Ontvangen 7 september 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onder B, komt artikel 7, tweede lid, te luiden als volgt:
2. Voorts ontvangen de kamerleden ter vergoeding van de reiskosten buiten het woon-werkverkeer een bedrag gelijk aan de vergoeding die geldt voor burgerlijk rijkspersoneel voor het gebruik van een eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is, op basis van 17 500 kilometer per jaar.
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel A wordt in de aanhef «artikel 3» vervangen door «artikel 3a» en de aanduiding «Artikel 3a» door «Artikel 3b».
b. De «B» boven het betreffende onderdeel wordt vervangen door: C.
c. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:
Artikel 13 vervalt.
d. Onderdeel C komt te luiden:
Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:
1. De kamerleden ontvangen ter vergoeding van reiskosten een bedrag gelijk aan de vergoeding die geldt voor burgerlijk rijkspersoneel voor het gebruik van een eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is, op basis van 13 000 kilometer per jaar.
In artikel IV wordt na onderdeel B een onderdeel toegevoegd, luidend:
Artikel 72, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt.
2. De onderdelen d, e en f worden verletterd tot c, d en e.
In artikel V wordt na onderdeel B een onderdeel toegevoegd, luidend:
Artikel 73, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt.
2. De onderdelen d tot en met g worden verletterd tot c tot en met f.
Onder vernummering van artikel VI tot VII, wordt een artikel ingevoegd luidend:
1. Degene die in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 lid was van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangt over periode van zijn lidmaatschap in dat tijdvak ter vergoeding van reiskosten buiten het woon-werkverkeer een bedrag gelijk aan de op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 maximale belastingvrije vergoeding voor autokosten in dat tijdvak, op basis van 17 500 kilometer per jaar, vermeerderd met € 0,10 per kilometer.
2. Degene die in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 lid was van de Eerste Kamer der Staten-Generaal ontvangt over periode van zijn lidmaatschap in dat tijdvak ter vergoeding van reiskosten een bedrag gelijk aan de op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 maximale belastingvrije vergoeding voor autokosten in dat tijdvak, op basis van 13 000 kilometer per jaar, vermeerderd met € 0,10 per kilometer.
In artikel VII wordt «met dien verstande dat artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B, terugwerken tot en met 1 januari 2004» vervangen door: met dien verstande dat artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel C, terugwerken tot en met 1 januari 2006.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel is de vergoeding voor reiskosten buiten woon-werkverkeer aangepast in die zin dat met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2004 de belastingvrije vergoeding van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) wordt vergoed, vermeerderd met € 0,10. Daarmee was deze vergoeding ingaande die datum gelijk aan die voor het rijkspersoneel.
Per 1 januari 2006 is de belastingvrije kilometervergoeding in de Wet LB gewijzigd. De vergoeding is verhoogd van € 0,18 naar € 0,19. Bovendien is in de sector Rijk met de Centrales van Overheidspersoneel overeengekomen dat met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2006 voor rijkspersoneel de kilometervergoeding van € 0,28 wordt verhoogd tot € 0,37. De bijtelling van € 0,18 per kilometer (€ 0,37–€ 0,19) is belast inkomen.
Per saldo doet zich per 1 januari 2006 bij rijkspersoneel een verhoging voor van de vergoeding van reiskosten buiten woon-werkverkeer. De Tweede Kamerleden volgen in beginsel het rijkspersoneel. Om te voorkomen dat elke keer wanneer de bedragen van reiskostenvergoedingen in de Wet LB of in de arbeidsvoorwaarden van het rijkspersoneel wijzigen, de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer moet worden aangepast, wordt voorgesteld geen bedragen meer in artikel 17, tweede lid, op te nemen, maar een algemene dynamische verwijzing naar de vergoeding ter zake voor het rijkspersoneel.
Voor de vergoeding in het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 is in onderdeel 5 een overgangsmaatregel opgenomen. Deze komt materieel overeen met het oorspronkelijke voorstel, zij het dat het recht op deze vergoeding eindigt op 1 januari 2006.
Artikel 3a is een reeds bestaand artikel. Het voorgestelde artikel 3a wordt artikel 3b.
In het wetsvoorstel wordt in artikel I, onderdeel C, bepaald dat paragraaf 5 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer vervalt. Tevens had bepaald moeten worden dat artikel 13 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, waarin uitsluitend wordt geregeld dat artikelen van deze paragraaf van overeenkomstige toepassing zijn, ook vervalt. Dit verzuim wordt hiermee hersteld.
Dit betreft de wijziging van de reiskostenvergoeding voor Eerste Kamerleden op overeenkomstige wijze als voor Tweede Kamerleden. Ik verwijs kortheidshalve naar de betreffende toelichting op de onderdelen 1 en 5.
In het wetsvoorstel worden de commissaris van de Koningin en de burgemeester onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) gebracht. Daarmee ontlenen zij hun aanspraken op uitkering bij werkloosheid aan de Appa en niet meer, zoals nu, aan respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. Dit betekent dat in die wetten de grondslag voor de aanspraken op uitkering dient te vervallen. In het wetsvoorstel was verzuimd deze wijziging op te nemen, hetgeen met deze nota van wijziging wordt hersteld.
De terugwerkende kracht van de nader aangepaste reiskostenvergoeding schuift op van 1 januari 2004 naar 1 januari 2006. Voor het tijdvak van 1 januari 2004 tot 1 januari 2006 wordt een overgangsmaatregel voorgesteld (onderdeel 5). De wijziging van de reiskostenvergoeding voor het rijkspersoneel gaat in per 1 januari 2006. Het volgen van deze maatregel voor de Tweede Kamerleden betekent dat aan het onderhavige voorstel tot die datum terugwerkende kracht wordt verleend.