Vastgesteld 13 juli 2009
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 10 juni 2009 overleg gevoerd met staatssecretaris Albayrak van Justitie over:
– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 29 april 2009 inzake de Kabinetsreactie op het rapport «Uitgebuit en in de bak!» van Bonded Labour in the Netherlands (BlinN) van januari 2009 en op het advies «De mens beschermd en de handel bestreden» van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken van 12 februari 2009 (28 638, nr. 41);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 8 juni 2009 inzake de Toezeggingen en motie mensenhandel (28 638, nr. 42).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Nava
Voorzitter: De Pater-van der Meer
Griffier: Nava
Aanwezig zijn 6 leden der Kamer, te weten: Heemelaar, Arib, Van Velzen, Anker, Teeven en De Pater-van der Meer,
en staatssecretaris Albayrak, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De heer Heemelaar (GroenLinks): Voorzitter. Niemand laat er tegenwoordig een misverstand over bestaan dat de bestrijding van mensenhandel een heel belangrijke prioriteit is. Ik bedacht bij de voorbereiding van dit overleg dat diefstal van goederen tot daaraan toe is. Het stelen en verhandelen van mensen is echter iets verschrikkelijks waar wij alles tegen moeten doen. De bejegening van de slachtoffers hangt daar nauw mee samen. De humanitaire belangen van slachtoffers prevaleren ook voor GroenLinks boven de belangen van de strafrechtpleging. Dit komt later in mijn betoog terug. Onze indruk is dat de staatssecretaris van Justitie serieus werkt aan de lotsverbetering van slachtoffers. De teneur van de kabinetsreactie is dat het kabinet zich betrokken voelt bij de bestrijding van mensenhandel en de opvang van slachtoffers, maar dat neemt niet weg dat er een paar noten te kraken zijn.
Allereerst is er het uitgangspunt van de B9-regeling. Voor GroenLinks staat de humanitaire benadering voorop. Opvang en verblijf mogen niet afhankelijk gesteld worden van het doen van aangifte en van medewerking aan een strafprocedure. De angst van slachtoffers voor represailles kan hen weerhouden van medewerking, maar dat maakt hen niet minder tot slachtoffer. Slachtoffers van mensenhandel moeten, hoe moeilijk dat ook is, zo snel mogelijk worden herkend en erkend. Voorkomen moet worden dat pas in de vreemdelingendetentie wordt vastgesteld dat een illegaal een slachtoffer is. Dan is al de nodige tijd verstreken, met alle gevolgen voor het slachtoffer van dien. De signalering van slachtoffers met het oog op hun belangen is dus van het grootste belang. Daarom is het goed dat de voorlichtingsactiviteiten van de medewerkers van de DJI, die Justitie samen met BlinN onderneemt, worden uitgebreid. Er moet structureel en regelmatig getraind worden in het herkennen van slachtoffers, maar daarnaast lijkt het ook bijzonder zinvol om niet alleen politie- en justitiefunctionarissen in te zetten, maar ook non-gouvernementele organisaties hierbij te betrekken. Slachtoffers lijken vaak door de politie afgeschrikt te worden en vertrouwen organisaties zoals BlinN vaak eerder. Daar moet dus ook aan gewerkt worden.
De knelpunten zitten niet in het beleid zelf maar in de uitvoering daarvan. Iedereen die in aanraking kan komen met mogelijke slachtoffers, moet zich ten volle bewust zijn van het belang van tijdige signalering. Juist dit aspect, het cruciale belang van beleidsuitvoering, ontbreekt een beetje in de brief van de staatssecretaris. Ze gaat vooral in op wat er allemaal is geregeld in de B9-regeling. Het is goed dat de opvangcapaciteit wordt uitgebreid om te voorkomen dat slachtoffers in detentie blijven omdat er geen opvangvoorziening beschikbaar is. Het is ook toe te juichen dat de trainingen geïntensiveerd worden en dat maatschappelijke organisaties toegang krijgen tot slachtoffers, maar ik hoor wel graag van de staatssecretaris hoe deze overgenomen aanbevelingen uitgevoerd gaan worden.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Mensenhandel is een ernstige schending van mensenrechten en komt helaas nog steeds voor, ook in ons land. Elk jaar worden in Nederland naar schatting duizenden vrouwen, mannen en kinderen slachtoffer van mensenhandel. Mensenhandel is behalve een schending van mensenrechten ook een misdrijf. Wij hebben hier al een aantal keren over gesproken en gedebatteerd. Ik ben heel blij dat de minister en de staatssecretaris werk maken van een keiharde aanpak van mensenhandel. Dat bleek laatst ook uit de voorstellen van de minister om de strafmaat voor mensenhandel te verhogen. Dat juichen wij zeer toe. De aanpak van criminelen die zich schuldig maken aan de handel van kwetsbare groepen, valt of staat met de medewerking en bescherming van de slachtoffers. Niet alleen vanuit een humaan oogpunt is het belangrijk dat slachtoffers zich veilig en beschermd voelen; daarmee wordt ook voorkomen dat de daders nog meer slachtoffers maken en vrijuit kunnen gaan. Daarom is het debat van vandaag erg belangrijk, want het staat – althans wat mij betreft – ook in het teken van de slachtoffers.
BLinN en de ACVZ hebben twee belangrijke rapporten uitgebracht over de positie van slachtoffers van mensenhandel. BlinN is een ngo, een maatschappelijke organisatie, en de ACVZ is een adviesorgaan. Ik ga eerst in op het rapport van BlinN. Het rapport van BlinN over de slachtoffers van mensenhandel in vreemdelingendetentie, Uitgebuit en in de bak!, is zeer belangrijk en tegelijkertijd alarmerend. BlinN heeft in de periode van juni 2005 tot en met 2008 in totaal 112 slachtoffers van mensenhandel in detentie gesignaleerd. Dit waren 88 vrouwen en 24 mannen. Onder hen bevinden zich 19 minderjarigen. Vrijwel alle slachtoffers die BlinN in detentie heeft bereikt, zijn seksueel uitgebuit of gedwongen tot prostitutie. In grensdetentie gaat het hoofdzakelijk om mogelijke slachtoffers die nog niet in Nederland te werk waren gesteld. Zij zijn hierheen gebracht met als doel om hen in Europa in te zetten in de seksindustrie. Sommigen zijn al in het land van herkomst of tijdens de reis misbruikt of gedwongen tot prostitutie. Dit geeft ook aan hoe kwetsbaar deze groepen zijn en hoe traumatisch dit soort ervaringen voor de slachtoffers is.
In het rapport wordt geconcludeerd dat de signalering van slachtoffers van mensenhandel in vreemdelingendetentie onvoldoende is. Signalering is een politietaak bij uitstek en dient plaats te vinden. Erkent de staatssecretaris dat signalering cruciaal is bij de aanpak van mensenhandel en bij de bescherming van slachtoffers van mensenhandel? Op papier begrijp ik dat dit zo is, maar uit de praktijk en ook uit de ervaringen van BlinN blijkt dat dit mis kan gaan. Dit is een plicht waar Nederland zich aan dient te houden. Ook in het kader van internationale verdragen heeft Nederland zich hieraan gecommitteerd en moet dit niet alleen op papier maar ook in de praktijk gebeuren.
Niet alleen BlinN signaleert dat dit niet gebeurt. Ook de ACVZ is van mening dat dit een probleem is. De staatssecretaris zegt dat dit in de praktijk meevalt, maar kennelijk is er toch een verschil tussen beleid en werkelijkheid. In de praktijk blijken slachtoffers van mensenhandel helaas nog steeds over het hoofd te worden gezien door de politie. Kan de staatssecretaris vandaag toezeggen dat zij de signalering echt serieus neemt en kan zij aangeven wat zij concreet gaat doen om dit te verbeteren? Signalering moet formeel tot een duidelijke prioriteit gemaakt worden in het handhavingsbeleid ten aanzien van de prostitutiesector en in het vreemdelingenbeleid. Voordat ongedocumenteerde vreemdelingen in bewaring worden gesteld, dient standaard beoordeeld te worden of er sprake is van mensenhandel. De staatssecretaris schrijft als reactie daarop dat het politiekorps in Rotterdam een heel goed voorbeeld is. Dat politiekorps wordt door iedereen gewaardeerd en het werk van dat politiekorps wordt erkend. Waarom wordt zo’n goed voorbeeld niet landelijk ingevoerd? Ik krijg dus graag de toezegging dat dit niet alleen in Rotterdam gebeurt maar ook elders.
Naast signalering zijn ook aangiftes een belangrijk punt bij de aanpak van mensenhandel. Nog steeds blijkt dat er niet altijd aangiftes worden opgesteld en dat het soms weken of maanden duurt voordat de intake voor de eerste aangifte plaatsvindt. Er is wel een verbetering, die door iedereen wordt erkend, maar kennelijk is dat nog niet voldoende. Er moet gewoon aangifte worden gedaan. Ik weet niet precies hoe het in dit soort gevallen zit, maar bijvoorbeeld in het onderwijs of in de zorg – daar weet ik veel meer van – hebben wij in Nederland een toezichthouder of een inspectie, die gaat kijken of wat op papier staat, ook in de praktijk gebeurt. Hoe gaat dat bij dit soort detentiecentra? Er wordt gezegd dat het in de praktijk allemaal gebeurt – er wordt gesignaleerd, er wordt aangifte gedaan en mensen krijgen bedenktijd – maar hoe kunnen wij ervan uitgaan dat dit ook echt gebeurt? Is er een soort toezichthouder die erop toeziet dat wat op papier staat, daadwerkelijk gebeurt?
Dan de B9-regeling. Ik zei aan het begin van mijn inbreng dat de bescherming en de veiligheid van slachtoffers van mensenhandel belangrijk zijn in de aanpak van mensenhandel. De B9-regeling is ooit in het leven geroepen om slachtoffers tijdelijk verblijf te verlenen zolang zij meewerken aan strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandelaren. Ik heb in het verleden heel veel moties ingediend over het verruimen van de B9-regeling. Die verruiming heeft gelukkig voor een belangrijk deel plaatsgevonden. De B9-regeling is verbeterd, maar ook die verbetering blijkt onvoldoende te zijn. Het advies van de ACVZ is heel helder. Er worden aanbevelingen gedaan voor de verbetering van de juridische positie van slachtoffers van mensenhandel. Een van de belangrijkste aanbevelingen is om het recht op bescherming en ondersteuning van slachtoffers los te koppelen van de strafrechtelijke wetshandhaving. De huidige B9-regeling heeft nu als primair uitgangspunt het faciliteren van strafrechtelijke wetshandhaving, maar stelt de behoeften van slachtoffers en getuigen van mensenhandel niet centraal. De aanbeveling om het recht op bescherming en ondersteuning los te koppelen van de strafrechtelijke procedure, neemt de staatssecretaris niet over. Ik zou graag meer argumenten van haar willen horen waarom zij deze aanbeveling niet echt overneemt. De staatssecretaris zegt wel dat er, als er een probleem ontstaat, op dit moment een beroep kan worden gedaan op de discretionaire bevoegdheden, maar in de praktijk blijkt dat lastig te zijn. Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken welke mogelijkheden de bestaande wet- en regelgeving biedt om tot een betere bescherming van deze slachtoffers te komen?
Naar aanleiding van berichten dat mensen door een gebrek aan opvangplaatsen soms op straat worden gezet, heb ik al schriftelijke vragen gesteld over de specifieke opvang van slachtoffers van mensenhandel. Ik begrijp nu dat er een pilot loopt. Hoe staat het daarmee? Blijft het bij een pilot? Wordt met die pilot voldoende opvang en hulp aan de slachtoffers geboden? Moet dit misschien structureel worden gemaakt? Ik ben het zicht op de uitkomst van die pilot en op de laatste stand van zaken met betrekking tot de opvang een beetje kwijt.
Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Het bestrijden van mensenhandel is een beleidsprioriteit van dit kabinet. Dat vinden wij erg goed, want dit is een vreselijk misdrijf, eigenlijk een moderne vorm van slavernij. Dat is totaal onacceptabel. Vandaag spreken wij specifiek over de slachtoffers van dit vreselijke misdrijf en over de rapporten van BlinN en de ACVZ. Dat zijn bijzonder goede rapporten, maar de staatssecretaris stelt in haar reactie op vrijwel alle punten dat het al op die manier gebeurt. Er blijkt een gat te zitten tussen het theoretische beleid en de praktijk. Volgens mij spreken wij daar vandaag over, want het signaleren van slachtoffers functioneert onvoldoende. Signalen van slachtofferschap worden gemist. Aangiftes worden soms niet of te laat opgenomen. Die signalen krijgen wij van deze rapporten van mensen die in de praktijk met de slachtoffers bezig zijn. Nog steeds komen slachtoffers van mensenhandel in vreemdelingendetentie terecht. Wij vinden dat onacceptabel, want in vreemdelingendetentie terechtkomen is weer een traumatische ervaring voor een slachtoffer. Dan ben je eigenlijk dubbel slachtoffer geworden. Een goede signalering en een zorgvuldige bescherming van slachtoffers zijn niet alleen humaan, maar zouden ook moeten leiden tot een betere opsporing van daders. Daar zou het beleid op gericht moeten zijn: het probleem moet bij de bron worden aangepakt. Ook het kabinet zou dat moeten willen. Dat is echt iets anders dan wat de staatssecretaris in maart in het NRC aangaf, namelijk dat zij actieteams naar Nigeria stuurt om de meisjes daar te beletten om in het vliegtuig te stappen. Zo pak je het probleem niet bij de bron aan. Dan stappen ze niet in dat vliegtuig, maar wel in een ander vliegtuig of komen zij op een andere manier toch hier terecht. Ik denk dat je op die manier de bendes van criminelen niet aanpakt.
Als een slachtoffer hier is, heb je de kans om te ontcijferen hoe de netwerken in elkaar zitten, wie de criminelen zijn en hoe je hen moet aanpakken. Dat moet je doen door slachtoffers optimaal te beschermen en te faciliteren in de mogelijkheid om aangifte te doen en om op hun gemak tot rust te komen.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik verschil absoluut niet van mening met mevrouw Van Velzen, maar haar betoog verbaast mij enigszins. Eigenlijk zegt zij dat het niet helpt als je voorkomt dat zij in het vliegtuig stappen, omdat zij dan een andere weg zoeken. Zij vindt het dus beter als wij hen wel in het vliegtuig laten stappen en naar Nederland laten komen, zodat zij in dat vreselijke circuit terechtkomen. Als wij voorkomen dat zij in Nigeria in het vliegtuig stappen en als zij dan een andere route zoeken, vind ook ik dat vervelend en uitermate onbevredigend, maar ik ben blij dat zij die heel makkelijke route dan in ieder geval niet meer hebben. Ik vind dat wij daarna door moeten gaan.
Mevrouw Van Velzen (SP): Dat ben ik met u eens, maar als wij het probleem bij de bron willen aanpakken, is dit niet de oplossing. Natuurlijk is het goed om te voorkomen dat die meiden in het circuit terechtkomen, maar als het daarbij blijft, pakken wij het probleem niet bij de bron aan. Dan stopt het probleem niet. Je kunt zeker op een vliegveld gaan staan en meiden tegenhouden, maar je moet niet denken dat je daarmee het probleem bij de wortel te pakken hebt. Wij verschillen op dit punt niet van mening. Volgens mij vindt ook u dit niet dé oplossing. Dit gaat het probleem niet oplossen, maar het is goed dat het gebeurt. Ik vervolg mijn betoog, want volgens mij zijn wij het met elkaar eens.
De B9-regeling is een goede regeling om slachtoffers te helpen om tot rust te komen en aangifte te kunnen doen, maar de praktijk is helaas nog iets anders. Wij vragen de staatssecretaris concreet of zij probeert te voorkomen dat slachtoffers in vreemdelingendetentie komen. Zorg ervoor dat de signalering van het slachtofferschap verbetert en dat ngo’s volledige toegang hebben tot deze slachtoffers; geef meer bedenktijd, ook na signalen van hulpverleners, en verleng die bedenktijd snel; bied opvang; als mensen in vreemdelingendetentie zitten, zorg er dan voor dat zij daarna niet «geklinkerd» worden en dat zij niet op straat belanden, maar bied opvang.
Er komen nog steeds slachtoffers in vreemdelingenbewaring terecht. Dat blijkt uit de rapporten van BlinN en de ACVZ. De staatssecretaris heeft gisteren een brief naar de Kamer gestuurd, waarin zij eigenlijk zegt dat dit niet altijd kan worden voorkomen. Natuurlijk kun je het nooit 100% voorkomen, maar de inzet zou wel moeten zijn dat deze mensen niet in deze omstandigheden terechtkomen. Dat zeg ik niet als enige; dat zeggen ook BlinN en de ACVZ. Ook de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming gaf in een advies van juni 2008 aan dat dit principieel onjuist is. Ik volg die lijn.
De signalering van slachtoffers van mensenhandel moet worden verbeterd. Wordt nu echt op individueel niveau, dus per persoon, beoordeeld of iemand die opgesloten wordt, niet een slachtoffer van mensenhandel is? Hoe doet de staatssecretaris dat? Mede op basis van de rapporten die wij hebben ontvangen, heb ik de indruk dat dit nu niet goed gaat. Wat gaat de staatssecretaris doen om dit te verbeteren? Hoe wordt het personeel op de vreemdelingendetentielocaties getraind? Wat wordt er eigenlijk precies aan opleiding gedaan om die signalen op te vangen en deze mensen te begeleiden? Is de staatssecretaris het met mij eens dat de ngo’s die hun diensten aan haar aanbieden – dan heb ik het met name over BlinN– volledige toegang zouden moeten hebben tot de vreemdelingendetentie en dus niet op individuele basis een gesprek met iemand moeten kunnen hebben maar een algemeen recht van toegang moeten hebben en dus een erkende partner moeten worden? Op dat punt krijg ik graag een toezegging, want ik zie op dat punt geen nadelen; ik zie hierin alleen voordelen, maar misschien ziet de staatssecretaris dit anders.
De bedenktijd is een lastig punt. Drie maanden bedenktijd is ontzettend goed. Daarmee hebben mensen de kans om even tot rust te komen en na te denken over hun situatie, maar wat doe je als er overduidelijke signalen zijn dat iemand slachtoffer is en dat die persoon ook nadenkt over de situatie thuis? De staatssecretaris kent de verhalen over mensen die in een ander land familie hebben die wordt bedreigd, waardoor zij toch besluiten om geen aangifte te doen. De staatssecretaris zegt dat zij dan een discretionaire bevoegdheid heeft, maar ik vraag mij af of die dekkend is. Krijgen alle slachtoffers die om overduidelijke redenen, zoals bedreiging of angst, geen aangifte doen, op basis van die discretionaire bevoegdheid toestemming om in Nederland te blijven? En om hoeveel mensen gaat het daarbij? Dat is natuurlijk geen beleid. In positieve zin is dat willekeur, maar ik heb geen beeld van hoe vaak de staatssecretaris die bevoegdheid specifiek toepast voor slachtoffers van mensenhandel die om duidelijke redenen niet bereid zijn om aangifte te doen.
Ik zie ook dat niet iedereen die die kans zou moeten krijgen, onder de B9-regeling valt. Daarbij gaat het met name om situaties waarin de politie wel signalen krijgt maar de betrokkenen er toch niet op wijst dat die regeling bestaat. Die signalen krijg ik uit de praktijk en daar schrik ik van. De bedenktijd wordt dus niet goed verleend bij wat de staatssecretaris zo mooi formuleert als «de geringste aanwijzing». Zo zou het moeten zijn, maar toch krijg ik signalen dat het niet zo werkt. Is de staatssecretaris bereid om hieraan meer aandacht te laten geven in het curriculum van de opleidingen van met name de politie?
De heer Teeven (VVD): De ACVZ constateert zelf een grote toename van het aantal meldingen: in 2001 waren er 284 meldingen en in 2007 716 meldingen. Komt dat niet juist doordat de B9-regeling wel een grotere bekendheid heeft? Datgene wat volgens u niet gebeurt, gebeurt dus juist wel: mensen worden op die mogelijkheid gewezen. Ik ben zelf maandag in Ter Apel geweest en heb daar geconstateerd dat mensen daar inderdaad op die mogelijkheid worden gewezen. Is dat niet uw waarneming als u met het veld praat?
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik krijg inderdaad aanwijzingen dat dit niet voldoende gebeurt. Dat er meer mensen onder die regeling vallen, wil niet zeggen dat iedereen die daarop gewezen zou moeten en die daarvan gebruik zou moeten kunnen maken, daadwerkelijk die informatie krijgt en daar gebruik van maakt. We kunnen de politie, maar ook de advocatuur en de mensen die in vreemdelingendetentie werken, er niet genoeg op wijzen dat hier slachtoffers tussen zitten. Dat is volgens mij wat wij allemaal willen. Als u zegt dat het al goed is geregeld, kan het helemaal geen kwaad om hier nogmaals op te wijzen.
De heer Teeven (VVD): U zegt dus eigenlijk dat het op dit punt met dit beleid best wel goed gaat, maar dat het nog beter zou kunnen: het is nu al 80%, maar het kan misschien 100% worden.
Mevrouw Van Velzen (SP): Die percentages zijn volstrekt voor uw eigen rekening. Ik zeg dat het niet genoeg gebeurt. Dat is een negatieve opmerking: het moet beter.
De heer Teeven (VVD): O, het is toch negatief.
Mevrouw Van Velzen (SP): Het moet beter. Ik zeg niet: het is al goed en kijk maar of het nog een beetje beter kan. Het moet beter. We hebben het hier over slachtoffers van moderne slavernij. Misschien neem ik uw woorden niet over. Dat is dan pech; u hebt straks uw eigen spreektijd.
Tussen de regels door lees ik in de brieven van het kabinet dat er toch nog steeds angst is voor een aanzuigende werking van de B9-regeling. Ik vraag mij af of daar veel misbruik van wordt gemaakt en of dat een probleem is. Als mensen ten onrechte met het verhaal komen dat zij slachtoffer van mensenhandel zijn, kun je daar redelijk gemakkelijk doorheen prikken. Daar hoef je niet de volle drie maanden mee te wachten, want al in de eerste weken kan blijken dat het verhaal nergens op gebaseerd is. Je kunt die mensen dan net zo hard in vreemdelingendetentie zetten en de procedures laten volgen die dan gelden. Hoe werkt dit in de praktijk? Moeten wij echt zo bang zijn voor een aanzuigende werking?
Ik vraag mij af of de advocatuur, met name het vreemdelingenpiket, voldoende toegerust is op signalen van mensenhandel en of daar voldoende voorlichting wordt gegeven over de B9-regeling. Ik zag in het rapport van BlinN een aantal voorbeelden waarbij de advocaat niet voldoende op die regeling heeft gewezen. Zijn dat incidenten of speelt dit breder? In dat laatste geval moeten wij daar iets aan doen.
Dan het «klinkeren» van mensen. Als mensen in vreemdelingendetentie zitten, niet uitzetbaar zijn en in de illegaliteit belanden, is dat problematisch. Er ligt een advies om mensen 72 uur additionele opvang te bieden, zodat zij niet rechtstreeks vanuit een gesloten vreemdelingensetting op straat belanden. Wat is erop tegen om mensen nog even de kans te bieden om in vrijheid over hun situatie na te denken?
Ik heb een brief gekregen van het Utrechts netwerk tegen mensenhandel. Daarin staat dat jonge slachtoffers van mensenhandel – daarmee bedoel ik slachtoffers die jonger zijn dan 21 – van een WWB-uitkering rond moeten komen. Op die leeftijd is die uitkering bedoeld voor jongeren die nog thuis wonen of in ieder geval enige steun van ouders ontvangen. Bij deze doelgroep is dat absoluut niet aan de orde. Het gaat dus om jongeren die slachtoffer zijn en die rond moeten komen met een bijzonder laag inkomen. Daarmee lopen zij natuurlijk een groot risico om opnieuw in de klauwen van een mensenhandelaar terecht te komen. Erkent de staatssecretaris dat dit een probleem is? Kunnen wij iets doen om dit probleem op te lossen?
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie kan zich, afgezien van een aantal kanttekeningen, vinden in de reactie van de staatssecretaris op beide rapporten. Ik heb wel een algemene vraag. Er is een toename van het aantal meldingen, aangiftes en B9-aanvragen; ook de ACVZ constateert dat. Het aantal ging van 284 in 2001 naar 716 in 2007. Wordt dit veroorzaakt door een daadwerkelijk hogere prevalentie van mensenhandel of kan dit verschijnsel worden verklaard door verbeterde procedures, grotere bekendheid met de B9-regeling en meer ervaren medewerkers? Daarbij hoort de algemene vraag of de staatssecretaris concreet weet in hoeveel gevallen een beroep op de B9-regeling ongegrond blijkt te zijn en er sprake blijkt te zijn van fraude of misbruik.
Ik heb enkele opmerkingen over de ontkoppeling tussen de verblijfsvergunning en de strafrechtelijke procedure. De ACVZ geeft als voornaamste advies dat de huidige koppeling tussen de verblijfsvergunning en het meewerken aan strafrechtelijke vervolging moet worden losgelaten. Het rapport van BlinN deelt deze conclusie. Evenals de staatssecretaris acht de VVD-fractie dit onwenselijk. Ontkoppeling speelt fraude en misbruik in de hand. Slachtoffers zouden op voorhand door mensenhandelaren kunnen worden geïnstrueerd om niet mee te werken aan een strafrechtelijk onderzoek. Dit zou dus juist ten gunste van de mensenhandelaren uitvallen, aangezien zij de garantie kunnen bieden dat de slachtoffers een vergunning zullen ontvangen.
De ACVZ argumenteert tevens dat het huidige beleid onvoldoende in overeenstemming is met de verplichtingen op grond van het mensenhandelverdrag en de Raad van Europa. De VVD-fractie deelt die argumentatie niet. Het verdrag noemt twee gronden op basis waarvan verblijf aan slachtoffers dient te worden gegeven, namelijk op individuele omstandigheden of het verlenen van medewerking. Volgens mij is het nog steeds aan de lidstaat om te bepalen of beide bepalingen worden gehanteerd als grondslag voor vergunningverlening of dat één van de twee genoemde bepalingen als grondslag wordt gehanteerd. Nederland staat naar ons oordeel dus volledig in zijn recht met het eisen van die medewerking en moet dat ook vooral blijven doen.
Het laatste argument, namelijk dat slachtoffers niet meewerken wegens de mogelijke consequenties gericht aan hun persoon, is niet voldoende onderbouwd. Voor slachtoffers die niet kunnen of niet willen meewerken aan de opsporing of vervolging van daders, bijvoorbeeld door ernstige bedreiging of om medische redenen, bestaat altijd de mogelijkheid om een aanvraag in het kader van de discretionaire bevoegdheid in te dienen. Dat moeten wij ook vooral zo laten.
Ik heb ook enkele opmerkingen over de signalering van mensenhandel en de uitvoering van de B9-regeling. Er komt, gericht op het signaleren van slachtoffers, een landelijk richtgetal voor het aantal door de korpsen te voeren gesprekken met slachtoffers van mensenhandel. Onze fractie vraagt zich af of het zin heeft om een landelijk quotum af te spreken. Wat gebeurt er als er minder slachtoffers zijn dan het quotum vereist? In hoeverre moeten de diensten zelf actief achter mensen aanzitten en in hoeverre kan daar dan weer misbruik van worden gemaakt? Daarop krijg ik graag een reactie.
Naar aanleiding van een aangifte wordt een onderzoek ingesteld dat resulteert in een dossier bij de officier van justitie. De officier van justitie kan nu zaken seponeren, zodat de B9-regeling formeel wordt beëindigd. Wij willen graag van de staatssecretaris horen welke gevolgen dat seponeren door het Openbaar Ministerie heeft. Ligt het aan de uitkomst van het onderzoek wat er dan zal gebeuren? In hoeverre biedt het stappenplan van het Openbaar Ministerie een goede uitkomst? Kan een persoon die niet als slachtoffer wordt aangemeld, bijvoorbeeld eventueel strafrechtelijk worden vervolgd? Worden deze personen dan ook uitgezet? Als het onderzoek aangeeft dat er wel sprake is van mensenhandel, wordt de persoon dan alsnog toegelaten? Die vragen houden onze fractie op dit moment bezig.
De staatssecretaris geeft aan dat de in de rapporten geformuleerde voorstellen die zij wenst over te nemen, geen noemenswaardige financiële gevolgen zullen hebben en hooguit zullen leiden tot een verschuiving van gelden. Daar worden wij een beetje ongerust over, want het lijkt erop dat de staatssecretaris niet altijd goed zicht op de financiële gevolgen heeft. Aan welke orde van grootte moeten wij bij deze financiële gevolgen denken? En waarop is de conclusie van de staatssecretaris gebaseerd dat er geen financiële gevolgen zijn? Waar zal op worden bezuinigd om deze verschuiving mogelijk te maken?
De staatssecretaris geeft aan dat er voldoende menskracht is voor de aanpak en signalering van mensenhandel. Blijft dat zo als de politiebesparingen van de minister van BZK doorgaan? Is die capaciteit er dan nog steeds?
De benadering binnen het korps Rotterdam-Rijnmond is dat alle vrouwen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden, worden benaderd door gecombineerde teams om te zien of er signalen van mensenhandel zijn. Hiermee zijn volgens de staatssecretaris goede resultaten behaald. Wat is «een beter percentage»? Ligt het aantal gevonden gevallen van mensenhandel hoger dan in andere regio’s? Nog belangrijker: ligt het percentage valse meldingen lager dan in andere regio’s?
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. De aanpak van mensenhandel heeft de afgelopen jaren onder dit kabinet een grote prioriteit gekregen. Wat mijn fractie betreft, is die prioriteit nog steeds nodig. We zijn blij met elke stap die gezet wordt om mensenhandelaren te bestrijden en slachtoffers uit hun uitgebuite positie te krijgen. De rapporten die wij vandaag bespreken, laten zien dat er qua regelgeving al heel veel op orde is, ook al zijn er ook veel aanbevelingen voor aanscherping of verbetering. De structuur staat. Die deugt waarschijnlijk wel en dat is een goede zaak. Dit betekent nog niet dat men tevreden is, want ook al kloppen al je regels en protocollen, je hebt daar pas iets aan als ermee gewerkt wordt. De cultuur bij betrokken instanties moet dezelfde zijn als de beleving die wij hier, in politiek Den Haag, hebben. Alles moet in het werk worden gesteld om mensenhandel op te sporen en effectief te bestrijden.
Het is de laatste jaren volop duidelijk geworden hoe lastig het is om mensenhandel op te sporen en vervolgens over te kunnen gaan tot succesvolle vervolging van handelaren en profiteurs. Juist daarom is het belangrijk dat alle betrokken overheidsambtenaren gespitst zijn op signalen van mensenhandel. Ik proef dat eerlijk gezegd net even te weinig in de reactie van de staatssecretaris op de rapporten van BlinN en de ACVZ.
Het afgelopen jaar zagen wij in Utrecht een voorbeeld van samenwerking tussen betrokken overheidsinstanties en hulpverleningsorganisaties rondom de vergunde prostitutie. Alert zijn op signalen en een nauwe samenwerking leidden tot een ander beeld van de prostitutie, waarvan men in eerste instantie dacht dat die «gezellig» en behapbaar was. Van de in de prostitutie werkende vrouwen is volgens de politie 50% tot 90% illegaal. Zij zijn slachtoffers van geweld en uitbuiting. Het in Utrechte bereikte resultaat is een aansprekend voorbeeld van wat samenwerking kan opleveren. Tegelijkertijd is het verschrikkelijk hoeveel slachtoffers er zijn en hoe moeizaam het is om dit aan te pakken. Het Utrechtse voorbeeld laat zien dat samenwerken en een cultuur waarin men ook naar zachte signalen van mensenhandel kijkt, lonen. De meeste regels zijn op orde, maar als de diensten langs elkaar heen werken, blijven gewiekste handelaren lang buiten beeld. Dat geldt ook in de vergunde prostitutiesector.
De prioriteit die gegeven wordt aan de bestrijding van mensenhandel, juicht de ChristenUnie zeer toe. Het gaat echter niet alleen om het op orde hebben van de procedures. Het gaat ook om samenwerken, alert zijn in alle haarvaten van de betrokken organisaties en zo goed mogelijk communiceren. Het is te vroeg om te beoordelen of de Task Force Aanpak Mensenhandel dit allemaal voor elkaar krijgt, maar die taskforce is in elk geval een belangrijke impuls; dat onderstreep ik nog maar eens. Ook de regio Rotterdam-Rijnmond heeft een werkwijze die meer resultaat oplevert. De staatssecretaris spreekt daar positief over, maar verbindt daar verder geen conclusies aan. Is zij bereid om de succesvolle initiatieven onder de aandacht te brengen van andere regio’s en zo nodig te stimuleren? Veel concreter: waarom maken wij die Rotterdamse aanpak niet gewoon tot de standaard?
Politieambtenaren die intakegesprekken houden en aangiftes van mensenhandel opnemen, worden daarvoor opgeleid en gecertificeerd. Ik mocht voor BZK een werkbezoek brengen aan de Politieacademie. Ik viel toen precies in een les over de B9-regeling. Het is bijzonder om te zien hoe de professionals, de agenten die de situaties echt tegenkomen, daarmee moeten leren omgaan. Het is een speciaal vak. De klacht van BlinN is dat de certificering slechts eenmalig is. De staatssecretaris benadrukt dat certificering belangrijk is. Dat ben ik met haar eens, maar ik hoor ook graag hoe het staat met de voortdurende training en opleiding van ambtenaren die al gecertificeerd zijn. Ik kan niet elk jaar of een paar keer per jaar op werkbezoek gaan.
Het meest springende punt in beide rapporten is hoe wij moeten omgaan met het verblijf van slachtoffers van mensenhandel. BlinN en de ACVZ stellen voor om de B9-regeling zodanig aan te passen dat niet de aangiftebereidheid maar het slachtofferschap als beoordelingscriterium gaat gelden voor verblijf. Dat zou betekenen dat er bij een vermoeden van mensenhandel recht is op tijdelijk verblijf. Als je stilstaat bij het lot van slachtoffers, is daar echt iets voor te zeggen. Mensenhandel is met trauma’s omgeven. Een rustperiode waarin het slachtoffer tot zichzelf kan komen en zich beraadt op vervolgstappen, gun je ieder slachtoffer. De staatssecretaris reageert hier desalniettemin negatief op en vindt dat de huidige regeling voldoet aan het verdrag. Ontkoppeling zou belemmerend werken in de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. De prikkel om aangifte te doen, wordt weggenomen. In vind in de brief van de staatssecretaris echter geen nadere onderbouwing van deze stelling. Is het bekend dat in landen waar men het slachtofferschap als criterium hanteert, minder aangiftes worden ontvangen? Kun je de zaak niet omkeren? Lopen we zaken mis doordat het verhaal van mensen nooit in beeld komt omdat zij zelf alweer uit beeld zijn geraakt? Wij zien allemaal dat het in de huidige situatie heel lastig is om slachtoffers ertoe te bewegen om aangifte te doen. Dat ligt allereerst aan de aard van het misdrijf en de onderdrukte positie waarin de slachtoffers verkeren. Wij moeten er scherp op letten dat wij niet onnodig drempels opwerpen. Graag krijg ik daarom van de staatssecretaris een nadere onderbouwing van de prikkel tot aangifte.
Een argument om verblijf niet aan slachtofferschap te koppelen, zou ook mogelijk misbruik kunnen zijn. Daar moeten wij helaas altijd rekening mee houden in het vreemdelingendossier, maar de staatssecretaris zegt daar helemaal niets over. Ik hoor graag van haar of dit bij haar beslissing een rol heeft gespeeld en zo ja, hoe. Ik heb zelf even rond gebeld en het verhaal gaat dat er om die reden bijvoorbeeld in Italië veel Nigeriaanse meisjes zijn. Dat is echter geen heel harde informatie. Als wij zo’n belangrijk signaal van de ACVZ ter zijde schuiven, is het belangrijk dat wij dat in het kader van een compleet verhaal doen. Ik mis echt een goede onderbouwing, hoewel ik mij er iets bij kan voorstellen. Wij moeten het debat daarover nog wel aangaan.
Op dit moment is het ministerie bezig met het vormgeven van de nieuwe asielprocedures. Een van de uitgangspunten is dat in het begin van de procedure wordt onderzocht welke mogelijke redenen van verblijf een rol kunnen spelen. Daarbij gaat het niet alleen om asiel, maar ook om medische redenen et cetera. Daarvoor dient de medische check. Welke plaats heeft mogelijk slachtofferschap van mensenhandel daarin? Het is een bekend fenomeen dat vanwege schaamtegevoelens met name seksueel misbruik pas later aan het licht komt. Wordt ook bij het MAPP-project rekening gehouden met mensenhandel?
De conclusie van BlinN dat hulpverlenende instanties informatie moeten geven over de aangifte en de B9-regeling, deel ik van ganser harte. Ik las dat de staatssecretaris die mening deelt en de hulpverlenende instanties ertoe oproept om hier invulling aan te geven. Het lijkt mij goed om dat hier te herhalen. Tegelijkertijd vraag ik mij af of daar waar sprake is van een subsidierelatie met een hulpverlenende instantie, dit niet geëist kan worden. Daarop krijg ik graag een reactie.
De rechtsbijstand voor vreemdelingen is de afgelopen jaren verbeterd. Wij zijn verheugd over de initiatieven daartoe. Er is onder meer een spreekuur ingesteld in de bewaringslocaties voor vreemdelingen om te achterhalen wanneer een advocaat klachtwaardig handelen ziet. Het is nu een jaar na de start. Hoe gaat het nu precies? Wat zijn de effecten hiervan?
Mijn laatste onderwerp is het terugkeerbeleid. Voor slachtoffers van mensenhandel is hier blijven soms helemaal niets. Terugkeer kan ook geen optie zijn. Met name in Oost-Europese landen blijven slachtoffers van mensenhandel het stigma van prostituee houden en hebben zij gewoon echt een zware tijd. Er moet dus nog best veel gebeuren. We zijn nu in het vreemdelingenbeleid bezig om terugkeer te combineren met ontwikkelingssamenwerking, waarbij wij proberen om mensen duurzaam terug te laten keren in een of ander project. Ik vind het een goed idee om te bekijken of wij dit ook bij mensenhandel kunnen doen. We zijn nu bezig met uitstapprogramma’s voor prostituees in Nederland, maar wat gebeurt er daarna? Als zij willen terugkeren, kan dat dan ook op een goede manier? Daarvoor moet nog veel werk worden verricht, maar dit zou wel de beste oplossing zijn voor die mensen. Daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Voorzitter. Allereerst een punt van orde. Wij hebben eergisteren of gisteren een brief gekregen van de staatssecretaris. Het is goed dat die brief geagendeerd is, maar daarmee beschouw ik die brief niet als afgedaan. Ik kom daar in de procedurevergadering graag op terug.
Mensenhandel is een zeer ernstig delict. Er is sprake van een inbreuk op de menselijke waardigheid en de lichamelijke en psychische integriteit. Ik vertaal maar even hoe dat voor mij zou voelen. Je bent niet meer jezelf; je bent een object waaraan geld – zelfs grof geld – wordt verdiend. Mensenhandel is dan ook terecht een van de prioriteiten in het Nederlandse beleid en bij het OM en de politie. Vooral als er minderjarigen in het spel zijn, kan niet hard genoeg worden opgetreden. We hebben in november 2008 bij de behandeling van de begroting al aangegeven zeer ingenomen te zijn met de aangekondigde verhoging van de strafmaxima voor mensenhandel. Ik vraag mij af of de wetgeving op dit punt al compleet is aangepast. Ook in Europees verband is er prioriteit voor de bestrijding van deze zeer ernstige vorm van criminaliteit. Gewezen kan worden op het Kaderbesluit bestrijding mensenhandel en bescherming slachtoffers.
In de reactie op de rapporten van BlinN en de ACVZ kunnen wij ons vinden. Voor een deel zijn de aanbevelingen achterhaald en al min of meer staand beleid. Waar mogelijk worden suggesties voor verbeterpunten door het kabinet overgenomen. Waar dat niet gebeurt, heeft dat onze steun.
Het afgelopen anderhalf jaar zijn er van nationale en internationale instanties nogal wat rapporten verschenen over de Nederlandse praktijk op het gebied van vreemdelingenbewaring en in verband daarmee ook over de positie van illegalen, slachtoffers van mensenhandel en minderjarigen. Daaruit zou je haast de indruk krijgen dat Nederland een bananenrepubliek is. Ten opzichte van elkaar hebben de rapporten naar onze mening niet al te veel toegevoegde waarde, zeker niet gezien de korte tijdspanne waarin zij tot stand zijn gekomen. Ze leveren ook niet veel nieuwe gezichtspunten op en de meeste aanbevelingen zijn staand beleid. Ook de kabinetsreacties op de diverse rapporten zijn dan ook meer van hetzelfde. Dat is een logisch gevolg.
Wat ons betreft en voor zover wij kunnen zien, gaat Nederland op een zeer fatsoenlijke wijze om met slachtoffers van mensenhandel. De vergelijking met andere landen tijdens de conferentie over mensenhandel op 14 mei jongstleden in Londen heeft dat voor mij bevestigd. Men krijgt in ons land opvang, medische hulp, rechtsbijstand en geld om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien; er lopen pilots voor beschermde opvang voor specifieke categorieën slachtoffers; men kan hulp krijgen bij uitstappen uit de prostitutie en bij terugkeer in de vorm van herintegratie, ondersteuning, werk en scholing. Ondanks dat alles kan Nederland niet ongedaan maken dat slachtoffers slachtoffers zijn.
Een en ander wil overigens niet zeggen dat wij niet moeten openstaan voor suggesties voor verbeteringen. Daar staat het kabinet dan ook open voor. De knelpunten en aanbevelingen zijn besproken met de contactpersonen mensenhandel en het proces Asiel. Wat is daaruit gekomen? Worden de werkafspraken en werkinstructies aangepast?
De centrale conclusies en de aanbevelingen in het BlinN-rapport over vroegtijdige signalering van slachtoffers onderschrijven wij, met de aantekening dat naar onze mening in het beleid al ruimschoots daarop wordt ingespeeld, onder andere via specifieke opleiding, training en certificering van functionarissen bij de politie, de IND, de Dienst Terugkeer en Vertrek en andere instanties in de uitvoeringsketen. Niettemin zullen samen met BlinN de mogelijkheden worden bezien om de samenwerking en de activiteiten ten behoeve van vroege signalering uit te breiden.
In de brief wordt gesteld dat de conclusies van BlinN niet altijd worden onderbouwd en dat beweringen niet worden herkend. Kan de staatssecretaris verklaren waarom in het rapport van BlinN staat dat BlinN 112 gemiste signalen van mensenhandelslachtoffers heeft gezien, terwijl de politie zegt dat zij slechts 23 signalen van BlinN heeft ontvangen?
Wij delen de bezwaren en argumenten van het kabinet met betrekking tot de voorstellen van de ACVZ inzake verruiming van de verlening van verblijfsvergunningen aan buitenlandse slachtoffers van mensenhandel. Terughoudendheid is hier geboden en er moeten duidelijke voorwaarden gesteld blijven worden om misbruik tegen te gaan, niet in de laatste plaats in het belang van het onderzoek, de opsporing en de vervolging van de daders van mensenhandel. Dat medewerking aan opsporing en vervolging wordt gehandhaafd als voorwaarde voor toegang tot de B9-regeling, steunen wij dan ook. Bovendien kan op grond van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning worden verleend. Wat is overigens de verklaring voor het gegeven dat de aangiftebereidheid en medewerking aan onderzoek door slachtoffers uit derde landen veel hoger is dan die van EU-burgers en Nederlanders? Slachtoffers moeten uiteraard zo veel mogelijk worden beschermd en geholpen, maar voor de CDA-fractie moet terugkeer van de slachtoffers het centrale uitgangspunt zijn en blijven. Dat moet een duidelijk signaal zijn aan de mensenhandelaars dat het niet lonend is om in Nederland hun praktijken te bedrijven, maar ook een duidelijk signaal aan slachtoffers dat het uiteindelijk geen lokkend perspectief is om naar Nederland te komen. We kennen allemaal nog de verhalen van mensen, met name van vrouwen, die gelokt worden met een mooie baan in de horeca of in de dienstverlening. Dat blijkt een soort dienstverlening te zijn die niet zo mooi is.
Wij maken ons terecht druk om slachtoffers van buiten de EU en om opvang, bescherming en een verblijfsvergunning voor hen, maar ik vestig de aandacht nadrukkelijk ook op het feit dat Nederlandse meisjes en vrouwen in toenemende mate slachtoffers lijken te worden van mensenhandel. Een kop in het Parool van 22 mei: «Pooierboys lijken in Slotervaart actiever dan ooit». Wordt daarop voldoende ingespeeld? Het doen van aangifte is van groot belang om deze pooiers te kunnen aanpakken. Zoals gezegd: het is merkwaardig dat slachtoffers van buiten de EU en Nederland kennelijk eerder bereid zijn om aangifte te doen dan Nederlandse slachtoffers.
In het kader van terugkeer wordt standaard een analyse van de terugkeerbelemmeringen uitgevoerd en wordt gekeken naar de veiligheid van het slachtoffer na terugkeer in het land van herkomst. Wat wordt daarbij precies bekeken? De situatie in de plaats of het dorp van herkomst? En welke rol speelt de overheid van het land van herkomst bij het bieden van bescherming tegen eventuele represailles door de mensenhandelaren? Naar onze mening is dit ook en eigenlijk primair de verantwoordelijkheid van de overheid van het land van herkomst. Voor uitgeprocedeerde asielzoekers geldt in het kader van terugkeer eventueel het zogeheten binnenlands vestigingsalternatief. Wordt dit bij de terugkeer van slachtoffers van mensenhandel ook gehanteerd? Daar zijn wij voor.
De voorlichting in landen van herkomst is door ons al vaker naar voren gebracht. Ik kom nu een beetje bij de bronbenadering van mevrouw Van Velzen. Onlangs hadden enkele leden van mijn fractie een gesprek met een geestelijk voorganger uit Nigeria. Hij pleitte er nadrukkelijk voor om bijvoorbeeld in het onderwijs in Nigeria aandacht te besteden aan de risico’s en gevaren van het luisteren naar en het gevolg geven aan verhalen van mensenhandelaren over arbeidsperspectieven in Europa. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris daartoe in samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking en ngo’s ter plaatse? En hoe verlopen de samenwerkingsverbanden die bij politie en justitie met verschillende herkomstlanden zijn opgezet?
Ik vraag collega Van Velzen of wij samen kunnen nadenken over de vraag of wij in plaats van het begrip «klinkeren» in dit verband een ander begrip kunnen gaan hanteren. Zij noemde het begrip «klinkeren» een paar keer. Ik krijg daarbij altijd het idee van «gooi- en smijtwerk». We hebben het over slachtoffers. Ik zou eigenlijk willen dat wij op een andere manier proberen te kijken naar de gevolgen.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik ga graag op de uitnodiging in. Ik probeer het te voorkomen, maar ik neem soms het jargon over dat de mensen om mij heen gebruiken. «Klinkeren» is een term die in deze commissie en bij dit ministerie vaak wordt gebruikt, maar het gaat om het aan hun lot overlaten van mensen die hier illegaal zijn. «Klinkeren» klinkt naar. Mensen aan hun lot overlaten is ook naar. Ik denk dat wij daar een oplossing voor moeten vinden, met name als het gaat om mensen die slachtoffer zijn. Ik denk dus dat wij het met elkaar eens zijn.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Ik vind «mensen aan hun lot overlaten» een heel goed begrip, want we hebben het inderdaad over slachtoffers. Misschien moeten wij het zo doen.
Voorzitter: De Pater-van der Meer
Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Ik constateer dat er erg veel steun is voor de lijn die het kabinet de laatste tijd heeft uitgezet; dank daarvoor. Die lijn is eigenlijk al ingezet door het vorige kabinet. Dit kabinet heeft er hoge prioriteit aan gegeven om alles wat in de steigers staat, tot effect te laten leiden. Ik merk bij alle woordvoerders een groot ongeduld om die effecten snel in de praktijk te zien. Dat ongeduld deel ik zonder meer. We zitten middenin een proces van perfectionering van de aanpak van de mensenhandel. Zeker als je het internationaal vergelijkt, doen wij het zo slecht nog niet. Dat zeg ik, omdat ik weet dat je hier als land veel aan kunt doen. Je kunt je eigen structuren op orde hebben en je kunt de opvang van slachtoffers optimaliseren, maar zolang je de internationale samenwerking met andere landen die min of meer dezelfde structuren inrichten voor de bestrijding van dit fenomeen, niet voor elkaar krijgt of niet optimaliseert, zul je nooit het beoogde effect bereiken. Het is een van de zwaarste vormen van georganiseerde criminaliteit, die ook internationaal is georganiseerd. Ook de antwoorden moeten dus vooral internationaal worden gezocht. Als je daarop inzet, heeft dat effect. Als je de samenwerking oppakt, ook in de signalering, in de herkenning en in de analyses van wat er allemaal alleen al in de verschillende EU-lidstaten gebeurt, kun je de georganiseerde misdaad bestrijden die hierachter zit. Dat is het hoogste doel. Als je die misdaad bestrijdt, zorg je er impliciet ook voor dat er minder slachtoffers worden gemaakt.
Dit kenmerkt ook de kabinetsreactie op de door de Kamer ontvangen rapporten. Het gaat om een combinatie van maximale bestrijding van de hierachter zittende georganiseerde misdaad in combinatie met maximale aandacht voor slachtoffers. We kennen allemaal de voorbeelden van humanitair onacceptabele gevolgen van mensenhandel. Het gaat niet alleen om het lokken van vrouwen met baantjes in de horeca et cetera, want dat gaat vaak gepaard met zwaar geweld en het soms voor een langere periode afhankelijk maken van drugs voordat vrouwen geprostitueerd worden. Als je slachtoffers aantreft, moet je er dus niet alleen voor zorgen dat zij meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek, maar vooral ook dat de problematiek wordt geadresseerd, dus onder andere de verslaving. Ook daarmee kun je een bijdrage leveren aan het strafrechtelijk onderzoek. We proberen in de praktijk alles wat wij nu weten, zo veel mogelijk een plek te geven in de benodigde infrastructuren. Daarbij gaat het zowel om de signalering door het Openbaar Ministerie, de politie en alle mensen die in aanraking kunnen komen met slachtoffers van mensenhandel, als om de opvang en de verblijfsrechtelijke positie vanuit het belang van de bescherming van slachtoffers. Je blijft parallel langs al die wegen naar een betere situatie zoeken. De optelsom moet ons uiteindelijk dichterbij het hogere doel brengen waar ik het zojuist over had. Ik deel dus het ongeduld.
Terugkijkend zie ik dat wij van heel ver komen. In Nederland zijn we nog niet zo heel lang zo consequent en prioritair bezig met de erkenning van het fenomeen, de slachtoffers en de georganiseerde misdaad en vervolgens met de herkenning: hoe zorg je ervoor dat je dit, met name de internationaal opererende bendes, goed in beeld krijgt? Daarna volgt de actie. In die volgorde is het gegaan: politieke erkenning is er volgens mij pas aan het begin van dit decennium echt gekomen. Sinds 2005 zijn wij ook echt bezig met actief beleid om ervoor te zorgen dat alles wat wij weten, leidt tot beleidswijzigingen maar ook tot wijziging van de praktijk bij alle uitvoerders die een bijdrage aan de oplossingen kunnen leveren.
We hebben het vandaag over de kabinetsreactie op twee rapporten. Mevrouw De Pater zei al dat de rapporten bijna gelijktijdig zijn verschenen en inhoudelijk erg veel met elkaar gemeen hebben. Zeker, BlinN en de ACVZ hebben het over dezelfde thematiek, signaleren ongeveer dezelfde knelpunten en komen ook ongeveer met dezelfde oplossingen, met hier en daar een accentverschil. Voor mij zijn het zeer waardevolle en praktisch zeer bruikbare rapporten. Dat heeft alles te maken met de perfectionering van de praktijk en de uitvoering. We weten heel veel en doen heel veel. We hebben sinds 2005 gewerkt aan een stevige landelijke infrastructuur. De vraag is hoe je ervoor kunt zorgen dat ook de praktijk, de uitvoering, veel dichterbij de theoretische uitgangspunten van dit kabinet komt. Daarvoor kan ik deze beide rapporten erg goed gebruiken, zeker op het punt van de bescherming en de positie van slachtoffers.
De voornaamste conclusie van BLinN is dat de signalering van slachtoffers in de vreemdelingenbewaring moet worden verbeterd. BlinN concludeert tevens dat slachtoffers van mensenhandel nooit in de vreemdelingenbewaring mogen worden gezet. Dat is ook mijn uitgangspunt. Ik zeg uitdrukkelijk: «uitgangspunt». Mijn beleid gaat ervan uit dat slachtoffers vooral steun, optimale zorg en blijvende aandacht verdienen. We moeten vooral voorkomen dat slachtoffers onvoldoende worden herkend in het hele proces en dat wij hen wel hadden kunnen signaleren maar dat dit niet is gebeurd omdat de alertheid er niet was of omdat het fenomeen niet bekend is. Alleen als je dat op orde hebt, kun je maximaal voorkomen dat slachtoffers in detentie terechtkomen of bijvoorbeeld verblijfsrechtelijk in een onzekere positie terechtkomen. Als zij op dat punt zekerheid hebben, zou dat ons kunnen helpen om tot een grotere bijdrage aan het vervolgen en berechten van daders te komen.
Tegelijkertijd is het niet mogelijk om 100% te voorkomen dat slachtoffers in vreemdelingendetentie terechtkomen. Soms zijn vrouwen pas in de vreemdelingendetentie voor het eerst bereid om iets te zeggen en dan kan het eerste signaal dus pas daar opgepakt worden. Het is dus niet uit te sluiten dat slachtoffers in vreemdelingendetentie terechtkomen, maar alles wat wij doen – ook met deze rapporten in handen – is erop gericht om dit maximaal uit te sluiten. Als slachtofferschap niet aannemelijk is, kan terugkeer zeer zeker geïndiceerd zijn. Als iemand heeft aangegeven slachtoffer te zijn terwijl wij daar ernstige twijfels over hebben, zal via de vreemdelingendetentie wel degelijk geprobeerd worden om die persoon terug te brengen naar het land van herkomst. Over de specifieke vragen kom ik overigens straks nog te spreken. Dit zijn bij wijze van inleiding enkele beelden die ik graag met de Kamer wil delen.
De ACVZ geeft als voornaamste advies dat de huidige koppeling tussen enerzijds de verblijfsvergunning, de opvang en de begeleiding en anderzijds het doen van aangifte dient te worden losgelaten. In de kabinetsreactie is te lezen dat ik dat om twee redenen onverstandig vind. Ten eerste is het inderdaad niet onwaarschijnlijk dat dit misbruik in de hand zou werken. Een nog belangrijker argument is dat de ervaring ons tot nu toe leert dat het ontzettend moeilijk is om strafrechtelijke zaken aanhangig te maken bij de rechter, om zaken voor te bereiden en om indicaties te hebben, maar ook om middels een aangifte daadwerkelijk tot vervolging te kunnen komen. Onder andere door een gebrek aan bereidheid om aangifte te doen, is het nu al heel moeilijk om daders echt te pakken. Als je dit zou loslaten, maakt dat een van onze weinige instrumenten om strafrechtelijk tot veroordelingen te komen, minder bruikbaar. Dat is een onwenselijk effect. Ik zal straks in antwoord op de vragen ook aangeven waarom wij met de huidige praktijk de mensen die wel slachtoffer zijn en die geen aangifte willen doen, maximaal een alternatief kunnen bieden.
Mevrouw Arib (PvdA): U komt daar gelukkig op terug, want volgens mij was ik de enige die de aanbeveling over het ontkoppelen onderschreef. De bezwaren en de angst dat er misbruik wordt gemaakt, begrijp ik heel goed. Uiteindelijk gaat het er echter om dat de situatie soms traumatisch is en dat slachtoffers niet altijd bereid zijn om aangifte te doen. Dan is het heel belangrijk dat er veiligheid en bescherming worden geboden. Daar komt u dus op terug. Als dit op een andere manier geregeld kan worden zonder dat je de daders de ruimte biedt om hun eigen gang te gaan, hoor ik dat graag.
Staatssecretaris Albayrak: Ik zal daar straks nog meer over zeggen, maar het allerbelangrijkste is dat wij bekijken hoe de met de Kamer besproken en door de Kamer goedgekeurde verruiming van de B9-regeling in de praktijk uitwerkt: levert die verruiming een bijdrage aan alternatieven voor de aangifte? Niet meer alleen de aangifte, maar ook het op een andere manier medewerking verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek kan leiden tot een B9-vergunning. Ik denk dat wij nog te weinig weten over hoe dat precies uitpakt en of die medewerking een alternatief biedt voor vrouwen die om de juiste redenen geen aangifte durven te doen, zodat zij hun informatie op een andere manier aan ons beschikbaar stellen en zodat wij werk kunnen maken van de opsporing en vervolging.
Het tweede element dat op dit punt helpt, is dat wij uitdrukkelijk hebben gezegd dat bij de vaststelling van slachtofferschap niet alleen het oordeel van de politie maar ook het oordeel van hulpverleningsinstanties betrokken zal worden. Zeker bij de hulpverleningsinstanties is, naarmate we langer werken met dit fenomeen, een grote professionalisering gaande. Ik vind ook dat ze in contacten met de slachtoffers een ander zicht hebben op indicaties voor slachtofferschap. Dat kun je goed betrekken bij het oordeel of er wel of niet sprake is van slachtofferschap.
De heer Teeven (VVD): De staatssecretaris zegt dat die organisaties een «ander zicht» hebben dan de politie. Wat houdt dat «andere zicht» in? Ik weet ongeveer welk zicht de politie hierop heeft, maar welk ander zicht hebben die organisaties dan?
Staatssecretaris Albayrak: Ze hebben meer contact en vaak ook een ander type contact met de vrouwen in de opvang, meer in de dagelijkse omgang met slachtoffers. Zij voeren dus een ander type gesprekken, waardoor ook een vertrouwensband ontstaat. In vergelijking met de politie en het intakegesprek nemen slachtoffers hulpverleningsorganisaties eerder in vertrouwen met informatie die ook voor de politie uiteindelijk bruikbaar is. Het lijkt mij evident dat dit elkaar kan versterken.
De heer Teeven (VVD): Leidt dat «andere zicht» niet tot het gevaar dat de hulporganisaties zó dicht op die mensen staan die terecht of niet terecht zeggen dat zij iets hebben meegemaakt, dat dit ten koste gaat van het zicht van die organisaties op de werkelijkheid en de objectieve waarheid? Gaan ze daardoor misschien te makkelijk mee met die verhalen?
Staatssecretaris Albayrak: Ja, maar dan komt de professionaliteit van de politie en het OM om de hoek kijken, want die bekijken of er voldoende opsporingsindicaties zijn. Dat kan inderdaad leiden tot het antwoord «nee». Ik ben geneigd om te zeggen dat alle informatie die er is, moet worden aangedragen en dat we het vervolgens aan de professionals moeten overlaten of er indicaties zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Ik ben dus geen voorstander van het loslaten van de koppeling. De redenen daarvoor zijn volgens mij voldoende bekend. Om dezelfde redenen ben ik ook geen voorstander van het verleggen van het moment waarop de vreemdeling voortgezet verblijf aanvraagt. Een van de suggesties was immers om de betrokkenen eerst een hele tijd met rust te laten en om hun te vragen om aangifte te doen wanneer zij om verlenging vragen. Ik vind dat de tussenliggende tijd dan te weinig wordt benut om de informatie tijdig bij het OM te krijgen, want soms kun je met heel verse informatie werk maken van de aangifte. Ik ben hier dus geen voorstander van.
Dat er verblijfsmogelijkheden moeten zijn voor slachtoffers die geen aangifte durven doen, heb ik zojuist al onderkend. Die mogelijkheden zijn er in principe ook. Ik denk dus dat het niet nodig is om de B9-regeling op dit moment naast de zojuist door mij genoemde aanpassingen verder aan te passen. Wij moeten bekijken wat de ervaringen zijn met de alternatieven: de indicaties die van hulpverleningsinstanties komen, maar ook de koppeling met asiel via de mogelijkheid om een asielvergunning en een humanitaire vergunning te krijgen.
Ik zei al dat we van ver komen. Er is de afgelopen jaren echt ontzettend hard gewerkt, met name door de betrokken uitvoerende instanties, om met name de positie van de slachtoffers te verbeteren. Ik denk dat dit in de komende jaren – dat zeg ik even heel snel tegen de heer Teeven – ook met de bezuinigingen op de politie niet anders zal zijn. Ik sluit niet uit dat bezuinigingen over de gehele linie ook effect zullen hebben op de aanpak van mensenhandel, maar binnen die beperktere mogelijkheden blijft de aanpak van mensenhandel gewoon een prioriteit. Ik maak mij daar nu dus geen ernstige zorgen over. Er zullen geen prioritaire keuzes worden gemaakt waardoor de capaciteit voor de aanpak van mensenhandel meer getroffen wordt dan andere activiteiten van de politie.
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel is al jaren zeer actief. De Task Force Aanpak Mensenhandel is vorig jaar door de minister en mij in het leven geroepen, vooral om alles wat er institutioneel al was, meer te coördineren. Die taskforce moet echt worden gezien als een soort spin in het web, met zicht op wat er landelijk, regionaal en lokaal allemaal gebeurt. De taskforce zorgt er ook voor dat de best practices uitgewisseld worden en dat we van elkaar weten wat wij doen. Dat geldt ook voor de Landelijke Expertgroep Mensenhandel bij de politie, het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel en de Mensensmokkel Informatie Groep van de IND. Die onderdelen moeten onder die taskforce maximaal samenwerken en informatie delen.
Opleidingen zijn ontzettend belangrijk. Ik zei al dat wij de uitvoeringspraktijk moeten verbeteren. Daarvoor zijn opleidingen ontzettend belangrijk en onmisbaar. Bij de politie gaat het om de certificering van speciale politieambtenaren voor het tijdig onderkennen en signaleren van slachtoffers. Daarnaast zijn er natuurlijk ook bij het OM steeds meer regionaal gespecialiseerde officieren van justitie voor de bestrijding van mensenhandel. Die ontwikkeling juich ik zeer toe. Over de andere specifieke vragen, bijvoorbeeld over de Directie Bijzondere Voorzieningen van de Dienst Justitiële Inrichtingen kom ik nog te spreken.
Rotterdam-Rijnmond wordt zeer vaak, ook in Kamerdebatten, als een best practice naar voren gehaald. Dat komt vooral door de gecombineerde controleteams voor prostitutie en mensenhandel. Je ziet daar een soort professionalering bij de prostitutie- en mensenhandelpolitiebeambten ontstaan. Vooral door die kruisbestuiving krijgen zij heel veel zicht op wat er aan de hand is in de vergunde sector en in de escort, al dan niet vergund. Als je met die teams meeloopt – ik heb dat een paar keer gedaan– is het behoorlijk ontluisterend om te zien wat er allemaal nog gebeurt. Een van de antwoorden die wij daarop hebben, is deze Rotterdamse methode. Die methode is nog niet landelijk, want het is op dit moment aan de regiokorpsen om de signalering in te richten. Ik sluit niet uit dat andere regio’s net zo succesvol of misschien zelfs succesvoller zijn. Van Rotterdam weten wij dit, omdat wij daar telkens op focussen. In de tweede helft van 2009 komt er een nieuwe korpsmonitor. De laatste is van 2006. Dan worden de effecten in de andere regio’s dus voor het eerst sinds 2006 zichtbaar. Mede naar aanleiding van deze vraag vanuit de Kamer zal ik daarbij specifiek bekijken of de methode in Rotterdam inderdaad uniek is, niet alleen qua aanpak maar ook qua effecten, of dat andere korpsen andere methoden hebben die evenzeer tot successen leiden. In het najaar van 2009 zal hier via die monitor dus meer zicht op komen.
Mevrouw Arib (PvdA): Ik begrijp dat politiekorpsen de vrijheid hebben om dat naar eigen inzicht in te vullen. Bij andere thema’s, die wij allen als prioriteit beschouwen, zoals eergerelateerd geweld of huiselijk geweld, worden politiekorpsen wel door de landelijke overheid gestimuleerd om volgens dit soort voorbeelden te werken. Ik doe dus een beroep op de staatssecretaris om dit soort projecten naast de korpsmonitor te stimuleren.
Staatssecretaris Albayrak: Dat ben ik met u eens. De Task Force Aanpak Mensenhandel speelt daar ook uitdrukkelijk een rol in. Het is belangrijk om het plaatje van de korpsen te hebben om een en ander te kunnen vergelijken en te kunnen bezien op welke manier de signalering een plek heeft gekregen in het dagelijkse werk. Als wij die vergelijking hebben, weten wij of de inspanningen van de taskforce voldoende zijn dan wel of wij wat moeten aanpassen. Ik ben het echter meer dan eens met uw stelling.
De leden Heemelaar, Arib en Van Velzen vroegen hoe wordt gewaarborgd dat slachtoffers worden herkend in de asielprocedure. Er is in de uitvoeringspraktijk veel aandacht voor het bewustmaken van de medewerkers van de IND. Er is een IND-werkinstructie specifiek voor medewerkers die met asielzoekers werken. Daarin wordt aandacht besteed aan de tijdige signalering van slachtoffers, vooral aan het begin van de asielprocedure. Daarnaast worden seminars georganiseerd voor medewerkers in de asielprocedure om hun de bagage te geven waarmee zij de slachtoffers kunnen herkennen. Er wordt dus ook op dit punt continu geïnvesteerd in het professionaliseren van de asielmedewerkers.
De Mensensmokkel Informatie Groep (MIG) van de IND heeft de afgelopen maanden een aantal loketten van de IND bezocht om de signaleringsrol van de IND verder te optimaliseren. De MIG is een soort kenniscentrum binnen de IND, dat is gelinkt aan de nationale structuren, met name aan de taskforce. De MIG heeft steeds meer informatie over professionalisering en probeert die over te brengen aan alle IND-loketten waar een slachtoffer zich kan aandienen. Daarbij gaat het om instructies aan de medewerkers op de werkvloer. Daar gaan wij de komende tijd mee verder. Het gaat om een soort «roadshow» van de MIG.
De signalering van slachtoffers in detentie is een relatief nieuwe tak van sport. Daarnaast vragen wij de medewerkers vreemdelingenbewaring van de Dienst Justitiële Inrichtingen steeds meer om ook alert te zijn op expliciete en impliciete signalen van slachtofferschap. Dat weet mevrouw Van Velzen ook van andere debatten. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) speelt daar een rol in. Die dienst is aanwezig op vreemdelingenbewaringlocaties. Het is belangrijk dat ook de medewerkers aldaar worden getraind om signalen te herkennen. Hierbij gaat het om een structurele en regelmatige training, dus niet om een eenmalige training voor een medewerker die net begint bij de DT&V. Er bestaat een openbaar Procesprotocol slachtoffers mensenhandel, waarin helder is beschreven hoe de DT&V-medewerkers moeten handelen bij signalen. Wij zeggen dus niet alleen dat men op bepaalde zaken moet letten, maar er is ook een protocol, dat mensen dagelijks kunnen toepassen. Dat is bruikbaar voor zowel de herkenning van als de verdere procedure bij mensenhandel.
Mevrouw Van Velzen (SP): BLinN zegt dat DT&V die signalen niet genoeg oppikt. Wat gaat de staatssecretaris daaraan doen?
Staatssecretaris Albayrak: Ik wilde net zeggen dat BLinN inderdaad in haar rapport meldt dat de samenwerking met de DJI moeizaam verloopt. Dat gaat voor een deel over signalen die niet worden opgepikt. Ik sluit niet uit dat dit op bepaalde locaties het geval kan zijn, maar ik zie daar ook een ontwikkeling in. Het beeld dat dit in het algemeen bij de DJI zo zou zijn, onderschrijf ik niet. In 2004 zijn de eerste constructieve gesprekken tussen de partijen begonnen over het geven van voorlichting aan functionarissen van de DJI. Onlangs is er weer ambtelijk contact geweest met BLinN, waarbij de DJI uitdrukkelijk zelf de wens heeft uitgesproken om structureel samen te werken. Ik weet zeker dat dit BLinN binnenkort tot tevredenheid zal strekken. Ik zie deze opmerking dan ook uitdrukkelijk in het kader van een verdere verbetering van de praktijk. Ik zal in de gesprekken tussen BLinN en Justitie aandacht blijven geven aan de vraag of dat snel genoeg gaat. Overigens zijn mij ook al de eerste positieve berichten van BLinN bekend over de bereidheid tot structurele en constructieve samenwerking. BLinN heeft te kennen gegeven dat er een goede samenwerking is met Vluchtelingenwerk en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De DJI is verder bereid om de contacten met het juridisch loket te faciliteren. Dat is immers ook een loket waar slachtoffers zich kunnen melden. Daarbij is het belangrijk dat partijen van elkaars bestaan weten en weten wat ze voor elkaar kunnen betekenen.
De heer Anker (ChristenUnie): De staatssecretaris heeft aangegeven op welke wijze asielmedewerkers bij de IND worden getraind, namelijk met die roadshow. Dat is op zich goed. Ik heb echter specifiek gevraagd naar het ontwerp van de nieuwe asielprocedure die eraan komt en waarvoor het ministerie op dit moment wetgeving voorbereidt. Op welke manier wordt er in het begin al onderzocht of er sprake is van mensenhandel? Hoe verhoudt zich dat tot een B9-traject? Wordt zo’n onderzoek betrokken bij een medische check of een psychische check, zoals men bijvoorbeeld bij MAPP doet?
Staatssecretaris Albayrak: Er is geen systematische «mensenhandelcheck», zoals wij wel een systematische medische check hebben afgesproken, maar de check is wel een permanent onderdeel. Het maakt niet uit waar in de asielprocedure signalen worden opgepikt en door wie. Of zij nu tijdens het eerste verhoor door een IND-medewerker of iemand van Vluchtelingenwerk worden opgepikt, de geringste aanwijzing moet ergens geplaatst kunnen worden. Ook bij zo’n geringe aanwijzing moet in de asielprocedure de mogelijkheid van de B9-vergunning onder de aandacht worden gebracht. Als zulke signalen op een opvanglocatie bekend zijn, worden die gemeld aan de politie. Die komt dan voor een eerste gesprek en vervolgens gaat het hele proces verder, waarbij de vraag aan de orde is of er opsporingsindicaties zijn. Via het medisch advies aan het begin krijgen wij ook informatie en signalen over slachtofferschap. Ik zal erop toezien dat een arts het voldoende weet door te geven aan de instanties die dat moeten weten als iemand in een eerste gesprek signalen afgeeft van slachtofferschap. Hierbij gaat het om de alertheid van personeel dat medisch advies geeft in de asielprocedure om zoiets te signaleren.
Mevrouw Van Velzen (SP): U zei net dat de DJI structureel wil samenwerken met ngo’s zoals BLinN. Daar ben ik heel erg blij om. Kan BLinN echter een erkende partner worden, zodat deze organisatie structureel toegang heeft tot de instellingen?
Staatssecretaris Albayrak: Als er een reden voor is, dan is er toegang tot de instellingen. Op de vraag hoe wij dat nu precies hebben geregeld, kom ik zo meteen terug. Er zijn echter nog honderd andere organisaties die ook heel goede redenen hebben voor open toegang. Het lijkt mij een verkeerde ontwikkeling als BLinN-medewerkers op detentielocaties de mogelijkheid zouden krijgen om te gaan zoeken naar slachtoffers van mensenhandel en een soort systematisch spreekuur houden voor alle mensen in detentie. Op welke manier het dan wel moet en dat de samenwerking beter kan en moet, gaf ik net al aan.
Mevrouw Van Velzen (SP): Dat zijn natuurlijk twee extremen. In een-op-eenbezoeken, zoals wij Kamerleden die mogen afleggen, is het voor een organisatie een stuk moeilijker om signalen op te vangen dan wanneer die bijvoorbeeld toegang heeft tot een recreatieruimte. Dan kun je wat vrijer rondlopen om signalen op te vangen. Hoe moet je in een-op-eenbezoeken de persoon prikken met wie je gaat spreken? Ik zie dus nog wel een verschil tussen wat er nu gebeurt en hoe het zou moeten zijn.
Staatssecretaris Albayrak: Ik kom daar zo meteen op terug. U zegt dat die mensen vrij moeten kunnen rondlopen in recreatieruimtes, maar dat is al bijna een situatie die u «extreem» noemt. Wij bezien echter wat de mogelijkheden zijn. Het gaat erom dat hulpverleningsorganisaties die zulke signalen kunnen oppikken, voldoende toegang krijgen tot de mensen die deze signalen afgeven. In de praktijk hebben wij een structurele samenwerking afgesproken tussen de DJI en de andere organisaties waar het om gaat. In die samenwerking moet men vooral zoeken naar de optimale mix van toepassingen van bevoegdheden, toegang, gesprekken et cetera. Ik hoop dat de samenwerkende partijen zelf aangeven: dit is voldoende of dit hebben wij nodig binnen de kaders waarbinnen een en ander mogelijk is.
Mevrouw Arib vroeg naar de pilot voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel. Ik ben blij dat wij met het ministerie van VWS overeen zijn gekomen dat deze pilot gaat starten. Wij zijn bezig met de voorbereidingen van die start. Ik verwacht dat wij rond de zomer kunnen beginnen. Het gaat om een doorloop van twee jaar en om 50 plekken. Die pilot is mij vooral ingegeven uit mijn eigen waarnemingen tijdens werkbezoeken in Rotterdam. Daar meldden politieagenten met veel pijn in hun hart dat de enige oplossing voor deze vrouwen een politiecel was, omdat er gewoon geen opvang was te regelen. Dit onderwerp ligt in het schemergebied van het ministerie van VWS en Justitie, aangezien het de vraag is of het om maatschappelijke opvang of om opsporing gaat. De staatssecretaris van VWS en ik hebben gezegd: het maakt ons niet uit wat het is, wij gaan het gewoon samen doen.
Verder vroeg men naar de stand van zaken bij de opvang. Er is een verplichte aanbestedingsprocedure, waarin de instellingen worden geselecteerd die de opvang gaan uitvoeren. Die procedure wordt in juli afgerond. Op basis daarvan bezien wij aan wie de opvang wordt gegund. De doorlooptijd is twee jaar. Ik verwacht dat de resultaten van de voorbereidingen van de geselecteerde instellingen in september zichtbaar zijn in de vorm van de eerste opvangplekken. De specifieke voorbereiding van de uitbreiding met 50 plekken behelst het regelen van locaties en het werven van specialistisch personeel. Overigens gaat het om instellingen die al ervaring hebben met de opvang van vrouwen, zoals slachtoffers van huiselijk geweld. Ook hier worden uitdrukkelijk BLinN en CoMensha bij betrokken.
De pilot van beschermde opvang voor risico-amv’s loopt al wat langer, namelijk sinds 1 januari 2008. Die heeft ook een doorlooptijd van twee jaar en wordt geëvalueerd. Waar mogelijk en naargelang de ervaringen zullen wij dwarsverbanden aanbrengen tussen de opvang van minderjarigen en volwassenen. Die wens blijkt immers ook uit de rapporten.
Het is soms nodig om iets in de vorm van een pilot te testen, maar het is ook erg belangrijk dat tijdens de pilot zelf al wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar de effecten ervan. Daarbij gaat het om vragen als: kan het beter en is het een oplossing van het probleem dat wij hebben geconstateerd? Het WODC zal tijdens de pilot onderzoeken op welke manier de opvang van slachtoffers het best structureel kan worden georganiseerd door de ervaringen in de pilot te gebruiken. Ook de uitvoering van de pilot als zodanig zal door het WODC na afloop worden geëvalueerd.
Mevrouw Van Velzen vroeg dieper door naar de voorlichting aan DJI-functionarissen. Er is afgesproken dat de hulpverleningsorganisaties BLinN en CoMensha jaarlijks voorlichting geven aan functionarissen die over terugkeer gaan: geestelijk verzorgers, huisartsen, psychologen, verpleegkundigen en afdelingshoofden in de justitiële inrichtingen. Aan de ene kant gaat het om bekendmaking met het bestaan van deze organisaties, hun werkwijze en de wijze van signalering en herkenning van slachtoffers. Aan de andere kant worden eventuele casussen besproken. Ook langs die lijn van samenwerking zal veel ervaring worden opgedaan. Binnen de teams van vreemdelingentoezichthouders moet er bekendheid zijn over de organisaties. Wij zitten echter in een proces en je merkt dan ook dat men op tal van plekken nog erg onbekend is met de structuren die wij inmiddels in het leven hebben geroepen en dat het onbekend is waar men die voor kan gebruiken. Dan gaat het niet alleen over BLinN, maar ook over de IOM en het juridisch loket. Kennis over het bestaan van de organisaties, hun rol en op welke manier men daar gebruik van kan maken, zal de DJI proberen te borgen in het introductieprogramma voor nieuw, in dienst tredend personeel.
Een van de elementen bij onbekendheid is de rol van de gemeenten. Moet men personen al dan niet inschrijven met een B9-pasje? Op dat punt was er nog een hele wereld te winnen. Zo moest bij gemeenten onder de aandacht worden gebracht dat deze vrouwen rechtmatig in Nederland zijn en dat er, met het oog op het aanvragen van een uitkering, dus niets een inschrijving in de weg staat. Wij zijn samen met de bewindspersonen van BZK nu actief bezig om alle gemeenten daar voldoende over te informeren.
Er wordt een uitbreiding van de politieopleiding voorbereid. Daarbij gaat het om een bijscholing waarin rechercheurs die de controle doen, worden getraind tot gespecialiseerde en gecertificeerde rechercheurs, zodat zij mensenhandel optimaal kunnen signaleren. In het referentiekader wordt dit ook als eis gesteld. Ook dit onderwerp moeten wij nader onderzoeken middels de korpsmonitor.
Mevrouw Van Velzen en de heer Anker vroegen wat wij kunnen doen aan preventie, ofwel hoe wij kunnen voorkomen dat er meer slachtoffers worden gemaakt. De grootste klappen aan de mensenhandel breng je toe als je succesvol bent in het bestrijden van de georganiseerde misdaad erachter. Hierbij gaat het om een totaalaanpak en niet om één wondermiddel dat ervoor zorgt dat er minder slachtoffers vallen. Wij moeten dus op alle terreinen blijven inzetten. De opvang van slachtoffers is vanuit humanitair oogpunt noodzakelijk, maar ook de bestrijding van de misdaad erachter. Daarom zijn er de snelle actieteams in Nigeria. Ik heb steeds gezegd dat het niet zo moet worden gezien dat er door deze teams geen minderjarige meisjes meer naar Nederland zouden komen. Die teams maken onderdeel uit van een signaal dat wij uitzenden van het oprollen van criminele organisaties die Nigeriaanse meisjes naar Nederland haalden. Je moet hierbij op twee effecten letten. Ten eerste moet worden voorkomen dat meisjes die daar worden tegengehouden, vervolgens weer slachtoffer worden. Onze samenwerking met de mensenrechtenorganisaties in Nigeria is blijvend gericht op de vragen hoe je de opvang van slachtoffers daar kunt verbeteren en hoe je aan voorlichting kunt doen. Ten tweede moet je letten op het waterbedeffect.
De heer Anker had het over Italië, maar ook in Zwitserland gaan de aantallen nu omhoog. Om na te gaan hoe dat waterbed zich beweegt, is internationale Europese samenwerking nodig. Door het enige feit dat er een rechtstreekse vlucht van Nigeria naar Amsterdam was, werd deze route gebruikt. Door de inzet van preboarding controles neemt het aantal af. In 2001 was er maar één Nigeriaans meisje, tegenover zo’n twintig per jaar in de jaren daarvoor. Die aanpak werkt dus, maar je moet zeker alert zijn op signalen in andere landen en bezien hoe je andere landen met onze ervaring kunt helpen bij de aanpak van het probleem. Italië is overigens een interessant voorbeeld omdat veel van de meisjes die daar zitten, niet daar naartoe zijn gegaan in plaats van naar Nederland maar via Nederland. Veel van deze meisjes worden rondgetrokken door Europa, tijdelijk in een land geprostitueerd en weer naar een ander land gebracht als zij te zichtbaar worden.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik vraag specifiek naar Italië omdat dit land in het ACVZ-rapport naar voren wordt gebracht als een goed voorbeeld. Daar gebruikt men in plaats van het opsporingsvereiste het mensenrechtenvereiste. Verblijf is daar dus gekoppeld aan slachtofferschap en niet aan aangifte doen. Ik krijg wel eens signalen van mensenhandelslachtoffers die hier in de hulpverlening zitten dat er rond Italië een enorm stuwmeer aan het ontstaan is van slachtoffers van mensenhandel die daarheen gaan. Ik kan dat nog niet voldoende duiden; ik heb er niet genoeg informatie over. Komt men vooral in Italië terecht vanwege de betere opvang? Is de betere opvang het toppunt van beschaving omdat die mensen daar beter worden geholpen of is het een vorm van opvang die wordt misbruikt voor mensenhandelroutes? Het is vervelend dat je bij dit onderwerp altijd weer rekening moet houden met de keerzijde van de medaille. Hoe denkt de staatssecretaris hierover?
Staatssecretaris Albayrak: U maakt een belangrijke opmerking. Of het nu gaat om het zoeken van asiel of bescherming, dit speelt een rol in de hele migratieproblematiek. Mensen neigen het land uit te zoeken waar de bescherming het grootst is en het beste is geregeld. Als Italië dus vaker een vergunning verleent op basis van slachtofferschap, kan dat een reden zijn waarom meer criminelen ervoor kiezen om slachtoffers naar dat land te brengen. Het kan ook zo zijn dat mensenhandel daar zichtbaarder wordt. Dat weet ik niet, maar het is wel een interessante vraag om in Europees verband op de JBZ-Raden met collega’s te bespreken. Dat geeft ons misschien ook meer handvatten om na te gaan of slachtofferschap als uitgangspunt nemen leidt tot meer misbruik. Ik ken echter de exacte situatie in Italië niet. Ik ga dus na wat men daar doet, wat de verschillen precies zijn en of het daar echt over de hele linie beter is geregeld, waar ik een lichte aarzeling bij durf te hebben.
De heer Anker (ChristenUnie): Zo hebben de Zuid-Europese landen een iets andere uitdaging dan de Noord-Europese, maar daar weet u alles van. Kan ik het volgende constateren? Voor nu gaat u niet mee met het ACVZ-advies, maar om te bezien wat het beste is, blijft u er wel over in gesprek, ook in Europa en vooral over het Italiaanse voorbeeld. Wij willen namelijk allemaal de beste oplossing bedenken die de meeste aangiftes en de beste bescherming oplevert. Dit is nu dus geen eindstation.
Staatssecretaris Albayrak: De bezwaren tegen het loslaten van de koppeling zijn op dit moment te groot, vooral bezien vanuit de succesvolle opsporing en vervolging. Dat de opsporing en vervolging ook is gediend met wat men in Italië doet, klinkt bijna te mooi om waar te zijn. Dat weet ik echter niet. Ik wil het wel graag voor de Kamer uitzoeken. Het lijkt mij redelijk moeilijk om aan te tonen dat meer mensen worden veroordeeld door de situatie die men daar heeft gecreëerd en wat het oorzakelijk verband precies is. Vaak zijn er namelijk meerdere factoren die verklaren waarom mensen in landen wel worden vervolgd en er veroordelingen plaatsvinden. Ik zal echter nagaan of die vergelijking is te maken. Wij gaan de casus Italië gebruiken om te bezien of de gedachten van de rapportschrijvers steek houden.
Mevrouw Arib (PvdA): Ik begrijp heel goed dat het heel lastig is, maar bij het argument van misbruik of aanzuigende werking wil ik een onderscheid maken tussen economische vluchtelingen en slachtoffers van mensenhandel. Onder welke categorie iemand valt, weet je natuurlijk niet altijd van tevoren. Uit gesprekken met politie en organisaties die werken met slachtoffers van mensenhandel, maak ik echter op dat de aanzuigende werking bij de laatste groep heel miniem is. Het is namelijk vrij lastig om daarover te liegen. Mensen vallen door de mand als zij liegen. Om dat argument te ontkrachten, is het belangrijk om te weten hoe vaak mensen beweren slachtoffer te zijn van mensenhandel en een beroep doen op de B9-regeling, terwijl achteraf blijkt dat daar misbruik van is gemaakt. Die vraag moeten wij stellen om dat beeld te nuanceren, want volgens mij klopt het niet helemaal.
De voorzitter: Ik zie dat de heer Anker wil reageren, maar ik geef de staatssecretaris de gelegenheid om antwoord te geven op de vraag of die cijfers bekend zijn.
Staatssecretaris Albayrak: Nee, die cijfers zijn niet bekend. Het is wat gecompliceerder dan op het eerste oog lijkt. Dat het OM soms besluit om een zaak niet door te zetten omdat er geringe opsporingsindicaties zijn, wil niet altijd zeggen dat er geen sprake was van slachtofferschap of dat er geen daders zijn. Soms heb je te weinig aanknopingspunten om door te gaan met het onderzoek. Dat is een van de redenen waarom de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in de zevende voortgangsrapportage van dit najaar ingaat op de vraag hoe het zit met misbruik. Dat is dus een zeer welkom onderzoek omdat wij daar zelf ook te weinig van weten.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik meen dat de staatssecretaris in haar brief van vandaag aan de Kamer schreef dat het in principe strafbaar is om misbruik te maken van de B9-regeling. Het kan best gebeuren dat iemand slachtoffer is en er niet voldoende bewijs is. Ik neem echter aan dat de staatssecretaris de cijfers van de gevallen waarin hier echt misbruik van is gemaakt, wel kan achterhalen. Hoeveel mensen zijn er vervolgd wegens fraude? Ik wil die cijfers graag in een overzicht zien. Het lijkt mij vrij menselijk om het slachtoffer centraal te zetten en niet de poging om aangifte te doen, maar als dat een contraproductief effect heeft op het opsporen van mensenhandelaren, dan geef ik de staatssecretaris daarin helemaal gelijk. Laten wij dus alle feiten op een rij zetten en dan samen bezien wat een wenselijke houding is.
De voorzitter: U noemt een brief die in ieder geval aan mij tijdens dit debat is aangereikt. Die brief komt straks ook nog terug.
Mevrouw Van Velzen (SP): Die brief is tijdens het debat aangereikt. Het is inderdaad interessant: ik heb de staatssecretaris niets zien versturen, maar wij krijgen hem wel binnen. Wanneer kan de staatssecretaris met die inventarisatie komen, zodat wij daarmee aan de slag kunnen?
Staatssecretaris Albayrak: De zevende voortgangsrapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel is voorzien in oktober. Er is nu bij het OM in ieder geval geen registratie van het aantal valse aangiftes. Dat is een van de redenen waarom ik het antwoord schuldig moet blijven. Als het OM besluit om niet door te gaan met het onderzoek vanwege geringe opsporingsindicaties, dan weet je dus ook niet zeker of er sprake is van een valse aangifte. Ik zal zeker verzoeken om na te gaan in hoeveel gevallen er aantoonbaar sprake was van een valse aangifte en vragen wat er vervolgens mee is gebeurd.
De heer Teeven (VVD): Dit lijkt een beetje op het omdraaien van de werkelijkheid. Ik vind dat wij de staatssecretaris niet moeten opzadelen met vragen over Italië waarvan de antwoorden simpel zijn te vinden. Van de 27 lidstaten is per land een uitsplitsing gemaakt van waar de georganiseerde misdaad zich op concentreert. Aan Italië valt op dat er buitengewoon weinig aandacht wordt besteed aan de opsporing en vervolging van mensenhandel. De vraag die de heer Anker heeft gesteld, is dan ook simpel te beantwoorden. Die geweldige opvang in Italië heeft in ieder geval niet geleid tot een geweldige opsporing. Dat is een conclusie die je nu al kunt trekken.
Staatssecretaris Albayrak: Nu gaan wij speculeren. Dan zeg je te snel «een plus een is twee»: hogere aantallen mensen die een vergunning krijgen plus geen opsporing zouden kunnen duiden op misbruik. Dat is alleen maar een gissing. Ik probeer om zo veel mogelijk over die werkelijkheid boven tafel te krijgen. Overigens is het belangrijk om te melden dat onze B9-regeling is gebaseerd op de Europese richtlijn verblijfstitel slachtoffers mensenhandel. Die wordt eind 2009 door de Commissie geëvalueerd. Op dat moment kunnen wij de vergelijking maken met Italië en andere landen, voor zover die is te maken.
Mevrouw Van Velzen vroeg naar de uitkering van jeugdige slachtoffers. De vaste Kamercommissie voor Justitie heeft mij eind mei nog verzocht om haar een afschrift te sturen van mijn reactie op de brief die de zorgcoördinatoren van Coördinatie Slachtoffers Mensenhandel Utrecht (CSMU) mede namens het Netwerk tegen Mensenhandel hadden gestuurd. Er is ook een brief van Vluchtelingenwerk Midden-Nederland over hetzelfde onderwerp. Het gaat om de WWB-uitkering van slachtoffers van mensenhandel jonger dan 21 jaar. Beide organisaties pleiten voor een extra toeslag op de uitkering van deze jongeren. Ik snap de zorg, maar een extra toeslag is niet nodig omdat de getuigen/aangevers van mensenhandel in beginsel recht hebben op een bijstandsuitkering gedurende de duur van hun verblijfsvergunning. Zij worden in het kader van de WWB behandeld als ieder ander. Er is dus al voorzien in de mogelijkheid om de uitkering van minderjarigen zonder ouders aan te vullen. De schriftelijke reactie op dit punt zal veel beter zijn dan ik nu kan verwoorden, omdat wij de reactie eerst gaan afstemmen met het ministerie van SZW. De Kamer kan die brief volgende week verwachten.
Mevrouw Van Velzen (SP): Dat is perfect, maar dan zegt u dus eigenlijk dat de mensen uit Utrecht die deze signalen hebben afgegeven – en ik neem aan dat dit probleem zich landelijk voordoet – het helemaal verkeerd hebben gezien?
Staatssecretaris Albayrak: Ik sluit niet uit dat dit ook weer een voorbeeld is van een probleem dat voortkomt uit onbekendheid met de toepassing van de WWB bij de gemeenten. U krijgt het antwoord echter volgende week.
Mevrouw Van Velzen (SP): Als dat het probleem is, dan neem ik aan dat u ook op dat punt zorgt voor betere voorlichting.
Staatssecretaris Albayrak: Zeker. Als wij zeggen dat wij weten wat het probleem is, dan bent u van mij gewend dat ik ook meteen zeg wat de oplossing moet zijn.
De heer Teeven vroeg of wij toch de quota proberen te vullen voor gesprekken van korpsen met slachtoffers van mensenhandel als er minder slachtoffers zijn. Misschien moet hij iets duidelijker uitleggen hoe hij aan die quota komt, want er is juist geen quotum voor het aantal gesprekken met slachtoffers. Het beleid is erop gericht dat er over een aantal jaren steeds minder slachtoffers zijn. Het is onze verwachting dat deze aanpak tot minder slachtoffers zal leiden. Wel is er de verplichting om zes keer per jaar bestuurlijk toezicht uit te oefenen op vergunde seksinrichtingen. Ik weet niet of de heer Teeven daarop doelde. Daarbij gaat het om een bestuurlijke toezichtplicht van zes keer per jaar. Elk slachtoffer dat wordt gevonden, heeft recht op een intakegesprek en mag vervolgens overal in Nederland aangifte doen.
Er werd gevraagd of vreemdelingen die niet in aanmerking zijn gekomen voor een B9-vergunning, worden uitgezet. Gedurende de bedenktijd blijft het dossier in handen van de DT&V. Indien de vreemdeling tijdens de bedenktijd besluit om geen beroep te doen op de B9-regeling, wordt het vertrek weer ter hand genomen. Hetzelfde geldt voor gevallen waarin de vreemdeling geen vergunning krijgt, omdat hij ten onrechte een beroep op de regeling heeft gedaan. Maar als er aangifte wordt gedaan of anderszins wordt meegewerkt, dan gaat de vreemdeling het andere traject in.
Mevrouw De Pater en mevrouw Arib merkten op dat de strafmaat zeer recentelijk is verhoogd van zes naar acht jaar als er geen bijzondere omstandigheden zijn en naar twaalf jaar als er sprake is van minderjarigheid. Dat debat is recentelijk met de minister van Justitie gevoerd. Wij zullen ervoor zorgen dat dit in de praktijk ook leidt tot hogere straffen, voor zover het ministerie van Justitie daarvoor kan zorgen. Uiteindelijk leggen de rechters immers de straf op. De mogelijkheid van hogere straffen is echter een wijziging die wij met overtuiging hebben aangebracht.
De knelpunten in de aanbevelingen zijn besproken met de contactpersonen voor mensenhandel. Mevrouw De Pater vroeg naar de effecten op dit punt. Er zijn in ieder geval effecten op werkafspraken en werkinstructies. Tijdens het overleg met de Raad voor Rechtsbijstand is naar voren gekomen dat er bij de signalering van mensenhandel en de samenwerking tussen de IND en de advocatuur in de asielprocedure geen heel concrete knelpunten zijn die moeten worden aangepakt. De samenwerking verloopt goed en naar tevredenheid van de IND en de advocatuur. Die partijen weten elkaar goed te vinden, vooral op het Aanmeldcentrum Schiphol. Er zijn geruchten, die ook worden bevestigd door de Raad voor Rechtsbijstand, dat de samenwerking op andere aanmeldcentra minder goed verloopt. Die zijn besproken met de contactpersonen voor mensenhandel van het proces Asiel. De geruchten werden niet direct herkend, maar wij moeten ze nader bekijken. Wij hebben de afspraak gemaakt dat contactpersonen in de praktijk hier meer aandacht voor zullen moeten hebben. In de update van de werkinstructie besteden wij hier ook aandacht aan.
De heer Teeven (VVD): Zijn een betere opleiding van medewerkers en betere procedures de reden dat het aantal meldingen in de periode 2001–2007 zo spectaculair is gestegen? Is dat de verklaring ervoor? Is daar wel eens onderzoek naar gedaan?
Staatssecretaris Albayrak: Ik weet zeker dat die aspecten effect hebben op het aantal signaleringen, het herkennen van slachtofferschap en het gegeven dat men werk maakt van die herkenning. Omdat wij niet weten hoe groot het totale probleem is, kunnen wij op dit moment ook niet zeggen dat het hogere aantal meldingen duidt op een toename van het fenomeen op zich. Om dat te weten, zou je moeten weten waar je het tegen afzet. Daar zijn enige indicaties voor dankzij internationale opsporingsonderzoeken. Het is ongeveer bekend op welke wijze de georganiseerde bendes werken en internationaal opereren. Wij proberen dus wel zicht te krijgen op de vraag of het fenomeen mensenhandel adequaat wordt bestreden dan wel of het ondanks de bestrijding blijft toenemen. Het hoger aantal meldingen heeft echter zonder meer te maken met het gegeven dat signalering van mensenhandel tussen de oren van veel mensen is komen te zitten die er dagelijks mee in aanraking kunnen komen.
Mevrouw De Pater vroeg specifiek naar de samenwerking met Nigeria. Het bestrijden van de komst van minderjarige Nigeriaanse meisjes was vooral zo succesvol omdat Nigeria hierbij zelf maximaal heeft samengewerkt. Daaruit blijkt hoe belangrijk het is dat de herkomstlanden zich bewust worden van de noodzaak tot samenwerking. Die samenwerking zetten wij dus door via verschillende pijlers. Een daarvan is gericht op het verbeteren van de opvang van de slachtoffers in Nigeria zelf en het voorkomen dat er nieuwe slachtoffers worden gemaakt. Zo werkt de Nederlandse ambassade in Nigeria samen met de IOM en Italië aan een project waarmee wordt beoogd de opvangstructuren in Nigeria te verbeteren en de opvangcapaciteit te vergroten. Daarbij gaat het dus zowel om capaciteit als kwaliteit.
Mevrouw De Pater vroeg naar de toename van het aantal Nederlandse slachtoffers van mensenhandel en of wij daar voldoende tegen doen. De cijfers die wij tot hier tot onze beschikking hebben, bevestigen die relatieve toename van het aantal slachtoffers niet. Het wordt op dit moment wel nader onderzocht door het OM, mede in het kader van de taskforce. Over de aanpak van pooierboys heeft de Kamer verschillende debatten gevoerd. Pooierboys worden aangepakt als mensenhandelaren. Dat probleem heeft dus al prioriteit. Het effect van die aanpak merken wij pas over enige tijd, omdat het nu nog te pril is. Die aanpak bestaat uit het bestempelen van pooierboys als mensenhandelaren en het linken van deze aanpak aan de internationale aanpak van mensenhandel.
Mevrouw De Pater vroeg naar de discrepantie tussen de cijfers van BLinN en de politie. BLinN meldt 112 gemiste signalen van mensenhandelslachtoffers. De politie zegt er 23 van BLinN te hebben ontvangen. Wij zijn nagegaan wat daar de oorzaak van kan zijn. Ik vermoed dat er sprake is van een verschil in definitie. Daar wil ik echter nader met BLinN over spreken. De definitie die BLinN hanteert, zou een ruimere interpretatie kunnen kennen. Daar zouden ook vermoedelijke slachtoffers bij kunnen zitten die bij nadere beschouwing geen slachtoffer blijken te zijn. De politie hanteert bij het signaleren van slachtoffers de bekende checklist die is opgesteld in samenwerking met het OM. Dat is een vrij concrete checklist.
Mevrouw Arib (PvdA): BLinN heeft ons een brief geschreven waarin dat wordt verduidelijkt. Volgens BLinN is de oorzaak van het gegeven dat de politie deze aantallen niet herkent, dat niet alle slachtoffers die door BLinN zijn herkend, aangifte hebben gedaan. Sommigen wilden of durfden geen aangifte te doen. Kennelijk gaat BLinN uit van wat men signaleert en de politie van wie daadwerkelijk aangifte doet. Dat zegt op zich echter niet zo heel veel. Het is dan ook altijd goed om daar goed met BLinN over te praten. Dat doet echter niets af aan de ernst van de signalen die BlinN ons geeft over die aantallen.
Staatssecretaris Albayrak: Als het verschil duidt op het gevaar dat een aantal slachtoffers onvoldoende wordt gesignaleerd bij de politie, dan is dat een onwenselijke uitkomst. Ik wil echter eerst kijken naar de vergelijkbaarheid van die cijfers.
De heer Heemelaar (GroenLinks): Voorzitter. De staatssecretaris heeft gesteld dat zij in nader overleg gaat met BLinN over de plek die deze organisatie kan krijgen bij de signalering. Kan de commissie daar ook over worden gerapporteerd?
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden en toezeggingen. Ik vind het heel belangrijk dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in het najaar met een rapport komt over de vraag of er misbruik wordt gemaakt van de B9-regeling. Dat is goed om een beter beeld te krijgen van de wijze waarop wij moeten omgaan met de slachtoffers.
Het is ook belangrijk dat er 50 opvangplaatsen komen voor slachtoffers van mensenhandel. Ik had daar in 2003 al vragen over gesteld. Het duurt dus soms heel lang, maar nu zijn ze er. Het is heel goed dat de samenwerking tussen het ministerie van VWS en het ministerie van Justitie tot resultaten heeft geleid.
Over het advies van het ACVZ om het verlenen van bescherming los te koppelen van de strafrechtelijke procedure heeft collega Anker het nodige gezegd. Het is heel goed om na te gaan wat het effect daarvan is in de landen die deze aanpak hanteren. Aan de hand daarvan kan de Kamer misschien opnieuw hierover debatteren.
Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Wij zijn het eens met het beleid van de staatssecretaris, maar het gaat om de kloof tussen beleid en praktijk. Ik hoor weer veel goede voornemens en iets over verdergaan en samenwerken. Dat is helemaal prachtig, maar het is wel goed om met een nieuwe praktijktoets te komen. Ik zou willen dat de staatssecretaris BLinN en ACVZ uitnodigt om die praktijk nog een keer te toetsen. Het is goed om daar een relatief onafhankelijke, externe blik op te laten werpen.
Op de meeste punten die ik heb aangeroerd, komt de staatssecretaris nog terug. Zij gaat in gesprek over de toegang tot de instellingen voor organisaties zoals BLinN. Ik hoor graag wat daar uitkomt.
Bij het loskoppelen van aangifte en de mogelijkheid tot verblijf zie ik een dilemma. Ik zie de twee kanten van het verhaal. De staatssecretaris gaat dit verder onderzoeken. Zij gaat na hoe dat in andere landen zit. Dat lijkt mij heel erg goed.
De staatssecretaris komt terug op de WWB-uitkering voor slachtoffers jonger dan 21 jaar. Dat wacht ik af.
De staatssecretaris is nog niet ingegaan op de vraag of men bij het vreemdelingenpiket voldoende is opgeleid om signalen van mensenhandel op te pikken. Graag krijg ik daar nog een reactie op.
Er ligt een pleidooi om de opvang na vreemdelingendetentie nog 72 uur voort te zetten. Kan de staatssecretaris die aanbeveling opvolgen?
De staatssecretaris zegt dat de ontkoppeling niet nodig is. Zij zegt: als mensen geen aangifte doen, hebben wij andere mogelijkheden. Ik wil daar graag het hele plaatje van zien. Hoeveel personen doen geen aangifte maar zijn wel slachtoffer en wat doet de staatssecretaris daar dan mee? Hoe vaak benut zij haar discretionaire bevoegdheid speciaal voor deze doelgroep?
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Sommige sprekers doen de werkelijkheid een beetje geweld aan en draaien haar enigszins om. De waarheid is dat mensenhandel een gevolg is van de aantrekkelijkheid van Europa voor mensen in Afrika. Het is niet omgekeerd. Het delict mensenhandel vindt plaats en dat brengt slachtoffers met zich. Naarmate Europa minder aantrekkelijk wordt en je de buitengrenzen, met name de zuidgrenzen, beter bewaakt, heb je minder last van mensenhandel. Als je betere voorzorgen neemt, wordt het probleem ook minder. Als het minder aantrekkelijk is voor mensen om zich in Nederland te vestigen, dan zullen er ook minder mensenhandelstromen naar Nederland zijn. Die waarheid kan niemand ontkennen. Een deel van de problemen los je dan ook meteen al op als je daarmee begint. Dat even terzijde, want dat heeft te maken met de opvattingen over vreemdelingenbeleid te maken.
De heer Anker (ChristenUnie): Dat heeft inderdaad alles met opvattingen over vreemdelingenbeleid te maken en u gaat wat dat betreft nu echt te kort door de bocht. Heel veel van de slachtoffers van mensenhandel komen namelijk nooit in een procedure en als zij in de procedure komen, dan zitten zij er alleen maar in om er zo snel mogelijk uit te gaan. Denk bijvoorbeeld aan Nigeriaanse meisjes die met allerlei voodootaferelen geprogrammeerd zijn om hier schijnbaar alle medewerking te verlenen en om dan zo snel mogelijk uit de procedure te glippen. Dat heeft dus helemaal niets te maken met ons vreemdelingenbeleid, want zij ontrekken zich daaraan.
De heer Teeven (VVD): Een groot aantal slachtoffers van mensenhandel zit natuurlijk juist wel in die stromen. U kunt wel zeggen dat alles hieromtrent zich afspeelt in de illegaliteit, maar het gaat erom dat je Nederland onaantrekkelijk maakt. Dat kun je op een aantal manieren doen, bijvoorbeeld door het onaantrekkelijk te maken dat vreemdelingen in de prostitutie gaan werken. Dan moet je bepaalde maatregelen nemen, maar daar praten wij in een ander verband over. Hoe onaantrekkelijker Nederland is, hoe minder groot het probleem van mensenhandel is. Dat is de hoofdregel. Daarna ga je kijken op welke manier je de mensenhandel moet bestrijden. Als een land dat niet goed doet, zoals Italië, dan wordt het nog aantrekkelijker. Dan treedt dat verschijnsel op. Dat gaan wij echter allemaal horen van de staatssecretaris, want zij gaat dit allemaal onderzoeken. De antwoorden zijn echter vrij simpel te vinden, op dit moment al. Laten wij daar echter niet op vooruitlopen.
Mevrouw Arib (PvdA): Ik vraag mij af of juist de VVD nu zo hard moet gaan optreden, want een aantal veranderingen op het gebied van de bescherming van slachtoffers is voor een deel tot stand gebracht door mevrouw Verdonk, die destijds namens de VVD in het kabinet zat. Toen had de VVD volgens mij andere standpunten.
De heer Teeven (VVD): Nee, hoor. Dat ziet u verkeerd, maar dat neem ik u niet kwalijk. De VVD is altijd voor de bescherming van slachtoffers geweest. Dat staat voorop. Je moet echter voorkomen dat er slachtoffers worden gemaakt. Dan hoeven wij ons daar ook niet druk over te maken. Dat is de hoofdregel: zorg dat er geen slachtoffers naar Nederland komen.
Voorzitter. Als de staatssecretaris bepaalde beleidsintensiveringen gaat doorvoeren, welke noemenswaardige financiële gevolgen hebben die dan? Wat gaat het allemaal kosten en ten koste van wat gaat het? Gebeurt dat allemaal binnen de begroting van Justitie? Gaan er nog een paar gevangenissen dicht? Waar moeten wij aan denken als dit gaat gebeuren?
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Wij moeten er geen potje van maken en wel even bij het onderwerp blijven.
De heer Teeven (VVD): Uw partij sluit ook gevangenissen. Daar bent u ook bij. De ChristenUnie noemt een boef geen boef meer en dan blijven de gevangenissen leeg. Zo lusten wij er nog wel een paar.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik bedoel met «een potje ervan maken» dat wij het hier bij mensenhandel moeten houden. Wij moeten nu niet allemaal partijvlaggetjes boven ons hoofd houden en bepaalde taal uitslaan. Maar als de heer Teeven het wil, moet hij dat maar doen. Ik heb daar niet zo veel zin in.
Voorzitter. Ik ben blij dat de staatssecretaris een onderzoek gaat doen naar Italië. Toen ik voor het eerst hoorde dat de ACVZ adviseerde dat wij beter verblijf moeten regelen voor slachtoffers van mensenhandel, dacht ik namelijk dat het meer dan terecht zou zijn omdat het zo’n vreselijk misdrijf is. Bij de argumentatie van de staatssecretaris kan ik mij levendig iets voorstellen. Wij moeten echter op zoek gaan naar wat het beste is. Daarom ben ik blij dat zij de casus van Italië nader onderzoekt. En, eerlijk is eerlijk, die casus wordt ook in het ACVZ-advies eigenlijk maar eenzijdig bekeken. Wanneer krijgen wij de resultaten van dat onderzoek? Wij moeten het immers niet voor ons uitschuiven. Ik zou hier toch binnen een jaar verder over willen praten, met alle begrip voor het gegeven dat het na de zomer druk wordt met de begrotingen.
Veel slachtoffers zitten opgesloten en moeten hier blijven. Voor hen is terugkeer geen optie vanwege ontzaggelijk moeilijke familieverhoudingen of stigmatisering anderszins waardoor zij daar geen fatsoenlijk leven meer kunnen leiden. Op dat gebied moet er echt wat gebeuren. Het zou goed zijn als Nederland daarin een voortrekkersrol heeft. Wij moeten ook niet denken dat Oost-Europese landen op dat gebied geen ontwikkelingslanden zijn. Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om? Heeft zij ook specifiek aandacht voor Roemeense, Hongaarse en Bulgaarse meisjes die hier in de prostitutie terecht zijn gekomen? Hoe gaan wij verder met dat probleem? Aangiftes en strafzaken zijn allemaal mooi, maar die mensen zitten hier wel nog steeds. Hoe gaan wij verder na het hele B9-verhaal?
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Voorzitter. De staatssecretaris zegt dat het aantal binnenlandse slachtoffers van mensenhandel niet groeit. Dat heeft zij ook in de brief van 8 juni geschreven. Daarin ging het vooral om de lichtverstandelijk gehandicapten. Ik refereerde echter aan de rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, waarin wel degelijk staat dat in het algemeen het aantal binnenlandse slachtoffers groeit. Het gaat dus om meisjes en vrouwen met een Nederlands paspoort die woonachtig zijn in Nederland. Die toename kan te maken hebben met het feit dat wij pooierboys nu als mensenhandelaren aanmerken, maar ik signaleer deze stijging in de rapportage. Daarmee kom ik op de waarheid van de heer Teeven. Hoe zou het kunnen dat Nederland kennelijk aantrekkelijker wordt voor binnenlandse slachtoffers en binnenlandse mensenhandelaren? Ik snap dat hij het expliciet had over meisjes en vrouwen uit Afrika, maar dat verhoudt zich niet helemaal met het feit dat in Nederland het aantal slachtoffers van mensenhandel met een Nederlands paspoort groeit. Dan moet het voor de mensenhandelaren, de pooierboys aantrekkelijk zijn. Dat is een heel ander verhaal dan het verhaal dat hij net probeerde neer te zetten, namelijk dat het voor Afrikaanse vrouwen aantrekkelijker wordt, en al helemaal in Italië. Als dat zo zou zijn, dan klopt de redenering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel niet.
De heer Teeven (VVD): Op het gevaar af dat ik het partijvlaggetje weer neerzet, wat de heer Anker niet zo graag ziet, zal ik hierop reageren. Er zijn hier heel veel mensen met een Nederlands paspoort die in het verleden vanuit Azië en Afrika deze kant op zijn gekomen. Zij hebben soms op dit moment ook een Nederlands paspoort. Zij zijn dus misschien niet hier geboren, maar hebben op een gegeven moment wel een Nederlands paspoort gekregen. Dat kan een verklaring zijn. Een andere verklaring kan zijn dat wij ook in het binnenland een probleem hebben met mensenhandel. Dat kan er zeker mee te maken hebben. Maar volgens mij was u het die het Nigeriaanse probleem op de agenda zette. Daar haakte ik even bij aan.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA): Wat u zegt over het Nigeriaanse probleem klopt. Daarover heb ik gezegd dat je daarbij moet samenwerken en daar voorlichting over moet geven. De oplossing die u nu echter aandraagt, is mij echter iets te eenvoudig, namelijk dat die Nederlandse slachtoffers met een Nederlands paspoort wellicht allemaal uit Azië zijn gekomen. Ik dacht het niet; ik dacht dat de signalen van een heel andere orde waren. Ik ben er dan ook niet gelukkig mee dat wij loverboys pooierboys zijn gaan noemen. Ik ben er echter wel gelukkig mee dat wij deze mensen nu erkennen als mensenhandelaren, want volgens mij zit daar het probleem.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik ga even door met het gedachte-experiment van de heer Teeven. Hij beweert dat Nederland te aantrekkelijk is. Dat is natuurlijk ook zo. Wij zijn een rijk, economisch sterk land. Er is hier dus geld te verdienen. In plaats van alleen maar aan wetgeving te sleutelen, zou een andere oplossing kunnen zijn dat wij eens kijken naar de arm-rijkverdeling in de wereld en dat wij iets meer aandacht besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Hoe denkt de heer Teeven daarover?
De voorzitter: Dit is een heel nieuwe discussie en daarom verzoek ik de heer Teeven om het kort te houden.
De heer Teeven (VVD): Dat is vragen naar de bekende weg. De VVD wil graag bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking omdat wij de veiligheid in Nederland graag vooropstellen. Wij willen de problemen dus niet groter maken, zoals uw partij wil. Uw partij is er voorstander van om zo veel mogelijk mensen iedere keer een generaal pardon te geven. Daar gaan wij binnenkort weer naar toe. Dat komt allemaal door de ChristenUnie, die de PvdA links probeert in te halen. Succes ermee, zou ik zeggen.
Voorzitter: De Pater-van der Meer
Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Ik dank de heer Heemelaar en mevrouw Arib voor hun steun aan de beleidslijn. De heer Heemelaar vroeg naar de rol van BLinN en andere organisaties in de signalering van slachtofferschap. Dan hebben wij het niet alleen over politie-informatie, maar ook uitdrukkelijk over informatie die bekend is bij andere organisaties. Hij vroeg zich af wanneer hij daar meer over kan vernemen. Die vraag link ik aan de vraag van mevrouw Van Velzen, die vroeg om het hele plaatje: hoe vaak is er aangifte gedaan, hoe vaak niet en wat is er gebeurd met de mensen die geen aangifte hebben gedaan, maar op wie de indicatie slachtofferschap wel van toepassing was?
De verruiming van de B9-regeling is inmiddels anderhalf jaar oud. Het is goed dat wij met al deze organisaties nagaan welk effect zij heeft gehad. Leidt de regeling tot meer mogelijkheden voor vrouwen die geen aangifte doen en bij wie geen sprake is van slachtofferschap, maar die op een andere manier meewerken of die een andere vorm van bescherming nodig hebben? Mede tegen de heer Anker zeg ik dat ik mij het volgende kan voorstellen. Wanneer vrouwen teruggaan, kunnen zij in een situatie terechtkomen waarin er gevaar voor eigen leven bestaat, zeker als zij betrokken zijn geweest bij een strafproces, zelfs als dat strafproces niet tot veroordelingen heeft geleid en je eraan kunt twijfelen of het slachtofferschap zo was als zij deden voorkomen. Dat gevaar kan bestaan uit represailles door de organisatie die deze vrouwen hebben aangeklaagd of waarvan zij delen van informatie hebben gegeven die bij elkaar opgeteld niet tot een veroordeling hebben geleid, maar die wel degelijk waar zijn. In de praktijk is elk geval dus uniek. Per zaak moet je dan ook bekijken wat de beste vorm van bescherming is. Het is echter goed dat wij met alle organisaties die een bijdrage kunnen leveren aan een betere signalering, bekijken of de verbreding van de B9-regeling tot het gewenste resultaat heeft geleid.
De heer Heemelaar (GroenLinks): Het ging mij ook concreet om afspraken tussen BLinN en justitie over de toelating tot allerlei instellingen, zodat ze zelf actief een rol kunnen spelen in het stimuleren van aangiftes. Ik had begrepen uit uw eerste termijn dat u daar samen met BLinN naar wilt kijken. U zou dus niet alleen komen met een beleidsevaluatie, maar ook afspraken daarover maken.
Staatssecretaris Albayrak: Die afspraken worden gemaakt, onder andere met de DJI. Zij heeft aangegeven een structurele samenwerking met BLinN te willen. De manier waarop die toegang wordt geregeld, zullen ze samen overeen moeten komen, binnen de bestaande mogelijkheden en zonder dat het een vrije toegang wordt voor eenieder die op een vreemdelingenlocatie wil komen. Het is belangrijk dat de wil is uitgesproken en de noodzaak erkend om dit structureel te regelen. Daarnaast ben ik benieuwd naar de ervaringen van vrouwen die wel meewerken, maar geen aangifte doen. Ook vraag ik mij af hoeveel dat er zijn.
Wanneer wij dat plaatje kunnen geven, zullen wij dat doen. Het eerste en meest geschikte moment daarvoor is bij de praktijktoets. Er werd gezegd dat er een discrepantie is tussen papier en werkelijkheid. Dat kun je niet vermijden als je in een verbeteringsproces zit. Met alles wat wij hier langs hebben zien komen, denk ik dat de praktijk snel beter wordt. De organisaties zijn en blijven erbij betrokken. De praktijktoets is dus een permanente taak voor alle betrokken organisaties. Deze rapporten zijn zeer recent. Over een jaar of twee zouden wij wederom een soort scan kunnen doen om te bezien waar een en ander toe heeft geleid. Bovendien zien wij in de rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel sowieso jaarlijks een stand van zaken in de aanpak van mensenhandel in al zijn facetten. Daarmee wordt meer dan voldoende gemonitord op de voortgang en op de vraag of de praktijk dichterbij de gewenste realiteit komt.
Mevrouw Van Velzen krijgt volgende week het antwoord op haar vraag over de minderjarigen.
Ik kom op het opleidingsniveau van vreemdelingenpiketadvocaten. Hierbij gaat het om een proces dat in 2005 al is begonnen. De opleiding sociaal recht organiseert sinds 2005 een scholing voor advocaten die is gericht op het herkennen en ondersteunen van slachtoffers van mensenhandel. De advocaten die deze cursus hebben gevolgd, worden op een lijst van specialisten geplaatst. Zij zijn met naam en toenaam bekend bij onder andere de politie en het juridisch loket. Naar hen worden slachtoffers ook verwezen. In 2006 is het rapport gepubliceerd over de kwaliteit van de rechtsbijstand voor vreemdelingen in de vreemdelingenbewaring. Dat rapport gaf reden tot zorg over de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand van tenminste een deel van de advocaten. Naar aanleiding hiervan hebben de Raden voor Rechtsbijstand een actieplan vreemdelingenbewaring opgesteld met daarin verbetermaatregelen. Ik hoop dat hiermee de eerder gesignaleerde problemen zijn ondervangen of worden ondervangen.
Mevrouw Van Velzen heeft het over het voorstel om een opvang van 72 uur te creëren nadat mensen uit de vreemdelingendetentie komen. Ik ben nagegaan of dat nog iets zou toevoegen aan de bestaande mogelijkheden. Ik kom tot het oordeel dat dit niet het geval is, omdat de huidige bedenktijd van drie maanden voldoende vangnet vormt om eventuele slachtoffers toegang tot de voorzieningen te bieden. Als een betrokkene niet wil meewerken en slachtofferschap niet aannemelijk is gemaakt, is terugkeer aan de orde. Daar heeft de vreemdeling een zelfstandige verantwoordelijkheid in. Als de vreemdelingenbewaring stopt, is daar een proces aan voorafgegaan waarin bij het eerste signaal meteen de mogelijkheid voor een B9-aanvraag wordt geboden, niet pas na ommekomst van de drie maanden bedenktijd. Dit werkt in de praktijk naar voldoening.
Mevrouw Van Velzen vroeg naar het hele plaatje. Zij wil weten hoe vaak er sprake is van aangifte en hoe vaak van discretionaire bevoegdheid. Die vraag heb ik voldoende beantwoord en daar kom ik op terug naar aanleiding van de ervaringen van de afgelopen anderhalf jaar na de uitbreiding van de B9-regeling. Overigens heb ik een deel van de uitbreiding niet eens genoemd, maar die is wel relevant. Tot nu toe hebben wij namelijk steeds met een termijn van drie jaar gewerkt voor het strafrechtelijk onderzoek. Als er binnen drie jaar een veroordeling was, kwam je in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Die termijn is verruimd in de zin van dat die nu soepeler wordt toegepast, zodat je ook in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als er nog geen veroordeling is. Ook dat is onderdeel van het kijken hoe zaken in de praktijk uitwerken.
De heer Teeven vroeg nog naar de financiële gevolgen. Ik denk dat er geen grote financiële consequenties zijn, omdat de aanbevelingen vooral in een bestendiging van de huidige praktijk voorzien. In de reactie op de aanbevelingen is ook te zien dat het om zaken gaat die al gebeuren. Dat zeg ik niet oneerbiedig, maar daar is dus al in voorzien. Wij moeten er nu samen op letten dat het ook effect heeft en dat de uitvoering op orde komt. Veel van de financiering van die routes hebben wij dan ook al geregeld. Het gaat vaak om lopende trajecten en proeftuinen. Daarom treden er geen noemenswaardige financiële gevolgen op. De aanbevelingen die wij wel overnemen, liggen meestal in de lijn van wat al in de steigers staat. Voor zover er geringe financiële consequenties en verschuivingen zijn, worden die binnen de Justitiebegroting opgevangen. Op dat punt zie ik dan ook geen nadelig effect optreden vanwege een nadere prioritering op andere beleidsterreinen. Die concurrentie binnen de Justitiebegroting zie ik niet.
De heer Anker vraagt wanneer hij iets hoort over de vraag of Italië het beter doet en welke effecten de Italiaanse aanpak heeft. Het meest handige is om deze vragen te koppelen aan de evaluatie van de richtlijn ter bestrijding van de mensenhandel. Die evaluatie is er eind dit jaar al. Dat is dus binnen de termijn van een jaar, die u zelf al aangaf. Over de evaluatie zal ook in Europees verband worden gesproken. Dan kunnen wij een veel bredere vergelijking maken tussen Nederland, Italië en andere landen.
De uittreding. Wat gebeurt er na de B9-regeling met ex-prostituees? Elk geval heeft absoluut unieke kenmerken. Je zult de faciliteiten dus middels maatwerk voor elkaar moeten krijgen. Dat kan betekenen dat men verlengd verblijf krijgt vanwege een dreiging, ondanks dat er geen sprake is van slachtofferschap. Het kijken naar veiligheidsrisico’s moet dus zonder meer onderdeel zijn van de procedure van vergunningverlening. Die risico’s, alles wat deze vrouwen kan overkomen als zij teruggaan, worden dus meegewogen. Veiligheid komt op de eerste plaats. Ook als zij vrijwillig de prostitutie zouden verlaten, kan in ieder geval middels de REAN-regeling, die de Kamer bekend is, met de IOM aandacht worden geschonken aan de omstandigheden waarnaar iemand teruggaat en aan de vraag wat dat betekent voor iemand die uit de prostitutie komt. De IOM verzorgt dus via de REAN-regeling alle faciliteiten, zoals reiskosten en geld om de eerste periode te overbruggen. Daarbij gaat het echter vooral om de vraag waar iemand naar toe gaat, of de betrokkene het ook wil, dan wel of er een alternatief is in hetzelfde land. Dat is dus ook maatwerk. In drie belangrijke herkomstlanden, namelijk, Bulgarije, Roemenië en Nigeria, financieren wij zelf projecten die zijn gericht op betere opvangstructuren voor slachtoffers bij terugkeer. Die inspanningen komen ten goede aan alle slachtoffers.
Mevrouw De Pater vroeg naar het groeiend aantal nationale slachtoffers. Zij verwees terecht naar mijn constatering in de brief. De cijfers die wij nu hebben, kunnen geen onderbouwing zijn voor de aanname dat de omvang van de pooierboysproblematiek schrikbarend toeneemt en dat het zo uit de hand loopt dat wij er conclusies aan moeten verbinden, zoals intensiever zoeken naar nationale slachtoffers, terwijl wij mensenhandel nu meer internationaal bestrijden. Het feit dat er zo veel politieke en operationele aandacht is voor slachtoffers van pooierboys en voor het oppakken van pooierboys, kan echter ook meer slachtoffers in beeld brengen. Pooierboys worden nu aangemerkt als mensenhandelaren en met dezelfde strafmaat aangepakt. Dat kan ertoe leiden dat steeds meer slachtoffers naar buiten durven te treden. De problematiek van de pooierboys kenmerkt zich echter doordat het slachtoffer vaak niet eens doorheeft slachtoffer te zijn. Veel later pas, misschien door de aanpak en alle publiciteit van nu, worden mensen zich er pas van bewust dat zij slachtoffer zijn en dat het niet gaat om een vriendje dat enigszins raar verdrag vertoont. In die lijn blijven wij doorgaan.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (ChristenUnie) en Heemelaar (GroenLinks).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma-Buma (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Gent (GroenLinks).