Kamerstuk 30424-6

Wijziging o.a. APPA inzake harmonisatie uitkeringsrechten en wijziging rechtspositie commissarissen van de Koning en de burgemeesters; Verslag

Dossier: Wijziging o.a. APPA inzake harmonisatie uitkeringsrechten en wijziging rechtspositie commissarissen van de Koning en de burgemeesters


nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 7 juli 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave 
   
IALGEMEEN1
   
1.Achtergrond en aanleiding1
3.Strekking van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene politieke pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa)4
5.Invoering van de verplichting werk te zoeken en het recht op outplacementvoorziening6
6.Doorwerking pensioenakkoord 2003 inzake pensioenen van overheidspersoneel8
7.Uitvoering8
8.Financiële gevolgen9
10.Inwerkingtreding9
   
IIARTIKELEN10

I. ALGEMEEN

1. Achtergrond en aanleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel en de daarmee samenhangende wetsvoorstellen.

Deze leden waarderen de voortvarende wijze waarop de regering met uitgewerkte voorstellen is gekomen om transparantie en structuur te brengen in het loongebouw voor de publieke sector zoals dat voor de komende jaren zou kunnen gelden. Zij herinneren aan een passage uit de brief van de ambtsvoorganger van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die aan de basis lag voor de adviesopdracht aan de commissie-Dijkstal: «Het salaris voor ministers is in 1980 aangemerkt als het hoogst mogelijke niveau, waarvan de salarissen van de overige politieke en ambtelijke topfunctionarissen vervolgens zijn afgeleid. Dat betekende ook dat de overige salarissen van de functionarissen met een hoger inkomen werden teruggebracht tot het ministersniveau. [...] De topstructuur was in dat opzicht normerend bedoeld». (Kamerstuk 28 479, nr. 1.) Kan de regering in het kort aangeven op welke wijze aan dit uitgangspunt gevolg is gegeven vanaf 1980 tot heden en waar de belangrijkste oorzaken zijn aan te wijzen voor het feit dat in de publieke sector bij zo veel topfuncties inmiddels een hoger salaris ontstaan is dan het ministerssalaris?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de adviezen van de commissie-Dijkstal een zelfde karakter hebben als de uitgangspunten die in 1980 golden. Deze leden willen niet onvermeld laten dat zij met grote waardering kennisgenomen hebben van de adviezen van de commissie-Dijkstal en dat zij de uitgangspunten die gekozen zijn voor het loongebouw in de publieke sector, ondersteunen.

Dat deze uitgangspunten zeer de moeite waard zijn om op inhoud te beoordelen en dat, wat deze leden betreft, die inhoud tijdens de debatten nauwelijks aan de orde kon komen, betreuren de leden van de CDA-fractie ten zeerste. Immers, het aanzien van de publieke sector vergt dat in alle openheid gedebatteerd moet worden over de verhouding tussen de noodzakelijke kwaliteit van de publieke sector en de daarbij behorende waardering, ook in financiële zin.

In dit verband willen de leden van de CDA-fractie ook wijzen op de adviezen die in het kader van de commissie-Van Rijn zijn gegeven over de verhoudingen in salariëring in de publieke sector en de marktsector.

De grafieken die weergeven hoe deze sectoren zich in de afgelopen jaren in hun onderlinge verhouding hebben ontwikkeld, zouden er tevens toe moeten leiden deze materie op zuivere en inhoudelijke argumenten te beoordelen. Dit temeer daar voor een aantal sectoren in de publieke sector inmiddels al weer gemeld wordt dat de aantrekkende economie noodzaakt tot hogere salarissen om voldoende kwaliteit binnen de publieke sector te waarborgen.

Tot hun ongenoegen hebben de leden van de CDA-fractie moeten constateren dat het debat tot op heden kennelijk meer tot doel had een antistemming te creëren tegen functionarissen in de publieke sector en politiek gewin te zoeken, dan op serieuze wijze tot een samenhangend loongebouw van transparante en evenwichtige voorstellen voor de publieke sector te komen. Het niveau van het publieke debat tot nu toe is te kwalificeren als «voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten» zonder een wezenlijke bijdrage te leveren.

Om deze redenen hebben de leden van de CDA-fractie grote aarzelingen bij het in behandeling nemen van deze wetsvoorstellen. Het eindoordeel voor deze voorstellen zal daarom mede afhangen van de voortgang van het overleg met betrekking tot deze voorstellen. Deze leden hebben een aantal randvoorwaarden. Deze voorstellen hebben een grote onderlinge samenhang en de leden van de CDA-fractie hechten eraan de voorstellen in deze samenhang te behandelen. Er kunnen geen onderdelen worden uitgelicht waardoor de samenhangende systematiek wordt ondergraven. Daarnaast hechten de leden van de CDA-fractie aan een groot draagvlak voor alle voorstellen en niet slechts voor die onderdelen die de (rechts)positie van Kamerleden betreffen. Het eindoordeel over deze voorstellen zal derhalve mede af hangen van de voortgang van het overleg met betrekking tot deze voorstellen.

Bij het onderhavige wetsvoorstel hebben de leden van de CDA-fractie in het vervolg nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de Wet privatisering ABP, de Werkloosheidswet en de Ziektewet in verband met de harmonisatie van de uitkeringsrechten en het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers brengen van de commissarissen van de Koning en de burgemeesters. Alvorens zij een definitief standpunt innemen, willen zij graag enkele opmerkingen maken en de regering een aantal vragen stellen.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de opvatting dat het bij politieke ambtsdragers om een bijzonder ambt gaat, dat bijzondere risico’s met zich meebrengt, wat dan ook een specifiek arbeidsvoorwaardenpakket rechtvaardigt. Hoewel het onderhavige wetsvoorstel een aantal specifieke punten regelt, merken de leden van de VVD-fractie hier in het algemeen op, dat zij het eens zijn met de gedachte dat de minister aan het hoofd van het bouwwerk van de politieke topstructuur staat, met het hoogste salaris in de publieke sector. Daaruit vloeit dan voort dat de minister-president, als voorzitter van de ministerraad, daar weer boven staat.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de vier wetsvoorstellen en constateren dat er weinig wordt gedaan om de bevoorrechte positie van politici ten opzichte van de mensen die zij vertegenwoordigen, ongedaan te maken. Naar de mening van deze leden is het onterecht dat politici zichzelf ontzien als zij versoberingen aan anderen opleggen. Dit is mogelijk omdat de rechtspositie voor politici – neergelegd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) – los staat van de wetgeving voor andere burgers. De leden van de SP-fractie menen dat de bijzondere rechtspositie voor politici beëindigd moet worden zodat zij vallen onder het regime dat voor andere burgers geldt. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om in te gaan op de stelling dat er geen principieel verschil is tussen het ambt van politicus en andere burgers wat betreft de onzekerheid van het werk, de arbeidsomstandigheden of de mogelijkheden tot reïntegratie in de arbeidsmarkt na aftreden.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige wijzigingen die strekken tot versobering van de uitkeringsrechten van politieke ambtsdragers en het brengen onder de Appa van de commissarissen van de Koning en de burgemeesters.

De leden van de D66-fractie constateren dat voorgestelde wijzigingen betrekking hebben op verscheidene categorieën politieke ambtsdragers. In het opschrift worden echter slechts commissarissen van de Koning en burgemeesters expliciet genoemd. Deze leden menen dat het opschrift hierdoor enigszins verwarrend zou kunnen zijn. Deelt de regering deze mening?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen die uitvoering beogen te geven aan de kabinetsreactie op voorstellen van de commissie-Dijkstal. Deze leden achten het gezien de huidige politieke situatie niet zinvol om op dit moment inhoudelijk op de voorliggende wetsvoorstellen in te gaan, zij behouden zich het recht voor om dat te gelegener tijd wel te doen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende en de daarmee samenhangende wetsvoorstellen. Zij erkennen de behoefte aan een integrale herziening van het stelsel van arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers. Ook kunnen zij instemmen met het samenhangende geheel aan voorstellen van de regering, dat in grote lijnen overeenkomt met het door de aan het woord zijnde leden als evenwichtig ervaren advies van de commissie-Dijkstal. Daarmee wordt enerzijds rekening gehouden met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de versoberingsbeleid van de regering, terwijl anderzijds ook recht wordt gedaan aan de bijzondere positie en de specifieke risico’s van politieke ambtsdragers.

3. Strekking van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene politieke pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa)

In de memorie van toelichting wordt in hoofdstuk 3 gemeld dat de regering de suggestie van de commissie-Dijkstal om ook Eerste Kamerleden en raads- en statenleden onder de werking van de Appa te brengen, niet overneemt. Op zichzelf kunnen deze leden deze zienswijze billijken, nu de regering de regel hanteert dat voor deze ambtsdragers in zijn algemeenheid geldt dat het hier nevenfuncties betreft die worden uitgeoefend naast een hoofdfunctie elders in de samenleving. Deze leden vragen echter hoe deze regel uitwerkt voor de hier bedoelde politieke ambtsdragers die geen andere hoofdfunctie hebben. Hierbij kan gedacht worden aan uitkeringsgerechtigden of andere politieke ambtsdragers die deze functie qua tijdsbeslag en zwaarte beschouwen als een parttime functie. Zou voor deze categorie gedacht kunnen worden aan de mogelijkheid tot keuze voor onderbrengen in de Appa, zodat betrokkenen in aanmerking kunnen komen voor partiële pensioenopbouw en tevens voor andere verplichtingen of voorzieningen die in onderhavige wet worden geregeld?

In dit wetsvoorstel wordt het loopbaanprincipe voor de uitkeringsduur geregeld, maar nog niet het loopbaanprincipe met betrekking tot de pensioenaanspraken. Kunnen politieke ambtsdragers die bij inwerkingtreding van deze wet nog niet in aanmerking komen voor het loopbaanprincipe met betrekking tot de pensioenaanspraken tegemoet zien dat zij met terugwerkende kracht daarvoor in aanmerking zullen komen, vragen de leden van de CDA-fractie.

Het wetsvoorstel brengt de Appa-uitkering meer in lijn met de huidige werkloosheidsregelingen die voor werknemers gebruikelijk zijn. De regering refereert eraan dat dit voortkomt uit het streven de arbeidvoorwaarden en sociale zekerheid in lijn te brengen met die voor werknemers. De leden van de CDA-fractie verbazen zich erover dat deze lijn niet consequent wordt doorgetrokken. Enerzijds een versobering waar het gaat om de duur van de uitkering als iemand zijn functie verliest, terwijl anderzijds bij het bepalen of politieke ambtsdragers gebruik zouden kunnen maken van een levensloopregeling, de regering zich op het standpunt stelt, dat op de functie van het politieke ambt de verhouding werkgever/werknemer niet van toepassing kan zijn. Zou het juist voor deze categorie functies niet wenselijk zijn om een (vorm van) levensloopregeling te introduceren opdat degene die het politieke ambt een tijd uitoefent ook zelf extra maatregelen kan treffen om zich tegen risico’s te beschermen die specifiek verbonden zijn aan het ambt? De leden van de CDA-fractie vragen hiervoor aandacht mede gelet op het voornemen de uitkeringsduur voor politieke ambtsdragers die jonger zijn dan 50 jaar, terug te brengen naar maximaal vier jaar, terwijl de regering zelf al stelt in de memorie van toelichting dat het na afloop van een ambtstermijn voor een voormalige politieke ambtsdrager vaak veel tijd en moeite blijkt te kosten een passende nieuwe werkkring te vinden.

Het loopbaanprincipe zal ook worden gehanteerd bij de vaststelling van de zogeheten uitkering. Dit betekent dat voor de bepaling van de diensttijd van tien jaar die noodzakelijk is om op 55-jarige leeftijd in aanmerking te komen voor een voortgezette uitkering de duur van de opeenvolgende Appa-functies bij elkaar wordt opgeteld. Lezen de leden van de CDA-fractie het goed, dat inbreuken op de bestaande rechtspositionele aanspraken zoveel mogelijk worden voorkomen, maar dat voor de hier genoemde categorie het wél mogelijk is bij de toekenning van de uitkering de diensttijd in eerdere functies in aanmerking genomen kan worden voor de berekening van de uitkeringsduur? Kan hierbij tevens ingegaan worden op het begrip «zonder wezenlijke onderbreking» zoals gehanteerd bij de aansluiting van verschillende politieke functies?

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen van de regering om burgemeesters en commissarissen van de Koning onder de wet Appa te brengen. De keuze om de Appa uitsluitend op full-time bestuurders van toepassing te laten zijn en dus leden van de Eerste Kamer niet onder de werking van deze wet te brengen, kan de instemming van deze leden hebben.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het antwoord op de vraag of de transitie zonder een overgangsregeling plaats kan vinden niet helemaal duidelijk wordt in dit voorstel. Kan worden verduidelijkt of er een waterdichte overgang mogelijk is zonder dat rechtspositionele aspecten in het gedrang komen? Kan bovendien worden meegedeeld waarom de kwestie van het loopbaanprincipe in relatie tot de Appa niet in het voorliggend wetsvoorstel kon worden opgenomen?

Het wetsvoorstel brengt de Appa-uitkering meer in lijn met de huidige werkloosheidsregelingen, hetgeen resulteert in een versobering. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering te verklaren waarom in geval van ingaan van een verlengde uitkering tot 65 jaar niet is gekozen voor een leeftijd van 57,5 in plaats van 55 jaar. Zou dit niet meer in overeenstemming zijn met de positie van reguliere werknemers dan de keuze voor 55 jaar? Waarom worden 55-jarigen die op een verlengde wachtgeldregeling aanspraak kunnen maken, vrijgesteld van de sollicitatieplicht?

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het voorstel om de burgemeesters en de commissarissen van de Koning onder de werking van de Appa te brengen, en de leden van de Eerste Kamer niet. Voor deze leden is van belang dat de Appa betrekking heeft op hoofdfuncties en daar is bij leden van de Eerste Kamer geen sprake van.

Voorts wordt in het wetsvoorstel het loopbaanprincipe in de Appa geïntroduceerd. Dat achten de leden van de VVD-fractie een goede zaak. Zij begrijpen dat dit principe vooralsnog alleen geldt voor uitkeringsaanspraken. Een loopbaanprincipe met betrekking tot de pensioenaanspraken wordt hier niet geregeld. Deze leden kunnen zich heel goed voorstellen dat een dergelijk principe te zijner tijd ook zal gelden voor pensioenaanspraken.

Het wetsvoorstel leidt voorts tot een versobering van de uitkeringsaanspraken. De leden van de VVD-fractie vinden het begrijpelijk dat de arbeidsvoorwaarden en de sociale zekerheid van politieke ambtsdragers meer in lijn met die van gewone werknemers worden gebracht. Anderzijds is, gelet op de bijzondere positie van politieke ambtsdragers, een afwijkend regime te rechtvaardigen.

De leden van de SP-fractie verzetten zich tegen het onder de Appa brengen van burgemeesters en commissarissen der Koning. Zij menen dat deze functionarissen politiek onafhankelijk kunnen zijn zonder dat zij meer geld krijgen bij aftreden dan anderen. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij dit beargumenteerd kan bevestigen dan wel ontkennen. Kan zij bijvoorbeeld cijfers geven over de gemiddelde zittingsduur van politici ten opzichte van gemiddelde werknemers, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie wijzen op een artikel in Binnenlands Bestuur van 23 september 2005 waaruit juist blijkt dat de jarenlange aanspraak op wachtgeld zelfs het uit eigen beweging opstappen van politici stimuleert («wachtgeldbeleid lokt ontslag uit»). Het kan dus ook zo zijn dat de wachtgeldregeling het zogenaamde afbreukrisico in de hand werkt, juist omdat het politici de mogelijkheid verschaft om door niets doen toch te verdienen. De leden van de SP-fractie vragen de regering dit gegeven te analyseren en te zeggen welke beleidsmatige consequenties dit moet hebben.

Bovengenoemd verschijnsel dat politici worden gestimuleerd om ontslag te nemen geldt in sterke mate voor de regeling dat politici die na hun 55e opstappen na 10 jaar dienst maar liefst 10 jaar een uitkering krijgen die kan oplopen tot ruim € 70 000 per jaar. De leden van de SP-fractie menen dat de maatregelen die in het voorstel zijn vervat, niet wezenlijk de onacceptabele bevoorrechting van politici zal verbeteren en vragen de regering om een reactie.

De leden van de SP-fractie wijzen de regering tenslotte op het feit dat volgens de Wet gelijke behandeling, een uitwerking van het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet, er voor onderscheid een objectief onderscheid te maken moet zijn. Zij vragen de regering hierop ten principale in te gaan.

De leden van de D66-fractie constateren dat invoering van het loopbaanprincipe betekent dat de arbeidsduur van verschillende functies als politieke ambtsdrager bij elkaar kunnen worden opgeteld. Zij vragen de regering of er ook consequenties kunnen zijn voor de hoogte van de te ontvangen uitkering bij uittreding.

Deze leden merken op dat de regering meent dat in onderhavig voorstel «de voor werknemers voorgestelde en ingevoerde maatregelen [worden] doorvertaald naar politieke ambtsdragers, rekening houdend met het bijzondere karakter van het politieke ambt.» De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering het standpunt dat in onderhavig voorstel voldoende rekening is gehouden met het feit dat de positie van politieke ambtsdragers slecht te vergelijken valt met andere werknemers nader te beargumenteren.

De regering schrijft in het Nader Rapport dat zij de visie van de Raad van State dat een versobering van de uitkeringsrechten van politieke ambtsdrager de werfkracht van politieke functies negatief beïnvloedt «maar gedeeltelijk» deelt. De leden van de D66-fractie vragen een nadere precisering en onderbouwing van dit standpunt.

5. Invoering van de verplichting werk te zoeken en het recht op outplacementvoorziening

Bij het gericht zoeken naar en verwerven van een nieuwe functie kan een vergoeding van gemaakte kosten worden toegekend, merken de leden van de CDA-fractie op. Enerzijds kan een verzoek om een outplacement een verplichtend karakter krijgen, waardoor de vergoeding niet wordt gemaximeerd, anderzijds ontstaat wel een maximering als de betrokkene op eigen verzoek een outplacementtraject wil ingaan. Kan deze regeling nader beschouwd worden in het licht van de opmerking eerder in paragraaf 5 van de memorie van toelichting, waarin gesteld wordt dat «politieke functies zelfstandige functies zijn met een groot afbreukrisico, gebonden aan verkiezingen en het rekruteringstraject van politieke partijen»? Kan het in dit verband ook zijn dat de verantwoordelijkheid voor een outplacementtraject bij de politieke partij ligt en is dan ook sprake van een mogelijke maximering als het traject «op eigen verzoek» zou worden ingegaan?

De leden van de CDA-fractie hebben nog een vraag wat voor sancties de sollicitatieverplichting met zich mee kan brengen voor die politieke ambtsdragers die bij inwerkingtreding van de wet ouder zijn dan 55 jaar en aanspraak mogen doen op de maximale uitkeringsduur van zes jaar. Lezen zij goed dat deze gewezen ambtsdragers tot de leeftijd van 57½ jaar een sollicitatieplicht hebben en worden zij daarna daarvan vrijgesteld of blijft de sollicitatieplicht gelden gedurende de gehele periode van zes jaar?

De Appa geeft een politieke ambtsdrager recht op wachtgeld, ongeacht de reden van zijn vertrek, aldus de leden van de VVD-fractie. Het kan gebeuren dat iemand wegens politieke redenen zijn ambt neerlegt dan wel dat iemand na afloop van een periode niet meer terugkeert, omdat de politieke partij waartoe hij behoort, hem niet opnieuw kandideert, ofwel omdat zijn partij niet genoeg zetels heeft behaald. Maar het kan evengoed voorkomen dat iemand gedurende zijn ambtsperiode vrijwillig, zonder politieke problemen, zijn functie als volksvertegenwoordiger dan wel als bestuurder neerlegt. In de huidige situatie kan dat er toe leiden dat iemand zes jaar en nog langer recht op wachtgeld heeft. Heeft de regering overwogen een verschil in ontslaggronden in de Appa op te nemen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daarop een reactie van de regering.

Het wetsvoorstel voorziet in een verplichting voor politieke ambtsdragers om actief naar nieuw werk te zoeken als het publieke ambt is beëindigd. Hoewel de leden van de VVD-fractie in 2003 tegen de motie-Marijnissen hebben gestemd, achten zij, in het licht van de aanscherping van de sociale zekerheidswetten voor gewone werknemers, een sollicitatieplicht voor gewezen ambtsdragers, een logische stap. Daarbij hoort dan wel de ondersteuning bij het zoeken van nieuw werk.

Wel vragen deze leden waarom de regering er niet voor heeft gekozen om de sollicitatieplicht pas zes maanden na het aftreden in te laten gaan, want de kans bestaat dat deze politieke ambtsdragers weer terugkeren. Na een kabinetsformatie bijvoorbeeld is dat zeker niet uitgesloten. In de parlementaire geschiedenis zijn er vele voorbeelden van gewezen volksvertegenwoordigers die, zittend in de «wachtkamer», na de formatie, hun oude plaats weer innemen. Als daarop kans bestaat, is de kans niet groot dat een eventuele werkgever iemand die in die positie verkeert, zal aanstellen. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daarop een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie constateren dat de motie-Marijnissen in die zin is opgevolgd dat er een sollicitatieplicht wordt voorgesteld (artikelen 7a, 52a en 132a). De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen hoe deze vorm zal krijgen. Wie zal controleren of politici solliciteren? Kan de regering inzicht geven in de bepalingen die in de AMvB genoemd in het vierde lid van artikel 7a, 52a en 132a zullen komen te staan? Acht de regering het juist om de bepaling die de werkelijke regels voor politici zal inhouden, niet door de Kamer te laten vaststellen? De leden van de SP-fractie menen dat hier veel te veel ruimte zal ontstaan voor een soepel beleid en verzoeken de regering om helderheid te geven en regels voor te stellen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering enerzijds meent dat het voor voormalig politiek ambtsdragers «vaak veel tijd en moeite» kost om passend werk te vinden, terwijl de regering anderzijds in het Nader Rapport, onder 1, antwoordt dat «politici na hun ontslag of terugtreden arbeidsmarktproblemen ondervinden die sterk afwijken van andere beroepsgroepen.» Deze leden ontvangen graag een toelichting op de vraag hoe deze twee uitspraken zich tot elkaar verhouden.

De leden van de D66-fractie ondersteunen de invoering van een sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers. Een motie met deze strekking die mede ondertekend werd door D66 verzocht de regering al in september 2003 een sollicitatieplicht voor Kamerleden in te voeren. Deze leden onderschrijven derhalve de mening van de regering dat hiermee niet langer gewacht dient te worden. Wel vinden zij dat de controle op het naleven van de sollicitatieplicht met wijsheid moet worden toegepast, zoals zij dit ook ten aanzien van andere beroepsgroepen vinden.

6. Doorwerking pensioenakkoord 2003 inzake pensioenen van overheidspersoneel

De leden van de CDA-fractie zijn een groot voorstander van de opbouw van het nabestaandenpensioen op opbouwbasis en niet op risicobasis, zoals nu geschiedt in de Appa. Indien een gewezen burgermeester, Kamerlid of minister overlijdt voor zijn 65ste maar nadat hij/zij zijn ambt heeft neergelegd en de wachtgelduitkering is verstreken, verkrijgen de nabestaanden nooit recht op een nabestaandenpensioen. Is de regering bereid om met een voorstel voor een nabestaandenpensioen op opbouwbasis te komen, nog voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het gewenster en mogelijk is om het «totaalplaatje» van de Appa inclusief een mogelijke oplossing volgens de Wet Vut prepensioen en introductie levensloopregeling te presenteren. Zo ja, op welke manier en op welke termijn zou hier invulling aan kunnen worden gegeven? Zo nee, waarom wordt dit niet overwogen?

In de memorie van toelichting meldt de regering dat in het najaar van 2003 werkgevers en werknemers bij de overheid een akkoord hebben bereikt over de invoering van een aantal versoberende maatregelen in het ambtelijke pensioen. In dat kader vragen de leden van de VVD-fractie graag de aandacht van de regering voor de zogeheten «inbouw van de AOW». Bij de ambtelijke pensioenen worden het ABP-pensioen en de AOW als het ware in elkaar geschoven en wordt de ABP-uitkering gekort. Deze inbouw wordt ook toegepast op de Appa-pensioenen. De inbouw op het ambtelijke pensioen (en dus ook op de Appa) werd tot voor kort geïndexeerd naarmate in de jaren na de pensionering de AOW steeg. Voor ambtenaren is de inbouw zelf gehandhaafd, maar is met ingang van 1 januari 2003 aan de indexering een einde gemaakt. Zien de leden van de VVD-fractie het goed dat dit niet is gebeurd met de Appa-pensioenen? Is er hier sprake van een verschil tussen ambtenaren en politieke ambtsdragers? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen? Heeft de regering het voornemen een einde aan dit verschil te maken en de inbouw met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 te bevriezen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie menen dat de «gewijzigde systematiek van indexeren» zou kunnen worden ingevoerd zonder te wachten op nadere advisering, of de uitwerking daarvan omdat de redelijkheid van de huidige indexeringssystematiek betwijfeld kan worden. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

7. Uitvoering

Voor de uitvoerbaarheid van het loopbaanprincipe is het nodig dat het bevoegde bestuursorgaan een soort «diensttijdverklaring» opstelt. De regering zal bevorderen dat dergelijke verklaringen door de desbetreffende overheidsorganen zullen worden verstrekt. Maar nergens is vastgelegd dat zo’n verklaring moet worden verstrekt, terwijl zo’n verklaring straks voor de politieke ambtsdragers wel een belangrijk document voor het verkrijgen van wachtgeld is. Verdient het geen aanbeveling om deze verklaring in een regeling vast te leggen: ófwel bij wet ófwel bij algemene maatregel van bestuur? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

8. Financiële gevolgen

De leden van de D66-fractie vragen de regering in te gaan op de betekenis van de frase «zonder wezenlijke onderbreking» als zij met betrekking tot de invoering van het loopbaanprincipe schrijft dat de periode als politiek ambtsdrager «zonder wezenlijke onderbreking» moet aansluiten op de laatste functie.

10. Inwerkingtreding

In de memorie van toelichting staat dat er verschillende tijdstippen van inwerkingtreding voor de verschillende maatregelen kunnen gelden. Voorts wordt aangegeven dat inbreuken in de bestaande rechtspositionele aanspraken zoveel mogelijk worden voorkomen. De leden van de VVD-fractie zouden graag per maatregel dan wel complex van maatregelen een verduidelijking willen hebben van de diverse momenten van inwerkingtreding, rekening houdend met de eerstvolgende verkiezingen. In het bijzonder zijn zij geïnteresseerd in de inwerkingtreding van de verhoging van de leeftijd van 50 naar 55 jaar. Gaarne krijgen zij een verduidelijking, mede aan de hand van een paar voorbeelden.

Ook de burgemeesters en de commissarissen van de Koningin zullen onder de werking van de Appa worden gebracht. De leden van de VVD-fractie begrijpen dat dit, ook los van de discussie over de aanstellingswijze van de burgemeester, zal gebeuren. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat alle burgemeesters vóór de invoering van de gekozen burgemeester in 2010 onder de Appa zullen worden gebracht. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nog steeds uitgaat van deze termijn.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat de regering het voornemen heeft bij de invoering van onderhavige wijzigingen «bestaande rechtspositionele aanspraken» zoveel mogelijk te zullen respecteren. De aan het woord zijnde leden vragen de regering toe te lichten in welke mate de voorgestelde invoeringswijze met dit principe in overeenstemming is, en in hoeverre voor oude gevallen de huidige wetgeving zou moeten gelden. Er zijn volgens deze leden namelijk scenario’s denkbaar waarbij politieke ambtsdragers van boven de 50 jaar die momenteel bij uittreding recht zouden hebben op een verlengde uitkering tot hun 65ste jaar, dit recht na herverkiezing of -benoeming en uittreding binnen een aantal jaar zouden verliezen. Graag vernemen deze leden van de regering of dit correct is. En zo ja, om hoeveel gevallen het hierbij zou (kunnen) gaan.

Versobering van de uitkeringsrechten van huidige politieke ambtsdragers zou kunnen leiden tot ongewenste uittreding van ervaren politieke ambtsdragers, zo menen de leden van de D66-fractie. Deze leden zouden een dergelijk gevolg onaantrekkelijk vinden, omdat zij van oordeel zijn dat het voor de kwaliteit van het Kamerwerk goed is als ook leden met langjarige ervaring zich kandidaat blijven stellen bij komende verkiezingen. Zij vragen of de regering deze veronderstelling deelt. Tevens vragen zij in hoeverre je zou kunnen stellen dat de arbeidsvoorwaarden van Kamerleden tussentijds gewijzigd worden en hoe zich dat verhoudt tot het arbeidsrecht.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat de regering schrijft dat: «Ambtsdragers die vanaf de 50-jarige leeftijd reeds een verlengde uitkering ontvangen [plus «ambtsdragers die vanaf de leeftijd van 55 jaar in aanmerking komen voor een uitkering tot de 65-jarige leeftijd»], zijn uitgezonderd van de verplichting werk te zoeken.» Deze leden vragen of deze uitzondering ook van toepassing is op huidige politieke ambtsdragers tussen de 50 en 55 jaar die momenteel (uiteraard) nog geen verlengde uitkering ontvangen, maar deze na inwerkingtreding van voorgestelde wijzigingen nog wel zullen ontvangen (wegens de uitzondering gemaakt voor de verhoging van de leeftijd van 50 naar 55 jaar voor het hierboven genoemde recht op de verlengde uitkering).

De leden van de SGP-fractie vragen op welke termijn de regering het onderhavige en de daarmee samenhangende wetsvoorstellen in werking wil laten treden. Zij vinden het wenselijk dat een kabinet een (overigens goed beargumenteerde) verbetering van de primaire arbeidsvoorwaarden niet op zichzelf van toepassing laat zijn. Invoering zou derhalve moeten plaatsvinden met ingang van de regeerperiode van het volgende kabinet. Daarbij kunnen de aan het woord zijnde leden zich voorstellen dat afhandeling van het onderhavige wetsvoorstel in een tijd die in het teken staat van de verkiezingscampagne ter voorbereiding op de verkiezingen van 22 november 2006 als minder gewenst wordt ervaren. Conclusie uit deze overwegingen is dat het eerstvolgende kabinet na Balkenende-III de voorgestelde aanpassingen kan regelen met ingang van de regeerperiode van het daaropvolgende kabinet, uiterlijk in 2011. Hoe denkt de regering over de genoemde zienswijze?

II. ARTIKELEN

Artikel 7a, vijfde lid

De leden van de SP-fractie willen graag weten of de regeling in lid 5b van artikel 7a, 52a en 132a overeenkomstig de regeling is, die voor andere burgers geldt en zo niet, waarom de regering deze dan voorstelt? Het komt de leden van de SP-fractie vreemd voor dat politici die voor de helft arbeidsongeschikt zijn, niet hoeven te solliciteren en andere burgers wel. Zij vragen de regering hierop een reactie te geven. De leden van de SP-fractie willen dat de arbeidsongeschiktheidsregeling voor politici gelijkgesteld wordt aan die voor gewone burgers. Zij vragen de regering hierop in te gaan en duidelijk te maken welke principiële verschillen tussen politici en burgers bestaan die dit onderscheid rechtvaardigen.

De leden van de SP-fractie vinden het een aardig idee om outplacementfaciliteiten te regelen (artikel 7b, 52b en 132b) voor politici om de duur van het wachtgeld te beperken maar vragen waarom politici niet net als iedereen naar het CWI kunnen gaan voor bemiddeling. Of acht de regering de diensten van het CWI niet kwalitatief? Is zij bereid om het functioneren van het CWI aan te passen zodat deze de kwaliteit heeft die voor zowel politici als andere burgers optimaal is? Zo nee, waarom niet? Kan de regering een vergelijking maken tussen de gelden die worden uitgetrokken voor politici – een snelle berekening wijst op ruim € 20 000 per jaar per afgetreden politicus – en voor andere werklozen?

Artikel 7b

Het is de leden van de VVD-fractie opgevallen dat in een Nederlandse wettekst een Engelstalig woord wordt gebruikt, namelijk «outplacement». Ook de Raad van State heeft daarover een opmerking gemaakt. Dat dit woord in de memorie van toelichting wordt gebezigd, begrijpen deze leden, maar zij achten deze woordkeuze in een Nederlandse wettekst minder passend, ook al komt dit woord voor in de Woordenlijst Nederlandse Taal. Is er niet een mooi Nederlands equivalent voor, zo vragen deze leden.

Artikel 7c

In het nieuwe artikel 7c van de Appa worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld voor de situatie dat niet wordt voldaan aan de verplichtingen uit de artikelen 7a en 7b (verplichting om werk te zoeken, de outplacementvoorziening en de sanctiemaatregelen). Een formeel wettelijke regeling is daartoe inderdaad een te zwaar middel, zo menen de leden van de VVD-fractie met de regering. Maar heeft de regering overwogen om deze nadere uitwerking voor te leggen aan het in te stellen adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers en topambtenaren? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie daarop een reactie van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier