Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Wet bereikbaarheid en mobiliteit aan te vullen met bepalingen over het versnellingstarief, en om de uitvoerbaarheid van die wet te verbeteren, onder meer door de wet aan te vullen met bepalingen over heffing van het toltarief op bestaande wegen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt gewijzigd als volgt.
Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c wordt «de artikelen 13, 21 en 26» vervangen door: de artikelen 13, 21, 24 en 26.
2. De onderdelen d en e worden geletterd h en i.
3. De onderdelen f en g vervallen.
4. Na onderdeel c worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:
d. expresbaantarief: een tarief als bedoeld in artikel 13;
e. toltarief: een tarief als bedoeld in artikel 21;
f. versnellingstarief: een tarief als bedoeld in artikel 24;
g. kilometertarief: een tarief als bedoeld in artikel 26;.
5. Aan het slot van onderdeel i (nieuw) wordt de puntkomma vervangen door een punt.
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de aanwijzing betrekking heeft op meerdere betaalpunten, wordt de tweede volzin toegepast op die betaalpunten gezamenlijk.
2. In het tweede lid wordt «De goedkeuring wordt geweigerd» vervangen door «De goedkeuring wordt onthouden» en wordt «artikel 14, onderscheidenlijk artikel 22, eerste lid» vervangen door: artikel 14, artikel 22, onderscheidenlijk artikel 25.
3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de in het tweede lid bedoelde aanwijzing betrekking heeft op meerdere betaalpunten, wordt onderdeel b van dat lid toegepast op die betaalpunten gezamenlijk.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid betrekking heeft op:
a. een toltarief, vermeldt de aanwijzing de begrote totale netto-opbrengst;
b. een versnellingstarief, vermeldt de aanwijzing de begrote extra kosten van de eerdere oplevering, bedoeld in artikel 25, onderdeel a, onder 2°, onderscheidenlijk onderdeel b, onder 2°.
De artikelen 5 en 6 komen te luiden:
1. Op de heffing en invordering van een mobiliteitstarief op een weg, in beheer bij het Rijk, zijn de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van hoofdstuk II, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
2. Voor de toepassing van het eerste lid op het toltarief en het versnellingstarief:
a. treedt Onze Minister in de plaats van de directeur, de inspecteur, de ontvanger, het bestuur van ’s Rijks belastingen, de belastingdeurwaarder en de ambtenaren van de rijksbelastingdienst;
b. wordt in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 onder «Onze Minister» verstaan: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
3. Op het toltarief en het versnellingstarief op een weg, in beheer bij een provincie, gemeente of waterschap zijn § 1 en § 3 van hoofdstuk XV van de Provinciewet, § 1 en § 4 van hoofdstuk XV van de Gemeentewet, onderscheidenlijk de hoofdstukken XVI en XVIII van de Waterschapswet van toepassing.
4. Indien een mobiliteitstarief wordt nageheven, blijft artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen buiten toepassing.
1. Een mobiliteitstarief wordt op aangifte voldaan.
2. Het passeren van een betaalpunt met een motorrijtuig wordt aangemerkt als het doen van aangifte.
3. Het doen van aangifte is geen aanvraag.
4. Het mobiliteitstarief wordt betaald voorafgaand aan de aangifte, gelijktijdig met de aangifte of, in afwijking van artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, onverwijld na de aangifte.
5. Het mobiliteitstarief kan worden betaald door een ander dan de houder van het motorrijtuig.
6. De hoogte van het mobiliteitstarief per passage kan verschillen naar gelang van het verschil in kosten van invordering tussen de wijzen waarop het tarief kan worden betaald.
7. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, worden nadere regels gesteld inzake de betaling. Daartoe behoren in elk geval eenvormige regels over betaling gelijktijdig met de aangifte en over betaling op andere elektronische wijze.
Artikel 8 komt te luiden:
Op een weg- of baanvak wordt niet meer dan één mobiliteitstarief geheven.
Artikel 9 vervalt.
Artikel 10 komt te luiden:
1. De netto-opbrengst van het expresbaantarief komt ten goede aan het Infrastructuurfonds, bedoeld in artikel 2 van de Wet Infrastructuurfonds.
2. De netto-opbrengst van het toltarief wordt uitsluitend gebruikt ter bekostiging van de aanleg, het beheer en het onderhoud van de in artikel 22, onderdeel a, bedoelde weg of baan.
3. De netto-opbrengst van het versnellingstarief wordt uitsluitend gebruikt ter bekostiging van de eerdere oplevering, bedoeld in artikel 25, onderdeel a, onder 2°, onderscheidenlijk onderdeel b, onder 2°.
Artikel 11 vervalt.
Na artikel 12 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. De openbare lichamen die een mobiliteitstarief instellen, treffen een gezamenlijke voorziening voor de communicatie met de weggebruiker.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de aard en kwaliteit van de voorziening, bedoeld in het eerste lid, over het verstrekken van gegevens ten behoeve van die voorziening en over de bekostiging van die voorziening door de openbare lichamen, bedoeld in het eerste lid.
Persoonsgegevens kunnen worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor het heffen en invorderen van een mobiliteitstarief of voor het opleggen en invorderen van de boete, bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het derde lid vervalt.
2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.
In artikel 20, tweede lid, wordt «Artikel 1, onderdeel e» vervangen door: Artikel 1, onderdeel i.
Artikel 21, derde lid, vervalt.
Artikel 22 komt te luiden:
De plaats voor een betaalpunt voor een toltarief kan slechts zijn gelegen op:
a. een weg of baan die voor het verkeer wordt opengesteld na de datum van inwerkingtreding van deze wet;
b. een weg of baan die in dezelfde verbinding voorziet als, dan wel in het verlengde ligt van een weg of baan als bedoeld in onderdeel a, waarop het toltarief wordt geheven.
Artikel 23, tweede lid, wordt vervangen door drie leden, luidende:
2. Onverminderd artikel 6, zesde lid, kan de hoogte van het toltarief per passage in elk geval verschillen naar gelang van de tijdsperiode waarin het betaalpunt wordt gepasseerd en de milieukenmerken van het motorrijtuig.
3. De datum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ligt voor een weg of baan als bedoeld in artikel 22, onderdeel b, niet eerder dan voor de desbetreffende weg of baan, bedoeld in onderdeel a van dat artikel.
4. Heffing van het toltarief wordt beëindigd zodra de totale netto-opbrengst gelijk is aan het bedrag, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onderdeel a.
De artikelen 24 en 25 vervallen.
Onder vernummering van de paragrafen 2.4 en 2.5 tot paragrafen 2.5 en 2.6 wordt na § 2.3 een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. Onder de naam «versnellingstarief» wordt van rijkswege een mobiliteitstarief geheven ter zake van het passeren van een voor dat tarief aangewezen betaalpunt op een weg, in beheer bij het Rijk, met een motorrijtuig in de voor dat betaalpunt aangewezen rijrichting.
2. Een provincie, een gemeente of een waterschap kan onder de naam «versnellingstarief» een mobiliteitstarief instellen ter zake van het passeren van een voor dat tarief aangewezen betaalpunt op een weg, in beheer bij dat openbaar lichaam, met een motorrijtuig in de voor dat betaalpunt aangewezen rijrichting.
De plaats voor een betaalpunt voor een versnellingstarief kan slechts zijn gelegen op:
a. een weg of baan:
1°. die voor het verkeer wordt opengesteld na de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf, en
2°. die door de heffing van het versnellingstarief eerder kan worden opgeleverd dan zonder de heffing;
b. een weg die in dezelfde verbinding voorziet als infrastructuur voor openbaar vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000, welke infrastructuur:
1°. na de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf wordt opgeleverd, en
2°. door de heffing van het versnellingstarief eerder kan worden opgeleverd dan zonder de heffing;
c. een weg of baan die in dezelfde verbinding voorziet als, dan wel in het verlengde ligt van een weg of baan als bedoeld in onderdeel a, waarop het versnellingstarief wordt geheven.
1. Artikel 23, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het versnellingstarief.
2. De datum, bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, ligt voor een weg of baan als bedoeld in:
a. artikel 25, onderdeel b: niet eerder dan de datum van totstandkoming van de in dat onderdeel bedoelde infrastructuur;
b. artikel 25, onderdeel c: niet eerder dan de datum voor de desbetreffende weg of baan, bedoeld in onderdeel a van dat artikel.
3. Heffing van het versnellingstarief wordt beëindigd zodra de totale netto-opbrengst gelijk is aan het bedrag, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, onderdeel b.
Het opschrift van § 2.5 (nieuw) komt te luiden:
Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «Onder de naam «kilometerheffing»« vervangen door: Onder de naam «kilometertarief».
2. In het derde lid wordt «De kilometerheffing» vervangen door: Het kilometertarief.
3. In het vierde lid wordt «de kilometerheffing» vervangen door: het kilometertarief.
Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «een in artikel 3, eerste lid, bedoeld besluit» vervangen door: een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid en tweede lid, eerste volzin,.
2. In het tweede lid wordt «het ontwerpbesluit» vervangen door: het ontwerp van een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid,.
In artikel 33 wordt «een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid,» vervangen door: een besluit als bedoeld in artikel 3.
Artikel 37 komt te luiden:
1. Ten behoeve van de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3, eerste lid of tweede lid, eerste volzin, kan onteigening van onroerende zaken en van rechten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de onteigeningswet geschieden.
2. Zodanige onteigening geschiedt met toepassing van artikel 72a van de onteigeningswet, met dien verstande dat de Raad van State niet wordt gehoord over het besluit, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
3. De in artikel 18, eerste lid, van de onteigeningswet bedoelde dagvaarding kan geschieden nadat het in artikel 3, eerste lid, bedoelde besluit is vastgesteld, dan wel nadat het in artikel 3, tweede lid, eerste volzin, bedoelde besluit is goedgekeurd.
4. Onverminderd artikel 59, eerste lid, van de onteigeningswet kan het vonnis van onteigening van de rechtbank niet eerder in de openbare registers worden ingeschreven dan nadat het in het derde lid bedoelde besluitonherroepelijk is geworden.
5. In aanvulling op de artikelen 54n en 59 van de onteigeningswet is ten behoeve van de in het derde lid bedoelde inschrijving een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dan wel een verklaring van de Secretaris van de Raad van State nodig, waaruit blijkt dat het in het derde lid bedoelde besluit onherroepelijk is geworden.
Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst» vervangen door: Op eerste vordering van daartoe bij besluit van Onze Minister van Financiën aangewezen ambtenaren van de rijksbelastingdienst.
3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
2. Een ambtenaar als bedoeld in het eerste lid is bevoegd om het verdere gebruik van het motorrijtuig te beletten zolang een met betrekking tot dat motorrijtuig krachtens deze wet verschuldigd bedrag niet is betaald.
3. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid kan een beschikking inzake een bedrag als bedoeld in het tweede lid worden bekendgemaakt door middel van uitreiking aan de bestuurder.
4. In afwijking van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 is een krachtens een beschikking als bedoeld in het derde lid verschuldigd bedrag terstond invorderbaar.
5. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
In de artikelen 3, eerste lid en tweede lid, aanhef, 12, onderdeel a, 14, eerste lid, 16, 20, derde lid, 23, eerste lid, 29 en 45, tweede lid, wordt «een betaalpoort» telkens vervangen door: een betaalpunt.
In de artikelen 3, eerste en tweede lid, 12 en 45, tweede lid, wordt «de betaalpoort» telkens vervangen door: het betaalpunt.
In artikel 13 wordt «die betaalpoort» telkens vervangen door: dat betaalpunt.
In de artikelen 4, eerste lid, en 21, eerste en tweede lid, wordt «die poort» telkens vervangen door: dat betaalpunt.
In de artikelen 1, onderdeel h (nieuw), 4, eerste lid, 13, en 21, eerste en tweede lid, wordt «betaalpoort» telkens vervangen door: betaalpunt.
In de artikelen 20, eerste lid, 40, tweede lid, onderdeel c, 45, eerste lid, en in het opschrift van hoofdstuk 4 wordt «betaalpoorten» telkens vervangen door: betaalpunten.
In artikel 36, eerste lid, wordt «een in artikel 3, eerste lid, bedoelde betaalpoort» vervangen door: een in artikel 3, eerste lid, bedoeld betaalpunt.
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
De Minister van Financiën,