Kamerstuk 28354-5

Voorstel van wet van het lid Bakker tot wijziging Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioenfondsen); Gewijzigd voorstel van wet

Dossier: Voorstel van wet van het lid Bakker tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioenfondsen)

Gepubliceerd: 16 december 2002
Indiener(s):
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden organisatie en beleid ouderen werk zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28354-5.html
ID: 28354-5
Origineel: 28354-14

28 354
Voorstel van wet van de leden Giskes en Van Geen tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (bestuursstructuur pensioenfondsen)

nr. 5
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

16 december 2002

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enkele wijzigingen in de Pensioen- en spaarfondsenwet aan te brengen, met name ter democratisering van pensioenfondsen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Pensioen- en spaarfondsenwet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:

1. Een werkgever, die voor personen, verbonden aan zijn onderneming, de gelegenheid opent of vóór de inwerkingtreding van dit artikel geopend heeft, tot sparen voor een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging, is verplicht met het oog daarop aan de onderneming een spaarfonds te verbinden, dat beantwoordt aan de bepalingen van deze wet. In het bestuur van een spaarfonds moeten de vertegenwoordigers van de in dat fonds deelnemende werknemers ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van de werkgever.

B

Artikel 4, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

Na «6,» wordt ingevoegd: 6a, 6b, 6c, negende lid, 6f,.

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

1. In het bestuur van een pensioenfonds zijn de in het fonds deelnemende werknemers en de gepensioneerden vertegenwoordigd evenredig aan hun aantallen in het pensioenfonds. Van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee akkoord zijn. De vertegenwoordigers van de in het pensioenfonds deelnemende werknemers en die van de gepensioneerden bezetten tezamen in het bestuur tenminste evenveel zetels als de vertegenwoordigers van de werkgever(s). Daarenboven kunnen op grond van door het bestuur van het pensioenfonds met inachtneming van artikel 6b vast te stellen criteria in het bestuur vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen zitting hebben. De vertegenwoordigers in het bestuur hebben gelijke rechten en plichten.

2. In geval van verkiezing van de leden van het bestuur van het pensioenfonds door de belanghebbenden bij een pensioenfonds kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen die leden hebben binnen de geleding waarvoor zij kandidaten stellen; bij een ondernemingspensioenfonds kunnen ook individuele belanghebbenden kandidaten voordragen. Voor zover geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt zijn verenigingen evenredig aan hun ledentallen binnen de geleding binnen het pensioenfonds waarvoor zij kandidaten benoemen in het bestuur vertegenwoordigd.

3. Een vereniging, als bedoeld in het tweede lid, moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten; haar statutair doel moet mede omvatten het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij het betreffende pensioenfonds.

4. Ieder der bestuurders van een pensioenfonds of van een spaarfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde der bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.

D

Artikel 6a komt te luiden:

Artikel 6a

1. Het bestuur van een pensioenfonds is verplicht een deelnemersraad in te stellen indien dit wordt verzocht:

a. door ten minste 1% van het aantal belanghebbenden of, indien dat minder is, 250 van de belanghebbenden bij het pensioenfonds; of

b. door een of meer verenigingen die tezamen het in onderdeel a genoemde aantal belanghebbenden als lid hebben.

In de deelnemersraad zijn de in het pensioenfonds deelnemende werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het pensioenfonds met inachtneming van artikel 6b vast te stellen criteria kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad zitting hebben. De deelnemersraadsleden hebben gelijke rechten en plichten.

2. In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een pensioenfonds kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen die leden hebben binnen de geleding waarvoor zij kandidaten stellen; bij een ondernemingspensioenfonds kunnen ook individuele belanghebbenden kandidaten voordragen. Voorzover geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt moeten verenigingen evenredig aan hun ledentallen binnen de geleding binnen het pensioenfonds waarvoor zij kandidaten benoemen in de deelnemersraad zijn vertegenwoordigd.

3. De artikelen 6b, 6c, 6d en 6f zijn van overeenkomstige toepassing op een deelnemersraad, die krachtens de statuten en reglementen van een pensioenfonds is ingesteld anders dan met toepassing van het eerste lid, mits is voldaan aan de tweede zin van het eerste lid, alsmede aan het tweede lid.

4. Een vereniging, als bedoeld in het eerste en tweede lid, moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten; haar statutair doel moet mede omvatten het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij het betreffende pensioenfonds.

E

Artikel 6b wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het bestuur van het pensioenfonds behoeft de instemming van de deelnemersraad voor elk voorgenomen besluit tot:

a. wijziging van de statuten en reglementen van het pensioenfonds;

b. vaststelling van het jaarverslag, de begroting en de bescheiden, bedoeld in de artikelen 9c en 10b, voor zover voor het pensioenfonds van toepassing;

c. wijziging van de hoogte van ingegane pensioenen indien toepassing wordt gegeven aan het gestelde in artikel 7, eerste lid, onderdeel i;

d. het verlenen van toeslagen hoe ook genaamd of het aanbrengen van wijzigingen daarin voorzover die besluiten niet reeds onder onderdeel a vallen of verband houden met een toezegging neergelegd in een statutaire of reglementaire bepaling van het pensioenfonds;

e. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds;

f. samengaan met danwel het geheel of gedeeltelijk overnemen van de verplichtingen van een ander pensioenfonds;

g. liquidatie van het pensioenfonds.

De instemming van de deelnemersraad wordt niet gevraagd indien een besluit van het bestuur van het pensioenfonds vereist is in verband met een wettelijke verplichting of uit het opvolgen van een aanwijzing van de Pensioen- & Verzekeringskamer.

b. Het tweede lid vervalt.

c. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot negende en tiende lid.

d. Na het eerste lid worden zes leden ingevoegd luidende:

2. Het bestuur van het pensioenfonds legt het te nemen besluit schriftelijk aan de deelnemersraad voor. Het verstrekt daarbij een overzicht van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de belanghebbenden bij het pensioenfonds zal hebben. De deelnemersraad deelt zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed zijn beslissing aan de bestuur mee. Na de beslissing van de deelnemersraad deelt het bestuur zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de deelnemersraad mee welk besluit het heeft genomen en met ingang van welke datum het dat besluit zal uitvoeren.

3. Heeft het bestuur van het pensioenfonds voor het voorgenomen besluit geen instemming van de deelnemersraad verkregen, dan kan het de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam toestemming vragen om het besluit te nemen. De ondernemingskamer geeft slechts toestemming, indien de beslissing van de deelnemersraad om geen instemming te geven onredelijk is, of het voorgenomen besluit van het bestuur van het pensioenfonds gevergd wordt door zwaarwegende organisatorische, economische of sociale redenen.

4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, genomen zonder de instemming van de deelnemersraad of de toestemming van de ondernemingskamer, is nietig, indien de deelnemersraad tegenover het bestuur schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De deelnemersraad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen acht weken nadat hetzij het bestuur van het pensioenfonds hem zijn besluit overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid heeft meegedeeld, hetzij – bij gebreke van deze mededeling – de deelnemersraad is gebleken dat het bestuur uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.

5. De deelnemersraad kan de ondernemingskamer verzoeken het bestuur te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van een nietig besluit, als bedoeld in het vierde lid. Het bestuur van het pensioenfonds kan de ondernemingskamer verzoeken te verklaren dat de deelnemersraad ten onrechte een beroep heeft gedaan op nietigheid, als bedoeld in het vierde lid.

6. De deelnemersraad adviseert het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen en die niet zijn genoemd in het eerste lid.

7. Een advies van de deelnemersraad moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluiten van het bestuur van het pensioenfonds. Bij het vragen van advies wordt aan de deelnemersraad een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de belanghebbenden bij het pensioenfonds zal hebben.

8. Het bestuur van het pensioenfonds deelt de leden van de deelnemersraad zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies van de deelnemersraad, bedoeld in het zesde lid, niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.

F

Artikel 6c wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid en tweede lid komen te luiden:

1. Een minderheid van ten minste 10% van de leden van de deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, wanneer:

a. de deelnemersraad met betrekking tot het besluit, in strijd met artikel 6b, eerste lid, niet om instemming is gevraagd;

b. dat besluit niet in overeenstemming is met het besluit van de deelnemersraad tot het al dan niet verlenen van instemming;

c. dat besluit niet in overeenstemming is met het standpunt van deze minderheid; of

d. feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan de deelnemersraad of aan die minderheid bekend geweest ten tijde van het nemen van het besluit tot het al dan niet verlenen van instemming aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat besluit anders te nemen dan het is genomen.

2. Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat de leden van de deelnemersraad van het besluit in kennis zijn gesteld. Het bestuur van het pensioenfonds wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld. Het verzoek is niet-ontvankelijk, indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de Pensioen- & Verzekeringskamer of het besluit vereist is in verband met een wettelijke verplichting.

b. Het derde lid komt te vervallen.

c. Het vierde tot en met negende lid worden vernummerd tot het derde tot en met achtste lid.

d. In het nieuwe derde, vierde, vijfde en zesde lid wordt «het bevoegde orgaan van het fonds» vervangen door: het bestuur van het pensioenfonds.

e. In het nieuwe vierde lid wordt «bij het fonds werkzame personen» vervangen door: bij het pensioenfonds werkzame personen.

f. In het nieuwe vijfde lid wordt «het bevoegde orgaan» vervangen door «het bestuur van het pensioenfonds».

g. Het tiende lid wordt vernummerd tot het negende lid en komt te luiden:

9. De kosten van het voeren van rechtsgedingen door de deelnemersraad of een minderheid uit de deelnemersraad, als bedoeld in het eerste lid, komen ten laste van het pensioenfonds indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak en het pensioenfonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In rechtsgedingen tussen het pensioenfonds en de deelnemersraad of een minderheid van de deelnemersraad, als bedoeld in het eerste lid, kan de deelnemersraad of deze minderheid niet in de proceskosten worden veroordeeld.

G

Artikel 6d wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Indien binnen de in artikel 6c, tweede lid, bedoelde termijn geen beroep bij de ondernemingskamer is ingesteld, noch de deelnemersraad de nietigheid van een besluit van het bestuur van het pensioenfonds heeft ingeroepen, kan de deelnemersraad of een gedeelte van ten minste 10% van de leden van de deelnemersraad een klacht indienen bij de Pensioen- & Verzekeringskamer op grond van het oordeel dat het bestuur van het pensioenfonds bij een aangelegenheid, als bedoeld in artikel 6b, eerste of zesde lid, de belangen van belanghebbenden niet op evenwichtige wijze behartigt. De klacht wordt binnen acht weken na afloop van die termijn ingediend volgens door de Pensioen- & Verzekeringskamer te stellen regels. Die regels, welke de goedkeuring behoeven van Onze Minister, worden in de Staatscourant bekend gemaakt. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

b. In het tweede en derde lid wordt «het bevoegde orgaan van het fonds» vervangen door: het bestuur van het pensioenfonds.

H

Na artikel 6e wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 6f

1. Het bestuur van een pensioenfonds is verplicht de deelnemersraad het gebruik toe te staan van de faciliteiten waarover het fonds als zodanig kan beschikken en die de raad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft, daaronder begrepen secretariële ondersteuning. Het bestuur van een pensioenfonds stelt de deelnemersraad in staat de voor het fonds werkzame personen te raadplegen en stelt deze personen in staat hieraan hun medewerking te verlenen voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van de taak van de raad. Voorzover een pensioenfonds werkzaamheden uitbesteedt aan derden dient het fonds overeenkomstige regelingen te treffen ten aanzien van deze derden.

2. De deelnemersraad vergadert, geniet scholing en raadpleegt deskundigen, zo veel als redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van zijn taak.

3. De werknemersleden van de deelnemersraad worden door hun werkgever in staat gesteld hun werkzaamheden ten behoeve van de deelnemersraad uit te voeren.

4. De kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de deelnemersraad komen ten laste van het pensioenfonds. De kosten van het raadplegen van een deskundige door de deelnemersraad komen slechts ten laste van het pensioenfonds indien dat pensioenfonds van het maken van de kosten vooraf in kennis is gesteld.

5. Indien een minderheid van ten minste 10% van de leden van de deelnemersraad gebruik wenst te maken van de faciliteiten, genoemd in het eerste lid, of deskundigen wil raadplegen, heeft deze minderheid daartoe het recht en is ten aanzien van de kosten daarvan het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

6. Indien het bestuur van het pensioenfonds zich niet kan vinden in:

a. de vergoeding van de kosten voor het voeren van rechtsgedingen, bedoeld in artikel 6c, negende lid;

b. de uitoefening van een op grond van artikel 6e aan de deelnemersraad toegekende verdere bevoegdheid;

c. de wijze waarop en de mate waarin de deelnemersraad of de minderheid daarvan , bedoeld in het vijfde lid, gebruik kan maken van de faciliteiten, genoemd in het eerste lid; of

d. de raadpleging van deskundigen door de deelnemersraad of de minderheid daarvan, bedoeld in het vijfde lid, kan het bestuur een beslissing van de kantonrechter vragen.

I

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel g van het eerste lid komt te luiden:

g. de samenstelling van het bestuur van het fonds en – indien krachtens artikel 6a, eerste lid, de verplichting tot instelling van een deelnemersraad bestaat, danwel een deelnemersraad is ingesteld die voldoet aan artikel 6a, vierde lid, – van de deelnemersraad, alsmede de wijze, waarop de bestuursleden en de leden van de deelnemersraad worden aangewezen onderscheidenlijk gekozen;.

b. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het is niet toegestaan in de statuten en reglementen van een pensioenfonds bepalingen op te nemen die bevoegdheden met betrekking tot het bestuur verlenen aan anderen dan de organen van het fonds.

J

Artikel 20, tweede lid, komt te luiden:

2. Onze Minister kan met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 2a, 2b, 6a, 6d, 7, 8, 8a, 8b, 8c, 25, 29, 32, 32a, 32b, 32 ba en 32c aan de Pensioen- & Verzekeringskamer aanwijzingen van algemene aard geven betreffende de uitoefening van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak.

K

Artikel 23a, eerste lid, komt te luiden:

1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en vierde lid, 2b, eerste, derde, en vijfde lid, 3, eerste lid, 4, eerste, tweede en vierde lid, 5, eerste tot en met zevende lid, 5a, eerste lid, 6, eerste lid, 6a, 6b, tiende lid, 6d, derde lid, 7, 7a, 8, vijfde en zesde lid, 9, 9a, eerste en tweede lid, 9b, 9c, 10, 10a, 10b, 18, 19, 21, zesde lid, 22, tweede en vierde lid, 23, tweede lid, 23l, eerste en derde lid, en 32b, tweede lid.

L

Artikel 23b, eerste lid komt te luiden:

1. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste en vierde lid, 2b, eerste, derde en vijfde lid, 3, eerste lid, 3a, derde en vierde lid, 4, eerste, tweede en vierde lid, 5, eerste tot en met zevende lid, 5a, eerste lid, 6a, 6b, tiende lid, 6c, eerste lid, 6d, derde lid, 7, 7a, 8, vijfde en zesde lid, 9, 9a, eerste en tweede lid, 9b, 9c, 10, 10a, 10b, 11, eerste en tweede lid, 18, 19, 21, zesde lid, 22, tweede en vierde lid, 23, tweede lid, 23l, eerste en derde lid, en 32b, tweede lid.

ARTIKEL II

De statuten, reglementen en overeenkomsten van pensioenfondsen, moeten binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan het bepaalde in deze wet voldoen.

ARTIKEL III

1. Voor voorgenomen besluiten, waarover vóór inwerkingtreding van deze wet, advies is gevraagd aan de deelnemersraad op grond van artikel 6b, eerste lid, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerking treding van deze wet, hoeft geen instemming te worden gevraagd aan de deelnemersraad en kan evenmin de nietigheid worden ingeroepen door de deelnemersraad op grond van artikel I, onderdeel E.

2. Indien de termijn voor het indienen van een beroep door een deelnemersraad is aangevangen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen het recht, zoals dat gold vóór dat tijdstip, van toepassing.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,