Ontvangen 10 juli 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel C komt te luiden:
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «zes jaren» vervangen door: vier jaren.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vijfde en zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn ontslag voorafgaat ten minste tien jaren minister is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4. Voor de berekening van de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid, en de tien jaren, bedoeld in het derde lid, wordt met tijd waarin de belanghebbende minister is geweest gelijkgesteld de tijd waarin hij een functie heeft bekleed als genoemd in artikel 2, tweede lid, onder b en d. Indien sprake is van gelijkgestelde tijd als bedoeld in de vorige zin wordt met betrekking tot die tijd op dezelfde wijze als in de tweede zin van het eerste lid rekening gehouden met onderbreking in de uitoefening van deze functies.
In onderdeel D wordt artikel 7a als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid vervalt: en de leeftijd van 57,5 jaar nog niet heeft bereikt.
b. In het zesde lid wordt «zes maanden» vervangen door: drie maanden.
Onderdeel E komt te luiden:
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de verrekening wordt voor de hoogte van de uitkering de op grond van artikel 7c, eerste lid, opgelegde inhouding buiten beschouwing gelaten.
2. In het zesde lid wordt «artikel 7, vierde lid,» vervangen door: artikel 7, zesde lid,.
In onderdeel F0 vervalt: 59, tweede lid, 73, vierde lid, 73a, derde lid,.
Onderdeel Id komt te luiden:
Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 7, derde en vierde lid, en 7a tot en met 7c zijn niet van toepassing ter zake van een ontslag of aftreden dat is ingegaan vóór de datum van inwerkingtreding van die bepalingen. In dat geval wordt in artikel 7, eerste lid, voor «vier jaren» gelezen: zes jaren.
2. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 7a tot en met 7c het ambt van minister vervult en geen ambt bekleedt in het na de eerstvolgende verkiezing voor de leden van de Tweede Kamer aantredende kabinet, zijn de artikelen 7a tot en met 7c niet van toepassing. In dat geval wordt in artikel 7, eerste lid, voor «vier jaren» gelezen: zes jaren.
De onderdelen J tot en met R vervallen.
Onderdeel V komt te luiden:
Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «zes jaren» vervangen door: vier jaren.
2. In het tweede lid wordt «50 jaar» vervangen door: 55 jaar.
3. Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde, vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de berekening van de uitkeringsduur, bedoeld in het eerste lid, en de tien jaren, bedoeld in het tweede lid, wordt met tijd waarin de belanghebbende lid van gedeputeerde staten is geweest gelijkgesteld de tijd waarin hij een functie heeft bekleed als genoemd in artikel 2, tweede lid, onder a, b en d. Indien sprake is van gelijkgestelde tijd als bedoeld in de vorige zin wordt met betrekking tot die tijd op dezelfde wijze als in de tweede zin van het eerste lid rekening gehouden met onderbrekingen in de uitoefening van deze functies.
In onderdeel W wordt artikel 132a als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid vervalt: en de leeftijd van 57,5 jaar nog niet heeft bereikt.
b. In het zesde lid wordt «zes maanden» vervangen door: drie maanden.
Onderdeel X komt te luiden:
Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Bij de verrekening wordt voor de hoogte van de uitkering de op grond van artikel 132c, eerste lid, opgelegde inhouding buiten beschouwing gelaten.
2. In het zevende lid wordt «artikel 132, vijfde lid,» vervangen door: artikel 132, zesde lid,.
In onderdeel GG komt artikel 163b te luiden:
1. De artikelen 132, derde lid, en 132a tot en met 132c zijn niet van toepassing ter zake van een ontslag of aftreden dat is ingegaan vóór de datum van inwerkingtreding van die bepalingen. In artikel 132, eerste lid, wordt in dat geval voor «vier jaren» gelezen «zes jaren» en in artikel 132, tweede lid, wordt in dat geval voor «55 jaar» gelezen: 50 jaar.
2. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 132, derde lid, is benoemd als lid van gedeputeerde staten, wethouder, lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente of lid van het dagelijks bestuur van een waterschap dat op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 132, derde lid, niet overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP was, en na de eerstvolgende verkiezing voor de leden van provinciale staten, de gemeenteraad onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het waterschap niet wordt herbenoemd, wordt in artikel 132, eerste lid, voor «vier jaren» gelezen «zes jaren» en in artikel 132, tweede lid, voor «55 jaar» gelezen: 50 jaar.
3. Ten aanzien van de belanghebbende die op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 132a tot en met 132c is benoemd als lid van gedeputeerde staten, wethouder, lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente of lid van het dagelijks bestuur van een waterschap dat op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van de artikelen 132a tot en met 132c niet overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP was, en na de eerstvolgende verkiezing voor de leden van provinciale staten, de gemeenteraad onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het waterschap niet wordt herbenoemd, zijn de artikelen 132a tot en met 132c niet van toepassing.
Na artikel IV worden twee artikelen ingevoegd, luidende
Artikel 72, eerste lid, van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt.
2. De onderdelen d, e en f worden geletterd c, d en e.
Artikel 73, eerste lid, van de Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt.
2. De onderdelen d tot en met g worden geletterd c tot en met f.
Artikel IVa wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel A komt te luiden:
Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de tweede volzin ingevoegd: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voordelen ten laste van het waterschap, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover het algemeen bestuur dit bij verordening bepaalt. De verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.
Onderdeel B komt te luiden:
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet de voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur.
2. Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot tweede tot en met zesde lid vervalt het tweede lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «zesdelid» vervangen door: vijfde lid.
Onderdeel C komt te luiden:
Artikel 49, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na «voorzitter» ingevoegd «op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» en wordt «vastgesteld» vervangen door: gesteld.
2. Onderdeel b vervalt.
3. De onderdelen c en d worden geletterd b en c.
Artikel IVb komt te luiden:
Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen «– wethouders;» en «– gedeputeerden» vervallen.
2. Na het onderdeel «– commissarissen van de Koning» worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
– gedeputeerden;
– burgemeesters;
– wethouders;.
3. Het onderdeel «– de leden van dagelijkse besturen van waterschappen, met uitzondering van de voorzitters» wordt vervangen door: – de leden van dagelijkse besturen van waterschappen, waaronder de voorzitters.
Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid wordt «onderdelen G, O en AA» vervangen door: onderdelen G en AA.
b. In het vierde lid wordt «onderdelen F, N en Z» vervangen door: onderdelen F en Z.
c. Na het vierde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen A, tweede lid, Fa, Ga, Ia, Ib, Ic, Zb, BB, DDa, DDb, DDc en DDd in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 31 december 2008.
6. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen A, eerste lid, Da, F0, Wa en FF, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
In deze nota van wijziging worden de noodzakelijke aanpassingen aangebracht ter uitwerking van de beleidsbrief die separaat aan de Staten-Generaal is aangeboden. De aanpassingen worden hieronder artikelsgewijs toegelicht.
Deze wijzigingen zien op het verkorten van de maximale uitkeringsduur van zes jaar naar vier jaar voor alle politieke ambtsdragers, ongeacht de leeftijd. Er was reeds voorzien in het verkorten van de uitkering van zes naar vier jaar voor ambtsdragers die ten tijde van het ontslag de leeftijd van 50 jaar nog niet hebben bereikt.
In lijn met de beleidsbrief is ten aanzien van ministers, staatssecretarissen en politieke ambtsdragers van de decentrale overheden de leeftijdsgrens waarboven geen sollicitatieplicht meer geldt, gesteld op 65 jaar in plaats van 57,5 jaar. Verder is de vrijstelling van sollicitatieplicht voor ministers, staatssecretarissen en politieke ambtsdragers van de decentrale overheden teruggebracht van zes tot drie maanden.
Deze wijzigingen houden verband met het vervallen van de aanscherping van de verrekeningssystematiek als stimulans voor het vinden van werk met een substantieel inkomen.
Voorts zijn de artikelen 36a en 163b (onderdelen e en j) in die zin aangepast dat de uitkeringsduur van voormalige politieke ambtsdragers die reeds een uitkering genieten niet wordt verkort tot maximaal vier jaar en dat deze ambtsdragers niet onder de sollicitatieplicht worden gebracht. Wie nu een uitkering geniet met een bepaalde looptijd is steeds op zichzelf aangewezen geweest bij het vinden van een nieuwe functie; het is niet reëel om tijdens de looptijd van die uitkering nieuwe eisen te stellen.
De sollicitatieplicht geldt niet voor ministers, staatssecretarissen gedeputeerden, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van een deelgemeente en leden van het dagelijks bestuur van een waterschap die op het moment dat de bepalingen betreffende de sollicitatieplicht in werking zijn getreden hun ambt bekleden, maar na de eerstvolgende verkiezingen voor de Tweede Kamer, provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van een waterschap niet meer terugkeren in het kabinet, gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders, de deelraad en het dagelijks bestuur van een waterschap. De sollicitatieplicht geldt wel als deze ambtsdragers na de verkiezing worden herbenoemd en vervolgens op enig moment aftreden.
De sollicitatieplicht geldt wel met onmiddellijke ingang voor commissarissen van de Koning, burgemeesters en voorzitters van waterschappen, nu deze ambten tot op heden niet onder de Appa en de sollicitatieplicht uit de Werkloosheidswet van toepassing is.
In de opsomming van artikelen in onderdeel F0 vervallen de artikelen die betrekking hebben op leden van de Tweede Kamer, welke worden toegevoegd aan voorstel van wet 30 963.
1, onderdeel f, en 5, onderdelen a en b
Deze onderdelen bevatten wijzigingen die betrekking hebben op leden van de Tweede Kamer. Deze bepalingen zijn overgebracht naar het voorstel van wet tot invoering van een beloningsstructuur voor politieke ambtsdragers (Kamerstukken II, 30 693). Ook de verwijzingen in de inwerkingtredingsbepaling naar bepalingen die zien op leden van de Tweede Kamer (artikel VI) zijn aangepast.
Bij nota van wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Provinciewet en de Gemeentewet in verband met de openbaarmaking van nevenfuncties en inkomsten uit nevenfuncties (Kamerstukken II 2005/06, 30 425, nr. 7) worden de artikelen 72 van de Provinciewet en 73 van de Gemeentewet gewijzigd in verband met het van toepassing worden van de Appa op de commissaris van de Koning en de burgemeester. Zoals uit de toelichting van die nota van wijziging blijkt, beoogden die wijzigingen deel uit te maken van het voorstel van wet tot wijziging van de Appa. In verband met de afhankelijkheid van de wijzigingen met de voorgestelde wijzigingen van de Appa en de inwerkingtredingbepaling in voorstel van wet 30 425 (die de wijzigingen in de Provinciewet en de Gemeentewet niet afhankelijk maakt van de inwerkingtreding van de wijziging van de Appa) worden de betreffende wijzigingen verplaatst naar onderhavig voorstel van wet.
De voorgestelde wijziging van de Waterschapswet is aangepast aan de Wet van 21 mei 2007 tot wijziging van de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de bestuurlijke structuur en de financieringsstructuur van waterschappen (Wet modernisering waterschapsbestel) (Stb. 2007, 208), waarin deels dezelfde wijzigingen waren opgenomen, die hier zijn geschrapt. Van de oorspronkelijk voorgestelde wijzigingen van artikel 32a is thans alleen het nieuw voorgestelde tweede lid gehandhaafd.
Verder wordt voorgesteld het huidige tweede lid van artikel 32a te laten vervallen. In dat tweede lid is bepaald dat het algemeen bestuur in bijzondere gevallen ontheffing kan verlenen van het verbod in artikel 32a, eerste lid, om aan leden van het algemeen bestuur een vergoeding toe te kennen buiten hetgeen bij of krachtens de Waterschapswet is geregeld. De huidige uitzonderingsbepaling in artikel 32a, tweede lid, vormt een inbreuk op het gesloten rechtspositiestelsel. Uitgangspunt is dat buiten hetgeen bij of krachtens de wet is vastgesteld, geen geldelijke voorzieningen kunnen worden toegekend. Met het schrappen van artikel 32a, tweede lid, worden de regels betreffende vergoedingen aan leden van het algemeen bestuur van waterschappen gelijkgetrokken met de regels voor de vergoeding aan gemeenteraadsleden.
In onderdeel B wordt in de wijziging van artikel 44 ervan uitgegaan dat voorstel van wet 30 425 eerder in werking treedt dan onderhavig voorstel van wet.
De voorgestelde wijziging van artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet is aangepast in verband met een eerdere wijziging van artikel 2, eerste lid. Daarbij wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt de politieke ambtsdragers van provincies en gemeenten bij elkaar te zetten.
In de toelichting bij de tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2007/08, 30 424, nr. 9) is aangegeven dat bij indexatie per 1 januari van enig jaar het Appa-pensioen vóór aftrek van de inbouw- en franchisebedragen wordt geïndexeerd. Op hetzelfde tijdstip worden ook de AOW en de Anw conjunctureel aangepast, wat leidt tot aanpassing van de inbouw- en franchisebedragen. Ook op 1 april en 1 juli kunnen dergelijke aanpassingen plaatsvinden, waardoor het aanvullende Appa-pensioen op die tijdstippen kan dalen. Immers de ABP-aanpassing vindt uitsluitend op 1 januari plaats en niet tussentijds. Nu de ABP-pensioenen met ingang van 1 januari 2009 zijn bevroren, zijn op grond van de huidige indexeringssystematiek de aanvullende Appa-pensioenen al op 1 januari gelijktijdig verlaagd. Dit acht het kabinet een ongewenst effect. Vandaar dat de gewijzigde indexeringssystematiek een terugwerkende kracht krijgt tot 31 december 2008 waardoor de aanvullende Appa-pensioenen niet worden verlaagd maar op hetzelfde niveau gehandhaafd blijven.
In het voorgestelde nieuwe zesde lid wordt de inwerkingtreding van enkele technische wijzigingen geregeld. Deze wijzigingen zijn tijdens de parlementaire behandeling aan het voorstel van wet toegevoegd omdat de indiening van een separaat voorstel van wet voor deze wijzigingen niet doelmatig was. De inwerkingtreding van deze bepalingen vergt geen nadere uitvoeringsregelingen, zodat de inwerking niet van een inwerkingtredingbesluit afhankelijk hoeft te worden gesteld.