Vastgesteld 30 juli 2015
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 4 juni 2015 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 februari 2015 houdende de aanbieding van de Evaluatie Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015, het Actieplan Kunst van Lezen 2012–2015 en het Impactonderzoek Taaltrajecten Taal voor het Leven op het gebied van sociale inclusie en leesvaardigheid Deel A en Deel B (Kamerstuk 28 760, nr. 38);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 maart 2015 inzake het Actieprogramma Tel mee met Taal (Kamerstuk 28 760, nr. 39).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Wolbert
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Jadnanansing, Van Meenen, Rog, Siderius, Straus en Wolbert,
en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter: Ik open de vergadering. Op de agenda staat een algemeen overleg over laaggeletterdheid. Ik heet de Minister, haar medewerkers, de leden en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. We hebben afgesproken dat de leden hun inbreng beperken tot vier minuten en de onderlinge interrupties tot twee per fractie.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. In Nederland staan 1,3 miljoen volwassenen aan de zijlijn. Zij kunnen niet volledig meedoen in onze samenleving. Waarom niet? Omdat ze laaggeletterd zijn. Voor hen kan het invullen van een formulier of het lezen van een handleiding al een grote opgave zijn. Bovendien hangt laaggeletterdheid vaak samen met werkloosheid en financiële afhankelijkheid. De tweedeling tussen mensen die wel en mensen die niet kunnen meekomen, moet doorbroken worden. Daarom is het zo belangrijk dat er een beter gestructureerde aanpak van laaggeletterdheid komt. Daarvoor zet de PvdA zich al geruime tijd in. Een voorbeeld is de motie-Ypma waarin gevraagd wordt 5 miljoen uit te trekken voor effectieve methodes.
Het kabinet zet een goede stap voorwaarts met het actieprogramma Tel mee met Taal. De omvang van laaggeletterdheid in Nederland maakt het echter nodig dat er wordt gewerkt aan een grote sprong voorwaarts, zowel bij de bestrijding als het voorkomen van analfabetisme. Zoals we gezien hebben bij de aanpak van vroegtijdig schoolverlaten en de ingezette daling van het aantal uitvallers, kunnen we met een offensief grote vooruitgang boeken. Een offensief tegen laaggeletterdheid vereist een brede aanpak. We moeten niet alleen laaggeletterden een cursus aanbieden, maar ook op scholen en lerarenopleidingen het belang van lees- en schrijfvaardigheid erkennen en deze vaardigheden stimuleren. Een land dat onderwijs zo hoog in het vaandel heeft staan, mag niet accepteren dat zo veel mensen een taalachterstand hebben. Bestrijding van laaggeletterdheid en leesbevordering moeten hand in hand gaan. Graag hoor ik van de Minister of het mogelijk is om leesbevordering in het curriculum van de pabo op te nemen, zodat toekomstige leerkrachten leren hoe ze kinderen zo jong mogelijk kunnen interesseren voor lezen. Ik vraag ook meer aandacht voor lezen bij de groep zeer jonge kinderen in de kinderopvang. Daarnaast zou het terecht zijn om het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) op te nemen in leesbevorderingsprogramma's. Graag krijg ik hierop een reactie van de Minister.
De rijksoverheid neemt weer schoonmakers in dienst. Is dit niet een kans om de laaggeletterden onder deze nieuwe werknemers alfabetiseringscursussen aan te bieden?
In het bereiken van laaggeletterden kunnen en moeten lokale organisaties en gemeenten een sleutelrol vervullen. De PvdA is vooral gecharmeerd van initiatieven als de VoorleesExpress en BoekStart, die meehelpen om laagtaalvaardige ouders en kinderen te bereiken. Intensieve samenwerking op lokaal niveau tussen scholen, gemeente en lokale initiatieven is daarbij essentieel. Deelt de Minister mijn mening dat de regie bij de bestrijding van laaggeletterdheid bij de gemeenten moet liggen en dat Stichting Lezen & Schrijven een verbindende rol moet spelen bij alle bestaande waardevolle initiatieven?
Voelt de Minister ervoor om samen met Stichting Lezen & Schrijven een zogenoemd verdubbelaarspotje te creëren? Daarmee zouden initiatieven die een verdubbeling van het bereik binnen de doelgroep tot stand brengen, ook in aanmerking kunnen komen voor extra bekostiging. Als men bijvoorbeeld door middel van een lokaal initiatief 700 laaggeletterden bereikt en dit aantal binnen drie jaar weet te verdubbelen tot 1.400, krijgt men daar extra budget voor. Graag krijg ik een reactie van de Minister.
Mevrouw Siderius (SP): Ik vind het opvallend dat in het actieprogramma nogal eenzijdig een rol wordt neergelegd bij Stichting Lezen & Schrijven. De PvdA stelt nu voor deze stichting een nog sterkere positie te geven. Is het niet beter om de gemeenten een veel sterkere positie te geven? Gemeenten hebben netwerken met bibliotheken, de nieuwe sociale wijkteams en het onderwijs. Binnen die netwerken bestaat al een samenwerking. Waarom wil de PvdA Stichting Lezen & Schrijven zo'n cruciale positie geven, terwijl de verbindingen allang bestaan en we er eigenlijk op moeten inzetten om die te versterken?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dank voor deze vraag. Ik heb niet voor niets in mijn inbreng gezegd dat de gemeenten de regie moeten nemen en Stichting Lezen & Schrijven een verbindende rol kan spelen. De gemeenten moeten de regie hebben. Dat advies hebben we in alle brieven, mails en dergelijke, ook van derden, gekregen. Ik luister graag naar de adviezen van het veld.
Mevrouw Siderius (SP): Als de PvdA het zo belangrijk vindt dat gemeenten de regie krijgen, waarom gaat het potje van bijna 11 miljoen dan naar Stichting Lezen & Schrijven en niet naar de gemeenten? Als de PvdA lokale samenwerking zo belangrijk vindt, is ze dan bereid om het geld daar neer te leggen in plaats van bij een centrale landelijke stichting?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Die vraag wil ik bij de Minister neerleggen. Het gaat er mij vooral om dat laaggeletterden goed gefaciliteerd worden. Goed kunnen lezen en schrijven is ontzettend belangrijk. Het gaat er uiteindelijk om dat mensen die dat niet kunnen, goed gefaciliteerd worden. Naar mijn mening hoort de regie bij de gemeenten, maar kan Stichting Lezen & Schrijven een verbindende rol vervullen. Ik hoor graag van de Minister hoe dit geld moet worden verdeeld.
De heer Van Meenen (D66): Bij deze warme woorden van mevrouw Jadnanansing kan ik me natuurlijk alleen maar aansluiten. Laten we eens bekijken hoe het op dit moment gaat. Er zijn 1,3 miljoen laaggeletterden. Dat aantal is vrij stabiel. Ik zeg niet dat we moeten stoppen, maar moeten we de verwachting hebben dat er ooit iets substantieel verandert, zolang we niet substantieel meer investeren? Mag ik de woorden van mevrouw Jadnanansing zo verstaan als ze spreekt over een offensief? Of is het alleen een offensief in gedachten, om het zo maar te zeggen?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het liefst zou ik willen zeggen: gooi grote zakken geld in de richting van iedereen en alles. Dan kunnen we laaggeletterdheid voorkomen. Het is goed in de brief te lezen dat de drie Ministers samenwerken op dit actieplan dankzij een motie van mevrouw Siderius en mijzelf. Dat is alvast een groot compliment waard. Ik heb geconstateerd dat zij in hun brief niet schrijven dat dit het walhalla is en dat het allemaal goed komt. Ze hebben ambitie, maar kijken ook naar wat haalbaar is. Het is al heel mooi dat we nu een goed actieplan hebben. Natuurlijk is dat niet genoeg om die 1,3 miljoen mensen daadwerkelijk van hun laaggeletterdheid af te helpen, maar het is wel een goed begin. Daarom heb ik in mijn tekst gezegd dat dit een goede stap in de juiste richting is. Ik ben het met de heer Van Meenen eens. Het liefst willen we er nog veel meer geld instoppen, maar 18 miljoen is een goed begin.
De heer Van Meenen (D66): Mevrouw Jadnanansing noemt het een goed begin, maar dit is niet het begin. We constateren al decennialang dat laaggeletterdheid een probleem is. We beginnen elke keer opnieuw, maar we beginnen nooit met een echte investering. We beginnen opnieuw met de constatering dat het weer net zo is als vroeger. Misschien slagen we er met alle huidige inspanningen in om het aantal laaggeletterden hetzelfde te houden. Nu zien we echter het aantal laaggeletterden onder ouderen weer stijgen. Wat mogen we op dit punt verwachten van een volgend verkiezingsprogramma van de PvdA? Komt er een forse investering in laaggeletterdheid? Kan mevrouw Jadnanansing een vooruitblik geven?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb vooralsnog geen uitnodiging mogen ontvangen om mee te schrijven aan het verkiezingsprogramma. Daar ga ik dus niet over. Waar ga ik dan wel over? Ik moet bekijken of ik het voorliggende plan een goed plan vind. Ik vind het actieprogramma Tel mee met Taal een goed begin.
De heer Rog (CDA): Mevrouw Jadnanansing heeft een aantal positieve punten in dit actieprogramma benoemd, die ik ook zie. Ik heb echter altijd geleerd dat voorkomen beter is dan genezen. Ik heb haar niet horen spreken over de bezuinigingsoperatie van Staatssecretaris Dekker. Hij wil daarmee in de grote steden meer geld bezuinigen op het taalachterstandenbeleid voor jonge kinderen in een voorschoolse situatie dan in dit hele actieprogramma wordt geïnvesteerd. Kan mevrouw Jadnanansing daarop een reflectie geven?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Mijn reflectie daarop kan heel kort zijn. De woordvoerder die hierover gaat, mevrouw Yücel, heeft gezegd dat ze er pertinent op tegen is.
De heer Rog (CDA): Ik begrijp dat mevrouw Jadnanansing niet in de verkiezingsprogrammacommissie van de PvdA zit, maar...
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb nog geen uitnodiging ontvangen, maar je weet nooit wat er morgen gebeurt.
De heer Rog (CDA): Dan kunnen we bij de begrotingsbehandeling dus verwachten dat de PvdA de bezuiniging op het taalachterstandenbeleid in de grote steden terugdraait, zodat we straks in ieder geval niet dweilen met de kraan open.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb mevrouw Yücel klip-en-klaar horen zeggen dat ze tegen die bezuiniging is.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik kan bevestigen dat mevrouw Yücel het gezegd heeft. Het komt allemaal goed. Heb een beetje vertrouwen in de mensen.
Investeren in onderwijs loont. Dat is een van de vele redenen waarom we er bij voortduring voor pleiten om meer in het onderwijs te investeren. Daarom steunden we ook de begroting in 2014, waarin dankzij D66 600 miljoen extra voor onderwijs ter beschikking kwam. Dit terzijde, maar ik heb het hiermee toch weer even gezegd.
Laat ik even loskomen van mijn tekst. Ik ben opa geworden. Mijn kleindochter is nu net 6 maanden. Wat is het toch heerlijk om voor te lezen. Ik zeg het even in een publieke microfoon en vooral tegen mannen en vaders: mensen, ga voorlezen. Zo, dat ben ik weer kwijt, maar ik kom er zo nog even op terug. Voorlezen is belangrijk in het kader van preventie. Lees dus vooral voor.
Investeren in onderwijs loont. Dat zien we ook bij de bestrijding van laaggeletterdheid. De evaluaties die vandaag op de agenda staan, laten het overduidelijk zien. Bij de taalprogramma's is niet alleen een verbetering van de lees- en schrijfvaardigheid bij de deelnemers te zien. Deelnemers aan deze programma's krijgen ook een betere plek in de samenleving en hebben een betere gezondheid. Bij de bibliotheekprogramma's zien we ook een positief effect op de leesmotivatie en leesfrequentie van kinderen. Door vroeg te beginnen met voorlezen is er een betere taalontwikkeling bij jonge kinderen. Tel uw zegeningen, zou ik zeggen.
Dit brengt me op het volgende punt. Mevrouw Jadnanansing heeft net een aantal zaken genoemd waarvoor ze aandacht vraagt. Ze heeft echter verzuimd de consultatiebureaus te noemen. Ik onderstreep nogmaals hoe belangrijk het is dat al op de consultatiebureaus aandacht gegeven wordt aan juist die ouders van wie we verwachten dat ze niet automatisch bedenken dat voorlezen leesbevorderend en dus een heel goed idee is. Voor het overige sluit ik me aan bij wat mevrouw Jadnanansing over alle activiteiten gezegd heeft.
Over investeringen gesproken: in een land als Finland wordt 24 keer zo veel uitgegeven aan het bestrijden van laaggeletterdheid. Onze Minister besteedt 18 miljoen aan het actieprogramma Tel mee met Taal. Kan ze toelichten waar dit bedrag te vinden is in de begroting? Is dit extra geld of moeten de bezuinigingen op het Actieplan Laaggeletterdheid zoals in de begroting staat, in haar ogen gewoon doorgaan? We weten wat mevrouw Yücel ervan vindt.
Vorig jaar vroeg mijn fractie, samen met de fracties van 50PLUS, het CDA en de PVV, om een nationale aanpak van de bestrijding van laaggeletterdheid bij ouderen. Bij die groep is laaggeletterdheid namelijk een groeiend probleem. Alle partijen steunden deze motie, met uitzondering van de VVD-fractie die het probleem kennelijk niet belangrijk genoeg vond, terwijl laaggeletterdheid juist in de groep van 55-plussers groeiende is. De Minister vond de motie overbodig. Gelukkig ligt er nu toch een nationaal actieplan. Dat is mooi. Mijn fractie mist daarin echter specifieke aandacht voor de bestrijding van laaggeletterdheid bij ouderen. Kan de Minister aangeven welke concrete acties ze onderneemt om deze specifieke doelgroep te bereiken?
Het is intussen algemeen bekend, of misschien zelfs een platitude, dat de wereld van morgen vraagt om digitale vaardigheden. Het verbaast mijn fractie dan ook dat in het actieprogramma geen aandacht is voor de bestrijding van digitale laaggeletterdheid. In ons dagelijks verkeer doen we steeds meer online via smartphones, tablets en computers: appen, rekeningen betalen, pizza's bestellen, naar de supermarkt gaan en ga zo maar door. Ik ga het niet allemaal opnoemen, maar de boodschap is helder. Als samenleving kunnen we het ons niet veroorloven dat mensen digitaal niet geletterd zijn. Is de Minister bereid om een nationaal actieplan ter bestrijding van digitale laaggeletterdheid op te stellen? Digitale laaggeletterdheid is vooral onder ouderen een groeiend probleem. Is ze ook bereid om daarbij te bekijken op welke wijze ze de ontwikkeling van aangepaste leesvormen kan stimuleren, bijvoorbeeld door digitale mogelijkheden te benutten, om mensen met een visuele beperking of dyslexie te bereiken?
Mevrouw Straus (VVD): Ik deel de zorg van de heer Van Meenen over laaggeletterdheid in Nederland. Hij heeft gerefereerd aan het extra geld dat inderdaad door D66 is gevoteerd voor het onderwijs. Dat geld is niet naar de aanpak van laaggeletterdheid gegaan, terwijl dat wel had gekund. Waarom heeft D66 dit toentertijd niet ingebracht in de discussie?
De heer Van Meenen (D66): We hebben diverse keren aandacht gevraagd voor laaggeletterdheid. Dit geld wilden we besteden aan de scholen. Ook scholen doen iets aan het bestrijden van laaggeletterdheid, namelijk lesgeven.
Mevrouw Straus (VVD): Dat mag ik hopen.
De heer Van Meenen (D66): Jazeker. Dat mag ik ook hopen. Als we spreken over de bestrijding van laaggeletterdheid, spreken we niet alleen over heel jonge kinderen die een achterstand dreigen te krijgen, maar ook over ouderen. Dit vraagt een brede aanpak, die overigens door een aantal ministeries wordt geleid. We hebben er geen enkel bezwaar tegen als deze drie ministeries met dezelfde voortvarendheid gezamenlijk besluiten om extra te investeren in de bestrijding van laaggeletterdheid. Wij zullen met hen mee blijven strijden.
Mevrouw Straus (VVD): De heer Van Meenen gaat ervan uit dat de wereld van de laaggeletterdheidbestrijding waarover we nu spreken, een totaal andere is dan de wereld van de laaggeletterdheid van het onderwijs. Misschien is dat het probleem. Ik vraag het nog een keer. Waarom heeft de heer Van Meenen niet ingebracht dat juist via de weg van het onderwijs veel meer aandacht voor laaggeletterdheid mogelijk was? Waarom heeft hij een deel van het geld niet daarvoor ingezet?
De heer Van Meenen (D66): Ik zie niet specifiek een rol voor het onderwijs bij de bestrijding van laaggeletterdheid. Ik heb in eerdere debatten gezegd dat bijvoorbeeld de regionale opleidingscentra (roc's) een functie moeten hebben in het bestrijden van laaggeletterdheid bij nieuwe Nederlanders. Noem het allemaal maar op. Vanuit het onderwijs is wel aandacht voor laaggeletterdheid. Met betrekking tot die 600 miljoen extra heb ik niet specifiek voor de groep van laaggeletterden gepleit, omdat ik het heel belangrijk vond dat het geld naar de scholen ging. Het spreekt vanzelf dat scholen deels een rol hebben in de bestrijding van de laaggeletterdheid. Als er geen scholen zouden zijn, zouden we heel veel laaggeletterden hebben. Het gaat mij erom dat kinderen niet met een achterstand in hun taalontwikkeling op school aankomen en dat we onze ouderen niet kwijtraken, ook in het kader van een leven lang leren. Ik ben graag bereid met mevrouw Straus nieuwe voorstellen te doen om de begroting alsnog aan te passen en nog veel meer geld voor het aanpakken van laaggeletterdheid beschikbaar te maken. Kijk naar de effecten op gezondheid, de armoedebestrijding en misschien zelfs op de criminaliteit. Ik heb er net een aantal genoemd. Dan is er alle reden om ook vanuit andere ministeries voluit in te zetten op de bestrijding van laaggeletterdheid.
De voorzitter: Dank u wel. Ik wil u wel vragen iets korter te antwoorden.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Om kort en krachtig te antwoorden: voor mij is het niet ingewikkeld. Ik ben geïnspireerd door alle vragen over verkiezingsprogramma's. Wat staat er eigenlijk in het verkiezingsprogramma van D66 over laaggeletterdheid?
De heer Van Meenen (D66): Ik dacht een investering van 100 miljoen euro. Ik bedoel dan het verkiezingsprogramma van 2012. Het verkiezingsprogramma voor wanneer dan ook hebben we nog niet helemaal klaar, maar we zijn er uiteraard wel mee bezig. Dat zal mevrouw Jadnanansing wel begrijpen. Je weet het maar nooit. Ik zal haar vraag binnenkort schriftelijk beantwoorden.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): U beantwoordt de vraag voor de toekomst.
De heer Van Meenen (D66): Nee, voor de toekomst kan ik het nog niet zeggen. Ik gaf het antwoord op basis van het verkiezingsprogramma van 2012.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): U zei 100 miljoen?
De heer Van Meenen (D66): Dat meen ik. Ik heb me niet voorbereid op uw vraag.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik zal het voor u opzoeken. Ik kom er straks op terug.
Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. We hebben in Nederland 1,3 tot 1,5 miljoen laaggeletterden. Dat aantal is al jaren stabiel. Het actieprogramma Tel mee met Taal lijkt vooral bedoeld om ervoor te zorgen dat die groep niet groeit. Die ambitie vindt de SP-fractie wat mager. Wat is precies de doelstelling? Waar werken we naartoe met betrekking tot het aantal laaggeletterden in Nederland?
Het middelpunt van het plan is het programma Taal voor het Leven. Mijn fractie vindt opvallend dat dit programma zeer eenzijdig gelinkt is aan één organisatie, Stichting Lezen & Schrijven. Ik noemde het net al. Ik hoor graag van de Minister waarom deze stichting zo'n prominente positie heeft gekregen in het programma. In onze ogen bestaat er wat onbalans. De stichting wordt immers als enige door de overheid gesubsidieerd en levert slechts schriftelijke lesmethoden. De ervaring leert ons echter dat laaggeletterden moeizaam te porren zijn voor een schriftelijke taalcursus, maar minder schroom hebben voor bijvoorbeeld een computercursus. Een digitale cursus kan de opstap zijn naar het aanleren van basisvaardigheden om mee te kunnen doen in de maatschappij. Ik denk dan aan internetbankieren, het omgaan met DigiD, het aanvragen van toeslagen of uitkeringen. Het is misschien aanlokkelijker om met zo'n cursus te beginnen, zeker als er ook taalelementen aan toegevoegd zijn. Ziet het kabinet mogelijkheden om via de basisvaardigheden taalelementen toe te voegen aan dergelijke cursussen? Als we budget beschikbaar stellen om digitaal materiaal te ontwikkelen, kunnen digitale cursussen gratis ter beschikking worden gesteld en kunnen cursisten daadwerkelijk kiezen tussen schriftelijke of digitale cursussen. Hiermee verdwijnt ook de onbalans in de markt. Digitaal materiaal kan snel aangepast en geactualiseerd worden. Waarom kiest het kabinet niet voor een betere balans tussen digitale en schriftelijke lesmethoden?
Stichting Lezen & Schrijven richt zich bovendien vooral op NT2 (Nederlands als tweede taal) voor anderstaligen, mensen met een andere moedertaal, omdat blijkt dat deze wat gemakkelijker te vinden zijn. De grootste groep laaggeletterden bestaat echter uit autochtone Nederlanders. Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen deze groepen? Beide groepen verdienen een heel andere aanpak en zijn op heel verschillende plekken vindbaar. Bovendien krijgt mijn fractie te horen dat het programma Taal voor het Leven zich uit zes projectgebieden terugtrekt. Wat zegt dit over het succes van het programma?
De SP ziet liever dat de aanvullende 18 miljoen niet centraal, maar net als de andere educatiemiddelen decentraal via de gemeenten wordt besteed. Ik heb het al genoemd. Gemeenten kunnen de vaak al bestaande samenwerking met bibliotheken voortzetten en buurtgericht taaleducatie inzetten waar dat nodig is. Er bestaan al goede gemeentelijke netwerken van bibliotheken, wijkcentra, maatschappelijke organisaties en tegenwoordig ook de sociale wijkteams. Deze kunnen signaleren en laaggeletterden opsporen en aanmoedigen. Bovendien geeft het de mogelijkheid om het beleid structureel te maken in plaats van allerlei losstaande projecten te financieren. Onzekerheid bij aanbieders over continuïteit is in de ogen van de SP onwenselijk. Daarmee wordt het signaal afgegeven dat het niet zo veel prioriteit heeft. Dit signaal wordt ook afgegeven door de bezuiniging. Waarom gaven we voorheen jaarlijks 11,85 miljoen voor laaggeletterdheid uit en nu slechts 6 miljoen? Vindt het kabinet de bestrijding van laaggeletterdheid misschien niet zo belangrijk?
Ik sluit aan bij de opmerkingen van de heer Van Meenen over peuters en lezen. In de eerste vier jaar van het leven worden de verbindingen in de hersenen gelegd. Dat is het moment om enthousiasme voor lezen te initiëren. Waarom is de ambitie om te lezen op de kinderopvang en aandacht te besteden aan lezen op de consultatiebureaus toch wat mager? Kan die ambitie omhoog?
Soms worden mensen, vooral anderstalige hogeropgeleiden, gevraagd door scholen of werkgevers om een diploma van een staatsexamen te overleggen. Als ze hiervoor willen oefenen, moeten ze naar een bibliotheek om de proefexamens in een map in een stoffig archief op te zoeken en vervolgens te maken. Dat is echt niet meer van deze tijd. Kunnen de oefenexamens digitaal ter beschikking worden gesteld, bijvoorbeeld via Cito?
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het blijft schokkend dat in een welvarend land met een relatief hoogopgeleide bevolking nog steeds 1,3 miljoen mensen laaggeletterd zijn. Dit hoge aantal is al over een langere periode vrij constant. We moeten dus helaas constateren dat nog iedere dag mensen het onderwijs laaggeletterd of een met taalachterstand verlaten. Dat is heel erg. In de voorbereiding heb ik er nog eens een convenant bij gepakt. Het betreft een convenant uit 2006/2007 tussen werkgevers, werknemers en de overheid voor de periode 2007–2015. Laat ik me maar beperken tot de constatering dat we de goede doelstellingen niet gehaald hebben. Een van de doelstellingen was dat we het aantal laaggeletterden zouden terugbrengen tot maximaal 600.000 in dit jaar. Dat is niet gelukt.
Het is dus goed dat de Minister komt met het actieprogramma Tel mee met Taal. Tijdens de voorbereiding voor dit debat ben ik geraakt door de enorme groep Nederlanders, vaak vrijwilligers, die zich inzetten voor de geletterdheid van delen van de bevolking. Soms is dat voor ouderen, soms voor allochtonen en soms voor jonge kinderen. Het is ontzettend goed om te zien. Om te voorkomen dat er steeds weer nieuwe laaggeletterden het onderwijs verlaten en met een gigantische achterstand op de arbeidsmarkt komen, is niet alleen het terugdringen van laaggeletterdheid van belang, maar vooral het voorkomen daarvan. Daarom wijst het CDA het plan van Staatssecretaris Dekker af om 20 miljoen te bezuinigen op het taalachterstandenbeleid in de grote steden. Nogmaals, dit bedrag is hoger dan de investering in het actieprogramma Tel mee met Taal. Graag krijg ik een reactie hierop van de Minister. Wat vindt ze ervan dat haar Staatssecretaris kwetsbare kinderen eigenlijk in de steek laat? Is ze het met het CDA eens dat het voorkomen van een taalachterstand beter is dan het achteraf wegwerken daarvan?
Een goede taalontwikkeling thuis is niet altijd vanzelfsprekend. Niet alleen voorschoolse educatie kan een belangrijke rol spelen bij een goede taalontwikkeling, maar ook het basisonderwijs, vaak in samenwerking met bibliotheken. Dat aspect, de rol van het onderwijs en de bibliotheken, is in de brief van de Minister onderbelicht gebleven. Kan de Minister haar ambities op dit vlak aangeven?
Laten we in de uitwerking van het actieprogramma vooral kijken naar wat goed werkt. Dat is onder andere veelvuldig voorlezen vanaf jonge leeftijd. Het CDA wil goede initiatieven zoals de VoorleesExpress en De Schoolschrijver dan ook van harte ondersteunen. De Minister heeft deze initiatieven als good practices in haar brief genoemd. Kan ze garanderen dat deze vrijwilligersorganisaties binnen de actielijnen 3 en 4 ruim baan krijgen om hun bereik substantieel uit te breiden?
Het is van belang dat we kiezen voor bewezen effectieve methodes. Iedere euro die we investeren in het wegwerken van taalachterstanden moet welbesteed zijn. Daarom onderstreep ik nogmaals het belang van Taal voor het Leven. Kan de Minister aangeven of de investeringen in actielijn 2 dezelfde bewezen effectieve opbrengsten hebben als die in de andere actielijnen? Zullen we als overheid het goede voorbeeld geven en deze Minister en haar ambtgenoot van Sociale Zaken vragen om zich er volop voor in te zetten dat de schoonmakers die binnenkort in dienst van het Rijk komen, een groep waarin laaggeletterdheid relatief vaak voorkomt, in de gelegenheid worden gesteld om aan hun geletterdheid te werken?
Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Anno 2015 spreken we terecht vaak over meer aandacht voor vakmanschap, creativiteit, sociale vaardigheden en ondernemerschap in het onderwijs. De basis blijft echter taal en rekenen. Of je nu verpleegkundige, timmerman of app-ontwikkelaar wilt worden, taal en rekenen heb je nodig om je weg in het leven te vinden. Inmiddels zijn ongeveer 1,3 miljoen Nederlandse inwoners tussen 16 en 65 jaar laaggeletterd. Dit zijn niet alleen allochtone, maar vooral ook autochtone Nederlanders. In het actieprogramma wordt gekozen voor een integrale benadering om laaggeletterdheid aan te pakken. Dat is goed. Het is daarmee een goede eerste stap, maar er blijven kansen liggen. Bij debatten met de Staatssecretaris van VWS is aan mijn collega Van der Burg toegezegd dat ook het consultatiebureau een rol zou krijgen bij de aanpak van laaggeletterdheid. Bijna alle ouders komen immers met hun kindje bij het consultatiebureau. Groei, ontwikkeling, ogen, oren, intelligentie: alles wordt op een speelse maar verantwoorde manier onderzocht en beoordeeld. Het signaleringsinstrument voor taalachterstanden is echter nog steeds geen integraal onderdeel van de jeugdgezondheidszorg (jgz). Waarom ontbreekt het consultatiebureau in het actieplan? Hoe staat het met de toezegging hierover aan mijn collega Van der Burg?
Het actieprogramma brengt allerlei partijen bij elkaar, die vaak werken met bevlogen vrijwilligers. Er wordt aangetoond dat hun aanpak veelal effectief is. Wat de professionals in het onderwijs extra zouden kunnen doen, is naar mijn mening onderbelicht. Op de website van Stichting Lezen & Schrijven staat een filmpje over Lisa. Dat maakt meteen duidelijk hoe belangrijk het goed beheersen van taal is. In dit filmpje komt ook een heel belangrijke gemiste kans naar voren. Lisa's juf in het basisonderwijs is namelijk handelingsverlegen om de taalachterstand van Lisa aan te pakken. Ze wist niet wat ze eraan moest doen. Toch verwachten de meesten van ons dat juist het onderwijs de plek is waar taalvaardigheid aangeleerd wordt. Juist op die plek moet toch gewerkt worden aan het voorkomen van een nieuwe generatie laaggeletterden? Ik hoor te vaak van mensen die met jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt werken, dat die jongeren nauwelijks hun eigen naam kunnen schrijven, ondanks jarenlang regulier onderwijs. Het onderwijs is dan toch echt tekortgeschoten. Welke extra inspanningen vraagt de Minister van het onderwijs om zijn rol in het actieprogramma te vervullen? De VVD ziet graag dat de aanpak van laaggeletterdheid, de zogenaamde leesbevordering, op de pabo's wordt onderwezen, zoals ook de Leescoalitie in haar petitie heeft bepleit. Wat vindt de Minister hiervan?
Ik wil ook een link leggen naar de aanpak van kwetsbare jongeren. Daarbij maken we onderscheid tussen doorstroom- en vakdiploma's, waarvoor de eisen voor taal en rekenen naar beneden zijn bijgesteld. De VVD heeft hiermee ingestemd, maar ook aangegeven dat naar haar mening de groep met een vakdiploma zo klein mogelijk moet worden gehouden. Het mag namelijk niet zo zijn dat we hierdoor een nieuwe groep met een veel te smalle taalbasis creëren, waardoor het aantal laaggeletterden juist weer toeneemt. Graag krijg ik een reactie van de Minister op dit punt.
Afgelopen jaren ben ik diverse malen kritisch geweest op de huidige gewichtenregeling. Voor leerlingen van ouders met een lage vooropleiding zijn in deze regeling extra financiële middelen beschikbaar. Deze regeling is niet alleen gedateerd, zeer omslachtig en foutgevoelig, zoals de Rekenkamer constateerde, maar uit het vorige verslag van de Onderwijsinspectie blijkt ook dat scholen het geld niet juist besteden. Onderzoek laat zien dat onderwijsachterstanden veel effectiever kunnen worden aangepakt dan via deze regeling. Het betreft echter wel 735 miljoen euro belastinggeld. Dat is 40 maal zo veel als nu voor het actieprogramma wordt vrijgemaakt. Naar mijn mening is het daarom noodzakelijk dat de bewindspersonen naar de Kamer komen met scenario's voor manieren waarop het achterstandsbeleid veel effectiever kan worden. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik daarop een toezegging gekregen, maar ik heb helaas nog geen resultaat gezien.
Het is schrijnend dat in een modern land als Nederland het aantal mensen met een taalachterstand blijft toenemen en dat deze mensen vaak werkloos aan de kant staan. Het is doodzonde dat door hun taalachterstand de andere talenten van deze mensen vaak niet gezien worden. Het actieprogramma is een goede eerste stap in de aanpak van laaggeletterdheid, maar het consultatiebureau en het onderwijs mogen hierin niet ontbreken.
De vergadering wordt van 14.35 uur tot 14.40 uur geschorst.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Verschillende leden van de Kamer zeiden het al: 1,3 miljoen Nederlanders worden in hun dagelijks functioneren beperkt doordat ze niet goed kunnen lezen en schrijven. Zoals mevrouw Jadnanansing zei: ze staan daardoor aan de zijlijn. Het is dus niet alleen een kwestie van niet kunnen lezen en schrijven, maar van feitelijk niet kunnen participeren in de samenleving. Dat is een groot probleem. In de eerste plaats voor de mensen zelf. Je zult maar een kleinkind hebben en dat niet kunnen voorlezen. Je zult maar de bijsluiter van je medicijnen niet kunnen lezen. Je zult maar iets moeten voorlezen op je werk en steeds moeten zeggen dat je bril zoek is. De verhalen van ex-laaggeletterden zijn indrukwekkend. Hoe ze het ervaren hebben om al dit soort dingen niet te kunnen, is indrukwekkend. Het is even indrukwekkend om te horen hoe ze steeds allerlei smoesjes bedachten om niet te laten merken dat ze laaggeletterd waren. Als je dit tot je door laat dringen, realiseer je je dat deze mensen eigenlijk een soort dubbelleven hebben moeten leiden door steeds te doen alsof er iets anders aan de hand was in plaats van hun beperking te erkennen. Je hoort ook van hen hoe het hun leven heeft verrijkt, toen ze eenmaal konden lezen en schrijven. Ik heb mensen ontmoet die daarvoor erg dankbaar waren en dat snap ik goed.
Daarom is het goed dat dit actieplan er nu ligt. Enkele commissieleden vroegen zich af of het plan wel ambitieus genoeg is en of het wel iets voorstelt. Mevrouw Siderius vroeg of we alleen maar de status quo willen handhaven. Nee, niets van dit alles. Het is echt een ambitieus actieplan. Het is de eerste keer dat verschillende departementen de handen ineenslaan. Het is nieuw dat dit een gezamenlijk plan van OCW, de Minister en Staatssecretaris van SZW en de Staatssecretaris van VWS is, die allemaal te maken hebben met de gevolgen van laaggeletterdheid. Misschien is het voor de leden minder relevant, maar er is ook voor het eerst sprake van een integrale samenwerking tussen de verschillende directies binnen mijn departement. Laaggeletterdheid komt op verschillende manieren terug: bij volwasseneneducatie, bij het mbo, bij het bibliotheek- en leesbeleid. Laaggeletterdheid komt ook terug bij het emancipatiebeleid, waar het een belangrijk aspect is van de participatie van vrouwen.
De gemeenschappelijke aanpak houdt niet op bij de overheid. We willen juist voorrang geven aan de samenwerking tussen alle partijen die betrokken zijn bij laaggeletterdheid. Dat zijn de gemeenten, maar ook bibliotheken, scholen, werkgevers, vluchtelingenwerk, welzijnsorganisaties et cetera. De gemeenten ontvangen jaarlijks een budget voor volwasseneneducatie en hebben een regierol bij de aanpak van laaggeletterdheid. Ik kom hierop zo nog terug. Ook individuele mensen, vrijwilligers, buren en gezinnen kunnen hun steentje bijdragen. Een onderdeel van het plan is Tel mee met Taal. De opzet daarvan is leesbevordering door voorlezen en leesplezier op school, in de bibliotheek en thuis, want laaggeletterdheid kun je het beste op jonge leeftijd voorkomen. De woordvoerders hebben het ook al gezegd. Taal biedt kansen in alle levensfasen. Daarmee is het plan dus ambitieus. Er is meer taalvaardigheid nodig, ook omdat de samenleving steeds meer een beroep doet op de taalvaardigheid van mensen. Denk bijvoorbeeld aan het online declareren van zorgkosten, het schrijven van een sollicitatiebrief, internetbankieren of het opwaarderen van een ov-chipkaart. Juist voor de maatschappelijke participatie is taalvaardigheid dus cruciaal.
Op gemeentelijk niveau zie ik steeds meer mooie initiatieven. Ik was onlangs bij de bibliotheek in Amersfoort. Daar is men begonnen met de Leesclub Makkelijk Lezen. Mensen die moeite hebben met lezen, komen daar bij elkaar. Ik kom straks nog terug op alle meer gedetailleerde vragen. Mevrouw Siderius vroeg of het alleen allochtonen zijn. Als je bij zo'n club zit, zie je dat die gericht is op een divers publiek, allochtoon en autochtoon, jong en oud. Dit laatste zeg ik speciaal tegen de heer Van Meenen. Met name bij ouderen komt laaggeletterdheid nog vaak voor.
Ik zie ook andere initiatieven. In Den Haag geeft de stichting Taal aan Zee in het roc-gebouw taallessen op maat aan anderstalige vrouwen en inburgeraars. Er werken zo'n 250 vrijwilligers, bijvoorbeeld om geïsoleerde vrouwen thuis les te geven en vervolgens uit huis te krijgen om in het roc-gebouw samen les te krijgen. Daarmee werkt Taal aan Zee ook mee aan het emancipatie- en integratiebeleid.
We proberen een en ander samen met de verschillende departementen en maatschappelijke organisaties te doen, al lerend van eerdere effecten. De positieve effecten blijken uit de evaluaties van het proefproject Taal voor het Leven. De deelnemers verbeterden niet alleen hun taal- en leesvaardigheid. Maar liefst circa 70% ging ook vooruit in maatschappelijke participatie, bijvoorbeeld doordat men lid werd van een sportclub, internet ging gebruiken of nieuwe mensen ontmoette. We geven dus niet zomaar geld aan een stichting. We willen gebruikmaken van de interventies van de afgelopen jaren. Op de waardevolle en goede interventies willen we voortbouwen. Het verspreiden van goede voorbeelden hoort daarbij, evenals het versterken van de succesvolle aanpak van Taal voor het Leven en Kunst van Lezen.
Mevrouw Jadnanansing wil een brede en ambitieuze aanpak. Naar mijn idee is dit actieplan dat ook. Wij willen net als mevrouw Siderius niet alleen de status quo behouden. We willen op deze manier in drie jaar 45.000 nieuwe cursisten een taaltraject laten volgen en 1 miljoen kinderen bereiken met leesactiviteiten. Dat moet zonder versnippering, zeg ik tegen de heer Rog. Het moet gebeuren met focus en door middel van samenwerking. Het moet dus niet met versnipperde kortlopende subsidies, maar met één landelijk ondersteuningsprogramma voor gemeenten, taalaanbieders, bibliotheken, werkgevers en andere partijen, met de gemeenten in de regierol. De gemeenten moeten het ook niet alleen doen, want daardoor wordt het weer een geïsoleerd programma. Als we de opgedane ervaringen de komende tijd willen inzetten, hebben we afstemming nodig. Zoals ik al zei, werken we met bewezen effectieve methoden en kiezen we voor verbinding. Kort gezegd: ambitie, focus en verbinding.
Dit gezegd hebbende zal ik nu de meer specifieke vragen beantwoorden, te beginnen met de vragen over de aanpak van laaggeletterdheid.
De voorzitter: Mevrouw Siderius heeft nu al een vraag.
Mevrouw Siderius (SP): Mijn vraag betreft de positie van Stichting Lezen & Schrijven. De Minister benadrukt dat die stichting heel erg belangrijk is, omdat deze al eerder initiatieven heeft genomen en inzet heeft gepleegd waarop ze graag wil voortbouwen. Volgens mij vergeet de Minister een aantal dingen. Taal voor het Leven was alleen actief in de vier grote steden, Overijssel en, naar ik meen, Flevoland. Voor zover ik begrepen heb, trekt het zich nu terug uit zes projectgebieden. Ik vind de positie van de stichting vreemd, want de gemeente heeft een heel belangrijke rol en daar liggen al verbindingen. Daar is de samenwerking tussen bibliotheek, wijkcentra en alle andere organisaties die de Minister noemde, al op gang gekomen. Waarom is zo'n aparte centraal georganiseerde stichting dan nodig? Kunnen we niet beter aansluiten bij de educatiemiddelen en de manier waarop die verspreid worden?
Minister Bussemaker: Het feit dat gemeenten een regierol hebben en dat we tegelijkertijd met effectieve methoden willen werken, maakt dat we enerzijds de gemeenten een belangrijke rol geven en anderzijds Stichting Lezen & Schrijven willen gebruiken voor het verder ontwikkelen van de effectieve methoden die ze in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Ik zeg dat niet zomaar. Ik heb er onderzoek naar laten uitvoeren. Uit de recente evaluaties blijkt dat de interventies van Stichting Lezen & Schrijven goed werken. Die betreffen niet alleen taboedoorbreking en agendering, maar ook het organiseren van lokale en regionale samenwerking. Ik heb helemaal geen voorkeur voor de ene of de andere stichting. Ik geef de voorkeur aan dingen die goed werken. Bovendien waarderen de 400 partners van de stichting de samenwerking met gemiddeld een 8. We maken wel eens gebruik van organisaties waarbij dat slechter is. Het is goed dat we het zo doen.
Ruim de helft van het budget van de stichting gaat naar derden. Het is niet zo dat Stichting Lezen & Schrijven alles zelf doet. De stichting is wel de verzamelplaats waar alle kennis bij elkaar komt. Als we kiezen voor focus en effectieve methodes, zie ik niet zo gauw een andere optie. Een en ander alleen aan de gemeenten overlaten, vind ik kwetsbaar. Ik verbaas me er overigens over dat bij uitstek de SP hiermee komt. Bij andere dossiers hoor ik de SP-fractie nog weleens zeggen dat het allemaal niet zomaar aan de gemeenten overgelaten kan worden. Ik geef de gemeenten wel de regie. Tegelijkertijd wil ik dat de gemeenten met bewezen effectieve methoden werken. Uit die overweging komt deze benadering voort.
Mevrouw Siderius (SP): Het is natuurlijk een beetje gemakkelijk om de SP zo weg te zetten alsof wij voorzieningen niet dicht bij de mensen willen organiseren. Dat willen we heel graag. Bijvoorbeeld bij de jeugdzorg hebben we er altijd voor gepleit. Dat deden we al toen Agnes Kant nog woordvoerder Zorg was, en dat is al een enorme tijd geleden. Het gaat om de manier van uitvoering. Stichting Lezen & Schrijven wordt overigens als enige door de overheid gesubsidieerd en heeft alleen schriftelijk materiaal, waardoor het in onbalans in de markt staat. Door deze ene stichting zo'n cruciale positie te geven, kunnen andere, misschien goed lopende initiatieven in de kiem worden gesmoord. Waarom mag alleen deze stichting gratis cursusmateriaal verstrekken en moeten mensen die een cursus bij een andere organisatie volgen, daarvoor betalen, omdat die anders niet uit de kosten komt? Dat is toch marktverstorend? Dat zouden we niet moeten willen. Het is heel vreemd dat er niet gekozen wordt voor een balans tussen digitaal en schriftelijk lesmateriaal. Ik begrijp gewoon niet waarom andere organisaties geen kans van de Minister krijgen.
Minister Bussemaker: Dit wordt nog een interessant debat: ik hoor de SP zich zorgen maken over marktverstorende effecten. Mijn zorg is vooral dat de bestaande middelen op een goede manier terechtkomen bij de laaggeletterden, dat wil zeggen gebaseerd op bewezen effecten. Ik zeg het nog een keer. Stichting Lezen & Schrijven is positief geëvalueerd. De stichting doet veel meer dan alleen schriftelijk materiaal verstrekken in de regio's waarin ze actief is. Kijk bijvoorbeeld naar de VoorleesExpress, een onderdeel van de regionale alliantie. De VoorleesExpress maakt gebruik van materialen en kennisdeling van Stichting Lezen & Schrijven. Ik zei net al dat de helft, zelfs ruim meer dan de helft, van de middelen van deze stichting naar derden gaat. Dat zijn zowel de landelijke organisaties die digitale leermiddelen ontwikkelen zoals Alfabeet of ETV (Stichting Expertisecentrum ETV.nl), als lokale initiatieven zoals de genoemde VoorleesExpress. Voor de lokale initiatieven is de voorwaarde om in aanmerking te komen voor middelen dat ze meewerken aan de landelijk ontwikkelde monitor en de evaluaties. Er gaat alleen geld naar partijen die willen meewerken aan het meten van resultaat. Het gebruik van de cursussen moet namelijk aantoonbaar vooruitgang boeken. Ik vind dit nog steeds een alleszins goede benadering die op draagvlak bij alle betrokkenen kan rekenen. Natuurlijk houden we ook Stichting Lezen & Schrijven de komende tijd scherp. Ze kan niet achterover leunen en denken: nu krijgen we een mooi bedrag en hoeven we niets meer te doen. Ook de stichting moet verantwoording afleggen. We blijven nauwlettend de resultaten van de interventies in de gaten houden om te bekijken of die aansluiten bij wat we willen bereiken.
De heer Van Meenen (D66): Ik blijf even weg van de structuren, want ik wil terug naar de laaggeletterden zelf. Dat zijn er in Nederland 1,3 miljoen. We hebben, in ieder geval in de ogen van de Minister, een ambitieus plan. Ik ben het eens met de dingen die volgens dat plan moeten gebeuren. Het mogen van mij nog meer dingen worden. Maar wat is de ambitie van de Minister ten aanzien van die 1,3 miljoen? Als we over, laat ik zeggen drie jaar terugkijken, wat moet het aantal dan zijn om te kunnen spreken van een succes?
Minister Bussemaker: Ik heb net gezegd wat onze ambities zijn: 45.000 mensen in cursussen, 1 miljoen jongeren die met activiteiten in aanraking komen. Het is natuurlijk gemakkelijk en ambitieus – dat geef ik toe – om te zeggen dat we die 1,3 miljoen laaggeletterden over drie jaar niet meer hebben of dat het aantal gehalveerd is. Dat vind ik echter te gemakkelijk. Een van de redenen waarom we meer laaggeletterden tellen, is omdat er meer over laaggeletterdheid wordt gesproken. Laaggeletterdheid is bespreekbaar geworden. Hoewel we meer beleid ontwikkelden, ook succesvol beleid, nam het aantal laaggeletterden toch toe. We moeten vooruitgang boeken. Die zit voor een deel in het aantal mensen dat niet meer laaggeletterd is en voor een deel in de preventie. We moeten ervoor zorgen dat we alle jongeren bereiken, buiten school bij bibliotheken, maar zeker ook op school. Dat zeg ik tegen mevrouw Straus. We willen ze bereiken om te voorkomen dat ze, zoals bij vroegere generaties gebeurde, met enorme taalproblemen van school gaan. Ik wil kunnen laten zien dat de gebruikte methodes werken, dat er goed met gemeenten wordt samengewerkt, dat er ook onderling samengewerkt wordt, zodat niet iedereen het wiel opnieuw hoeft uit te vinden of een eigen clubje op hoeft te zetten, en dat dit alles aantoonbaar tot succes leidt.
De heer Van Meenen (D66): De maatregelen die de Minister noemt voor bijvoorbeeld die miljoen jongeren zijn preventief, evenals de maatregelen voor jonge kinderen et cetera. Die zijn erop gericht om te voorkomen dat we dit probleem over 25 jaar nog hebben. Dat wil je gewoon niet. Die 1,3 miljoen laaggeletterden zijn de fase van preventie allang voorbij en over hen maak ik me zorgen. Dat zijn ouderen et cetera. Zeggen we dat het mooi zou zijn als er elk jaar zo'n 45.000 van die 1,3 miljoen afgaan? Of ligt de ambitie van de Minister bij deze grote groep hoger? Of nemen we gewoon afscheid van deze groep? Zeggen we: we zetten nu volop in op preventie, maar als je bij die groep van 1,3 miljoen hoort, is het gewoon jammer?
Minister Bussemaker: Het is een ambitieus plan, maar ik kan geen ijzer met handen breken. Met deze aanpak willen we dat in drie jaar tijd 45.000 nieuwe cursisten een taaltraject volgen. Voor de groep van 1,3 miljoen willen we dat aantal in ieder geval behalen. Natuurlijk zou het mooi zijn als nog meer cursisten een taaltraject volgen. Het klinkt heel sympathiek als ik nu zeg dat er over drie jaar geen laaggeletterden meer in Nederland zijn, maar dan beloof ik iets wat ik niet kan waarmaken. Ik hoop dat we grote substantiële stappen vooruit kunnen zetten. We zullen een en ander bijsturen en na drie jaar opnieuw bekijken wat er nodig is. Drie jaar is overigens best een korte termijn om zo'n activiteit af te ronden.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben ervan overtuigd dat de Minister ook liever meer dan 45.000 mensen in aanmerking wil laten komen. Wat houdt haar tegen? Is dat echt alleen het geld?
Minister Bussemaker: Nee. Het is niet alleen het geld, maar ook de organisatiekracht. Ik bedoel daarmee dat al die clubs die moeten samenwerken, mensen bij elkaar moeten krijgen, mensen moeten vinden en de juiste activiteiten moeten ontwikkelen. Het is niet alleen een kwestie van geld, maar ook van organisatie. Bovendien is het soms ook lastig om laaggeletterde mensen ervan te overtuigen dat het zinvol is om aan een cursus of andere activiteiten mee te doen. Het is geen kwestie van geld. Ook als ik meer geld zou hebben, kan ik niet zonder meer van die 45.000 100.000 mensen maken.
De heer Van Meenen vroeg of we de ouderen wel voldoende betrekken. Onder ouderen is de laaggeletterdheid inderdaad groter dan onder jongeren. Vanaf je 40ste neemt je taalvaardigheid af. Iedereen is dus vast gewaarschuwd. Van de mensen tussen 56 en 65 jaar is 23% laaggeletterd. Voor een deel zijn dit mensen die al in hun jeugd slecht taalonderwijs hebben gekregen, omdat men snel aan de slag moest of omdat de leraar dacht: je zult het wel niet kunnen, ga maar in een hoekje zitten. We weten ook dat je laaggeletterd wordt als je de taal niet gebruikt. Als je bijvoorbeeld werkloos wordt, in een isolement komt of om een andere reden de taal onvoldoende gebruikt, verlies je ook je taalvaardigheid. Het is dus belangrijk dat ouderen betrokken zijn bij de projecten en dat zijn ze ook. Dit probleem vraagt wel om een aanpak op maat voor ouderen. We weten ook dat op een gevorderde leeftijd niet iedereen nog baat zal hebben bij taalscholing.
Bij zorgbehoevende ouderen is het belangrijk dat de omgeving alert is op de risico's van laaggeletterdheid, bijvoorbeeld met betrekking tot therapietrouw. Dit soort aandachtspunten wordt ook betrokken in de pilot. Bovendien wordt er gekeken naar een nieuw project waarin onderzocht wordt hoe we de groep ouderen, met name de groep die op de een of andere manier met zorg te maken heeft, bijvoorbeeld kunnen betrekken bij de eerstelijnszorg en de wijkteams om ouderenlaaggeletterdheid tijdig te herkennen. Er komt een onderzoek naar de manier waarop deze groep ouderen het best bereikt en gemotiveerd kan worden.
Mevrouw Jadnanansing en de heer Van Meenen vroegen naar digitale laaggeletterdheid. Het is evident dat dit probleem groot is, al is het maar omdat een aantal instanties tegenwoordig bijna alleen nog digitaal te bereiken is. Laat het helder zijn dat digitale laaggeletterdheid een integraal onderdeel van het actieplan is en niet geïsoleerd beschouwd moet worden. We hebben het actieprogramma Tel mee met Taal, maar we hebben geen apart actieprogramma om digitale laaggeletterdheid tegen te gaan. Digitale vaardigheid zit integraal in alle onderwerpen. Als je weleens bij een bibliotheek komt waar men cursussen voor laaggeletterden geeft, zie je heel vaak dat die samengaan met digitale vaardigheden. Een en ander wordt gecombineerd. We willen één integrale aanpak: lezen, schrijven en rekenen. Daarop richten we ons. Ik neem de suggestie ter harte om digitaal leren onder de aandacht te blijven brengen en er met name voor te zorgen dat we daarvan bij de cursussen gebruikmaken. Voor een belangrijk deel zit digitaal leren in het actieplan. Dat kan ook omdat we het individueel doen. Het voordeel van een digitale aanpak is dat mensen ook thuis kunnen oefenen. Het kan ook op de manier waarop bij het proefproject Educatie voor Vrouwen met Ambitie (EVA) wordt gewerkt. In dat project wordt gewerkt met kleinere groepjes. Er wordt extra onderzoek gedaan naar digitale methodes. Ik zeg er wel bij dat, net als bij het onderwijs, digitale methoden en digitaal leren een aanvulling moeten zijn op ontmoeting. Dat mensen bij elkaar moeten komen en dat de aanpak van laaggeletterdheid ook een sociale functie heeft, namelijk om mensen uit hun isolement te halen en te stimuleren dat mensen integreren in de samenleving, hoort er allemaal bij.
Mevrouw Siderius (SP): Mijn vraag gaat over de ontwikkeling van digitaal lesmateriaal. We hebben natuurlijk Oefenen.nl, dat in veel bibliotheken wordt gebruikt. Ik ben benieuwd hoe een en ander precies verankerd is in het actieplan. Ik kan het niet terugvinden. Het wordt nergens genoemd, terwijl uit de evaluatie blijkt dat het ministerie het wel positief beschouwt. Hoe is het precies verankerd? Kan de Minister hier een toelichting op geven?
Minister Bussemaker: Dit is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Die kunnen de aanpak kiezen die past bij de doelgroep waarop ze zich willen richten. Ze kunnen afspraken maken met aanbieders. In grote steden waar gemeenten en bibliotheken samenwerken, gebeurt dat inderdaad met Oefenen.nl, zoals mevrouw Siderius zei. Het wordt vooral door immigranten gebruikt. Via Stichting Lezen & Schrijven worden overigens diverse aanbieders van digitale lesmethoden financieel ondersteund. In die zin wordt de relatie tussen digitale cursussen en taalelementen vooral onder regie van de gemeenten gebruikt via cursussen als Oefenen.nl.
Mevrouw Siderius (SP): Ik kom toch weer terug op het feit dat we de aanbieders die het digitale lesmateriaal ontwikkelen, afhankelijk maken van één stichting. Ik vind dat een probleem. Ik heb het al eerder geprobeerd uit te leggen. De Minister deed een beetje lacherig over mijn opmerking over marktverstorend werken. Wij zijn niet voor marktwerking. We waren ook niet voor marktwerking bij de educatiemiddelen, maar een meerderheid van de Kamer heeft daarvoor gekozen. Als er dan een markt is, moet het wel een eerlijke markt zijn. Daar staat de SP dan ook weer voor. We zien dat de markt in onbalans is en het liefst willen we niet privatiseren. Als politiek gezien een meerderheid wel voor privatiseren is, moet het op de eerlijkste manier gebeuren. Dat is nu echter niet aan de orde.
Minister Bussemaker: Er zijn wel verschillende aanbieders. De gemeenten kunnen besluiten met welke aanbieders ze afspraken maken. Bovendien ondersteunt Stichting Lezen & Schrijven verschillende aanbieders van digitale lesmethodes financieel. De stichting heeft geen monopolie op het aanbieden van lesmethodes en bepaalt niet uit welke aanbieders de gemeenten kunnen kiezen. Vooralsnog heb ik geen signalen van de gemeenten dat ze ontevreden zijn over de lesmethode die ze kunnen gebruiken. Mochten deze signalen er wel zijn, dan ben ik graag bereid om te bekijken wat ervoor nodig is om hun keuzemogelijkheden te vergroten. Ik eis wel dat iedereen die eraan meewerkt en daarvoor middelen krijgt, ook meewerkt aan de landelijk ontwikkelde monitor en de evaluaties. Daarmee kunnen we het aanbod immers zo goed mogelijk afstemmen op de doelgroepen en checken of de methode werkt, ook bij andere activiteiten. Ik ben erop gericht om effectieve methodes te gebruiken. Ik wil geen geld aan verschillende organisaties geven, alleen maar om verschillende aanbieders te hebben, zonder te weten wat het effect van hun methodes is.
Mevrouw Siderius vroeg naar de verhouding tussen allochtoon en autochtoon. Ze heeft gelijk dat er heel veel autochtonen zijn: maar liefst 700.000. Dit wordt weleens vergeten. Er wordt vaak gedacht dat laaggeletterdheid een probleem van migranten en inburgeraars is. Het is echter ook een probleem van mensen die slecht taalonderwijs hebben gekregen of hun taalvaardigheden verwaarloosd hebben of lange tijd in eenzaamheid verkeren. De gemeenten maken zich daar zorgen over. Afhankelijk van hun populatie kunnen ze de doelgroep in hun gemeente zo goed mogelijk bedienen. Naar mijn idee kan dat nog beter sinds de wetswijziging Educatie, waardoor ze meer bestedingsvrijheid hebben gekregen. Met name met het project Taal voor het Leven zijn echte doorbraken ten aanzien van de autochtone laaggeletterden gerealiseerd. Ze worden beter bereikt als ze in de bijstand, zorg en re-integratie of op het werk herkend worden. Ze krijgen dan gewoon heel praktische taalscholingen. Met het nieuwe actieprogramma Tel mee met Taal gaan we daar absoluut mee door.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik kom terug op het vorige punt, de digivaardigheid. De Minister zegt terecht dat we daarop moeten inzetten. We hebben ook een visiebrief gekregen van de Minister van BZK waarin hij ingaat op digivaardigheid en het sterk maken van mensen daarin. Ik ben benieuwd in hoeverre op dit punt wordt samengewerkt met de Minister van BZK.
Minister Bussemaker: Dat is een goed punt. Misschien kan het Ministerie van BZK meedoen met een volgend actieplan. Het feit dat ook BZK zich steeds meer richt op digitaal contact met de burgers maakt het des te belangrijker dat men die digitale vaardigheden beheerst. Nogmaals, dat is ook voor ons een extra reden om ervoor te zorgen dat mensen digitale middelen kunnen gebruiken. Als ik het goed zeg – ik kijk even naar mijn mensen – wordt er ook met BZK samengewerkt bij de voorlichting over de manier waarop men met digitale zaken moet omgaan. De mensen die betrokken zijn bij de taalprojecten en Tel mee met Taal weten als geen ander op welke manier burgers voorgelicht moeten worden, zodat ze begrijpen hoe ze met digitale middelen moeten omgaan. Er wordt dus wel degelijk samengewerkt met BZK.
Mevrouw Straus vroeg naar de rol van de professionals en de relatie met het funderend onderwijs. De rol van het funderend onderwijs is evident. Als we willen voorkomen dat mensen te maken krijgen met taalproblemen, moeten we beginnen bij de jeugd. Ik zal straks ingaan op de vroege jeugd, die onder mijn verantwoordelijkheid valt. Het is allemaal heel ingewikkeld. Bij het funderend onderwijs doen we al heel veel met taal. Daarom is het niet in het plan meegenomen. Het actieprogramma Tel mee met Taal is aanvullend op wat er in het reguliere onderwijs gebeurt. Het funderend onderwijs zit dan ook niet in de brief, evenmin als het reguliere middelbare beroepsonderwijs en hoger onderwijs, waar overigens ook nog veel te doen is aan taalvaardigheden. De professionals in het funderend onderwijs besteden extra aandacht aan taalachterstanden. Ze kunnen die ook als geen ander in de gaten houden. Leerlingen met specifieke taalstoornissen kunnen gebruikmaken van toegespitste middelen zoals het Masterplan Dyslexie. Op lokaal niveau is de samenwerking tussen gemeenten en scholen cruciaal. Er wordt samengewerkt bij het bestrijden van onderwijsachterstanden, waaronder taalachterstanden, bij zomerscholen en schakelklassen die allemaal kunnen bijdragen aan de gewenste koppeling.
Mevrouw Straus stelde de vraag of we door het vakdiploma in het mbo taalvaardigheden minder belangrijk maken. Nee, dat doen we allerminst. Om een vakdiploma te behalen, moeten leerlingen nog steeds mbo-taalvaardigheden op niveau 2F en rekenvaardigheden op niveau 2A beheersen. We beschouwen die niveaus als voldoende basis om volwaardig te kunnen participeren, ook qua taal. Daarom is een vakdiploma ook een startkwalificatie. Bij het debat over de brief kwetsbare jongeren en in relatie met de rekentoets hebben we uitgebreid besproken dat dit niveaus zijn voor leerlingen die het reguliere niveau niet kunnen halen. Uiteindelijk willen we die jongeren niet elke keer bevestigen dat ze het niet kunnen en dat ze het nog maar een jaartje over moeten doen. We willen hen zo goed mogelijk helpen om met voor hen maximale vaardigheden in taal en rekenen de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Die jongeren zijn dus niet laaggeletterd. We spreken van laaggeletterdheid als de taalvaardigheid onder niveau 1F ligt. Dat is de drempel. Die ligt bij het eindniveau van het basisonderwijs.
Ik ben nu al bezig met de vragen over de jeugd. Misschien is het goed dat ik daar even bij blijf.
Mevrouw Straus (VVD): Heeft de Minister hiermee het kopje over de betrokkenheid van het onderwijs bij dit onderwerp afgerond?
Minister Bussemaker: Ja.
Mevrouw Straus (VVD): Dan wil ik daar graag nog een reactie op geven. Natuurlijk doen we in het funderend onderwijs allerlei dingen die met taal samenhangen. Het is jammer dat in het actieprogramma hiernaar alleen maar verwezen wordt met de opmerking dat het goed is als het onderwijs op lokaal niveau meedoet. Er wordt niets gezegd over de precieze rol van het onderwijs of welke extra inspanningen het zou kunnen leveren. Taalbevordering is de afgelopen jaren op de pabo's uit het curriculum verdwenen. Hoe ga je om met taalachterstanden? Hoe voorkom je dat kinderen laaggeletterd worden? Hoe interesseer je ze voor taal als ze die interesse niet van nature hebben? We vinden het erg jammer dat dit soort aspecten niet in de brief benoemd is. De meesten van ons verwachten immers dat juist in het onderwijs kinderen taalvaardigheden worden aangeleerd.
De Minister zegt dat er normen voor laaggeletterdheid bestaan. Hierover heb ik gisteravond gebeld met iemand die werkt met jonge mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Die probeert heel hard die jongeren aan het werk te krijgen. Die jongeren zijn niet taalvaardig, maar hebben wel de basisschool en het vmbo volledig afgerond. Ze zijn ergens halverwege in het mbo uitgevallen, maar ze kunnen nauwelijks hun eigen naam schrijven. Ze kunnen de benodigde certificaten om met een heftruck te mogen werken, niet behalen, omdat ze niet vaardig in taal zijn. Als we dit probleem niet onder ogen zien, kunnen we met allerlei goedbedoelde vrijwilligersactiviteiten proberen achteraf reparatiewerkzaamheden te verrichten, maar zijn we wel bezig water naar de zee te dragen. Die vrijwilligers doen het goed en daarvoor wil ik hun allemaal veel complimenten geven. Het element van de verantwoordelijkheid van het onderwijs om te voorkomen dat leraren handelingsverlegen zijn en om ervoor te zorgen dat kinderen niet daadwerkelijk binnen de definitie van laaggeletterdheid vallen, had echter een veel pregnantere rol mogen krijgen in het actieprogramma dan het element van wat er gebeurt en hoe het precies gebeurt.
Minister Bussemaker: Ik begrijp goed wat mevrouw Straus zegt. Ik ben het volledig met haar eens. Het had zeker geen kwaad gekund als we dit punt in de brief gemaakt hadden. We zijn er echter van uitgegaan dat alles wat we met het actieplan willen, aanvullend is op wat het onderwijs zelf doet en moet doen. De basis ligt in het onderwijs. We willen dat alle kinderen en jongeren die van school of van een vervolgopleiding komen, het basisniveau van taalvaardigheid beheersen. Zoals ik net al zei is dat niveau 2F of 3F. Dat achten we wenselijk.
Wat mevrouw Straus net beschreef, mag dus niet gebeuren Daarover hebben we discussies gehad. Ik kom dan ook weer terug op de discussie over kwetsbare jongeren. Wat doen we om de jongeren die het gewenste niveau heel moeilijk kunnen halen, en de scholen, maximaal te stimuleren om dat niveau toch te halen? We doen dat op verschillende manieren. Ik ben bezig om met het mbo kwaliteitsafspraken te maken. Ik ben met de pabo's – een terecht punt – bezig om überhaupt het niveau van de instroom te verhogen om ervoor te zorgen dat de docenten in het basisonderwijs zelf de gewenste niveaus voor taal en de andere vakken beheersen. Als de toekomstige docenten instromen in de pabo, moeten ze een dusdanig niveau hebben dat ze na vier jaar pabo, voor alle vakken het gewenste niveau kunnen halen, dus niet alleen voor taal maar ook voor rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde en nog veel meer vakken.
Stichting Lezen, een belangrijke partner in Tel mee met Taal, is betrokken bij de module jeugdliteratuur in de pabo. Het is belangrijk dat we, ook in het funderend onderwijs, bij taal niet alleen denken aan taalvaardigheid, maar ook aan de manier waarop taalles gegeven wordt. Ik heb nu twee keer de prijs voor de «Beste leraar Nederlands» mogen uitreiken. De eerste keer was het in Nederland en de tweede keer in Vlaanderen. Het is een mooi initiatief van het radioprogramma De Taalstaat. Daarbij blijkt hoe belangrijk docenten zijn om leerlingen te motiveren om taalvaardig te worden. We spreken dan niet alleen over spelling, maar ook over woordenschat en literatuur. Bij literatuur gaat het ook over creativiteit en het vermogen om je te kunnen verplaatsen in andere werelden. Ik vind literatuur dus heel erg belangrijk. Dat geldt niet alleen voor de docenten op de basisschool, maar ook voor die in het voortgezet onderwijs. Mede naar aanleiding van die prijs zijn we met docenten in gesprek over de manier waarop ze goedwerkende methodes onderling kunnen uitwisselen via een open source. Er hoeft dus geen ministerie aan te pas te komen. Ze doen het voor een heel groot deel zelf. We investeren ook in het mbo om de doorlopende leerlijn tussen po, vo en mbo meer af te stemmen en meer aandacht te geven aan lezen en schrijven, ook als onderdeel van de slaag/zakregeling. Er gebeurt dus echt wel het nodige. Ik neem de opmerkingen zeker mee. We zullen nog een keer bekijken hoe we in de gemeentelijke regie ook andere scholen nadrukkelijk een plek kunnen geven naast de scholen die al meedoen, even los van de mbo-scholen die bij de volwasseneneducatie betrokken zijn.
Mevrouw Straus (VVD): De VVD steunt de intensivering van het taalonderwijs van harte. Alle voorbeelden die de Minister noemt, zijn er inderdaad en die steunen we. Toch vind ik het heel jammer dat kinderen nog steeds afhankelijk zijn van de individuele leerkracht. In hoeverre heeft de leerkracht voldoende feeling – om maar eens een goed Nederlands woord te gebruiken – met lezen, taal en taalbevordering? In hoeverre kan de leerkracht in voldoende mate boven de materie staan om de kinderen plezier in lezen aan te leren?
Ik zie in mijn eigen omgeving dat er op dit punt grote verschillen in het onderwijs bestaan. Als je uit een familie komt waar de taalrijke context van nature ontbreekt en je de pech hebt om op school een juf te treffen die je ook geen taalrijke context kan aanbieden, heb je echt pech in je schoolcarrière. Je moet dan wel van goeden huize komen om dit allemaal in je eentje te kunnen bijplussen. Natuurlijk zijn we het van harte eens met alle toelatingstoetsen en dergelijke. Het belangrijkste is echter de taalbevordering. Op welke manier kan de leerkracht de taallessen leuk maken, zodat de kinderen uitgedaagd worden? Hoe krijgt de leerkracht ze aan het lezen, ook als iedereen om ze heen tegen lezen is, zodat ze de lol van het lezen gaan ervaren, zoals Matilda uit een boek van Roald Dahl? Naar mijn mening mag de Minister best een tandje bijzetten om deze uitdaging veel nadrukkelijker de pabo's binnen te brengen.
Minister Bussemaker: Ik ben heel graag bereid om dit onder de aandacht te brengen. Ik maak wel één kanttekening. Er wordt door mij heel veel gevraagd van de pabo's. Ik zit er bovenop. Ze moeten hun studenten strenger selecteren en beter bekijken of ze de opleiding wel aankunnen. Ik weet het niet, maar in alle kranten staat dat er enorm veel studenten aan het blokken zijn om examen te doen in vakken die ze niet gehaald hebben en ook niet konden halen, om naar de pabo te kunnen. De pabo wordt zo langzamerhand een van de moeilijkste opleidingen om op toegelaten te worden. De pabo's kunnen in het eerste jaar met een bindend advies zeggen dat studenten die het examen niet halen de opleiding niet aankunnen.
De Kamer wil bovendien dat studenten beter worden opgeleid om met techniek om te gaan. Daarop hebben we dus extra plannen gezet. Vervolgens heeft de Kamer gezegd dat ze het van groot belang acht dat er meer aan cultuureducatie wordt gedaan. Dat moet beginnen bij de pabo. We hebben dus een programma om meer aan cultuureducatie te doen. Vervolgens hadden we gisteren een debat over de rol van het onderwijs in de aanpak van radicalisering. De docenten moeten natuurlijk goed geprepareerd zijn om die te kunnen oppakken. Ik vraag veel van de pabo's en er is wel ergens een grens.
Het is belangrijk dat docenten zelf initiatieven nemen. Dat kunnen basisschoolleraren zijn, maar ook vo-leraren zoals bij de wedstrijd van De Taalstaat bleek. Het is belangrijk dat we docenten stimuleren om zelf initiatieven te nemen, dus ook om te laten zien hoe leuk lezen is. We moeten hiermee niet alleen bij de school beginnen. We moeten het samen met de bibliotheken doen. De Matilda's van deze wereld moeten, als het niet door de juf of meester in de klas is, dan toch in ieder geval door anderen aangesproken worden. Daarvoor hebben we de bibliotheek, waarmee we samenwerking zoeken. We hebben hierover uitgebreid gesproken met de Kamer bij de behandeling van de bibliotheekwet. Steeds meer bibliotheken zijn aantrekkelijke plekken voor jongeren om naartoe te gaan. Je mag er gewoon rondrennen. Je kunt er met een boek op de grond gaan liggen. Er komen schrijvers langs. Een heel mooi voorbeeld hiervan is De Schoolschrijver. Schrijvers gaan zelf naar scholen om het enthousiasme voor lezen op anderen over te brengen. Er zijn op dat vlak mooie initiatieven. Ik wil bekijken of we in ieder geval de initiatieven die van buiten komen, meer kunnen betrekken bij het actieplan.
Een en ander begint ermee dat we niet wachten tot de kinderen op school zitten, maar dat we al eerder beginnen. Ik wens alle kinderen een opa als Paul van Meenen toe, die in de eerste maanden al voorleest. Ik hoor nog weleens zeggen: als je iemand met een baby een boekje geeft, wordt gezegd dat baby's daar nog veel te jong voor zijn. Maar eigenlijk begint het dan al. Je kunt niet vroeg genoeg beginnen. Ik steun ook zeer het pleidooi van de heer Van Meenen dat niet alleen grootouders, maar ook mannen meer voorlezen. Ik kwam een keer op bezoek op een basisschool op een voorleesdag. Ik had het erover met de juffen en de meester. De juffen waren blij dat er weer een meester op de basisschool is, omdat die andere boeken voor de kinderen uitzoekt. Ze waren zich er helemaal niet van bewust, maar het bleek dat de juffen allemaal boeken uitkozen die waarschijnlijk meer door meisjes leuk gevonden werden en dat jongens liever andere boeken wilden. Dat is een extra reden om te pleiten voor meer mannen op het pabo. Ook daarmee moeten de pabo's op dit moment iets doen.
We stimuleren dat leesbevordering al bij de kinderopvang een plek krijgt. Dat doen we met het Actieplan Kunst van Lezen dat wordt uitgevoerd door Stichting Lezen in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek. Dat zijn dus weer andere organisaties die betrokken zijn. Belangrijke onderdelen daarvan zijn BoekStart voor baby's in de kinderopvang, waarnaar mevrouw Jadnanansing vroeg, en de Bibliotheek op school voor het po en vo. Kunst van Lezen 2011–2015 is begin dit jaar positief geëvalueerd. Ook dat is weer een reden om goed te leren van interventies en ermee door te gaan. BoekStart zal verder uitgerold worden als onderdeel van Tel mee met Taal. In de komende drie jaar willen we daarmee, en tegelijkertijd met leesbevorderingsactiviteiten, 1 miljoen kinderen tot en met de basisschool bereiken.
Mevrouw Siderius (SP): De eerste vier jaar van de ontwikkeling van de hersenen zijn cruciaal. Dan worden alle verbindingen gelegd en leren kinderen onderzoeken, analyseren, verbindingen leggen tussen oorzaak en gevolg et cetera. Ik was laatst op bezoek in de kinderopvang. De pedagogen daar zeiden dat de eerste vier jaar ook de tijd is om kinderen ergens enthousiast voor te maken. Het is dus belangrijk dat hiervoor aandacht is bij de kinderopvang en het consultatiebureau. De bedoeling is dat 85% van de bibliotheken in hun werkgebied 45% van de kinderopvanginstellingen enthousiast maken voor lezen op de kinderopvang. Is 45% niet wat weinig? Kunnen we daar wat meer ambitie voor uitspreken? Als we kleine kinderen op de kinderopvang enthousiast kunnen maken voor lezen, heeft dat gevolgen voor hun verdere onderwijs. Bijvoorbeeld in het vmbo, maar ook in het mbo, is de helft van de leerlingen nu laaggeletterd. Als we dit percentage kunnen verminderen door lezen proactief bij de kinderen op jonge leeftijd te stimuleren, is dat toch fantastisch? Ik vraag dus wat meer ambitie van de Minister op dit punt.
Minister Bussemaker: Hiervoor geldt eigenlijk dezelfde opmerking als die ik aan het begin heb gemaakt: ik kan geen ijzer met handen breken. Bibliotheken moeten meer verschillende dingen doen. We willen dat de bibliotheken activiteiten voor ouderen organiseren. Dat doen ze ook met verve. Heel veel taalcursussen voor laaggeletterde ouderen vinden bij bibliotheken plaats. Bibliotheken zijn meer dan ontmoetingsplekken. Ook daarover hebben we gesproken. Ze moeten zich meer verbinden met andere activiteiten bijvoorbeeld in het kader van kunst en cultuur. Ik wil ze wel een beetje ruimte laten om te bepalen waarop ze de nadruk willen leggen, zeker gezien het feit dat gemeenten een heel belangrijke rol spelen bij de financiering van bibliotheken. Ik hoop wel dat de gemeenteraden hun bestuurders scherp houden op wat de ambities moeten zijn.
Los van bibliotheken zijn er andere organisaties die wat kunnen doen. Dat speelt ook mee. In de eerste plaats kunnen de ouders zelf wat doen. Laten we die vooral niet vergeten, want gelukkig zijn er nog altijd veel ouders die lezen. We hebben bijvoorbeeld ook consultatiebureaus. Daarnaar hebben naast mevrouw Siderius ook mevrouw Straus en de heer Van Meenen gevraagd.
Mevrouw Siderius (SP): Mijn vraag was gericht op de kinderopvanginstellingen. De Minister zegt steeds dat de bibliotheken het moeten aanjagen, maar ook de handtekening van de Minister van Sociale Zaken staat onder het actieplan. Minister Asscher gaat over de kinderopvang. Kan hij het via een andere weg nog een beetje aanmoedigen? Volgens mij kunnen we er heel veel profijt van hebben en heeft het echt een meerwaarde als we lezen op jonge leeftijd al aanjagen. Dat hoeft niet alleen via de bibliotheken, maar kan ook via een andere weg. Ik zie graag een wat hogere ambitie.
Minister Bussemaker: Mevrouw Siderius heeft gelijk, maar het gaat niet alleen via de bibliotheken. Ik heb al eerder het programma BoekStart genoemd. Daarmee worden pedagogisch medewerkers uit de kinderopvang getraind. De uitrol daarvan maakt vanaf 2016 deel uit van Tel mee met Taal. We proberen echt op alle niveaus actie te ondernemen.
Voor de heel jonge kinderen is het belangrijk dat de consultatiebureaus aangehaakt zijn. Dat heeft weer een verband met de Wet publieke gezondheid en het basispakket jeugdgezondheidzorg, waarin is opgenomen dat moet worden nagegaan of er sprake is van spraak- en taalstoornissen bij kinderen, en daarmee dus ook van taalachterstanden. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor uitvoering van de Wet publieke gezondheid. Die uitvoering beleggen ze sowieso bij de jgz-ggd of andere jgz-organisaties waaronder de consultatiebureaus. Deze adviseren ouders over opvoeding en ontwikkeling. Op die manier kun je dus ook de ouders bereiken om ervoor te zorgen dat jongeren zo goed mogelijk worden begeleid. De jgz kan BoekStart meenemen in haar advies aan ouders over de taalontwikkeling van jongeren, zodat Boekstart de integrale benadering van leesbevordering bij consultatiebureaus, voorscholen en kinderopvanginstellingen verder kan vormgeven en leesmateriaal kan aanbieden voor kinderen van 0 tot 4 jaar. Voor de voorschoolse leeftijd hebben we via BoekStart een integrale benadering. Daarbij zijn tal van andere organisaties als bibliotheken, consultatiebureaus, maar ook vrijwilligers betrokken.
De heer Van Meenen vroeg of we wel voldoende rekening houden met leesgehandicapten. Zo heb ik zijn vraag in ieder geval begrepen.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb inderdaad gevraagd op welke wijze aangepaste leesvormen gestimuleerd kunnen worden voor mensen met een visuele beperking of dyslexie.
Minister Bussemaker: Dan hebben we het over hetzelfde. Dit zit ook in een programma. Met geld van de Koninklijke Bibliotheek is voor aangepast lezen een proef met de Bibliotheek op school gestart, die succesvol is verlopen. Op basis daarvan wordt nu de aanpak voor leesgehandicapten bepaald, die als een extra module kan worden toegevoegd aan de reguliere aanpak. Los daarvan spelen de bibliotheken en onderwijsvoorzieningen die een aanpak voor leesgehandicapten hebben, hier al vaak op in.
De heer Rog vroeg of ik bekend ben met de mogelijke herverdeling van de voor- en vroegschoolse educatiemiddelen (vve-middelen) van de Staatssecretaris. Het is mij bekend dat daarover in de media is bericht en dat op die berichten is gereageerd door Kamerleden. Er is echter nog geen besluit over genomen en er is dus nog geen sprake van een aangekondigde herverdeling. Zodra er een besluit is genomen, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
De heer Rog (CDA): Een ervaren bewindspersoon weet het altijd zo mooi te draaien dat ze antwoord geeft op de vraag of ze bekend is met een feit, maar dat was mijn vraag niet. Ik vraag om een appreciatie van de Minister, ook in het licht dat voorkomen beter is dan genezen. We spreken over een bezuiniging van 20 miljoen euro, die de Staatssecretaris klip-en-klaar heeft voorgesteld, in de agglomeratie waar de problematiek van jeugdigen tussen 0 en 4 jaar het grootst is. Je kunt gaan dweilen wat je wilt. Het lijkt me minder zinnig dit te doen met de kraan open. Kan de Minister een appreciatie geven en gezien haar positie op het departement wellicht haar Staatssecretaris er nog eens op aanspreken?
Minister Bussemaker: Over brieven die de Kamer nog niet heeft ontvangen, kan ik weinig zeggen. Dat wordt doorgaans niet geapprecieerd door de Kamer. Om recht te doen aan de positie van de Kamer moet ik me terughoudend opstellen. Voor zover ik de berichten goed begrijp, betreft het geen bezuiniging maar een herverdeling.
De heer Van Meenen (D66): Dat klopt. Een herverdeling van grote gemeenten naar kleine gemeenten. Ik ben een van de Kamerleden die daarop buitengewoon kritisch gereageerd heeft. Ik vroeg me af hoe zoiets tot stand komt. In de pers staat breeduit dat dit het voornemen van de Staatssecretaris is. Ik vroeg me af op welke manier de Minister van dit bericht heeft kennisgenomen. Is het bericht een resultaat van een overleg op het ministerie waarin gezegd werd: laten we dat eens in de krant zetten? Of las ook de Minister in de krant wat haar Staatssecretaris van plan was?
Minister Bussemaker: Er staan wel vaker berichten in de krant waarvan ik mij afvraag op welke manier die daar gekomen zijn. Volgens mij ziet de heer Van Meenen die ook wel eens. Het lijkt mij verstandig om te wachten op de brief van het kabinet. Dat zal een brief van de Staatssecretaris zijn. Na het lezen van die brief kan de Kamer haar oordeel vellen en met de betrokken bewindspersoon het debat aangaan.
De voorzitter: U hebt nog een tweede vraag, maar ik realiseer me opeens dat ik de heer Rog zijn tweede vraag onthouden heb. Ik geloof dat hij zich schikt in zijn lot. De heer Van Meenen gaat dus met de eer strijken.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb aan de heer Rog gevraagd of hij zijn tweede vraag niet wilde gebruiken. Mag ik uit de glimlach waarmee de Minister antwoordt, opmaken dat we de brief met een gerust hart tegemoet kunnen zien, omdat dat besluit er helemaal niet in genoemd wordt?
Minister Bussemaker: Dat lijkt me een voorbarige conclusie.
Mevrouw Straus had een vraag over een ander terrein dat onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris valt. Ze vroeg namelijk of hij op korte termijn naar de Kamer komt met scenario's voor een effectiever achterstandenbeleid. Het onderzoek naar de mogelijkheid om de gewichtenmiddelen over te dragen aan samenwerkingsverbanden is inderdaad toegezegd bij de begrotingsbehandeling van OCW en wordt nu intern uitgewerkt. Voor de langere termijn wordt gekeken naar mogelijkheden om de regeling te organiseren buiten de scholen om, via de consultatiebureaus, of door het inzetten van samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Als de informatie en de gegevens dusdanig vervolmaakt zijn dat wij het verstandig en verantwoord vinden om ze naar de Kamer te sturen, zal de Staatssecretaris de Kamer daarover een brief sturen. Misschien kan ik kort zijn over de gewichtenregeling waarover mevrouw Straus opmerkte dat deze wellicht omslachtig en foutgevoelig is. De huidige regeling gaat uit van het opleidingsniveau van de ouders als beste voorspeller van achterstandsrisico's. Het aantal niveaus dat scholen onderscheiden in de uitvoering is echter hoog. Door extra controles, ondersteuning van scholen en vereenvoudiging van de regeling wordt de foutgevoeligheid verminderd.
Ik kom nu bij de vragen die te maken hebben met de gemeenten en met name de financiële vragen.
Mevrouw Straus (VVD): Ik begrijp heel goed dat de Minister en de Staatssecretaris eerst de informatie tot zich moeten nemen en tot een beslissing moeten komen, maar het zou fijn zijn als we een beetje weten wanneer een en ander naar de Kamer komt. We zitten inmiddels een half jaar na de begrotingsbehandeling. Er was toegezegd dat de brief voor de zomer zou komen. Nogmaals, het gaat mij erom dat we weten wanneer we een en ander kunnen verwachten, want ik wil wel de discussie kunnen aangaan.
Minister Bussemaker: Ik vermoed in september. In de tweede termijn kom ik erop terug of dat klopt.
Mevrouw Straus (VVD): Heeft de Minister naar haar mening alle vragen over het consultatiebureau beantwoord? Ik mis namelijk het antwoord op mijn vraag over de toezegging van de Staatssecretaris van VWS aan mijn collega Van der Burg. Ik snap dat de Staatssecretaris van VWS hier vandaag niet aanwezig kon zijn, maar ik vind het wel prettig om een antwoord op die vraag te krijgen. Misschien kan het schriftelijk? Hij heeft haar de toezegging gedaan om de consultatiebureaus bij het taalachterstandenbeleid te betrekken door met name een screeningsinstrument tot onderdeel van de jgz te maken. De Minister stipte dit eventjes aan, maar we willen graag wat meer informatie. Wanneer gaat het gebeuren? Hoe gaat het gebeuren? Wordt het bij alle consultatiebureaus onderdeel van de richtlijnen? De Minister mag wat mij betreft ook schriftelijk antwoorden.
Minister Bussemaker: Ik kan het meteen zeggen. Misschien heb ik mij niet goed uitgedrukt. Ik dacht dat ik er vrij uitgebreid op ben ingegaan, omdat het meeloopt in het basispakket van de jeugdgezondheidszorg en het programma BoekStart. Ik heb net gezegd dat het programma BoekStart, dat in 2016 wordt uitgerold, bedoeld is voor de consultatiebureaus, de voorscholen en de kinderopvang. Het is een belangrijk instrument voor consultatiebureaus en de ggd-organisaties om taalachterstanden op vroege leeftijd te kunnen herkennen en aan te kunnen aangeven wat er moet gebeuren.
Mevrouw Straus (VVD): Gaan alle consultatiebureaus dus via het programma BoekStart – maar dat maakt me verder niet zoveel uit – een screeningsinstrument voor taalachterstanden een plek in hun werkwijze geven? Daar gaat het ons met name om. Bijna alle kinderen komen immers bij het consultatiebureau. Het is heel laagdrempelig en er worden allerlei dingen van kinderen beoordeeld. Dat wordt gedaan via effectieve methoden, of het nu de ogen, de groei of de ontwikkeling betreft. Degenen die kinderen hebben zijn allemaal weleens mee geweest en weten hoe het gaat. Alleen taalachterstanden, waarvoor ook screeningsinstrumenten bestaan, zijn momenteel nog geen onderdeel van ons consultatiebureauprogramma. We willen dat wel heel graag en mevrouw Van der Burg heeft een toezegging op dit punt gekregen.
Minister Bussemaker: Wat ik weet is dat de consultatiebureaus ouders adviseren over de opvoeding en ontwikkeling. Adviezen ter stimulering van de taalontwikkeling zijn daar onderdeel van. Hoe het precies is georganiseerd, weet ik niet. Deze vraag komt wel heel erg op het terrein van de jgz. Ik stel voor dat ik de Staatssecretaris van VWS vraag om de Kamer schriftelijk precies aan te geven hoe een en ander in zijn werk gaat en hoe deze screening zich verhoudt tot andere screeningsaspecten die door het consultatiebureau uitgevoerd worden.
Het volgende blokje betreft de gemeentelijke regie en financiën. Ik heb er al een en ander over gezegd. Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de regie, bij het inkopen van educatieopleidingen bij roc's, bibliotheken, welzijnsorganisaties en andere taalaanbieders. Ze hebben ook een belangrijke rol bij de regie in het kader van hun rol in de arbeidsmarktregio's. Daar maken ze regionale afspraken over het aanbod van educatieopleidingen en de doelgroepen die ze bedienen. Met het actieplan Tel mee met Taal krijgen de centrumgemeenten en andere gemeenten in regio's ondersteuning bij het ontwikkelen van de integrale aanpak van de laaggeletterdheid. Ze kunnen bijvoorbeeld verschillende budgetten verbinden en laaggeletterdheid in het gehele sociale domein aanpakken. Dat is een extra reden waarom we met de gemeenten willen samenwerken onder hun regie, maar niet alleen per gemeente. De centrumgemeenten, die deze taak hebben, krijgen materialen om taalvrijwilligers te werven en op te leiden en methodes waarmee lokale taalaanbieders als welzijnsorganisatie de kwaliteit van hun aanbod kunnen verhogen. Ook andere partijen zoals bibliotheken, werkgevers en taalaanbieders kunnen van die materialen gebruikmaken. Dit is veel effectiever dan wanneer elke gemeente dat zelf moet doen. Met Tel mee met Taal willen we juist de samenwerking en uitwisseling van kennis en ervaring tussen de partijen stimuleren.
In dat kader vroeg mevrouw Jadnanansing naar de verbindende rol. Die ligt dus in het verbinden van kennis en ervaring. De maar liefst 461 partners die bij Stichting Lezen & Schrijven zijn betrokken, beoordelen de samenwerking gemiddeld met een 8. Ook geeft ruim 80% van de partners aan dat hun aanpak van laaggeletterdheid met ondersteuning van de stichting is verbeterd en dat ze zonder de stichting minder hadden bereikt.
De heer Van Meenen vroeg naar het budget en de verdeling daarvan. Het totale budget voor het actieplan bedraagt 13 miljoen in 2015 en 18 miljoen per jaar in 2016, 2017 en 2018. Ten opzichte van dit jaar is dat 5 miljoen meer, dankzij de bijdragen van de Ministeries van SZW en VWS. Ik zei het in het begin van mijn beantwoording al. Mijn uitgangspunt is dat we meer kunnen doen door het bundelen van de bijdragen en activiteiten van verschillende afdelingen binnen mijn departement en door samen te werken met SZW en VWS. Dat is niet alleen ingegeven door die 5 miljoen extra. Er is bovendien vanuit de OCW-begroting structureel 56 miljoen per jaar beschikbaar voor volwasseneneducatie. Dat blijft zo.
De voorzitter: Mevrouw Siderius heeft al twee interrupties gehad. Als ze een kort vraagje kan stellen, vind ik het goed.
Mevrouw Siderius (SP): Mijn vraag gaat over de financiële inzet. Ik hoor de Minister zeggen dat er de laatste drie jaar 18 miljoen per jaar beschikbaar is. We hebben echter een overzicht van de financiële inzet van Tel mee met Taal 2016–2018 gekregen, waarin staat dat het in totaal 18 miljoen is. Is de tabel verkeerd? Is het 18 miljoen per jaar of 18 miljoen per drie jaar?
Minister Bussemaker: Het is drie maal 18 miljoen. Dit jaar is het 13 miljoen. In 2016 is het 18 miljoen, net als in 2017 en 2018, zoals ik al zei.
Mevrouw Siderius (SP): Dat maakt een en ander wel wat anders. Dan staat het verkeerd in de tabel.
Minister Bussemaker: Het is heel ingewikkeld. Het is gemiddeld per jaar 18 miljoen, omdat er in het ene jaar 18,3 staat en in het andere jaar 17 en nog wat. Gemiddeld is het budget per jaar 18 miljoen. Ik had nog zorgvuldiger moeten zijn. Het is niet elk jaar precies 18 miljoen. Het ene jaar is het iets meer en het andere jaar iets minder. We bedoelen niet «gemiddeld over drie jaar». Er staat «gemiddeld per jaar». Het staat er gelukkig wel goed in.
De voorzitter: Het staat goed in het exemplaar dat de Minister net ingezien heeft. Ik weet niet wat mevrouw Siderius voor zich heeft.
Mevrouw Siderius (SP): Dit heeft voor grote verwarring gezorgd. Het is mooi dat het nu duidelijk is.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): OCW geeft een behoorlijk substantieel deel van 11 miljoen, SZW geeft 5 miljoen en VWS maar 2 miljoen. Ik hoor graag van de Minister hoe die 2 miljoen tot stand is gekomen. We spreken steeds over de gezondheidseffecten en hoe heftig het is als je laaggeletterd bent. Ik zal het niet te lang maken, want de Minister weet wat ik bedoel. Waarom doet VWS maar voor 2 miljoen mee?
Minister Bussemaker: Laat ik na alle verwarring eerst nog even volledig zijn. In 2016 is het bedrag 18,3 miljoen, in 2017 is het bedrag 18,3 miljoen, in 2018 is het bedrag 17,3 miljoen. Daarom spreken we over gemiddeld 18 miljoen voor die drie jaar, voor elk van die drie jaren en dus niet over drie jaar gemiddeld.
Ik kom bij de vraag van mevrouw Jadnanansing over de rol van VWS. Er zit een verschil tussen bestaande structurele middelen en extra middelen die gevonden moesten worden. Het totale budget van het programma bestaat namelijk niet alleen uit die extra middelen, maar is ook opgebouwd uit budgetten voor lopende en voort te zetten activiteiten. Deze activiteiten vinden plaats bij OCW en SZW. VWS kent geen specifiek op taal gerichte activiteiten die daaraan toegevoegd kunnen worden. Dat is ook wel te begrijpen. Daarom bestaan er dus verschillen tussen de bedragen van de verschillende departementen. VWS geeft nu ook extra bedragen. Naar mijn mening is de meerwaarde hiervan dat we daarmee ook de organisaties waarmee VWS primair de contacten onderhoudt, kunnen betrekken bij het plan, bijvoorbeeld de consultatiebureaus. We hadden het er net al over. We kunnen in zijn geheel meer integraal werken door de samenwerking tussen de organisaties waarvoor de verschillende departementen de verantwoordelijkheid dragen.
De voorzitter: Ik heb een punt van orde. Ik zie dat de Minister nu bij thema twee is en dat thema nog niet heeft afgemaakt.
Minister Bussemaker: Ik ben bijna klaar met mijn beantwoording.
De voorzitter: Ik dacht dat er een stuk of vier thema’s waren. Er is dus niets aan de hand.
Minister Bussemaker: Ik heb de indruk dat ik de meeste vragen over dit thema al heb beantwoord. Tegen de heer Van Meenen heb ik al gezegd dat er structureel 56 miljoen naar volwasseneneducatie gaat. Die hebben we hierbij niet meegeteld. Het betreft deels bestaande potjes en deels nieuw geld.
Mevrouw Jadnanansing vroeg of we een soort verdubbelaarspotje konden creëren. Ik weet niet zo goed hoe dat zou moeten. De praktijk is dat Stichting Lezen & Schrijven al meer dan de helft van haar budget besteedt aan het stimuleren, ondersteunen en promoten van dergelijke initiatieven. Het geld gaat bovendien uitsluitend naar partijen die meewerken aan het meten van hun resultaten. Initiatieven die niet leiden tot het verhogen van het taalniveau komen niet in aanmerking. Ik benadruk dat we niet alleen moeten kijken naar het bereik van lokale initiatieven, maar vooral naar het effect. De vraag zou moeten zijn: wat willen we met een verdubbelaarspotje? Wat is het doel daarachter? Waar moet het geld voor de verdubbeling vandaan komen? Moet het steeds bewezen interventies betreffen? Ik zie niet goed hoe we een en ander nog beter kunnen vormgeven, meer dan wat we al doen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb het geformuleerd zoals ik het heb geformuleerd. Kan er samen met Stichting Lezen & Schrijven, die heel veel expertise heeft, worden bekeken op welke manier we ervoor kunnen zorgen dat prachtige initiatieven als de VoorleesExpress niet in de marge blijven? Dit project krijgt geen geld van Stichting Lezen & Schrijven, maar heeft wel heel veel effect. Dat is bewezen. Het project wordt in de brief genoemd als zijnde fantastisch. Hoe kunnen we dergelijke initiatieven in het zonnetje zetten, als ze bewezen goede interventies doen en zaken weten te verdubbelen? Wil de Minister daarover nadenken? Heel veel van de kleine partijen die het geweldig doen, vragen zich af hoe ze als kleine partij door de bestaande grote partijen ondersteund kunnen worden? Ze vinden die grote partijen prima en zeggen helemaal niet dat die verschrikkelijk zijn en weg moeten. Helemaal niet, integendeel zelfs. Ze vragen wel hoe ze als kleine partij door die grote partij in netwerk, expertise, mensen en middelen ondersteund kunnen worden. Ik ben op zoek naar een mogelijkheid om dit soort prachtige initiatieven te steunen. De Minister zegt terecht: ik heb de ambitie, maar het moet ook haalbaar zijn. Ik denk dat dit haalbaar is in onze gezamenlijke ambitie om heel veel mensen te bereiken.
Minister Bussemaker: Het is goed dat mevrouw Jadnanansing de VoorleesExpress nog even noemt. Dat is een heel mooi en belangrijk initiatief. Ook de VoorleesExpress krijgt geld als men de activiteiten verbindt met een gezinsaanpak en daarmee ook de volwassenen bereikt, zodat men niet alleen het voorlezen stimuleert maar ook probeert de ouders te stimuleren om het over te nemen. Ook voor de VoorleesExpress geldt dat als de interventie bewezen effectief is, deze organisatie volgens mij via Stichting Lezen & Schrijven middelen moet krijgen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het kan zijn dat ik verkeerd ben geïnformeerd, maar ik heb bij de organisatie nagevraagd of men geld krijgt van Stichting Lezen & Schrijven en het antwoord was nee. Dat is jammer. Op basis van de bewezen effectiviteit van dergelijke organisaties moeten we bekijken op welke manier we kleine partijen die het significant fantastisch doen, kunnen stimuleren. En dan gaat het niet alleen om de VoorleesExpress.
Minister Bussemaker: Daar ben ik het mee eens. Het moet niet alleen gaan om grote activiteiten. Het is van belang dat men bewezen effectieve activiteiten uitrolt en niet steeds opnieuw het wiel gaat uitvinden. Dat is de gedachte achter dit actieplan. Het kan zijn dat de VoorleesExpress voor een bepaalde activiteit geen subsidie heeft gekregen. Dat weet ik niet. Voor zover ik weet krijgt een organisatie subsidie als er een link is met het betrekken van volwassenen. Daarmee creëert men immers ook een gezinsaanpak. Ik ga een en ander na en kom er zo nodig in tweede termijn op terug.
De heer Van Meenen vroeg waarom ik kies voor een aanpak van drie jaar en of het niet structureel aangepakt moet worden. Het moet inderdaad structureel, vandaar ook dat gemeenten 56 miljoen krijgen. Vanaf 2018 is dit budget vrij besteedbaar voor de gemeenten. Dat geldt ook voor een belangrijk deel van de middelen die in dit plan opgenomen zijn. Ik ben al blij dat we ondanks de ingewikkelde financiële situatie nu in ieder geval voortgang hebben kunnen boeken. Een groot deel van de middelen van OCW lopen bovendien na 2018 door. Na 2018 bekijk ik opnieuw waar we staan, wat alle activiteiten hebben opgeleverd en of er meer nodig is. Is de ambitie wel hoog genoeg? Kunnen we nog meer doen? Wat is daarvoor nodig? Is er meer samenwerking nodig? Is er meer kennisuitwisseling nodig? Is er meer geld nodig? Die vragen kunnen wat mij betreft dan aan de orde komen.
In het kader van taal en arbeidsmarkt is door de woordvoerders van de PvdA en het CDA gevraagd naar de rijksschoonmaakorganisatie. Die is nog in opbouw en gaat vanaf januari 2016 van start. SZW heeft voor aanvang van het Taalakkoord al aangegeven dat het de rijksschoonmaakorganisatie daarbij wil laten aansluiten. Het is een belangrijke stap om die groep erbij te betrekken. Voorwaarde was dat er een overeenkomst over de arbeidsvoorwaarden tussen de werkgevers- en werknemersorganisatie gesloten moest zijn. Die overeenkomst is dit voorjaar gesloten. Daarin staat ook dat een opleidingsaanbod dat voorziet in basis- en taalopleidingen en dat medewerkers met potentie de kans biedt om verder te groeien, een belangrijk streven is. Vanuit die afspraak kunnen ze straks meedoen.
De heer Rog vroeg of ik kan garanderen dat we investeringen op actielijn 2, die gericht zijn op werknemers, net zo actief zullen besteden als investeringen op de andere actielijnen. We gaan de komende jaren door met onderzoek naar de meest effectieve methoden om laaggeletterdheid te vinden en te trainen. In de stimuleringsregeling in actielijn 2 wordt dit jaar gestart met een pilot. Die wordt geëvalueerd, zodat de regeling, die in 2016 van start gaat, doeltreffender is om partijen te activeren en moeilijk bereikbare groepen te vinden. Het antwoord is dus ja. We gaan ervoor zorgen dat de middelen in actielijn 2 ook effectief worden besteed.
Om discussies in tweede termijn te voorkomen, is het misschien goed de leden te melden dat het streven is om de Kamer voor het zomerreces een brief te sturen over het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid, middelen voor vve, zomerscholen en schakelklassen.
De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.10 uur geschorst.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vragen. Ik constateer dat we het met zijn allen, zoals we hier zitten, belangrijk vinden om voluit voor het voorgestelde actieprogramma Tel mee met Taal te gaan. Het is jammer dat mijn idee in het water dreigt te vallen. Ik geef de Minister mee dat ik het van belang vind dat we nadenken over een manier waarop we alle prachtige initiatieven in het land ook een plek kunnen geven, zodat ze kunnen meedelen in het netwerk, de expertise en kennis van de grotere partijen. Wil de Minister erover nadenken hoe we die in gezamenlijkheid een plek kunnen geven? Ik bedoel initiatieven als de VoorleesExpress. Er is een aantal initiatieven genoemd. Die zijn ook bij ons langs geweest en hebben aan ons meegegeven dat ze goed samenwerken, maar dat ze bij zaken als onderzoek, wetenschappelijke cases en andersoortige onderbouwing graag ondersteuning willen hebben. Ik wil hierover graag op een ander moment verder praten. Ik denk echt dat de Minister deze kleinere partijen tegemoet kan komen in samenspraak met Stichting Lezen & Schrijven, die hierbij een mooie rol speelt. Dit wil ik de Minister graag meegeven.
De heer Rog (CDA): Ik wil oprecht weten wat mevrouw Jadnanansing nu eigenlijk vraagt. Ik heb zelf ook vragen gesteld over de VoorleesExpress. Daarop heb ik een soort antwoord gekregen. Of we zijn het straks eens dat het voldoende geborgd is, of niet. In het laatste geval moeten we volgens mij vragen om een Kameruitspraak. Wat wil mevrouw Jadnanansing precies?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik dank de heer Rog voor zijn vraag. Ik ben kennelijk onduidelijk geweest. In mijn eerste termijn heb ik al gezegd wat ik graag zou willen. De grote partijen hebben heel veel kennis, een netwerk en expertise. De kleinere partijen geven aan dat ze daarin veel meer willen delen. Ik heb nagedacht over een manier waarop we dit kunnen optimaliseren en suggereerde een verdubbelaarspotje om daarmee initiatieven die significant zorgen voor een verdubbeling van het aantal mensen dat wordt bereikt, te ondersteunen. We hebben de ambitie uitgesproken dat we zo veel mogelijk mensen willen bereiken. Als die kleinere partijen dit daadwerkelijk doen en dit ook kunnen aantonen, wil ik ze daarvoor op de een of andere manier belonen. Mijn enige vraag is of de Minister, samen met Stichting Lezen & Schrijven, daarover met ze in gesprek kan gaan om te bekijken hoe we ze het best kunnen faciliteren en ondersteunen. Is het zo duidelijk?
De heer Rog (CDA): Ik had een vraag gesteld en daarop heb ik nu een antwoord gekregen. De ambitie van mevrouw Jadnanansing is heel goed. We moeten vooral niet op de rug gaan liggen met de handen en de voeten in de lucht. Zoals de Minister met betrekking tot BoekStart echt een borging heeft voor een landelijke uitrol, moeten we die ook voortvarend vragen voor initiatieven als de VoorleesExpress. Als de Minister ons hierover straks geruststelt in haar tweede termijn, is dat heel erg positief. Als ze dat niet doet, wil ik hierover graag met mevrouw Jadnanansing een motie indienen.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Dan doe ik ook graag mee, overigens met de waarschuwing dat twee maal € 0 nog steeds € 0 is; over verdubbeling gesproken. De rekentoets, jawel, hij is genoemd.
We hebben over het actieplan Tel mee met Taal gesproken. Ik ben overtuigd van de ambities van de Minister en deel met haar de lichte frustratie dat we op dit moment niet meer kunnen doen. Ik zie uit naar spannende en vruchtbare coalitieonderhandelingen en onderhandelingen met wie dan ook over de manier waarop we nog meer kunnen doen. Het is duidelijk dat het niet alleen een kwestie van geld is, maar dat het óók een kwestie van geld is. Hierop, en met name op de 18 miljoen, wil ik nog even doorgaan. Ik vind het antwoord van de Minister wat teleurstellend. Ik begrijp heel goed dat ze na drie jaar wil bekijken of die huidige 18 miljoen euro goed besteed is en of het anders kan. Eén ding is helder, namelijk dat de 18 miljoen structureel moet worden. Ik vraag dit nog een keer aan de Minister. Mocht ze persisteren dat ze dit niet wil, dan vraag ik graag een VAO aan.
Ik heb nog twee korte punten. De aanpak van digitale laaggeletterdheid mag naar mijn mening veel explicieter in een programma van aanpak terechtkomen. In de beantwoording van de Minister werd heel impliciet gezegd dat we er wel wat aan doen. Ik denk dat het tijd wordt om het heel expliciet te maken. We hebben naar aanleiding van een motie van D66 bijvoorbeeld gezegd dat we digitalisering een plek in het curriculum van het basisonderwijs gaan geven.
Ten slotte heb ik nog een opmerking met betrekking tot de motie voor de bestrijding van laaggeletterdheid onder ouderen. Ik ben nog steeds teleurgesteld dat die groep niet expliciet in het actieplan voorkomt. Ik verzoek de Minister die ook te expliciteren.
Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Laaggeletterdheid blijkt een voortslepende kwestie te zijn. We praten al jarenlang over dit onderwerp, maar het aantal laaggeletterden in Nederland blijft ongeveer gelijk. Het aantal is lange tijd zelfs toegenomen. Ik denk dat we ons achter de oren moeten krabben. Zijn de initiatieven, ook het actieprogramma, wel voldoende? Collega Van Meenen zei net dat hij overtuigd was van de ambitie van de Minister. Mijn fractie is dat nog niet. Het actieprogramma is nog te veel op projectbasis. Er moet veel meer structureel geborgd worden. Dit kan onder andere door de gelden samen te voegen met de educatiemiddelen. Gelukkig blijkt uit het overzicht en de antwoorden van de Minister dat het 18 miljoen per jaar is. We moeten echter niet vergeten dat er fors op de educatiemiddelen bezuinigd is. Voorheen bedroegen die 300 miljoen, maar intussen bedragen die nog maar 53 miljoen. Ik vraag me dan af of we dit probleem wel voldoende aanpakken?
De SP blijft er een probleem mee houden dat bepaalde organisaties afhankelijk zijn van één andere organisatie. Dat kan de bedoeling niet zijn en daarover willen we dus een Kameruitspraak. Ik wil sowieso een VAO. Daarin zullen we ook aandacht vragen voor meer digitale lesmethodes ter wille van een betere balans tussen digitale en schriftelijke lesmethodes.
Ik herinner me opeens dat ik nog geen antwoord heb gekregen op mijn allerlaatste vraag, over de staatsexamens en de mogelijkheid tot digitaal oefenen. Het zou fijn zijn als de Minister hierover in haar tweede termijn nog iets kan zeggen.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen en de voorbereiding op de brief van haar Staatssecretaris over het taalachterstandenbeleid. Ik hoop van harte dat hij terugkomt op de bezuiniging van 20 miljoen euro op het taalachterstandenbeleid in de grote steden. Voorkomen is toch altijd belangrijker dan genezen.
De Minister is voldoende ingegaan op het punt dat ik heb opgebracht, namelijk dat er in het actieplan erg weinig aandacht voor het onderwijs was. Dit is echter aanvullend beleid; ik neem er dus voor het moment genoegen mee.
Ik heb een aantal concrete vragen gesteld. Ik ben blij dat ik met mevrouw Jadnanansing en de heer Van Meenen mag optrekken met betrekking tot echte initiatieven in de effectieve methodes rond voorlezen, lokaal bewezen door onder andere de VoorleesExpress. Graag krijg ik van de Minister een heldere toezegging dat de VoorleesExpress in programma 3 of 4 adequaat kan uitbreiden en twee keer zoveel bereik kan behalen, om de termen van mevrouw Jadnanansing te gebruiken, als nu het geval is. Tegen de heer Van Meenen zeg ik dat twee keer niet altijd alleen maar geld betreft. Soms gaat het ook over het bereiken van mensen. Als je met vrijwilligers werkt, hoeft een en ander niet altijd twee keer zoveel te kosten. Die vraag is dus beantwoord.
Ik ben blij met het antwoord van de Minister dat de schoonmakers die binnenkort in overheidsdienst komen, inderdaad kunnen werken aan hun geletterdheid. Dit antwoord voorkomt dat ik hierover een Kameruitspraak moet vragen.
Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de Minister, in ieder geval voor een paar toezeggingen. Ik zie uit naar de verdere discussie over de manier waarop we de 700 miljoen van de gewichtenregeling effectiever kunnen inzetten in de bestrijding van onderwijsachterstanden, inclusief de taalachterstanden. Ik ben benieuwd wat er uiteindelijk uitkomt.
Ik ben heel blij met de toezegging dat we een brief krijgen waarin de details over de jgz nog eens genoemd staan en toegelicht wordt hoe de jgz een rol kan spelen bij het voorkomen van taalachterstanden. Ik kwam zojuist mevrouw Van der Burg in de gang tegen en heb haar meteen van dit heuglijke feit op de hoogte gesteld. Ze was er ook heel blij mee.
Ik ben ook blij dat we in dit debat de verantwoordelijkheid van de onderwijsprofessionals een rol hebben kunnen geven. Naar mijn mening kwam die in het actieplan op papier nog wat te weinig aan de orde. Ik wil daarin ook graag een stap voorwaarts maken. Ik zou graag willen dat als we over een aantal jaren weer een filmpje over Lisa maken, het item over de handelingsverlegenheid van haar juf daar niet meer in voorkomt. Hoe zorgen we ervoor dat we niet alleen bij nieuwe docenten – daarover hebben we het al even gehad in relatie met de pabo's – maar ook bij zittende docenten voorkomen dat ze handelingsverlegen zijn als ze met taalachterstanden worden geconfronteerd? Ik vraag de Minister hierop in tweede termijn in te gaan. Anders kan het zijn dat ik zelf ga studeren op een goed voorstel.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Om te beginnen heb ik al gezegd dat er nog voor het zomerreces door de Staatssecretaris een brief over het een en ander gestuurd wordt. Ik heb nog niet gezegd dat de brief over de gewichtenregeling na Prinsjesdag komt.
Net als mevrouw Jadnanansing vind ik de VoorleesExpress en vergelijkbare initiatieven heel belangrijk en draag ze een warm hart toe. Met haar ben ik ook van mening dat kennis gedeeld moet worden en dat niet alles op zichzelf moet staan. Dit is juist een van de redenen waarom we veel contact hebben met Stichting Lezen & Schrijven. Die stichting heeft immers contact met allerlei deskundige organisaties. Dat is ook een van de redenen geweest waarom allerlei beleidsdirecties en departementen de handen ineengeslagen hebben om aan te geven dat landelijke en lokale partijen veel meer kennis en expertise moeten uitwisselen. De eerste bijeenkomst hierover is op 19 juni. Dit is ook een van de effecten van het actieplan: ervoor te zorgen dat er veel meer uitgewisseld wordt. Er zijn meer dan 200 aanmeldingen. Ik denk dat het nu gaat lopen.
Mevrouw Jadnanansing noemde nog een ander punt: het verdubbelingspotje. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het wel een sympathiek idee vind, maar ik probeer me voor te stellen waarover het precies gaat. Begrijp ik goed dat mevrouw Jadnanansing zegt dat kleine organisaties die het goed doen, twee keer zoveel middelen moeten krijgen? Of bedoelt ze dat die organisaties extra geld moeten krijgen als ze twee keer zoveel mensen bereiken? Moeten ze dan twee keer extra geld krijgen? Of moeten ze een bonus krijgen in de opschaling?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Mijn idee was als volgt. Als men dit jaar bijvoorbeeld 700 mensen heeft bereikt en binnen drie jaar 1.400 mensen weet te bereiken, kan ik me voorstellen dat de mensen die zo'n groot en meeslepend effect weten te behalen, extra budget krijgen. Het budget is dan gewoon het dubbele, dus verdubbelen. Ik kan het niet helderder toelichten.
Minister Bussemaker: Dat kan, maar het totale budget blijft natuurlijk wel hetzelfde. Ik kan er geen budget aan toevoegen. We kunnen alleen, nog meer dan we nu al doen, bewezen effectieve methodes meer ruimte geven. Die opdracht kan ik bijvoorbeeld aan Stichting Lezen & Schrijven meegeven, maar het is echt in lijn met wat we nu al doen. Bewezen effectieve methodes zouden dus meer geld moeten krijgen. Mevrouw Jadnanansing noemt de VoorleesExpress. Ik vind het een sympathiek project, maar ik weet niet of het inderdaad zo effectief is dat dit aangetoond kan worden. Als de VoorleesExpress het goed gedaan heeft, kan het ook nu al meer geld krijgen. We moeten dus nog meer dan nu het geval is, bekijken welke initiatieven hebben gewerkt. Die krijgen dan meer geld. Het is de vraag of het altijd het dubbele moet zijn. We moeten ook nog een andere afweging maken. Hoeveel willen we besteden aan jongeren? Hoe zit het met de ouderen? Hoe zit het met de ontwikkeling van digitale middelen? Hoe zoeken we de verbinding met scholen? Die vragen komen hierbij ook allemaal aan de orde. Naar mijn idee moet het niet alleen op aantallen gebaseerd zijn. Straks houden we allemaal organisaties over die de gemakkelijke groepen binnen de moeilijke groep van laaggeletterden willen en weten te bereiken, omdat ze dan kunnen verdubbelen. Voor een andere groep of een ander thema blijft vervolgens geen budget meer over. Dat zou ik zeer onwenselijk vinden.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Als ik de Minister goed begrijp, staat ze in ieder geval welwillend tegenover mijn idee, maar weet ze niet zo goed welk effect het heeft. Daarom heb ik in mijn inbreng gevraagd of de Minister in de lijn van de motie-Ypma samen met Stichting Lezen & Schrijven, die de expertise heeft, kan bekijken hoe we effectieve leermethodes iets meer dan nu het geval is in het zonnetje kunnen zetten en extra budget kunnen geven.
Minister Bussemaker: Dat kan nu al. Het is ook in lijn met de bedoeling van het plan, namelijk met ambitie en samen met de gemeenten werken met effectieve methodes. Uiteindelijk moet het om de methodes gaan. De bewezen effectieve methodes moeten we iets meer in het zonnetje zetten. Dat begrijp ik ook uit de inbreng van anderen. Het moet misschien iets meer om concrete projecten gaan en iets minder om een stichting als Stichting Lezen & Schrijven, die een belangrijke rol heeft omdat ze andere groepen weet te benaderen. We moeten daarvoor de andere effectieve groepen wat meer aandacht geven en ook financieel belonen. Ik ga het bespreken en uitwerken met Stichting Lezen & Schrijven.
Mevrouw Siderius (SP): Ik begrijp er nu helemaal niets meer van. Blijkbaar krijgen ook andere organisaties dan de Stichting Lezen & Schrijven geld, mits ze effectieve methodes gebruiken. Dat begrijp ik nu van de Minister. Gaat dit geld af van het budget van Stichting Lezen & Schrijven? Wordt zo'n organisatie een nieuwe onderaannemer van Stichting Lezen & Schrijven? Ik begrijp er echt helemaal niets meer van.
Minister Bussemaker: Misschien helpt het om nog een keer te herhalen wat ik in de eerste termijn heb gezegd. Stichting Lezen & Schrijven geeft meer dan de helft van haar subsidies aan andere organisatie, waaronder de VoorleesExpress. Die krijgt overigens ook geld van gemeenten en provincies. Dat is een van de dingen waarnaar we kijken. Ik blijf vasthouden aan de effectieve methoden. Daarop hebben we de afgelopen tijd ook geëvalueerd. Wat werkt? Wat is effectief? Ik wil geen «Laat duizend bloemen bloeien» met initiatiefjes die er leuk en sympathiek uitzien, maar niet werken. We moeten leren van de lessen van de afgelopen jaren. Dat kan heel goed binnen de systematiek waarvoor we gekozen hebben en die we voorstaan. Op die manier gaan we het gesprek met Stichting Lezen & Schrijven aan.
Mevrouw Siderius (SP): Het blijft dus in onderaannemerschap van Stichting Lezen & schrijven. Ja of nee?
Minister Bussemaker: Ik wil het niet zelf doen. Ik heb de kennis niet en het zal een enorme bureaucratie opleveren als ik alle, al dan niet bewezen, kleine en grotere sympathieke initiatieven moet beoordelen. Dat is onwenselijk. We willen een kennisorganisatie. Ik weet niet wat mevrouw Siderius tegen de Stichting Lezen & Schrijven heeft. De stichting is een professionele organisatie die een goed overzicht heeft van alles wat er gebeurt en die natuurlijk, zoals iedereen, kan leren en verbeteren. De suggestie van mevrouw Jadnanansing biedt een aanknopingspunt om daarover het gesprek aan te gaan, ook met Stichting Lezen & Schrijven. Daarnaast biedt de suggestie een aanknopingspunt om in wat we naar buiten brengen en waaraan we aandacht besteden, meer te focussen op de daadwerkelijke initiatieven die onder de stichting vallen en voor een groot deel nu al subsidiemiddelen krijgen, naast alles wat gemeenten natuurlijk zelf kunnen ondernemen. Als er heel mooie initiatieven tussen zitten, kunnen die uiteindelijk ook weer op landelijk niveau aan de bak, al dan niet via Stichting Lezen & Schrijven. Zo werkt het dan ook weer.
Ik ben bij de vragen van de heer Van Meenen. Is het een kwestie van geld? Is die 18 miljoen structureel? Nee, niet alle middelen zijn structureel. Laat ik om te beginnen zeggen dat ik enorm blij ben dat ik deze middelen nu heb. Ik was oorspronkelijk geconfronteerd met een forse bezuiniging uit het kabinet-Rutte I. Dankzij een motie van de PvdA zijn er weer extra middelen bijgekomen en kunnen we het plan uitvoeren, maar hiermee moeten we het de komende jaren doen. Structurele middelen zijn de middelen van OCW, 10 miljoen, die te maken hebben met volwasseneneducatie en alles wat daarmee samenhangt en met cultuur. De middelen van SZW en VWS zijn niet structureel. Van de middelen van OCW is 1 miljoen, namelijk het emancipatiebudget, ook niet structureel. Er ligt dus een fantastische kans voor iedereen om de komende jaren te laten zien welke resultaten bereikt worden. En in 2017 en 2018: wie weet? Volgens de planning zijn er dan verkiezingen en komt er een nieuw regeerakkoord. Er liggen dan voor iedereen nieuwe kansen om tot vervolgafspraken te komen, rekening houdend met de lessen die we dan geleerd hebben uit de activiteiten die we nu inzetten.
Mevrouw Siderius stelde een vraag over de staatsexamens. Een digitaal staatsexamen is afhankelijk van de komst van een nieuw systeem. Dat is behoorlijk ingewikkeld. Dat kan wel 2018 worden.
Mevrouw Siderius (SP): Heeft de Minister het over het digitaal afnemen van het examen of over het oefenen? Het gaat mij vooral om het oefenen.
Minister Bussemaker: Ik heb het over het afnemen. Oefenen kan al.
Ik dacht dat ik de vragen van de heer Rog die ook over de initiatieven als de VoorleesExpress gingen, tegelijk met die van mevrouw Jadnanansing had beantwoord.
De heer Rog (CDA): Sorry. Soms moet je nog even iets opzoeken. Ik wil hier echter even op ingaan, omdat het een beetje partijpolitiek wordt. Als de Minister zich aan partijpolitiek bezondigt, moet dat rechtgezet worden. Het is leuk dat ze de motie-Ypma aanhaalt, mevrouw Jadnanansing op een voetstuk zet en Rutte I affakkelt. Misschien is het dan goed om op te merken dat deze Minister in haar grote bezuinigingsronde van 200 miljoen euro op allerlei organisaties ook een bezuinigingsvoorstel op laaggeletterdheid heeft gedaan en dat dit voorstel in een ander akkoord is teruggedraaid. Omwille van de balans is het goed om dit even genoteerd te hebben. Waarvan akte.
De voorzitter: Het staat u natuurlijk vrij om de balans te bewaken, maar ik geef het woord toch aan de Minister.
Minister Bussemaker: Ik ben bij de vragen van mevrouw Straus over het onderwijs. Ik ben het helemaal met haar eens dat we niets meer over de handelingsverlegenheid van docenten willen horen als we over een paar jaar het verhaal van Lisa weer horen. Dat moeten we voorkomen. In het onderwijs zijn we er hard mee bezig. Ik heb toegezegd dat we dit punt gaan bekijken bij alle activiteiten die we in het plan ondernemen en waarbij het onderwijs op een heleboel manieren betrokken is. Als we het hebben over bibliotheken, hebben we het vaak over bibliotheken die in een school gelokaliseerd zijn. Als we het hebben over kinderopvang, hebben we het vaak over kinderopvang die dicht bij een school zit en waarmee samengewerkt wordt, of over een brede school. Over de pabo's hebben we al gesproken. Ik zal dit punt met de Staatssecretaris bekijken. Het geldt overigens voor het gehele onderwijs, want van basisonderwijs tot en met het wetenschappelijk onderwijs is taal een aandachtspunt. Ik heb recentelijk een advies gekregen van de Nederlandse Taalunie over het taalniveau in het hoger onderwijs en hoe belangrijk het voor de studenten is om dit te blijven ontwikkelen. Wat dat betreft verdient het thema handelingsverlegenheid brede aandacht. Waar mogelijkheden zijn, zullen we bekijken hoe we een en ander op dit punt kunnen verbeteren. Het belangrijkste daarvoor zijn de verbeteringen die we op de pabo aanbrengen.
Mevrouw Straus (VVD): Ik dank de Minister voor dit antwoord. Ik hoop dat dit voor de nieuwe docenten inderdaad het geval is, nu we begonnen zijn om een impuls bij de pabo's te creëren. We zullen een en ander blijven volgen bij de debatten over de lerarenopleidingen en de pabo's. Voor de zittende docenten is het natuurlijk een ander verhaal. Om te voorkomen dat ik een motie moet indienen, vraag ik de Minister of ze mij wil toezeggen om een brief op te stellen met de punten die ze aangegeven heeft met betrekking tot de manier waarop we vanuit het onderwijs de aanpak hiervan kunnen vormgeven en toevoegen aan het voorliggende actieprogramma.
Minister Bussemaker: Ik zeg mevrouw Straus toe dat ik met de Staatssecretaris de Kamer een brief zal sturen over dit onderdeel en met name over alle activiteiten die we al ondernemen in het onderwijs en hoe die zich verhouden tot en verbonden zijn met het actieplan. Zoals ik al zei, lopen die activiteiten van het basisonderwijs tot en met het wetenschappelijk onderwijs. Er lopen al heel veel initiatieven in het onderwijs die raakvlakken hebben met wat we doen. Ik zal in de brief ook verwijzen naar de Lerarenagenda. Daarin is ook het punt van de bijscholing van leraren opgenomen. Het kan ook een onderdeel zijn van de bijscholing en professionalisering van docenten. Het is vooral een verantwoordelijkheid van de scholen en de leraren en moet uitgaan van hun behoeften.
De voorzitter: Kan de Minister al zeggen wanneer de Kamer deze brief kan verwachten?
Minister Bussemaker: Het lijkt me logisch dit voor Prinsjesdag te doen. Nee, voor de begrotingsbehandeling is logischer.
De voorzitter: Had mevrouw Straus dit ongeveer voor ogen?
Mevrouw Straus (VVD): Ja. Het is inderdaad wat ik voor ogen heb, maar ik heb nog een toevoeging. Het mooie van het voorliggende actieprogramma is juist dat alle effectieve methodes uit de praktijk verbonden worden. De deskundigheid van de mensen die met deze activiteiten bezig zijn, is van grote toegevoegde waarde voor het onderwijs zelf. Wil de Minister ook ingaan op de vraag in hoeverre de aanwezige deskundigheid bij al deze initiatieven kan helpen om de handelingsverlegenheid bij de zittende docenten op te lossen? Als de Minister dit aspect ook nog wil meenemen in de brief, dan ben ik helemaal tevreden.
Minister Bussemaker: Dat zal ik doen.
De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:
– De Minister van OCW verzoekt de Staatssecretaris van VWS om de Kamer schriftelijk te informeren over de uitvoering van de toezegging dat een screeningsinstrument taalbeheersing onderdeel gaat uitmaken van de jgz, onder meer bij consultatiebureaus.
– De Kamer ontvangt voor het zomerreces een brief over de gemeentelijke middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid voor vve, zomerscholen en schakelklassen.
– De Kamer ontvangt in ieder geval na Prinsjesdag een brief over de gewichtenregeling.
– De Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief van de Minister en de Staatssecretaris over alle activiteiten in het onderwijs van primair onderwijs tot en met wetenschappelijk onderwijs, waarin ook aandacht is voor de nascholing in het kader van laaggeletterdheid.
Er is een VAO aangekondigd met als eerste spreker de heer Van Meenen.
Hiermee zijn we aan het einde van dit algemeen overleg. Ik dank de Minister en haar mensen voor het overleg, de leden voor hun inbreng en de mensen op de publieke tribune voor hun aanwezigheid.
Sluiting 16.45 uur.