is artikel 83 ingrijpend gewijzigd (Stb. 2010, 202), en is ex nunc toetsing ingevoerd in het vreemdelingenrecht. Sindsdien geldt dat de rechtbank bij het besluit mede betrekt de feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd en wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt. Als gewijzigde feiten en omstandigheden kunnen ook nieuwe bewijzen voor eerdere feiten worden aangevoerd.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze bepaling echter nauwer uitgelegd dan ons inziens de bedoeling is. Bij uitspraak van 21 juni 2013, nr. 201202422/1 heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank asielmotieven niet hoeft te betrekken bij zijn beoordeling indien die asielmotieven pas in beroep zijn ingebracht en die geen verband houden met hetgeen een vreemdeling in de bestuurlijke fase aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Slechts indien een vreemdeling weet te rechtvaardigen waarom hij een asielmotief dat verband houdt met feiten en omstandigheden die zich reeds vóór het besluit hebben voorgedaan, niet al in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd, kan een rechtbank dit motief krachtens artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 bij de beoordeling van het beroep betrekken. Hiermee wordt weer een essentiële beperking aangebracht in de ex nunc toetsing door de rechtbank.
Anders dan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State – is de indiener van mening dat «verwijtbaar niet in de bestuurlijke fase naar voren gebrachte asielmotieven» wel binnen de omvang van het geding als bedoeld in artikel 8:69 Algemene wet bestuursrecht dient te vallen, gezien:
1. de korte duur van de bestuurlijke fase in een groot deel van de asielprocedures;
2. het ontbreken van de bezwaarschriftfase in de asielprocedure;
3. de noodzaak om later aangevoerde reële gronden voor vrees voor vervolging alsnog in de beoordeling te betrekken bij de beslissing over uitzetting; en
4. het feit dat het bovendien in lijn met de kerngedachte, het terugdringen van, herhaalde asielaanvragen, van het wetsvoorstel en de oorspronkelijke Vreemdelingenwet 2000, wenselijk is om ook nieuwe asielmotieven mee te toetsen bij de rechtbank. Ook nieuwe asielmotieven kunnen immers leiden tot toewijzing bij een nieuwe aanvraag.
Om deze redenen wordt dan ook expliciet in een nieuw achtste lid van artikel 83, de restrictieve uitleg van de ex nunc toets door de Raad van State teruggedraaid.
De bewijsvoorlichtingsplicht zoals deze was voorgesteld in artikel 38 wordt licht gewijzigd. Voorop staat dat het bestuur de vreemdeling moet uitleggen welke feiten hij moet aantonen en wanneer. Als het bestuur dit niet doet, mag het de vreemdeling niet tegenwerpen dat het bewijs niet is geleverd. In het wetsvoorstel was geregeld dat de voorlichting plaatsvindt bij het horen. De bewijsvoorlichting vindt thans plaats op grond van artikel 3.109, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit voorafgaand aan het horen. VluchtelingenWerk Nederland is belast met de uitvoering hiervan. Er is geen reden om in de huidige situatie verandering aan te brengen, maar indiener is wel nog altijd van mening dat de bewijsvoorlichtingsplicht in een formele wet geborgd dient te worden. De tekst van het wetsvoorstel is daarom op dit punt gewijzigd.
Voorts is sinds de indiening van het wetsvoorstel reeds een artikel 83a ingevoegd in de vreemdelingenwet (Stb. 2012, 682). Hierdoor is vernummering noodzakelijk. Van de gelegenheid is tevens gebruikgemaakt om het artikel te verhelderen. Indiener is van mening dat de rechter ook bij herhaalde aanvragen inhoudelijk moet kunnen toetsen (zie de memorie van toelichting blz. 11–15). Het feit dat cruciaal bewijs pas in een herhaalde aanvraag voor het eerst wordt aangedragen, wordt door de UNHCR, het Antifoltercomité en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens niet als problematisch gezien. Uit de rechtspraak van het Antifoltercomité en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat slechts wordt vastgesteld dat er cruciaal bewijs is en of hieruit een risico op schending van bijvoorbeeld artikel 3 EVRM volgt bij uitzetting. Aan de vraag waarom het bewijs niet eerder in de procedure is aangevoerd door de asielaanvrager wordt niet veel belang gehecht. Indiener wil benadrukken dat het expliciet de bedoeling is van artikel 83a dat de rechter ook in geval van een «arguable claim» – en niet alleen in gevallen van evidente schendingen van internationale verplichtingen – moet kunnen kijken naar het beroep als ware dit gericht tegen een eerste, en niet herhaalde, aanvraag.
Tot slot wordt er een evaluatiebepaling aan het voorstel toegevoegd. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van het voorstel zal geëvalueerd worden wat de effecten zijn voor de praktijk. Hierbij zal in ieder geval gekeken worden naar de effecten van het voorstel voor het aantal herhaalde aanvragen. De afgelopen jaren is het aantal herhaalde aanvragen sterk toegenomen. Hoewel indiener van mening is dat het wetsvoorstel niet tot een verhoging van het aantal herhaalde aanvragen zal leiden, meent indiener wel deze trend scherp in de gaten moet worden gehouden.
Schouw