Vastgesteld 15 december 2009
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 19 november 2009 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 september 2009 over de Nota Werken in het onderwijs 2010 (27 923, nr. 88);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 oktober 2009 over de notitie Gevolgen invoering functiemix en entreerecht LD voor de Verenigde Scholen J.A. Alberdingk Thijm (2009Z18 793);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 november 2009 houdende een reactie op het onderzoek De leraar aan het woord van de SP (27 923, nr. 91).
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 november 2009 over de gewijzigde motie Jasper Van Dijk en Besselink (32 123-VIII nr. 38) over het aanscherpen van het toezicht op de verplichting om bevoegde docenten les te laten verzorgen (32 123-VIII, nr. 64);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 november 2009 met de beantwoording toezegging begrotingsbehandeling OCW m.b.t. bevoegdheid op scholen in achterstandsgebieden. (31 289, nr. 74).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Van Bochove
Griffier: Arends
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Besselink, Van Bochove, Bosma, Dezentjé Hamming-Bluemink, Dibi, Jan Jacob van Dijk, Jasper van Dijk en Pechtold,
en minister Plasterk, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg met als onderwerp leraren. Ik heet de minister, zijn medewerkers en de belangstellenden op de publieke tribune hartelijk welkom. Wij zullen dit algemeen overleg onderbreken voor de stemmingen. Ik kondig nu alvast aan dat wij dit algemeen overleg ook iets langer laten doorlopen, namelijk tot kwart over vier. Later wil ik het niet laten worden vanwege andere verplichtingen voor deze en gene. Wij hebben afgesproken om een spreektijd van vijf minuten te hanteren.
Het woord is allereerst aan de heer Bosma.
De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Het is vandaag een drukke dag. Ik heb allerlei AO’s met deze minister. Wij rollen van het een in het ander, van de media naar de leerkrachten.
Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat ik het rapport van de commissie-Rinnooy Kan in ontvangst mocht nemen. Ik bladerde meteen door naar de laatste pagina, want ik verwachtte eigenlijk een mooie staafdiagram of een mooie grafiek met x- en y-assen, waaruit zou kunnen worden opgemaakt hoeveel miljarden je in het onderwijs moet gooien om zoveel meer leraren te krijgen. Dat zal mijn «physics envy» wel zijn geweest – dat woord heb ik geleerd van de minister – maar de realiteit blijkt weerbarstiger te zijn dan de grafiekjes die ik had gedroomd. Zo werkt het namelijk niet. Wij zien nu wel de eerste, zij het bescheiden resultaten van het actieplan LeerKracht, dat gebaseerd is op het rapport van de commissie-Rinnooy Kan, maar in de praktijk is er nog niet zo heel veel voelbaar. De salarissen zijn nog maar in beperkte mate omhoog gegaan. Toch zien wij al dat de aantrekkingskracht van het lerarenvak omhoog gaat. De animo voor de lerarenopleiding neemt in ieder geval toe. Dat is natuurlijk een belangrijke indicator. Misschien komt dat door de aangekondigde plannen. De kans is minstens zo groot dat de oorzaak ligt bij de stagnerende economie, want die maakt het altijd interessanter om te werken in de toch wat veiliger publieke sector. Dat neemt niet weg dat elke belangstelling voor het lerarenvak natuurlijk welkom is, waar die ook vandaan komt. De vergrijzing werpt haar schaduw vooruit en als het zo doorgaat, hebben wij straks niemand meer voor de klas.
Ligt een aanpak van het lerarentekort wellicht ook in de niet-lesgebonden taken? Ik heb het onderzoek van Regioplan van een paar maanden geleden er nog eens bij gepakt. Daaruit blijkt dat 42% van de totale werktijd opgaat aan niet-lesgebonden taken. Daar zijn wij toen allemaal van geschrokken. Dat is toch een bizar getal. Is op dit terrein ook niet veel meer te halen wat kan leiden tot versterking van het primaire proces?
Een punt dat natuurlijk regelmatig gemaakt wordt – en dat doe ik vandaag ook nog maar even – is de onbevoegdheid van leraren. Er zijn schokkende cijfers en het wil eigenlijk maar niet beter worden. Een kwart van de lessen in het mbo wordt gegeven door mensen zonder bevoegdheid. Dat is slecht voor het onderwijs, slecht voor de leerlingen en daarmee ook slecht voor de leraar. Ik denk dat veel valt te verklaren uit de zij-instromers die als het ware voorwaardelijk voor de klas staan en twee jaar de tijd hebben om aan de juiste papieren te komen. In de praktijk gebeurt dat blijkbaar onvoldoende. Het gebeurt in ieder geval veel te weinig. Er is geld, er is vervangingstijd. Wat is dan het probleem? Ik denk dat dat ligt bij de schoolleiding die er wellicht onvoldoende achteraan zit. Ik merk te weinig van de minister c.q. zijn staatssecretaris op dit vlak. Er is een website www.bevoegd.nl. Het probleem wordt onderkend. Maar gezien de cijfers wordt het onvoldoende aangepakt. Wordt het niet tijd om de schoolbesturen hierop eens aan te spreken, en dan niet in de vrijblijvende sfeer. Ik hoor graag een antwoord van de minister.
Het SBO heeft uitgezocht dat binnen vijf jaar na het begin van de lerarencarrière een op de vier docenten alweer de kuierlatten heeft genomen en leraar af is. Ook dat is dramatisch. Hebben we nieuwe leraren erbij, gaan ze weer weg. Hoe komt dat? Het lijkt me dat dit gat ook gedicht moet worden. De minister heeft een onderzoek aangekondigd. Is daar al mee gestart en, zo ja, wanneer komen wij dat in onze postvakjes vinden?
Ik denk dat het personeelsbeleid sowieso de achilleshiel van dit beleid is. De schoolleiding is er vaak onvoldoende voor geëquipeerd of heeft de interesse niet. Dus wordt er vaak besloten, de hele lerarenkamer maar een periodiekje te geven in plaats van juist die mensen die zich extra hebben ingezet, bijvoorbeeld omdat ze zich hebben laten bijscholen op het gebied van bijvoorbeeld passend onderwijs. Wat kan de minister doen om ervoor te zorgen dat scholen een serieuzer personeelsbeleid gaan voeren? Den Haag kan natuurlijk van alles verzinnen, maar als dat stukloopt in de directiekamers, heeft dat uiteindelijk weinig zin.
Dan de lerarenbeurs. Die is een groot succes. Prima, zet ’m op! Dat leraren leren, kan alleen maar worden toegejuicht. Voor het overgrote deel zijn het prima opleidingen waarvoor kan worden gekozen, maar in een rapportage lees ik dat interesse de eerste reden is waarom mensen een bepaalde opleiding doen. Dan krab ik me toch even achter de oren. Goed, er wordt niet gemacrameed, maar er staan wel allerlei opleidingen op de lijst waarvan ik denk: hoe serieus is dat? Ik doel bijvoorbeeld op allerlei neurolinguïstische zaken waar wellicht iets te veel gezweefd wordt en waarvan de waarde voor het onderwijs beperkt is. Laat dat alsjeblieft aan Emile Ratelband over! Kan de minister mij geruststellen en meedelen dat hij nog eens met de stofkam door de lijst opleidingen gaat om er zeker van te zijn dat ze ook echt allemaal gericht zijn op een betere school?
Dan kom ik nog even op de actualiteit. De Onderwijsraad heeft een mooi rapport geschreven met tal van zaken waarvan ik denk: die staan haaks op het actieplan LeerKracht. Het ademt meer de sfeer van de leraar als productiemedewerker. Wat vindt de minister daarvan?
De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Besselink namens de fractie van de PVV. Pardon, namens de fractie van de PvdA.
De heer Bosma (PVV): Die tijd komt nog!
Mevrouw Besselink (PvdA): Die tijd komt niet!
Voorzitter. Ik wil beginnen met een compliment aan de minister en eigenlijk via hem aan alle docenten in Nederland. Volgens het rapport Gelukkig voor de klas? van het Sociaal en Cultureel Planbureau is driekwart van de leraren trots op zijn of haar beroep. Dat geeft aan dat er een behoorlijke slag gemaakt is door alle extra aandacht die dit kabinet terecht aan de leraar en aan het leraarschap heeft gegeven. Van de start van het onderzoek van de commissie-Rinnooy Kan tot en met de uitwerking van het actieplan LeerKracht heeft er een enorme kwaliteitsimpuls in het onderwijs plaatsgevonden. De kwaliteit van ons onderwijs valt of staat immers met de kwaliteit van de docent. Die is het investeren dan ook meer dan waard. Maar de verwachtingen die wij over hen hebben, zijn dan ook hooggespannen. Zij zullen de kwaliteitsslag waar moeten maken en wij moeten hen daarin steunen. Het kabinet heeft behoorlijk geïnvesteerd, dat bedrag loopt op in de komende jaren en al behoorlijk wat docenten hebben dat gemerkt door de cao-stijging. Wij hebben begrepen dat ze er ondertussen gemiddeld 2% op vooruit zijn gegaan.
Wij zijn heel blij met de toezegging van de staatssecretaris om een pilot te starten ten behoeve van de jonge docenten. Daarbij komen pas afgestudeerde studenten van de lerarenopleiding terug op hun lerarenopleiding en kan er aandacht besteed worden of aan de vakinhoud of aan een soort intervisie, waardoor de opleiding ook die feedback weer krijgt. Wij willen de leraren hun vak teruggeven. Al jaren wordt er gesproken over een lerarenregister. Dit register moet ertoe leiden dat docenten laten registreren hoe zij hun bekwaamheid op peil houden. Hoe wil de minister waarborgen dat de beroepsregistratie en de beroepsvereniging een zaak wordt van die docenten zelf? Kan hij hiervan de voortgang aangeven? Hoe staat het overigens in dit kader met de invoering van het professioneel statuut? De Partij van de Arbeid vindt dat een belangrijk instrument om de docent zijn vak terug te geven. Het lerarenberoep moet ook aantrekkelijk gemaakt worden met de functiemix, het inkorten van de carrièrelijnen. Wij hebben vragen gesteld over de signalen die wij uit de bve-sector hebben ontvangen dat dit niet opschiet. De minister geeft in zijn beantwoording aan dat hij in het voorjaar van 2010 de gegevens heeft en dan daarmee zal komen. Tegelijkertijd geeft hij aan dat hij wel het gesprek met de sociale partners gaat starten. Die voortgang is heel erg van belang om ervoor te zorgen dat het beleid dat wij in gang hebben gezet, ook doordruppelt. Wij vinden dat dit haast heeft. Kan de minister dat vooral ook meenemen in zijn gesprekken?
Ik wil nog een korte opmerking maken over het rapport van de Onderwijsraad. Wij zullen daar ongetwijfeld nog over komen te spreken. Er ligt het idee om tijd te schrijven. Wij willen alvast aangeven dat het onderwijs geen bedrijf is en dat het dus ook niet als zodanig moet worden opgevat worden.
Goed onderwijs valt of staat met de kwaliteit van de docent.
De heer Jasper van Dijk (SP): Is mevrouw Besselink het met me eens dat dit hele advies eigenlijk zo ridicuul is dat wij het gewoon in de prullenbak kunnen werpen? Deelt zij die mening?
Mevrouw Besselink (PvdA): Het lijkt mij altijd goed om met elkaar te praten over een voorstel. Wij zullen dat zeer kritisch beoordelen. Nogmaals, het onderwijs is geen bedrijfsleven. Maar ik kan me ook voorstellen dat als je op een gegeven moment zaken inzichtelijk wilt hebben, je wel moet weten waar je over praat. Ik neem aan dat wij het rapport later uitgebreid zullen bespreken.
De voorzitter: Dat hebt u zelf in de hand.
Mevrouw Besselink (PvdA): Oké. Wij hebben net de procedurevergadering gehad. Dit rapport stond niet op de agenda voor die vergadering. Wellicht een volgende keer.
Voorzitter. Ik kom te spreken over het punt van de bevoegde docenten. Er ligt een motie van de SP en de PvdA op dit punt. Wij hebben daar nog even goed naar kunnen kijken, omdat de stemmingen zijn uitgesteld. De verschillende links die wij daarin leggen, kunnen inderdaad voor verwarring zorgen. Wij hebben gekeken wat wij belangrijk vinden. Dat zijn drie punten. De bevoegde leraar moet zijn vak bijhouden. De bijscholing wordt geregeld in de Wet BIO. Als een docent onbevoegd is, moet hij zo snel mogelijk bevoegd worden. Aan die termijnen is ook in de Wet BIO paal en perk gesteld. De eisen die aan de bevoegdheid worden gesteld, zijn geregeld in diverse sectorwetten. Er is in de afgelopen jaren echter een enorme kwaliteitsslag gemaakt. Wij willen graag dat de minister kijkt naar het verschil tussen het kwaliteitsdenken en datgene wat wij nu geregeld hebben. Een docent op het mbo die bevoegd is voor het vak autotechniek, mag volgens de huidige eisen bijvoorbeeld ook kookles geven. Dat is wel een heel ruim begrip. Kan de minister kijken of wij dat nu scherp genoeg geregeld hebben? Dankzij de inzet van dit kabinet heeft het kwaliteitsdenken die sprong gemaakt, dus het is van belang om die scherpte nu goed te bekijken. Ik hoop dat de minister dat kan toezeggen. Ik wil in het bijzonder graag antwoord op de volgende vraag: hoe zit het met die verschillende eisen? Er zijn bevoegdheidseisen, er zijn bekwaamheidseisen en er zijn benoembaarheidseisen. Wat zijn de verschillen daartussen?
De nascholingsbudgetten van scholen worden onvoldoende besteed, maar wij zien aan de lerarenbeurs dat de docenten graag willen. De lerarenbeurs loopt als een tierelier. Welk toekomstperspectief ziet de minister voor de lerarenbeurs en hoe zal hij de schoolleiders nu ook verleiden om de beschikbare nascholingsgelden ook daadwerkelijk uit te geven?
Samenvattend: dit kabinet is goed op weg om de kwaliteit van de docent en daarmee de kwaliteit van het onderwijs te versterken. Ik vertrouw er volledig op dat de bewindspersonen met eenzelfde enthousiasme en eenzelfde energie doorgaan om dit aan te blijven pakken. Dat verdient het onderwijs, dat verdient de leerkracht en dat verdienen vooral onze kinderen.
De heer Pechtold (D66): In mijn bijdrage zal ik ook spreken over de lerarenbeurs. Het viel mij op dat van de 13 500 beurzen ruim de helft naar het primair onderwijs ging. Daar zijn we voor, dat is prachtig, maar zou het niet vooral belangrijk zijn dat die lerarenbeurzen in het vmbo terechtkomen? Moeten wij er niet op gaan inzetten dat die beurzen vooral daar terechtkomen?
Mevrouw Besselink (PvdA): De kern van de lerarenbeurs is het idee dat meer scholing moet plaatsvinden onder docenten. Dat is voor alle sectoren van groot belang. Mijn oproep aan de minister is de volgende. Er zit überhaupt nog veel geld bij die scholen. Zorg er nu voor dat op ieder niveau het gesprek wordt aangegaan. Gezegd moet worden: joh, je zit hier nu een tijdje; wil je je misschien nog laten bijscholen op een bepaald punt? Die automatische gedachte dat mensen zich regelmatig moeten laten bijscholen, vind ik heel erg belangrijk. Dat geldt voor alle sectoren.
De heer Pechtold (D66): Ik zit vooral te zoeken naar een mogelijkheid om, misschien met lichte dwang, ervoor te zorgen dat het in het vmbo ook zo’n succes wordt . Ik vind dat de minister daar ook een taak in heeft. Bent u dat met mij eens?
Mevrouw Besselink (PvdA): Het zou mij een lief ding waard zijn als wij het voor elkaar krijgen dat iedereen gestimuleerd wordt om zich te laten bijscholen. Dus ook op het vmbo. Ik zie uw voorstellen op dit punt graag tegemoet. De belangstelling voor bijscholing is er bij de leraren. Die kan dus gestimuleerd worden op andere plekken. Dat moet echt in gang gezet worden.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Wij praten vandaag over de uitvoering van het actieplan LeerKracht, waarin wij een aantal afspraken hebben gemaakt om ervoor te zorgen dat wij het dreigende kwantitatieve en kwalitatieve tekort aan leerkrachten kunnen oppakken. Wij hebben het heel vaak over het verhaal dat de status van het vak leerkracht geweldig achteruit is gegaan. Nu blijkt uit onderzoek dat dit nog wel meevalt. Er is inderdaad een groep die wat dat betreft een probleem heeft: de eerstegraadsdocenten klassieke talen. Die schijnen echt aan status ingeboet te hebben, maar bij andere leraren schijnt dat veel minder het geval te zijn. Laten wij elkaar dus alsjeblieft niet te veel napraten dat het altijd slecht is met de status van het beroep van leerkracht.
Desondanks is er natuurlijk wel een probleem. Wij zien dat er in de komende periode een vrij grote groep leraren uit gaat en dat de aantrekkelijkheid om in het onderwijs te gaan werken, wel eens een beetje tegenvalt. Daarover hebben wij in het verleden een aantal afspraken gemaakt. Ik ben nieuwsgierig hoe het daar nu precies mee staat. Wij zouden bijvoorbeeld niet meer automatisch een periodiek gaan toekennen, maar wij zouden dat doen nadat er beoordelingsgesprekken zouden hebben plaatsgevonden en er ook ruimte was voor beloningsdifferentiatie. Heeft de minister enig inzicht in de wijze waarop dat nu precies loopt? Hebben schoolleiders voldoende instrumenten om dat op een goede manier handen en voeten te geven? En hoe effectief is dit instrument? Wij hebben zelf het gevoel dat het een belangrijk instrument zou kunnen zijn, maar hoe staat het daar nu precies mee?
Het tweede instrument is dat van de functiemix. Daar worden op dit moment wat kanttekeningen bij geplaatst, en wel over de manier waarop dat precies werkt. Er schijnen sommige groepen bijna automatisch benoemd te worden in hogere schalen, waarbij er niet zozeer gekeken wordt naar de zwaarte van het werk of naar de persoonlijke ontwikkeling van de docent, maar hij of zij wel in een LD-functie terechtkomt. Ook in de cao is op dat punt het een en ander geregeld, namelijk dat het één uur lesgeven in de bovenbouw al automatisch het recht geeft om een LD-functie te vervullen. Heeft de minister het zo bedoeld? Wij hebben eerder al de problematiek aangekaart van scholen waarin sprake is van krimp. Hoe moet je er dan voor zorgen dat je uiteindelijk ook die functiemix gaat halen?
Een ander element is dat dit afspraken zijn die gemaakt zijn tussen de sociale partners. Dat is misschien wel het overkoepelende thema. Het past ons dus om hier terughoudend te zijn. Maar als nu blijkt dat bij de uitvoering grote problemen ontstaan, hoeveel ruimte is er dan om eventueel afspraken te kunnen aanpassen? Ik zeg niet dat dit moet, maar ik hoor graag van de minister of daar eventueel enige ruimte voor is.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voor het CDA is het blijkbaar niet vanzelfsprekend dat een eerstegraadsleraar recht heeft op een LD-salaris. Maar wat is dan volgens de heer Jan Jacob van Dijk het criterium? Wie zou daar wel voor in aanmerking komen, en wie niet?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Volgens mij is dit een herhaling van de discussie die wij al vier keer gevoerd hebben. Ik vind dat er gekeken moet worden naar de functie die iemand vervult. Het is niet alleen maar afhankelijk van het feit dat je toevallig in de bovenbouw lesgeeft. Als je docent klassieke talen bent en lesgeeft aan de zesde klas van het gymnasium, dan is dat wat mij betreft niet per definitie zwaarder dan het geven van Engels op het vmbo. Ik vind dat daar ook naar gekeken moet worden. Wat wordt er van je verlangd? Wat is jouw inzet op bepaalde terreinen? Wat is je persoonlijke ontwikkeling geweest? Ik denk dat dat belangrijke ingrediënten zijn om uiteindelijk ervoor te zorgen dat je in een LC- of in een LD-functie terechtkomt. Deze discussie hebben wij al herhaaldelijk gevoerd. Volgens mij verschillen de gebroeders Van Dijk daar permanent over van mening.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat klopt, maar ik constateer dan dat de heer Jan Jacob van Dijk geen sluitende criteria kan geven op basis waarvan iemand dan zo’n functie krijgt. Dat leidt tot heel veel verwarring op de scholen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Volgens mij is het ook niet mijn taak om die criteria helder te formuleren. Dat is een zaak die in belangrijke mate door de sociale partners moet worden opgelost. De minister heeft daarvan gezegd: dit is een concrete invulling, daar kijk ik op een goede manier tegenaan. Dat zou ook verder in criteria worden uitgewerkt. Volgens mij is dat een zaak die vooral bij de sociale partners moet liggen.
Ik kom te spreken over de lerarenbeurs. Het eerste jaar was die een groot succes. Hoe staat het met het tweede jaar? Heeft de minister ook enig inzicht wat er gebeurt nadat het eerste jaar is afgerond? Als iemand nu zo’n lerarenbeurs heeft gehad en een bepaalde scholing heeft afgerond, heeft hij dan ook vanaf dat moment tussen zijn oren gekregen dat het verstandig is om door te blijven gaan met scholing? Of is het: ik heb nu die beurs gehad en daarmee is het over en uit?
De kwaliteit van docenten hangt natuurlijk in belangrijke mate af van de opleidingen. Daar hebben wij veelvuldig over gesproken. Maar het hangt er ook vanaf in hoeverre er onderling, intercollegiaal, intervisie gaat plaatsvinden. Dat zorgt ervoor dat je kunt blijven groeien en dat je daar het een en ander mee kunt gaan doen. Het hangt er ook vanaf of je af en toe gestimuleerd wordt om van werkomgeving te veranderen. Op dat gebied werken in de cao op dit moment nog wat afspraken eerder belemmerend dan bevorderend. Wil de minister de discussie met de sociale partners daarover aangaan?
Ik kom te spreken over het punt van de onbevoegden, bevoegden, onderbevoegden, bekwamen en onbekwamen. Er is sprake van een Babylonische spraakverwarring. De minister heeft een website geopend waarop wordt aangegeven op welke scholen welk percentage onbevoegd is. De CDA-fractie is niet zo gelukkig met dit instrument, omdat het eigenlijk niets oplost. De suggestie wordt gewekt dat scholen op de een of andere manier ergens nog een blik bevoegde docenten hebben staan, maar dat ze die niet in dienst willen nemen en liever onderbevoegden of onbevoegden aantrekken. Als de minister hiermee de aandacht wil vestigen op het punt dat een onbevoegde of onderbevoegde tijdelijk lesgeeft en dat wordt gestimuleerd dat die persoon binnen een periode van twee jaar zijn bevoegdheid haalt, dan is dat prima. Maar zeg dat dan! En ga er dan via de onderwijsinspectie helder op toezien dat dit ook gebeurt! Dat lijkt me veel meer stimulerend dan via een website. Buiten dat, de minister kan het ook andersom doen. Het in een register aangeven welke leerkrachten bevoegd zijn lijkt me stimulerender dan het opstellen van een lijst van scholen waarin een bepaald percentage leerkrachten onbevoegd is.
De heer Pechtold (D66): Waar zit nu voor het CDA het probleem in? Staan de scholen te kijk? Of staan wij misschien te kijk, omdat het zo ver gekomen is? De heer Jan Jacob van Dijk doet nu net alsof scholen nog een paar bevoegde leerkrachten ergens vandaan kunnen halen. Ik denk dat dit de praktijk niet is. Ik denk dat het een keus uit wanhoop is: dat je dan maar een onbevoegde voor de klas zet en natuurlijk hoopt dat zo snel mogelijk te kunnen veranderen. Zorgt zo’n website er nu juist niet voor dat wij inzicht in het probleem krijgen? Het is een probleem dat wij primair hebben.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Daar heb ik geen website voor nodig, want daar hebben wij de onderwijsinspectie voor. Die geeft dat helder aan. Ik ben het volstrekt met de heer Pechtold eens dat er geen blik met bevoegde docenten is dat wij zomaar even kunnen openen. Dat is dus mijn probleem ook. Volgens mij moeten wij er veel meer voor zorgen dat wij naast die onderbevoegde docenten gaan staan en zeggen: wij willen graag dat u binnen twee jaar alsnog uw volledige bevoegdheid haalt. Daar moeten wij veel meer op inzetten. Wij moeten hen stimuleren om dat te doen. Dat lijkt me veel effectiever dan een ander instrument.
De heer Pechtold (D66): Wij zijn het ermee eens dat dit de uitkomst is. Maar jarenlange onderwijsinspectie met dezelfde soort cijfers heeft ons er niet toe gebracht om dit probleem inzichtelijk te maken. En nu kun je geen debat over het onderwijs hebben waar het probleem van onbevoegden niet centraal staat. Ik denk dat dat, weliswaar op een pijnlijke manier, wel de winst is.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Nee. Eerlijk gezegd is dat het probleem. Het lijkt erop alsof het nu een school is die moedwillig de keus heeft gemaakt om onbevoegden voor de klas te zetten, terwijl de school misschien gewoon een probleem heeft dat hij die bevoegde docenten niet kan vinden en er dan voor gekozen heeft om dingen te gaan doen. Volgens mij is het meer een probleem voor de scholen die in sommige gevallen op deze manier gewoon onterecht te kijk worden gezet. Dat is mijn bezwaar tegen het instrument.
Mevrouw Besselink (PvdA): De heer Jan Jacob van Dijk geeft aan dat deze website voor hem niet werkt en dat een lerarenregister wellicht beter zou werken. Vindt hij het de verantwoordelijkheid van de minister om een lerarenregister op te zetten of is dat meer een zaak van de beroepsgroep zelf?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het is een zaak van de beroepsgroep zelf. Wij hebben daar tweeënhalf jaar geleden over gesproken, maar op dit moment is het er nog steeds niet. Ik wil via de minister aan de beroepsgroep vragen om het nu een keer heel snel te organiseren.
Voorzitter. Ik heb nog vijf heel korte punten. Waar blijft de Stichting van het Onderwijs? Die zou er allang moeten zijn. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat er nu ook werkelijk meer mannen geïnteresseerd zijn om naar de lerarenopleiding te gaan en voor de klas te gaan staan? Wij vinden de vakinhoud een belangrijk element. Die wordt opgenomen in het professioneel statuut, maar ik hoop dat het in belangrijke mate ook via de medezeggenschap uiteindelijk geregeld zal worden.
Mijn laatste onderwerp is het advies van de Onderwijsraad waarin wordt gesuggereerd om over te gaan tot tijdschrijven. Als het gaat om een registratie waarover verantwoording gaat plaatsvinden, zijn wij daar een groot tegenstander van. Wij weten hoe dat uitgepakt heeft in andere sectoren. Dat is een afrekenmechanisme geworden en dat lijkt ons niet verstandig. Alleen wanneer een docent voor zichzelf een poosje bijhoudt waar hij nu precies mee bezig is, om daarmee inzicht te hebben in waar hij nu precies zijn tijd aan besteedt, kan het een nuttig instrument voor de docent zelf zijn. Maar niet als afrekenmechanisme in de richting van de werkgever of wat dan ook!
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Wij spreken over het actieplan LeerKracht. Daar staan gedeeltelijk goede pogingen in om het salaris van leraren te verhogen, maar er zitten veel haken en ogen aan. In ons eigen rapport «De leraar aan het woord» geeft bijna twee derde van de leraren aan, hun salaris onvoldoende te vinden. Wat dat betreft, is er draagvlak voor verbetering. Daarover zijn wij het eens. Voorts zegt 95% van de respondenten dat hij aanvullende maatregelen wil, bovenop het actieplan. Veel leraren maken zich zorgen over de verdeling van het budget van het actieplan. De directie heeft daarover veelal het laatste woord. Leraren vrezen daarom verdeeldheid in de lerarenkamer en een te grote macht van de directie. Veel leraren denken ook niet dat het management in staat is om de prestaties van leraren goed te beoordelen. Ook in de eigen nota «Werken in het onderwijs» staat dat veel leraren zich afvragen of zij wel een eerlijke kans krijgen op promotie of dat een goede relatie met de directie een belangrijke rol speelt.
Columnist Ton van Haperen spreekt daar ook behartigenswaardige woorden over. Hij zegt: directies gaan nieuwe functies creëren tegen een hogere beloning om de kwaliteit te verbeteren, maar wat is kwaliteit? Een docent die goed lesgeeft of eentje die vooral innovatief bezig is? Hij schrijft voorts: met de functiemix promoveren collega’s out of the blue tot coach, proefwerkcoördinator, lerarenopleider of kaderdocent. Met deze explosie aan voornamelijk LC-functies vullen scholen hun quotum en daarna is de operatie klaar en ontstaat alleen een promotiemogelijkheid als iemand onder de tram loopt. De zo gewenste kwaliteitsimpuls blijft achterwege, want de een krijgt een loonsverhoging en de ander gewoon niet. Er blijft dus veel kans op willekeur en de onduidelijkheid is groot. Ook de vakbonden zeggen dat veel werkgevers überhaupt nog niet aan de slag zijn met het plan en dat medezeggenschapsraden niet betrokken worden bij de uitvoering van de functiemix. Wat gaat de minister hieraan doen?
Wat de SP betreft, geldt dat de minister de regie op dit cruciale punt uit handen heeft gegeven. Dat zegt de minister zelf ook. Het is aan de partners, aan de scholen, om dat nu zelf precies uit te werken. Dat is voor ons een bekend zinnetje van deze regering: wij gaan er niet over. Wat dat betreft, zou je juist moeten zeggen: regel nu een harde koppeling tussen opleiding en salaris. Dan heb je als leraar een garantie dat je die salarisverhoging krijgt.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat betekent dus gewoon keurig netjes dat een docent klassieke talen voor een groepje van 3 gymnasiasten meer mag verdienen dan iemand die in het vmbo aan 28 leerlingen Engels staat te geven?
De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij zei u net zelf dat wij deze discussie al vier keer hebben gevoerd. Wij gaan die dus nu voor de vijfde keer voeren, op uw eigen verzoek. De SP maakt zich zorgen over de uittocht van de eerstegraadsleraar. Dat is op dit moment een pregnant probleem in het onderwijs. Een school moet een goede balans hebben tussen eerstegraadsen tweedegraadsleraren. Dat betekent ook dat zo’n eerstegraadsleraar moet kunnen rekenen op een LD-functie. Dat is die harde koppeling die ik verdedig. Dat wil helemaal niet zeggen dat tweedegraadsdocenten niet goed moeten verdienen. Die moeten ook goed verdienen. Overigens is daar veel meer budget voor beschikbaar, omdat het daar ook vaak gaat over zorgleerlingen. Maar je moet als overheid iets doen, je moet zeggen: wij gaan ook voor die academisch geschoolde leraar in de school. Anders vertrekken die leraren massaal. En dat moeten wij niet hebben!
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik moet zeggen dat dit een nieuw geluid is van de SP. De SP is dus meer solidair met de beter verdienende mensen binnen het onderwijs dan met de minder verdienende mensen. Ik denk dat het ook buitengewoon helder is dat hiermee de mensen die een tweedegraadsfunctie binnen het vmbo vervullen, niet hoeven te rekenen op de SP. Uit de onderzoeksrapporten blijkt dat er op dit moment met name binnen het vmbo sprake is van een groot tekort aan leraren, en niet zozeer bij de gymnasiasten. Het is helder waar de SP staat. Wat mij betreft, past dat volledig binnen het beeld: schizofreen!
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dat is volstrekt achterhaald. Dit CDA heeft de afgelopen twee jaar blijkbaar totaal niet opgelet. Wij hebben namelijk een heel helder standpunt. Wij gaan voor kwaliteit in de scholen. Dat betekent dus ook academisch geschoolde leraren. De heer Jan Jacob van Dijk vindt dat blijkbaar niet zo belangrijk. Je ziet dus nu dat het onderwijs kampt met dit probleem. Een enorm aantal leraren verlaat het onderwijs de komende jaren. Dat zijn vooral eerstegraadsleraren. Wij moeten iets doen om deze mensen weer terug te krijgen.
Ik vervolg mijn betoog. In het mbo zijn specifieke zorgen. Ook na Kamervragen van de PvdA en de SP blijft de vraag, hoe het mogelijk is dat mbo-scholen zeggen dat ze niets hoeven te doen aan de functiemix. Dat is het signaal dat wij krijgen. Dat is toch wel vreemd. Dan over de bevoegdheid. Ook daarover bestaan grote zorgen. In de nota «Werken in het onderwijs» staat dat maar 62% van de docenten in het voortgezet onderwijs volledig bevoegd les geeft, dus 100% van de lessen bevoegd lesgeeft. In het mbo is dat minstens zo schrijnend. In het mbo wordt 10% van de lessen gegeven door onderwijsondersteunend personeel, terwijl 5% geen enkele bevoegdheid heeft. In het mbo is een leraar met een bevoegdheid inzetbaar voor alle vakken. Wij kunnen dan ook lezen dat docenten hun geloofwaardigheid verliezen bij studenten wanneer ze voor het zoveelste vak binnenkomen. O juf, geeft u ook al dit vak! Dat effect krijg je dan. Dit moet anders.
De minister schrijft dat hij verscherpt toezicht gaat uitoefenen. Geldt dat ook in het mbo? Of is dat alleen in basis- en voortgezet onderwijs? Mevrouw Besselink heeft hierover een aantal vragen gesteld, waar ik me bij aansluit. Wat ons betreft, moet je echt iets doen om de wetgeving op dit punt aan te scherpen. Anders blijft het toch aan de scholen en geen enkele school zet bewust of expres onbevoegde leraren voor de klas. Dat is totaal niet aan de orde. Maar we hebben wel te maken met een groeiend aantal onbevoegde leraren. Dan vind ik het aan de overheid om dat te bewaken.
De vakbonden zeggen ook dat leraren meer recht op bijscholing en ruimte in hun taakomvang moet worden gegeven. Een directie kan immers wel zeggen dat een leraar een bepaald vak onbevoegd mag geven, maar de directie doet vervolgens niets aan de bijscholing. Dat is natuurlijk niet goed.
Wij vinden het een ridicuul advies van de Onderwijsraad dat leraren moeten gaan tijdschrijven. De Onderwijsraad spreekt verder over prestatieloon en over de vergroting van klassen naar 60 of 70 leerlingen. Wat is dit voor een wereldvreemd advies? Wie bedenkt zoiets? Niet leraren, maar bobo’s. Ik heb het nagezocht. Er zitten helemaal geen leraren in die Onderwijsraad. Ik zou zeggen: het is een politiek gekleurd advies en het moet de prullenbak in. Daarnaast stel ik voor om deze mensen de laan uit te sturen en te vervangen door echte deskundigen. Ik heb er 3000 voor de minister in de aanbieding. Dat zijn de respondenten van ons eigen onderzoek. Dat zijn echt leraren van allerlei kleur. De vraag is: wil de minister dit advies nu serieus nemen of niet? Anders kan ik de minister ook niet meer serieus nemen.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Stapje voor stapje is het actieplan praktijk aan het worden. Scholen zullen door kortere schalen, schaaluitloopbedragen en een versterkte functiemix moeten gaan toewerken naar een situatie waarin meer leraren in hogere functies zitten en beter worden beloond. Als het goed is, wordt het docentschap zo weer een stukje aantrekkelijker, en dat is hard nodig. Daar gaat het om. Het beroep van docent is zo belangrijk dat het echt aantrekkelijker moet worden. Dat heeft niet alleen te maken met plezier in je werk hebben, maar ook met de beloning en de status van je vak. Een beroep verliest aan status als een matige docent hetzelfde verdient als een goede docent. Als kwaliteit niet wordt beloond en als je als inspirerende docent over een kam wordt geschoren met een uitgebluste collega die geen passie meer heeft voor zijn vak – het blijkt toch nog voor te kunnen komen – dan slaat alle ambitie natuurlijk dood en zullen mensen die meer willen, echt ook een ander beroep gaan kiezen. Dat is geen fijne werkomgeving.
De VVD vindt daarom dat een goede docent een betere beloning verdient. Ik heb dat al eerder opgemerkt. Wij willen een echte prestatiebeloning en geen functiemix. Maar de vraag is: bereiken wij die nu door versterking van de functiemix, het schaaluitloopbedrag, inkorting van de schalen en meer geld voor directeuren of is het vooral dus nu iedereen ietsje erbij, dus een soort omgekeerde kaasschaafmethode? Leidt versterking van de functiemix er in instellingen straks toe dat er meer een cultuur van belonen en afrekenen ontstaat? Of is er toch nog de ontzettende angst om te beoordelen? Ik heb deze week een hoorzitting gehouden met een aantal mensen uit het onderwijs. Het trof mij dat als het woord «toetsen» al viel, alles gelijk werd vertaald in een reflex van «oh, daar worden we op afgerekend». Daar is zo’n angst voor. Ik ben daar gewoon van geschrokken. Een toets kan namelijk ook goed zijn. Ik denk dat wij er ook naar toe moeten dat wij meer verantwoording moeten afleggen en meer prestatiegericht zouden kunnen werken. Wat is de indruk van de minister en hoe gaan wij er nu voor zorgen dat de echt goede docenten meer betaald krijgen?
Wij kunnen vandaag nog weinig over de resultaten van de functiemix spreken. Er is nauwelijks verandering waarneembaar in de functiemix van scholen, met uitzondering van de Randstad. Dat is natuurlijk ook niet zo gek, want pas in januari 2010 komen voor de rest van het land de middelen vrij voor het voortgezet onderwijs. En vanaf augustus 2010 worden extra middelen verstrekt om de functiemix in het primair onderwijs te versterken. Een goede voorbereiding is volgens mij het halve werk. Heeft de minister de indruk dat de scholen klaar zijn voor hun taak in 2010?
De AOb stuurde een brief waarin de indruk werd gewekt dat sommige besturen bij lange na niet klaar zijn. Dat lijkt me niet zo’n goede zaak. Waarom ondernemen sommige werkgevers in het onderwijs zo weinig? Een gebrek aan geld kan het niet zijn. Is het dan een gebrek aan kennis of informatie? Is de beloofde brochure voor het primair onderwijs al beschikbaar om scholen straks te ondersteunen bij het invoeren van de functiemix? Heeft de minister daar opvattingen over?
Ook docenten staan nog niet te juichten over de functiemix. Zij hebben twijfels. Zij vragen zich af of zij op hun school door een andere functiemix straks nog wel een eerlijke kans krijgen om hogerop te komen. Het is natuurlijk een beetje raar systeem, dat zoveel procent meer mag verdienen. Niet alle instellingen betrekken hun medezeggenschapsraad bij het opstellen van de criteria voor promotie. Dat is ook raar. Vooral in die instellingen ontbreekt ook het vertrouwen van het personeel. Dat lijkt me toch ook heel belangrijk. Is de minister het met de VVD eens dat het voor docenten belangrijk is om te weten waar ze aan toe zijn, hoe zij promotie kunnen maken, waar zij op afgerekend en beoordeeld worden en dat dit ook objectieve en transparante criteria moeten zijn. Hoe kunnen wij daar vanuit Den Haag op sturen? En moeten wij daarop sturen?
Ten aanzien van een betere beloning zijn de eerste voorzichtige stapjes wel gemaakt. Maar past dit ook binnen een strategisch anders personeelsbeleid? Is er nu een cultuuromslag gaande? Of wordt de eerste teen ook hier voorzichtig in het badwater gestoken, maar is er toch nog veel koudwatervrees? De VVD denkt het laatste: iedereen ietsje erbij maar geen echte visie hoe betere docenten ook beter beloond kunnen worden. Komt dit misschien ook doordat de cao als te knellend wordt ervaren, waardoor scholen niet de vrijheid nemen om echt een eigen visie te ontwikkelen? Wat vindt de minister van een advies van de Onderwijsraad dat cao’s in het onderwijs zouden moeten worden geflexibiliseerd?
De VVD heeft ten slotte al in iedere overleggen aangegeven dat zij voorstander is van een aktensysteem. Meer akten betekent meer salaris. Verder denken wij aan het splitsen van de pabo’s waarin een onderbouw en een bovenbouw apart worden beloond.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Als ik het nieuwste advies van de Onderwijsraad bekijk, vraag ik mij sterk af of we soms niet een beetje doorslaan. Efficiency wordt het hoogste doel terwijl de kwaliteit van ons onderwijs nog steeds onder de KIA-ambitie ligt. Voor rekenen in het basisonderwijs blijft de TIMSS-score achter en de uitval in het middelbaar onderwijs blijft hoog. Het kabinet stimuleert dat proces. Je kunt een bezuinigingsmaatregel niet verkleden als een heroverwegingscommissie op zoek naar productiviteitstijgingen. Je kunt niet beweren bij de top 5 te willen horen zonder bezuinigingen uit te sluiten, zoals het CDA onlangs weer probeerde. De ideeën zijn de afgelopen dagen in de kranten uitgebreid besproken: beoordelingen door leerlingen, tijdschrijven en leertuinen. Wanneer mogen wij de geruststellende antwoorden van de minister op het advies verwachten?
Op school leidt de functiemix geregeld tot ruzie in de lerarenkamer. Ook de Algemene Onderwijsbond herkent het positieve beeld uit de nota «Werken in het onderwijs» niet. Verschillende scholen zijn zelfs voor geschillencommissies verschenen, waarna de hele procedure opnieuw moest. Hoeveel besluiten zijn landelijk aangevochten door geschillencommissies en hoeveel procedures moesten over? Met promotie op basis van kwaliteiten heeft de invoering van de functiemix volgens leraren zelf weinig te maken. Achterkamertjes, vriendjes en de oudste rechten domineren het promotieproces. Ik wil dat iedere schijn daarvan wordt voorkomen. Maak de promotie transparant! Iedereen gelijke kansen, heldere en toetsbare criteria vooraf en voor iedere sollicitant inzicht in zijn of haar beoordeling. Beloon goede leraren. Hoe maakt de minister het promotieproces transparant? Hoe zorgt hij ervoor dat scholen hun criteria helder en toetsbaar maken? Heeft de medezeggenschap voldoende te zeggen over die criteria?
Uit de nota «Werken in het onderwijs» blijkt dat met name het basisonderwijs nog een grote achterstand heeft bij het opstellen van criteria voor promotie. Gaat het lukken om de functiemix in augustus 2010 in te voeren in het basisonderwijs? Wat gaat de minister doen om het basisonderwijs te helpen heldere en toetsbare criteria op te stellen? Uit een artikel in het Nederlands Dagblad van 12 november maar ook uit de geagendeerde brief van het Alberdingk Thijm College blijkt dat scholen te weinig geld krijgen om de functiemix uit te voeren. Wat gaat de minister daaraan doen?
Ik kom te spreken over de salarissen. LeerKracht is slechts een inhaalslag. Zo heeft de minister dat ook altijd bestempeld. Juist nu bestaat de kans om het salarisgat met het bedrijfsleven te verkleinen en jonge leraren aan het onderwijs te binden. Lerarensalarissen moeten dan ook wel echt stijgen. Halen scholen de termijnen voor invoering van de functiemix? Hoever is de Randstad? Is de rest van het land klaar voor de invoering per 1 januari 2010 en wat betekent de nullijn voor de lerarensalarissen in het basisonderwijs? Voor het basisonderwijs zien wij in 2009 een groot gat met het bedrijfsleven. Bij een nullijn wordt het verschil in 2010 alleen maar groter, terwijl het aantal vacatures opnieuw tot boven de 1000 is gestegen. Blijft die nullijn ook bij economisch herstel? Maakt de minister afspraken met de minister van Financiën over de besteding van eventuele meevallers? Wat doet de minister daaraan, zeker nu met name het aantal nieuwe leraren in het basisonderwijs toch weer afneemt?
De minister vindt de verschillen tussen het aantal onbevoegde leraren op leerplusscholen en andere scholen klein. Ik zou een verschil van 3% niet als klein willen bestempelen. Het betekent dat een kind op een leerplusschool bijna 20% meer kans heeft op een onbevoegde leraar voor de klas. Ik noem dat niet klaar. Ik hoor daar graag een reactie van de minister op. Wat is zijn plan om dit verschil terug te dringen.
Ik kom ten slotte te spreken over de lerarenbeurs. Die blijkt een groot succes, waarvoor hulde. Van de 13 500 toegekende beurzen komen er ruim 7 500 in het primair onderwijs terecht. Was dat ook de doelstelling en, zo ja, waarom? Met name op het vmbo en in de achterstandswijken wordt veel les gegeven door onbevoegde leraren. Moeten lerarenbeurzen niet vooral daar terechtkomen? Gaat de minister extra scholingsmogelijkheden voor leraren op deze scholen creëren?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het gebruikmaken van de lerarenbeurs is volgens mij een individueel recht van een docent. De heer Pechtold suggereert dat de minister enige dwang moet uitoefenen. Vindt hij dat iemand die op een vmbo zit dan verplicht zou moeten worden om gebruik te maken van de lerarenbeurs?
De heer Pechtold (D66): Nee, de dwang was richting de minister om de leraren te enthousiasmeren voor die lerarenbeurs. Ik vind het prachtig dat het een succes is. Hulde daarvoor, heb ik zojuist gezegd. Ik denk alleen niet dat er een zwart-witreden is waarom dat in het vmbo op dit moment nog niet zo’n succes is. Ik vind het heel belangrijk dat de minister achterhaalt waarom dat in het vmbo zo achterloopt. Wordt daar minder geënthousiasmeerd, wordt er minder het nut van ingezien, is er gewoon minder informatie over bekend? Ik kan me goed voorstellen dat iemand binnen de school die erover heeft gehoord, anderen enthousiasmeert. Ik vind dat daar een taak ligt.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): De heer Pechtold zei eerder dat de minister zou moeten bevorderen dat vmbo-docenten hier meer gebruik van gaan maken. Hij sprak daarbij over drang en dwang. Maar de wijze waarop hij het nu invult, past binnen de lijn zoals die ook door anderen is uitgesproken.
De heer Pechtold (D66): Heel kort: het is vmbo en het zijn achterstandswijken.
Dus waar je het zou willen, loopt het achter. Ik vind dat je dat niet voor lief moet nemen. Ik heb niet gezegd dat de minister daar een probleem heeft of dat hij daar eerstverantwoordelijk voor is. Maar ik zou wel graag willen dat wij over een jaar andere cijfers hebben. Alles wat de minister daarvoor inzet, is mij lief.
Mevrouw Besselink (PvdA): Zoals de heer Pechtold het nu verwoordt, interpreteer ik het iets anders dan in zijn eerste termijn. Hij legt het heel erg bij de minister neer. Als daar echt minder gebruik wordt gemaakt van de lerarenbeurs, dan moeten wij kijken hoe dat komt en hoe wij dat kunnen stimuleren. Dat ben ik met de heer Pechtold eens. Maar vindt hij niet dat de werkgevers ook een rol hebben om hun docenten erop te attenderen en dat zij daar ook tijd en middelen voor beschikbaar moeten stellen?
De heer Pechtold (D66): Ik snap de argwaan van de coalitiesprekers richting mijn motivatie niet zo. Volgens mij zijn wij het er hier allemaal over eens dat wij zouden dat het succes zich ook uitbreidt naar achterstandswijken en vmbo-leraren. Ik spreek hier met de minister. Natuurlijk ligt er ook een verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen zelf, maar ik vraag de minister om alles te doen wat in zijn macht ligt. Met drang en dwang bedoel ik niet met straffen en korten. Maar als dat betekent de boel enthousiasmeren en onder druk zetten, gaarne!
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik las laatst een heel interessant citaat van ene Montagne uit de zestiende eeuw. Dat is heel lang geleden, maar het is nog heel erg actueel. «Bij onderwijs is niets zo belangrijk als liefde en interesse voor de stof wekken. Anders creëert men slechts met boeken bepakte ezels. Met slaag geeft men hun een zak vol kennis in bewaring. Maar om tot haar recht te komen, moet die kennis bij ons wonen. Wij moeten ermee trouwen.» Ik vind het mooi dat iets van zo lang geleden, toch nog zo waar is. Een goede enthousiaste leraar is de enige die het huwelijk kan sluiten tussen kennis en leerling. Het gaat om een leerproces tussen leraar en leerling dat zich niet laat vangen in een kil economisch model. Maar daar lijkt het wel heen te gaan, want het kabinet denkt veel geld te kunnen bezuinigen met het verhogen van de arbeidsproductiviteit in het onderwijs. De Onderwijsraad wil de doelmatigheid vergroten door leraren te laten tijdschrijven en door het creëren van grotere groepen met meerdere docenten.
Wat mij betreft, heeft het bedrijfsmatige denken in de publieke sector al voldoende schade aangericht. Er is niets mis met het nadenken over de manier waarop je je tijd goed organiseert – de bewustwording daarover steun ik dus van harte – maar ik denk dat het tijd wordt dat deze minister ook een oordeel velt over dat bedrijfsmatige denken op in ieder geval zijn eigen beleidsterrein van het onderwijs.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik hoor de heer Dibi zeggen dat de minister dat allemaal vindt, maar volgens mij is het een advies van de Onderwijsraad. Dat is wel iets anders.
De heer Dibi (GroenLinks): Er is ook een ambtelijke werkgroep die gaat kijken naar de arbeidsproductiviteit in het onderwijs. Daar zitten ook economen in. Wij bepalen natuurlijk uiteindelijk zelf wat wij met dat advies doen, maar ik vind de richting die wij op gaan fout. Ik zou zeggen: minder bedrijfsmatig denken in het onderwijs, omdat het een leerproces en mensenwerk is dat je gewoon niet op die manier kunt vormen.
Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Ferry Haan constateerde onlangs terecht in een column dat geen enkele docent zitting heeft in de Onderwijsraad. Is het niet een idee om een lerarenraad in te stellen? Vraag hun nu eens hoe de doelmatigheid in het onderwijs zou kunnen worden vergroot?
Ik kom te spreken over de functiemix. Ik heb nog een mooi citaat. Ik ga vandaag met allemaal citaten gooien. De minister heeft ooit gezegd dat de kleilaag van managers veel macht heeft en leraren als pionnen heen en weer schuift. Dat gevaar schuilt ook in de functiemix. Managers bepalen wie er extra beloond wordt en wie niet. En dan ligt willekeur ook op de loer. Juist daarom heeft GroenLinks er altijd voor gepleit, net als andere partijen, om de beloningsschalen te koppelen aan objectief vast te stellen zaken als bijvoorbeeld het opleidingsniveau en/of prestaties. Een voorbeeld daarvan is lesgeven in een achterstandswijk. De minister maakt zich echter geen zorgen. Dat lijkt onterecht. Zullen alle werkgevers hun afspraken nakomen en klopt het dat leraren veel te weinig betrokken worden bij de uitvoering van de functiemix, zoals de Algemene Onderwijsbond stelt? Welke actie zal de minister ondernemen? Hij is immers verantwoordelijk voor de afspraken omtrent die invoering.
Er werd al eerder verwezen naar een column van Ton van Haperen. Hij zegt: functiemix is de functieniks. Ik weet niet of dat zo is, maar de vraag is wel of die functiemix ertoe leidt dat we gaan belonen op basis van kwaliteit, en niet gewoon op basis van een functie die gecreëerd wordt en die snel opgevuld moet worden. Ik hoor graag een reactie van de minister hierop.
Ik kom te spreken over de onbevoegde docenten. Juist daar waar het risico op schooluitval het grootst is, namelijk bij het vmbo en het mbo, is ook het aantal lessen gegeven door onderen onbevoegde docenten het grootst, maar liefst 30%. Wij zijn het met de minister eens dat een onbevoegde docent niet per definitie een onbekwame docent is. Maar een derde is wel een zorgelijk percentage. De minister heeft een website geopend waarop ouders en leerlingen kunnen zien hoe het met de scholen gesteld is. Wat gaat de minister dan doen om ervoor te zorgen dat die docenten bevoegd gaan worden? Komt er een actieplan? Hoeveel procent van de leraren is nog onbevoegd aan het einde van zijn periode?
Ik wil ten slotte nog ingaan op het lerarentekort. Alleen in Finland is er geen lerarentekort. Dat komt omdat slechts een op de tien aanmeldingen voor een opleiding tot docent wordt geaccepteerd. Dat heeft te maken met de werkomstandigheden. Leraren hebben zelf invloed op de lessen die ze geven. Ze hebben geen papierwerk, ze hoeven niet te vergaderen en schoolleiders geven minstens twee uur zelf les. In Nederland is dat anders. De kloof tussen werkvloer en bestuur is groot. Maar liefst 68% van de leraren vindt dat er te veel managers zijn. Bestuurders scoren vooral slecht op zaken als onderwijskundig inspireren en leiding geven. Daarom stel ik voor dat elke onderwijsbestuurder in Nederland zelf minstens twee uur per week les gaat geven. Is hij niet bevoegd, dan kan hij een ondersteunend docent zijn. Ik vraag de minister om met de werkgeversorganisaties afspraken te maken om dit te gaan regelen.
Mijn allerlaatste opmerking gaat over de lerarenbeurs. Dat mag geen uitweg zijn voor werkgevers om hun eigen verantwoordelijkheid niet te nemen als het gaat om bij- en nascholing. In de cao’s is al afgesproken dat elke individuele docent recht heeft op bij- en nascholing. Dat wordt zwaar onderbenut. Nu hebben wij een succesvolle lerarenbeurs ingesteld. Dat is heel erg mooi. Mijn complimenten daarvoor. Maar in de cao’s staat dat recht ook. En dat recht moet wel benut worden. Als dat niet benut wordt, dan wil ik graag weten waarom dat niet benut wordt en wat de minister daaraan gaat doen.
De voorzitter: Uw eerste termijn is nog niet afgerond, want er komt nog een interruptie. Het is overigens altijd boeiend hoe iedereen na een laatste opmerking altijd nog weer een volgende laatste opmerking heeft. Daarin staat u overigens niet alleen, mijnheer Dibi. Daaraan maken meer sprekers aan deze tafel zich schuldig.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): En zo proberen wij onze spreektijd altijd weer een beetje te rekken. Dat valt inderdaad op.
De heer Dibi doet het voorstel dat schoolleiders voor de klas moeten gaan staan. Ik vind dat een beetje een ondoordacht voorstel. Heel veel schoolleiders komen uit het vak, om maar even iets te noemen. Het lijkt me ook heel belangrijk dat zij binding hebben met de leraren. Als je zegt dat je de leraar zijn vak wilt teruggeven, dus dat hij vooral moet doen waar hij goed in is, namelijk lesgeven, dan zou ik ervoor pleiten om alle andere taken uit zijn handen te nemen en daar juist de schoolleiders mee te belasten. Welke probleem zijn we hier nu eigenlijk aan het oplossen met het voorstel van de heer Dibi?
De heer Dibi (GroenLinks): Dit geeft mij meteen de gelegenheid om te zeggen dat ik niet alle schoolleiders en schoolbestuurders over één kam wil scheren, want er wordt door heel veel onderwijsbestuurders natuurlijk wel meegeholpen binnen de school. En dat is heel goed. Het probleem dat wij hiermee aanpakken is de kloof tussen de werkvloer en het bestuur en een tekort aan handjes in de klas. Zeker als bestuurders gaan bepalen wat iemand verdient, is het heel goed dat ze ook in de klas staan en weten hoe het eraan toegaat. Dan heb je ook binding met de docent en dan heeft de docent ook het gevoel dat de bestuurder weet waar hij allemaal mee te maken krijgt. Docenten en bestuurders spreken ons heel vaak aan, terwijl ze juist binnen hun eigen organisatie dingen zouden moeten regelen. En dat kan als ze elkaar ook vertrouwen. Ik denk dat het heel goed zou zijn als wij net als in Finland zeggen: bestuurders, ga in ieder geval een paar uur per week in de klas lesgeven of helpen.
De vergadering wordt in verband met stemmingen geschorst van 14.58 uur tot 15.22 uur.
Minister Plasterk: Voorzitter. Wij zitten hier voor de tussenstand van het actieplan LeerKracht en ik denk dat wij de neiging moeten onderdrukken, ook met het oog op de tijd, om bij elke gelegenheid alle discussies weer helemaal over te doen. Ik zal proberen om me te concentreren op de punten die nu nieuw zijn.
In één samenvattende zin was en is de doelstelling van het actieplan LeerKracht om het beroep op een hoger plan te brengen door een samenspel van drie factoren. Dat is allereerst een verbetering van de materiële beloning, dus zowel een snellere stijging als de functiemix. Dat is voorts het verbeteren van de positie binnen de organisatie, bijvoorbeeld door betere zeggenschap. En dat is ten slotte het scholingsfonds, waardoor mensen zich verder kunnen bekwamen en ook het gevoel krijgen dat ze – in de woorden van de cultuurfilosoof Johan Cruijff – «hen eigen kennen verbeteren» en dat kunnen doen binnen het onderwijs. Het gaat erom dat het stoppen met onderwijs niet de enige manier is om een betere carrière te krijgen, maar dat je dat ook in het onderwijs kunt bereiken. Die doelstellingen staan recht overeind. Wat ook overeind staat, is de volledige dekking van het actieplan LeerKracht. Je zou je kunnen voorstellen dat de gedachte is «goh, dat actieplan LeerKracht is bedoeld om de uitstroom naar de markt te beperken; door de economische crisis is die uitstroom minder, dus dan kan er ook wel wat van het actieplan LeerKracht af». Ik denk dat dat geen verstandige redenering is. De analyse die ten grondslag ligt aan het actieplan, is dat het hier om een langetermijnprobleem gaat dat in de loop van misschien wel decennia is opgebouwd en dat dus ook op een lange termijn moet worden aangepakt. Zelfs als het zo zou zijn dat de uitstroom naar de markt nu even wat stokt, dan nog neemt dat de onderliggende problematiek niet weg. Wij gaan er dus ook onverkort mee door.
Ik wil vier onderwerpen in algemene zin bespreken, omdat ze door de meeste sprekers aan de orde zijn gesteld. Dan loop ik daarna op volgorde van de sprekers de resterende vragen langs.
Ik wil allereerst ingaan op het advies van de Onderwijsraad. Daar is veel over te doen geweest. In alle redactionele commentaren is daar het een en ander over gezegd en ook columnisten en leden van de Kamer hebben daarover gesproken.
De voorzitter: Ik onderbreek u even. Wilt u het even aangeven als u een onderwerp hebt afgerond? Ik wil met de collega’s afspreken, ook gezien de tijd, dat wij eventuele interrupties plegen nadat een onderwerp is afgerond.
Minister Plasterk: Ik wil eerst een procedurele opmerking maken. Ik stuur dat rapport aan de Kamer. Misschien is dat zelfs al gebeurd. Ik stuur de reactie van het kabinet in het voorjaar. Dan wil ik ook inhoudelijk echt even de tijd nemen om dat advies van de Onderwijsraad door te nemen en daar een beleidsreactie op te geven. Er zijn nu vragen over gesteld. Ik wil ook niet buiten de hele actuele discussie blijven, dus ik stel voor dat ik nu een korte impressie geef. Ik wil er nu echter niet punt voor punt, in detail op ingaan. Een tweede algemene punt daarover is dat er geen relatie is met de heroverwegingen. Dat zou je misschien kunnen denken en daar heeft de heer Dibi ook naar verwezen. De vraag aan de Onderwijsraad over het toenemen van productiviteit in het onderwijs ging vooraf aan het vaststellen van de lijst van heroverwegingen door het kabinet. Wij proberen de lerarenproblematiek op te lossen door ervoor te zorgen dat er betere en meer leraren komen. Uit de analyse van de commissie-Rinnooy Kan blijkt echter dat daarmee de problematiek waarschijnlijk niet helemaal weggenomen wordt. Er zijn derhalve ook andere manieren om, terwijl je zo veel mogelijk aan de kant van het aanbod van leraren doet, een productiviteitsstijging te bewerkstelligen. Daar is het een reactie op. Het is dus niet gekoppeld aan de heroverweging.
Wat vind ik ervan? Zoals ik het rapport in eerste instantie heb gelezen, en ook zoals ik het commentaar van de voorzitter van de Onderwijsraad in het prachtblad Trouw heb gelezen, waarin hij werd geïnterviewd, had ik er een genuanceerder beeld van dan zoals het in de media is gekomen. Het zou kunnen dat ik het dan nog maar een keer moet lezen. Laat ik in ieder geval zeggen hoe ik het zie en laat ik maar even in het midden wat de Onderwijsraad er zelf over heeft gezegd. Ik ben het eens met iedereen die zegt dat er geen sprake van kan zijn dat wij leraren naast alle verplichtingen die zij al hebben ook nog eens gaan verplichten om tijd te gaan schrijven. Nogmaals, ik lees dat eigenlijk ook niet in het advies, maar als het al er stond, ben ik het ermee oneens. Iets anders is dat heel veel leraren zeggen: ik ben wel erg veel tijd kwijt aan niet-lesgevende activiteiten. Dan is het een heel redelijke reactie om te zeggen: als je die indruk hebt, moet je misschien een weekje tijdschrijven; houd het eens even bij. Dat kan een heel sterk argument zijn – dat geldt binnen alle organisaties – om te onderbouwen dat je inderdaad te veel tijd kwijt bent aan formulieren of aan vergaderen. Als mensen dat doen, kun je met veel meer kracht van argument er wat aan doen. Als je het zo leest, vind ik het geen onredelijke suggestie, maar meer zou ik er ook niet in lezen. Datzelfde geldt voor de prestatiebonus. Als die het karakter zou krijgen van dat men zal worden afgerekend op het aantal strekkende meters geproduceerde intelligentie bij de leerlingen, maak je er natuurlijk een totale karikatuur van. Daar ben ik ook niet voor.
In de krant stond dat het salaris door de leerlingen zou worden bepaald of dat de beoordeling door de leerlingen zou worden gedaan. Daar ben ik natuurlijk tegen. Er loopt wel een aantal experimenten. Volgend jaar starten wij een experiment met teambeloning bij een mbo-school. Daar zijn in het buitenland best aardige ervaringen mee. In dit geval gaat het om het terugdringen van schooluitval en de vraag: stel dat een team er heel goed in is, kun je er dan ook een beloning aan koppelen voor een team als geheel? Mensen kunnen daar ook vrijwillig aan meedoen. Als de heer Jasper van Dijk er nog toe bereid is, kan hij een keer een school bezoeken waar men de beoordeling laat doen door collega’s, leerlingen en leidinggevenden. Ik ben op zo’n school geweest. Interessant is dat die beoordelingen ten eerste redelijk samenvallen en ten tweede dat wanneer je dat op een verstandige manier invoert, het onder het lerarenkorps ook helemaal niet vervelend wordt gevonden. Er waren wat kinderziektes en die zijn er na een experiment redelijk uit gehaald. In die context moet je het zien. Ik vind dat je er echt een karikatuur van maakt als je zegt: voortaan gaan leerlingen over je beoordeling. Een van de dingen die op die school bijvoorbeeld bleek, is dat, zoals verwacht, de wiskundeleraar gemiddeld lager wordt beoordeeld dan de tekenleraar, omdat leerlingen tekenen als een plezieriger vak ervaren dan wiskunde. Daar houd je natuurlijk rekening mee als je vervolgens echt wat met zo’n beoordeling gaat doen. Je moet dat ook allemaal met verstand doen. Het is geen kwestie dat voor een leraar op een website terug te zoeken valt wat zijn salaris volgende maand wordt volgens de leerlingen. Dat zal het nooit zijn.
Ik stel de Kamer voor om de reactie van de regering op het advies af te wachten. Wij kunnen dan altijd nog kijken of dat nog aanleiding is voor een debat.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het echt een wereldvreemd advies. Dat zie je ook aan de reacties in de media: veel boze leraren en verontwaardigde dagbladen in de commentaren. Ik zou zeggen: neem dat advies niet over. Ziet de minister ook geen aanleiding om eens te kijken naar de samenstelling van de Onderwijsraad? Daar zitten helemaal geen leraren in. Dat is toch eigenlijk gek? Daar moeten wij toch eens naar kijken?
Minister Plasterk: Ik ben niet van plan om dingen zomaar weer in de prullenbak te gooien. De heer Jasper van Dijk heeft gezegd dat als ik dat advies niet in de prullenbak gooi, hij mij in de prullenbak gooit. Zo eindigen wij allemaal in de prullenbak en daar worden wij ook niet veel wijzer van. Ik wil er gewoon even rustig naar kijken. De Onderwijsraad is samengesteld uit mensen die in principe een wetenschappelijk advies geven over onderwijs. Daar zitten mensen in met een onderwijsachtergrond, maar die zijn gekozen op basis van hun specifieke expertise. Iets heel anders is dat wij de LerarenKamer hebben en daarnaast natuurlijk de vakbonden. Laten wij de vakbonden niet uit positie spelen. Die zijn voor mij een belangrijke representant van het personeel en dus voor een groot deel van de leraren. Ook aan dat oordeel hechten wij zeer. Ik vind niet dat wij de Onderwijsraad nu als een representant van de leraren moeten gaan zien, want zo is hij ook niet bedoeld.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dat je dan wel moet kijken naar nut en noodzaak van dit soort adviezen. Maar goed, wij verschillen van mening. Ik vind het geen goed advies. Dan denk ik dat je nog eens heel goed na moet denken over de vraag of je zo’n raad überhaupt nog wel nodig hebt.
Minister Plasterk: Nogmaals, op de inhoud van het advies komen wij terug. Ik vind ook niet dat je de allereerste de beste keer dat je een advies krijgt dat je wat minder verstandig vindt, het bestaansrecht van zo’n orgaan in twijfel moet trekken.
Voorzitter. Het tweede blokje betreft de bevoegdheid. Er is gevraagd wat nu wat is, een en ander loopt door elkaar. Bekwaam is degene die voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het po, het vo, de bve of het hoger onderwijs in een of meer vakken. Bevoegd is degene die met een hoger-onderwijsgetuigschrift heeft aangetoond te voldoen aan die bekwaamheidseisen. Iemand kan ook bevoegd zijn op grond van de wetgeving die gold op 31 juli 2006. Het gaat dan om iemand die in bezit is van een akte van bekwaamheid, voorkomend in de regelingen en besluiten op basis van die wetgeving. Ik praat nu alleen maar even in formele zin; dan hebben wij het precies. Verder heb je nog de categorie «benoembaar». Degene die benoembaar is, is in bezit van een verklaring van goed gedrag. Je kunt niet zomaar iemand van de straat plukken. Je moet in elk geval even weten dat iemand op de leerlingen kan worden losgelaten. Verder kan diegene worden benoemd en zich scholen voor de bevoegdheid, zoals een leraar in opleiding, een zij-instromer of een bevoegde leraar die een ander vak wil geven. Dat zijn twee verschillende categorieën. Deze dreigen bij elkaar te worden opgeteld, de onbevoegden en de benoembaren, in de statistieken zoals die worden gegeven. Diverse leden hebben gezegd dat niet iedere onbevoegde leraar een slechte leraar is. In het verleden is uitgebreid gedebatteerd – ik heb het nageslagen, want ik zat er niet bij, en sommigen van de leden ook niet – over wat scholen doen wanneer lessen uitvallen, omdat ze geen bevoegde leraren hebben. Die situatie is niet wenselijk. Ouders vinden dat ook buitengewoon bezwaarlijk en voor het onderwijs is het ook niet goed. Het kan in dat geval best goed zijn om de geschiedenisles door een aardrijkskundeleraar te laten geven, hoewel hij die bevoegdheid niet heeft. Dat wil echter nog niet zeggen dat het geen probleem is dat mensen die bevoegdheid niet hebben. Het is immers glashelder dat mensen bevoegd voor de klas behoren te staan. Dat is absoluut het uitgangspunt.
Wij doen daar het volgende aan. Ten eerste wordt in het actieplan LeerKracht deze problematiek duidelijk benoemd. Er staat in dat wij er iets aan moeten doen. Het belangrijkste wat je moet doen als je onbevoegden voor de klas hebt staan, is zorgen dat zij bevoegd raken. Het is gemakkelijker om hen weg te strepen of weg te sturen, maar daar wordt uiteindelijk niemand wijzer van. De scholing, waar wij zo nog apart over spreken, 85 mln. uiteindelijk structureel per jaar, kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bevoegd maken van onbevoegden. Ten tweede is 6 mln. apart ter beschikking gesteld voor het scholen van zij-instromers. Sowieso is sprake van een betere beloning, opdat bevoegde mensen ook in dat traject blijven.
In die context heb ik twee weken geleden bij de conferentie Werken in het onderwijs de website www.bevoegd.nl geopend. De bedoeling van die website is om op basis van het IPTO-bestand– de laatste stand is van oktober, dus het is misschien nooit helemaal actueel, maar zo actueel als mogelijk – het percentage niet-bevoegden transparant te maken per school. In het mbo hebben wij die getallen overigens nog niet per school, maar wel voor de sector. Dat wil niet zeggen dat je op die website kunt opzoeken of een school een goede school is. Je kunt wel zien hoeveel onbevoegden er zijn. Je gaat als ouder naar een aantal scholen met je 11- of 12-jarige kind. Voortaan kun je op die website zien hoe het zit met het aantal onbevoegden. Je kunt tegen de hoofden van die scholen, die reclame maken voor hun school, zeggen: goh, ik zie wel veel onbevoegden; hoe komt dat; wat denkt u eraan te gaan doen? Ik wil er in ieder geval mee bereiken dat het onderwerp van gesprek wordt en dat men in de lerarenkamer ook zegt: wij zijn bij ons in de stad de school met het hoogste percentage onbevoegden; is dat eigenlijk wel normaal? De medezeggenschapsinstanties en de bonden kunnen dat ook gebruiken. Mijn doelstelling is niet naming and shaming in de zin dat iemand voor schut wordt gezet, maar wel dat er informatie wordt verschaft op basis waarvan je dat kunt doen. De inspectie gaat hier overigens op toezien.
Tegen mevrouw Besselink zeg ik dat de hoofdlijn is dat het onderwijs moet worden gegeven door iemand die bevoegd is. Dat staat ook in de Wet BIO. Het bevoegd gezag heeft de plicht om te voorzien in het bekwaamheidsonderhoud. Daarnaast kunnen zij-instromers die bevoegdheid verwerven. Mevrouw Besselink heeft de indruk dat bevoegde leraren in het mbo breder kunnen worden ingezet dan wenselijk. De inspectie laat ik dit kalenderjaar een onderzoek uitvoeren naar de toepassing van de Wet BIO in het mbo. Het resultaat hoop ik aan het eind van dit jaar beschikbaar te hebben. Ik zeg toe dat ik, mede naar aanleiding van dat inspectierapport, een brief stuur waarin ik inga op de punten van zorg, zodat wij daar eens goed naar kunnen kijken en zodat het niet op een verkeerde manier zijn beslag krijgt.
De heer Jan Jacob van Dijk uitte zijn zorgen enigszins de andere kant op: dat moet niet leiden tot een afrekencultuur. Ik heb dit punt eigenlijk al geprobeerd toe te lichten. Dit bestand is tot stand gebracht met enthousiaste steun vanuit de vakbeweging, maar ook met medewerking van de scholen en de organisaties, omdat men het nuttig vindt. Sommigen hebben wel diezelfde aarzeling: je moet niet gaan denken dat je aan het percentage onbevoegden kunt zien of een school goed is.
De heer Pechtold (D66): Ik ben het helemaal met de minister eens als het gaat om de inzichtelijkheid die voortkomt uit www.bevoegd.nl. De staatssecretaris heeft aangegeven dat je op de website alle cijfers kunt vinden, maar ik heb er zelf op gekeken en geconstateerd dat hij lang niet volledig is. Bijvoorbeeld in de wijk De Kruiskamp in Amersfoort vind je wel het Meridiaan College met 15,6% aan onbevoegden voor de klas, maar het Triascollege in dezelfde wijk vind je er weer niet. De minister hoeft deze vraag niet tot in detail te beantwoorden, maar ik zou het wel goed vinden als wij naar een volledige lijst streven. Wanneer denkt de minister dat dit mogelijk is?
Minister Plasterk: Ik ben het geheel met de heer Pechtold eens. Natuurlijk is het de bedoeling dat het een volledige lijst is. Het IPTO-bestand dient dekkend te zijn, maar aan de lichaamstaal van mijn medewerkers te zien, delen wij zijn indruk dat dit het nog niet altijd is. Wij missen ongeveer 40 scholen.
De heer Dibi (GroenLinks): De kwaliteit van het onderwijs ligt natuurlijk besloten in de kwaliteit van de docent. Ligt er dus ook een verantwoordelijkheid bij de minister? Hoe staat het aan het einde van deze periode? Hoeveel procent is dan nog onbevoegd, bijvoorbeeld in de onderbouw van het voortgezet onderwijs? Ik zou van de minister graag een afrekenbare en concrete doelstelling willen hebben.
Minister Plasterk: Wij hebben heel veel afrekenbare doelstellingen in het coalitieakkoord. Ook in het actieplan LeerKracht hebben wij kwantitatieve doelstellingen opgenomen. Ik ben zeer terughoudend om nu onderwijl daar zomaar nieuwe kwantitatieve doelstellingen aan toe te voegen, omdat je het soort analyse waar de heer Bosma naar verwees – hoeveel moet je doen om wat te krijgen? – eronder zou moeten leggen om jezelf daarop vast te pinnen. Ik mag wel afgerekend worden – als je die uitdrukking wilt gebruiken – op hetgeen wij aan de inputkant doen, dus wat wij eraan doen om mensen bevoegder te maken. Het scholingsprogramma is daar een voorbeeld van. Wij willen het aantal onbevoegden natuurlijk terugdringen; dat is helder.
Mevrouw Besselink (PvdA): Dank voor het antwoord van de minister. De minister heeft gezegd dat hij met een onderzoek zal komen waarin hij mijn punten mee zal nemen. De minister kijkt dan ook naar de ruimte die wij hebben gegeven voor de bevoegdheid voor bijvoorbeeld die mbo-leraar en komt daar dan ook mee terug.
Minister Plasterk: Dat zeg ik toe.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): De minister heeft zonet al een van de bezwaren aangegeven tegen de website: de gegevens zijn niet volledig en ook niet volledig up-to-date. Dat is wat mij betreft een bezwaar. Tevens zegt het niets over de kwaliteit van een school. Mijn belangrijkste punt is echter: je mag een poosje onbevoegd voor de klas staan, maar er ligt dan een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat iemand binnen een bepaalde termijn die bevoegdheid alsnog haalt. Het is veel verstandiger om daar de instrumenten van de onderwijsinspectie op in te zetten dan om dat via zo’n website te doen.
Minister Plasterk: De stelling van de heer Jan Jacob van Dijk dat «onbevoegd» op zichzelf niet betekent dat je onbekwaam bent en dat je je werk niet goed doet, heb ik zojuist al gesteund. Wat betreft het niet up-to-date zijn van de gegevens: scholen kunnen zelf de gegevens checken. Ze kunnen ook bij CFI aanmelden dat die gegevens niet kloppen. Dan worden de gegevens natuurlijk direct geactualiseerd en aangepast. Dat moet nog heel even groeien. Ik kan mij de onaangename verrassing voorstellen van een school die dat checkt en constateert dat het niet klopt. Maar als je het laat aanpassen in het IPTO-bestand, dan is het de volgende keer goed.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Mijn vraag gaat over de onderwijsinspectie. Die kan ervoor zorgen dat een school echt werk maakt van het opleiden en het halen van die bevoegdheid, niet alleen via de lerarenbeurs, maar met name ook via andere instrumenten. Ik zou graag willen dat de inspectie er meer energie in steekt.
Minister Plasterk: Daar ben ik het mee eens. Als je weinig onbevoegde leraren hebt, is de volgorde als volgt. De onderwijsinspectie ziet eerst dat er heel veel onbevoegde leraren zijn. De vervolgvraag is dan: wat gaan wij er vervolgens aan doen? Ik ben het ermee eens dat daar je energie in moet gaan zitten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Als een school besluit om een docent voor een vak in te zetten waar hij niet bevoegd voor is, heeft de docent vrij weinig te zeggen over de bijscholing voor dat vak. De school besluit dat en de docent moet dat uitvoeren. Moeten wij de positie van de docent niet versterken in het besluit om hem onbevoegd les te laten geven?
Minister Plasterk: Het scholingsrecht is een individueel recht van een personeelslid. Een docent autotechniek die ook kookles geeft en daarin een bevoegdheid wil halen, kan dat gaan doen. Dat is zijn individuele recht.
De heer Jasper van Dijk (SP): Die docent kan dat gaan doen, maar heel vaak krijgt hij daar niet de ruimte voor. De school vraagt een docent om een vak te geven waarvoor hij niet bevoegd is, waarna de docent zegt dat hij dan ook graag zijn bevoegdheid ervoor wil halen, maar vervolgens gebeurt er niets. De positie van de docent daarin zou moeten worden versterkt.
Minister Plasterk: In principe kan zo’n docent gewoon die scholing gaan volgen. Dat is een individueel recht van die docent op dat moment. Of hij ook in dat vak les blijft geven, is inderdaad een andere zaak. Het is namelijk vaak een uit nood geboren situatie.
Voorzitter. Het derde blok heeft betrekking op de lerarenbeurs. De lerarenbeurs is een structurele maatregel. Deze zit nu voor 2010 voor 43 mln. in de begroting, maar dat bedrag loopt in de komende jaren op tot 85 mln. Het budget zal in principe gewoon verdubbelen.
Over het minder gebruiken van die lerarenbeurs in het vmbo ontstond zonet een heel interessante discussie. De heer Pechtold maakte er een aantal opmerkingen over. Ik weet dat er in het po 7500 keer succesvol gebruik van is gemaakt, in het vo, inclusief het vmbo, 3900 keer, in het mbo 1200 keer en in het hbo 830 keer. Het po is de grootste sector, dus het is ook redelijk over die sectoren verdeeld. Ik heb op dit moment geen cijfers om de indruk te onderbouwen dat er ondergebruikt wordt in het vmbo. Ik heb net met mijn medewerkers geprobeerd na te gaan of ik iets gemist heb, maar die informatie heb ik op dit moment niet. Voordat wij verklaren hoe het komt, is het eerst nog even de vraag of het waar is. Het punt van de heer Pechtold is wel relevant. Het zou kunnen dat men zich in het vmbo minder voelt uitgedaagd om dat te gaan doen. Dan zou het een probleem zijn. Wij delen de wenselijkheid hiervan in ieder geval politiek gezien, maar wij moeten bekijken of het uitvoerbaar is om dit voor het vo uit te splitsen naar het vmbo en de andere vormen van het vo.
De heer Pechtold (D66): Ik zie uw worsteling, maar houd vol, houd vol!
Minister Plasterk: De heer Jan Jacob van Dijk heeft gevraagd naar de ruimte voor de lerarenbeurs. In principe hebben zich daar in het afgelopen jaar 17 000 leraren voor aangemeld. Daarvan zijn er 13 500 beurzen toegekend. Er meldt zich ook altijd een aantal mensen aan dat er niet voor in aanmerking komt, bijvoorbeeld omdat men zich aanmeldt voor iets wat niet in de termen valt. Dat verklaart een deel van dat verschil. Er zijn er waarschijnlijk nog wel een paar over die net niet binnen deze ruimte kunnen worden geaccommodeerd. Die kunnen volgend jaar worden meegenomen. Dan is overigens het budget ook weer groter. Ik denk ook dat wij nog steeds een zeker stuwmeereffect hebben: in de eerste twee jaren waren er meer leraren die het altijd al hadden willen doen en die het vervolgens ook gingen doen. Ik denk dat wij de hele boel volgend jaar kunnen accommoderen. Je moet er altijd voorzichtig mee zijn om zoiets te zeggen, maar die verwachting heb ik wel.
Er is gevraagd waarom de middelen voor nascholing niet voor de lerarenbeurs worden gebruikt. Ten eerste is dat bijna niet nodig, omdat wij de capaciteit bijna met de lerarenbeurs zelf kunnen doen. Ten tweede is de nascholing van de leraren het budget van in de lumpsum. Het bedraagt circa €300 per persoon. Daar kun je niet echt een eerstegraadsbevoegdheid van gaan halen, het gaat dan echt om eens een keer een middag.
De vraag hoe ik de schoolleiders ga verleiden om die beschikbare gelden daadwerkelijk uit te geven, is eigenlijk bij interruptie beantwoord. De schoolleiders hebben daar in principe niet zo veel over te zeggen, omdat het het individueel recht van leraren zelf betreft om daar aanspraak op te maken. Dat wordt ook in bijna alle gevallen gehonoreerd.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Mijn vraag was in belangrijke mate of de minister ook onderzoek doet om te bezien of iemand die gebruik heeft gemaakt van een lerarenbeurs op dat moment zo de smaak te pakken heeft dat hij er ook mee door blijft gaan. Wordt dus nagegaan of de beurs een eenmalige impuls is geweest of dat daarmee wordt gezorgd dat die bekwaamheid permanent wordt onderhouden?
Minister Plasterk: Dat lijkt mij een nuttige suggestie. Wij zullen in de volgende rapportage bekijken of wij dat in beeld kunnen krijgen.
De heer Bosma (PVV): Ik heb ook nog een klein vraagje gesteld of elke opleiding die wordt gekozen of die kan worden gekozen, ook daadwerkelijk bijdraagt aan de waarde van het onderwijs. Er stond namelijk een aantal zaakjes op waarvan ik dacht: dit riekt naar zweven en neurolinguïstische gebeurens.
Minister Plasterk: Nu zijn neurowetenschappen net iets waar ik nog wel een beetje verstand van heb.
De heer Bosma (PVV): Neurolinguïstisch is Emile Ratelband en zo. Daar hebt u volgens mij geen verstand van.
Minister Plasterk: Misschien wel, maar er is ook – ik wil daarmee niet zeggen dat hij daar niet toe behoort – zeer serieuze neurolinguïstiek. Het is wel degelijk een wetenschappelijk vak. Nogmaals, of de heer Ratelband daartoe behoort, weet ik niet. Je kunt niet voor elke cursus vliegers oplaten scholingsfondsen krijgen; dat is nauwkeurig vastgelegd.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik heb de minister het verzoek gedaan om de schoolleiders te verleiden. Je ziet dat die lerarenbeurs als een tierelier loopt. Die leraren willen dus wel. Die schoolleiders gaan wel over de nascholingsbudgetten en kunnen die gelden uitgeven, maar die blijven dan zitten op een school. Van scholing vanuit de werkgever wordt vervolgens minder gebruik gemaakt. Goed werkgeverschap speelt hierbij een rol. Wil de minister daar een slinger aan geven?
Minister Plasterk: Ja. Ik begrijp de vraag. Dat heeft geen betrekking op die scholingsfondsen, maar op de nascholingsgelden. Daarbij zien wij een positieve ontwikkeling. Ik heb de cijfers ook hier. In het po is dat in 2008 gestegen tot 1,4% ten opzichte van 1% in 2006. In het vo is dat gestegen van 0,7% naar 1%. Dat is een goede ontwikkeling. In de beleidsreactie op het KNAW-rapport is aangekondigd dat staatssecretaris Dijksma samen met de PO-Raad nagaat hoe kan worden gestimuleerd dat meer nascholingsmiddelen worden ingezet voor rekenen en taal. Zij komt daarop terug.
De heer Dibi (GroenLinks): Dit punt heb ik ook aangesneden. Het is heel raar dat die lerarenbeurs zo succesvol is terwijl dat individuele recht, dat gewoon in de cao besloten ligt, zo weinig wordt gebruikt. De minister zegt dat staatssecretaris Dijksma daarop terugkomt voor het po, maar dat moet ook voor die andere sectoren zo zijn. Kan de minister met bijvoorbeeld staatssecretaris Van Bijsterveldt praten om te zorgen dat het ook in de andere sectoren gebeurt?
Minister Plasterk: Dat lijkt mij redelijk in het verlengde daarvan te liggen. Dat zeg ik toe. Ik zal het bij haar aankaarten.
Voorzitter. Het vierde blok heeft betrekking op de functiemix en de stand van zaken daarvan. Ik benadruk dat die functiemix net is begonnen en in een deel van het land nog helemaal niet. Heel veel effect kan er ook nog niet zijn. Ik sluit helemaal niet uit dat het hier en daar niet meteen van een leien dakje gaat. Het betekent toch een verandering. Er werd door diverse leden gevraagd naar de cultuuromslag. In zekere zin is het dat natuurlijk ook. In het actieplan hebben wij daar de basis voor gelegd en de afspraak daarover gemaakt. Dat moet nu worden geïmplementeerd.
Ik ga even de terreinen af om het precies te bespreken. In het voortgezet onderwijs zijn de eerste middelen die dit jaar beschikbaar zijn gekomen, bestemd voor scholen in de Randstad. Daar is men al wel begonnen met de invoering van de functiemix. Het is te vroeg om al iets te zeggen over de resultaten. De middelen voor het voortgezet onderwijs in de rest van Nederland komen conform de afspraak per januari 2010 beschikbaar.
In het primair onderwijs worden de middelen conform afspraak per 1 augustus 2010 verstrekt. Het is begrijpelijk dat er in de sector nog niet veel ontwikkeling zichtbaar is. Een van de leden vroeg of ik verwacht dat dit volgens schema zal verlopen. Ik denk dat men gewoon moet zorgen dat dit volgens schema zal verlopen. Wij hebben nog een klein jaar totdat het 1 augustus is. Men zal er klaar voor moeten zijn. Hopelijk leert men van de ervaringen in de vo-sector.
Dan het middelbaar beroepsonderwijs. De Kamer weet dat de gegevenslevering een voorwaarde was om de convenantmiddelen daadwerkelijk ter beschikking te stellen. Het heeft even geduurd voordat wij het eens waren met de MBO Raad over de gegevenslevering. Eind oktober is de regeling voor de aanvullende bekostiging ter versterking van de salarismix in de Randstadregio’s vastgesteld. De «salarismix» is een mbo-term voor de functiemix. Deze maand hebben de mbo-instellingen in de Randstadregio’s daarvoor aanvullende bekostiging ontvangen.
Ten slotte kom ik op het hbo. Van alle instellingen zijn inmiddels convenanten ontvangen. In december zal de eerste uitbetaling voor de hbo-instellingen plaatsvinden. Dat is de stand van zaken op dat terrein.
Mevrouw Besselink heeft gezegd dat scholen voortvarend aan de gang moeten met de functiemix. Er zijn verontrustende berichten over de bve-sector. Wat gaan wij eraan doen? Inmiddels is er overeenstemming met de MBO Raad over de gegevenslevering. Er moest even goed gedetailleerd worden gekeken. De afspraken in het convenant LeerKracht over de functiemix zijn inmiddels uitgewerkt in de regeling die per 30 oktober is gepubliceerd. Deze maand wordt de bekostiging ontvangen. Er is niets wat de instellingen belemmert om voortvarend met de versterking van de salarismix – zoals men het in het mbo noemt – aan de gang te gaan. Ik zal door middel van de voortgangsrapportage aan de Kamer en via de website www.functiemix.nl de vinger aan de pols houden en de Kamer over de voortgang informeren.
De heer Jan Jacob van Dijk heeft gevraagd of het hier en daar knelt, zoals op sommige gymnasia. Deze geluiden hebben mij ook bereikt. Vooropgesteld: het versterken van de functiemix wordt volledig door mij vergoed. De afspraak over het entreerecht LD is een afspraak tussen de sociale partners. Ik ben er niet verantwoordelijk voor. Voor een beperkt aantal scholen kan dit inderdaad flinke gevolgen hebben. Veel van die gevolgen kunnen worden opgevangen door bijvoorbeeld goed taak-, wervings- of formatiebeleid te voeren. De heer Jan Jacob van Dijk noemde het punt van het entreerecht: wanneer val je daar precies onder; als je één uur lesgeeft? Als het ergens op moeilijkheden stuit, kan natuurlijk in een lokaal cao-overleg dit punt aan de orde komen, mits men de functiemixdoelstellingen overeind houdt. Dat is van mijn kant de voorwaarde om die middelen ter beschikking te stellen. Het staat de sociale partners dan uiteraard vrij om nieuwe cao-afspraken over het LD-entreerecht te maken na afloop van de huidige cao-periode. De letter «O» staat voor «overeenkomst». Je mag er dus van uit gaan dat men het voor nu eens is.
Er is gevraagd of er criteria zijn voor de toekenning van de schaalpromoties. In het primair en in het voortgezet onderwijs zijn die criteria vastgelegd door de sociale partners in de bijlage van de convenanten en eventueel ook van de cao’s. In de mbo- en hbo-sector moet dat nog gebeuren. In het convenant is wel afgesproken dat opleiding zal meewegen in samenhang met werkzaamheden en verantwoordelijkheden.
Welke zekerheid hebben leraren dat die hogere schalen eerlijk worden toegekend? De criteria zijn een zaak voor sociale partners, zoals ik reeds heb gezegd. Op individuele scholen kan er naast de schoolleiding ook door de mr op worden toegezien. Ik houd de vinger aan de pols door onderzoek naar de toekenning van hogere schalen. In de volgende voortgangsrapportage zal de Kamer hier nader over worden geïnformeerd. Mijn indruk is dat in de verschillende sectoren hard wordt gewerkt aan een zo objectief mogelijke basis voor die toekenning.
De heer Dibi (GroenLinks): De minister heeft zojuist gezegd dat hij heel veel waarde hecht aan gesprekken met de bonden. De bond zegt eigenlijk dat de leraren te weinig betrokken worden bij de functiemix. Herkent de minister dat beeld?
Minister Plasterk: Ik zal zo’n signaal serieus nemen. Nogmaals, het is net begonnen. Misschien moet men nog enigszins aan elkaar wennen. Maar dat moet wel degelijk gebeuren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het gerucht gaat dat mbo-instellingen zeggen dat ze niets hoeven te doen aan de functiemix, omdat hierover volgens hen geen afspraken zijn gemaakt in het convenant. Als ik de minister goed beluister, zijn ze abuis, maar dit gerucht gaat wel op de scholen.
Minister Plasterk: De investeringen en de afspraken gelden voor de Randstad. Misschien is dat de reden voor die verwarring.
Voorzitter. De heer Bosma sprak van «physics envy»: waarom kun je nu niet zien hoeveel je erin stopt en hoeveel je eruit krijgt? De economische crisis is het perfecte antwoord daarop. Dat effect hadden wij bijvoorbeeld nooit ten tijde van Rinnooy Kan kunnen voorzien. Dit is een kleinburgerlijke conspiratietheorie in termen van de CPN.
Voor de verkorte opleiding bestaat geen accreditatiesysteem zoals voor de bama. Daarom is de kwaliteit ervan niet eenduidig vast te stellen. Wel zie ik het belang van kwalitatief goede korte opleidingen, in de eerste plaats voor de leraren zelf. Ik heb daarom opdracht gegeven tot een onderzoek waarbij wordt nagegaan of er mogelijkheden zijn om de regeling lerarenbeurs op dit punt te optimaliseren. De resultaten van het onderzoek zullen begin 2010 bekend zijn.
De heer Bosma heeft gezegd dat een groot deel van de 42-urige werkweek niet wordt besteed aan lesgebonden taken. Dat vindt hij veel. Uit een vergelijking door de OESO blijkt dat de Nederlandse docent relatief veel lesgeeft. In de niet-lesgebonden taken zit ook mentorschap, het voorbereiden van de lessen et cetera. Het is niet allemaal management- of vergadertijd. In het vo en in de po gaan wij in het komende jaar met experimenten van start om innovatiever te werken. In de cao wordt geregeld dat van de normjaartaak van 1659 uur 750 uur aan lesgeven wordt besteed. De discussie over uren lesgeven versus uren andere taken voert de Kamer ook regelmatig met collega Van Bijsterveldt.
Het klopt dat een kwart binnen vijf jaar vertrekt, maar een deel komt ook weer terug: 10 van de 25%. Het ouderwetse beeld van het onderwijs is dat het een klooster is waarvoor je uit idealisme kiest. Je trekt de deur achter je dicht en kunt er vervolgens 40 jaar lang niet meer in of uit. Het beeld dat het meer een gewoon onderdeel van de samenleving is – je kunt erin, je kunt eruit en er weer terug in – vind ik op zichzelf niet schadelijk. Dat laat onverlet dat wij natuurlijk moeten kijken of er een reden is dat docenten snel vertrekken. Dat zit ook in de analyse van de commissie-Rinnooy Kan. Een reden is bijvoorbeeld dat de lijn van de salarissen nog niet snel genoeg is gestegen. Omdat het actieplan nog niet volledig klaar is, is het mogelijk dat het effect van de uitstroom nog niet volledig is ondervangen. Bij de voortgangsrapportage in april kom ik specifiek op de uitstroom terug.
Mevrouw Besselink heeft gevraagd naar de beroepsregistratie. Het is belangrijk dat de beroepsgroep dat van onderop laat groeien. Gezien de diversiteit van de lerarenpopulatie is het goed denkbaar dat er beroepsgroepen van leraren ontstaan op bijvoorbeeld sectorniveau: po, vo et cetera. Er zijn ontwikkelingen die duiden op een proces van beroepsgroepvorming van onderop, bijvoorbeeld in het mbo. De recente oprichting van de beroepsgroep onderwijsondersteunend personeel, de LBOOP, wijst er ook op. Het is denkbaar dat er een netwerk van beroepsverenigingen ontstaat, dat uiteindelijk als platform voor leraren fungeert, ook wat betreft het register.
Er is gevraagd wat het professioneel statuut is. Leraren kunnen betere resultaten boeken als zij goed in positie zijn. Wij gaan wettelijk vastleggen dat dit op scholen moet worden vormgegeven. De leraren en het bevoegd gezag bepalen in onderling overleg op welke wijze zij dat doen en leggen dat vast in een professioneel statuut.
De heer Jan Jacob van Dijk heeft gezegd dat intercollegiale intervisie belangrijk is voor docenten. Hij heeft gevraagd of ik dat ga bevorderen. Ja. Staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft tijdens de begrotingsbehandeling toegezegd om van gedachten te wisselen met het veld en de lerarenopleiding over een pilot voor het verbeteren van de begeleiding voor beginnende leraren. Daarbij zal ook gekeken worden naar het instrument van de intervisie.
Ik kom op last in, first out. Het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden, zoals de ontslagregeling, is in principe een aangelegenheid van de sociale partners. Ik ben daarbij geen partij. De schoolleiding zelf is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid, zoals de inzet en de mobiliteit van het personeel. Ik kan hier niet in treden.
Hoe staat het met leeftijdbewust personeelsbeleid? In het convenant is afgesproken dat de sociale partners in het overleg voor 1 januari 2010 afspraken maken over het realiseren van een regeling voor levensfasebewust personeelsbeleid. Wij wachten dat af.
Er is gevraagd of beoordelingsgesprekken wel worden gevoerd. In het convenant is in elk geval afgesproken dat dit operationeel moet zijn. De meerderheid van het personeel heeft nu ten minste eenmaal per jaar een gesprek. In mijn monitoring van de beloningsmaatregelen blijf ik dat volgen. Overigens is alleen het hebben van een gesprek niet voldoende. Het moet ook in de juiste vorm worden gevoerd. Ik heb in andere organisaties gezien dat dit echt geleidelijk moet groeien. Men moet daar ook het nut van gaan inzien. Men ziet het vaak in eerste instantie als vervelend, omdat men zegt elkaar voldoende te spreken. Dat is onjuist en onverstandig. Een goed functioneringsgesprek is echt een belangrijk personeelsinstrument.
De Stichting van het Onderwijs start in 2010.
De vraag over de mannen voor de klas ligt op het terrein van collega Van Bijsterveldt. Zij kan daar via de pabo’s aandacht aan besteden. Ik was van plan om mede namens haar daar een en ander over te zeggen, maar strikt genomen is het mijn portefeuille niet.
Ik kom op het punt van de beroepsvereniging. Voor het vo en het po wordt onder coördinatie van de SBL gewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijk register. Na een periode van proefregistratie gaat in 2010 de registratie voor de sector vo van start. Het po start dit najaar met een proefregistratie. In 2010 start het mbo met de voorbereidingen.
Aan de functiemix is een aantal randvoorwaarden verbonden. Deze staan in het actieplan LeerKracht. Het gaat hierbij om de aanvullende bekostiging ten behoeve van differentiatie op basis van prestatie, opleiding en functiezwaarte. Het beloningsbeleid is de verantwoordelijkheid van de sociale partners en de scholen moeten ook hun beleidsvrijheid houden op dat gebied. Het is belangrijk dat ook de leraar in het vmbo kans maakt op een hogere schaal. Wij hebben hier al over gesproken. Het heeft ook te maken met de functiezwaarte. Ik ben het ook eens met de heer Jan Jacob van Dijk; het Van Dijkjes-debat blijft doorgaan. Ik blijf van mening dat het automatisme onwenselijk is, maar dat debat heb ik regelmatig gevoerd met de heer Jasper van Dijk.
Het onderzoek dat de heer Jasper van Dijk heeft gedaan onder leraren, heb ik met dank in ontvangst genomen. Ik heb gezegd dat er veel in staat wat ik deel. Nu de heer Jasper van Dijk zo regelmatig in kwantitatieve zin eruit citeert, mag ik er misschien bij aantekenen dat de sampling via de SP-website heeft plaatsgevonden.
De heer Jasper van Dijk (SP): De vragenlijst is ook naar scholen gestuurd.
Minister Plasterk: Goed, het onderzoek is lang niet alleen via de website gedaan, maar helemaal strikt genomen staat de representativiteit ervan niet 100% vast. Nogmaals, ik vind dat niet zo’n bezwaar, omdat alle informatie interessant is, maar voordat wij al te kwantitatief gaan duiden, moeten wij dit punt wel in het achterhoofd houden. De trend zie je bij andere zaken ook, maar omdat de heer Jasper van Dijk zo nadrukkelijk die getallen noemt, hecht ik eraan om te zeggen: of dat nu helemaal in die mate waar is, is vers twee.
De discussie over het promotiebeleid staat nog in de kinderschoenen en hangt ook samen met het feit dat de functiemixmiddelen er nog helemaal niet zijn in veel instellingen. Men moet daarmee ervaring opdoen. Een professioneel personeelsbeleid houdt wel degelijk in dat men een gesprek kan hebben met een leidinggevende over de vraag hoe men functioneert. Dat betekent wat mij betreft geen achterkamertjespolitiek. Dat het wel eens fout gaat, is een andere zaak. Je kunt ook leidinggevenden erop aanspreken als het niet goed gebeurt. Het moet dan ook vanuit de medezeggenschap en vanuit de vakbonden gebeuren. Onderdeel van je leidinggeverschap is dat je dit goed doet.
Er is over gesproken dat de schooldirectie het laatste woord heeft over een promotie. Het is altijd het bevoegd gezag dat vaststelt hoe iemand wordt aangesteld, op basis van de manier waarop dat in een instelling is georganiseerd. Het bestuur besluit niet of je promotie krijgt. Dit is een onderdeel van het personeelsbeleid, zoals dat door de direct leidinggevende wordt gevoerd. Daar zitten vaak ook consulenten of personeelsadviseurs bij om te zorgen dat mensen dat op een verstandige manier doen. Bij een aantal organisaties zit de personeelsmedewerker bij dat soort gesprekken, omdat mensen het anders niet goed zouden doen.
Mevrouw Dezentjé heeft gezegd dat zij voor prestatiebekostiging is en niet voor de functiemix. Dat gaat mij net een stapje te ver. Ik vind de functiemix juist een nuttig middel. Wij hebben ook afgesproken om het op die manier te doen. Mevrouw Dezentjé kijkt nu verbaasd. Heb ik haar misschien verkeerd gehoord?
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb niet over «prestatiebekostiging» gesproken, maar over «prestatiebeloning».
Minister Plasterk: Mijn excuses.
Voorzitter. Er wordt een zekere angst geproefd om te beoordelen en om beoordeeld te worden. Die proef ik hier en daar ook wel eens. Dat komt dan met de kanttekening dat het om een SP-onderzoek gaat. Uit dat onderzoek blijkt dat men hier en daar denkt: gaat het wel de goede kant op? Ik gun het het veld ook om daar enigszins aan te wennen en om dat niet als een bedreiging te ervaren, maar als een positief onderdeel te zien. Dat het hier en daar nog moet veranderen en dat hier en daar sprake is van het automatisme dat «wij allemaal in dezelfde sectie zitten en dus hetzelfde verdienen» geloof ik ook wel. Ik denk dat het goed is dat dit geleidelijk aan met moed, beleid en trouw verandert. Er is gezegd dat het niet overal zijn beslag heeft. Dat klopt, want dat komt pas in 2010. Er zou ook een cultuuromslag moeten komen. Wat mij betreft, zit die in het actieplan LeerKracht. De bedoeling daarvan is een cultuuromslag bereiken op dat punt.
De heer Pechtold heeft gevraagd hoeveel besluiten er zijn aangevochten bij de geschillencommissie. Daar heb ik thans geen inzicht in. Ik probeer er zicht op te krijgen ten behoeve van de volgende voortgangsrapportage. De dan beschikbare informatie zal ik met de Kamer delen.
De heer Pechtold (D66): Een toezegging.
Minister Plasterk: Ja. Ik ga het in ieder geval proberen, maar ik neem aan dat dit beschikbaar te krijgen is.
Voorzitter. De heer Pechtold heeft een vraag gesteld over lichamelijk opvoeding. Omwille van de tijd en de portefeuilleverdeling verwijs ik hem naar mijn collega voor het primair onderwijs, staatssecretaris Dijksma.
De heer Pechtold heeft verder gezegd dat er een inhaalslag moet plaatsvinden bij de salarissen. Dat is juist. Die zit in het actieplan LeerKracht. Daarover zijn wij het eens.
Hoe toets ik of de scholen voldoende middelen ontvangen? Structureel komt het beschikbare percentage overeen met de vastgestelde groeipercentages. Net zoals met de reguliere budgetten vallen de werkelijke kosten soms tijdelijk hoger of lager uit. Anders zou het individueel gedeclareerd moeten worden. In het uiterste geval moet men lokaal kijken of er aanpassingen in de cao nodig zijn, zolang die doelstellingen maar worden gehaald.
De nullijn, het referentiemodel als uitgang, is onderdeel van de huidige systematiek. Het is te vroeg om te spreken over de loonruimte in 2010. Eerst moet duidelijkheid komen over de loonontwikkeling in de markt. De minister van BZK is in eerste instantie als coördinerend minister aanspreekpunt voor de hele loonontwikkeling bij de overheidssector.
Er is geen doelstelling voor het gebruik van de lerarenbeurs per sector.
Zowel de heer Pechtold als mevrouw Dezentjé heeft gevraagd naar de beloofde brochure voor het primair onderwijs. Ik heb begrepen dat de sociale partners zich nu over de brochuretekst buigen. Het zou mooi zijn als ze die dit voorjaar kunnen laten uitkomen – zeg ik aanmoedigende zin – om de scholen te ondersteunen, voordat ze in augustus die functiemixmiddelen werkelijk gaan besteden. In het vo blijkt uit ervaring dat een dergelijke tripartiete brochure heel veel helderheid verschaft over die afspraken. In het vo hebben sociale partners een eigen procedure opgesteld over de promotiecriteria. Ik hoop dat dit voor het po als voorbeeld kan dienen.
Voor de kwaliteit van de pabo verwijs ik de Kamer naar collega Van Bijsterveldt. Zij heeft de Kamer geschreven dat zij in juni met een uitgebreidere rapportage naar de Kamer komt over de kwaliteit.
De heer Dibi heeft veel filosofische punten opengetrokken waarvoor de tijd enigszins ontbreekt. Hij heeft gevraagd of ik voor meer of minder bedrijfsmatig denken ben. Ik ben met hem tegen een primitieve vorm van bedrijfsmatig denken. In de afgelopen decennia is daarover hier en daar in de samenleving, misschien ook in het onderwijs, te veel in primitieve termen gedacht: het afrekenen op, alleen maar outputsturing zonder oog voor perverse prikkels et cetera. Het hele actieplan LeerKracht is doordesemd van de gedachte dat je de professionaliteit voorop moet stellen en niet alleen maar het afrekenen op targets. Bedrijfsmatig denken kan betekenen dat je zorgt dat de boel goed georganiseerd is, dat het proces efficiënt gebeurt en ook dat er niet te veel wordt vergaderd. In die zin denk ik dat wij het er allemaal over eens zijn dat dit op dat soort punten wel moet gebeuren.
De heer Dibi heeft verder gevraagd of ik het eens ben met de stelling dat een bestuurder binding moet hebben met het onderwijs. Ik ben het daar volledig mee eens. In zijn algemeenheid is het ook wenselijk – dat heb ik ook in allerlei gremia benadrukt – dat mensen die leiding geven op bijvoorbeeld een universiteit, voortkomen uit de academische wereld. Een aantal universiteiten wordt geleid door mensen die ambassadeur of wethouder van een grote stad zijn geweest. Zij doen dat ook uitstekend. Het is kennelijk geen wet van Meden en Perzen. Om absoluut te zeggen dat elke leidinggevende van een onderwijsinstelling een paar uur per week voor de klas zou moeten staan, stuit alleen al op het bezwaar dat je bekwaamheidseisen moet hebben om voor de klas te mogen staan. In de bekwaamheidseisen voor een schoolleider staat niet dat hij een lesbevoegdheid moet hebben.
Ik heb gezegd dat wij ook in een andere context met leraren praten. Zo heb ik de LerarenKamer genoemd en niet te vergeten de vakbonden.
De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording. Sowieso dank ik hem voor de uitgebreide rapportage. Dat mag ook wel even gezegd worden, omdat wij meer hebben gekregen dan waar wij om hebben gevraagd. Ik ben blij dat het aspirientje van vanochtend nog steeds werkt.
Ik ben ook blij dat de eerste kou uit de lucht is met betrekking tot het advies van de Onderwijsraad, in ieder geval met betrekking tot de elementen uren schrijven en beoordeling door leerlingen. Wat betreft klassengrootte staat het allemaal nog, maar daar komen wij later over te spreken. Ik schrik er wel van – en velen met mij – dat er een soort nieuw idioom lijkt te zijn geopend.
Het «bevoegd» en «onbevoegd» blijft toch vreemd. Er zijn allerlei maatregelen aangekondigd, zoals www.bevoegd.nl. Ik vind het allemaal hartstikke goed, net zoals andere maatregelen. Ik vrees dat het onvoldoende is. Er is tijd en er is geld, dus waar schort het dan aan? Ik denk dat het probleem gewoon in de lerarenkamer zit en bij de bestuurders, die onvoldoende besef hebben van personeelsbeleid. Wellicht moeten wij meer gaan denken in de richting van dwang.
Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de toezeggingen. Er is toegezegd om te kijken naar de vraag hoe de schoolleiders meer de nascholingsgelden kunnen gaan inzetten. Daarnaast is er een toezegging gedaan om in het kader van de bevoegdheid en de onbevoegdheid eens goed te kijken of de kwaliteitseisen nog voldoen. Wij moeten ook even kritisch gaan kijken naar de motie die er nog ligt en wij zullen er voor dinsdag op terugkomen. De minister gaat met de toezeggingen precies doen wat wij willen. De motie lijkt mij dus overbodig, maar goed, zij is van de heer Jasper van Dijk.
Ik heb niet gevraagd wat het professioneel statuut is, maar hoe het ermee staat. Wellicht kan de minister die vraag vanwege de tijd schriftelijk beantwoorden.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Het onderwerp leraren is in belangrijke mate een zaak van de sociale partners, waarbij zowel de werknemers als de werkgevers in belangrijke mate bepalen hoe het precies met de toekomst van het vak gaat. Er is toch ook een specifieke verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs en de docenten goed is. Dat is de reden waarom wij daar regelmatig met elkaar over van gedachten kunnen wisselen. In dat kader heb ik een aantal suggesties aan de minister gedaan, zoals het lifo-aspect. Ik ga ervan uit dat de minister dit element nog een keer naar voren zal brengen.
Ik dank de minister voor zijn vele antwoorden. Een van de onderwerpen waarover ik in eerste termijn niets heb gezegd, maar dat volgens mij ook van belang is, is de kwaliteit van docenten in het hoger onderwijs. Vorige week is toevallig even over dit onderwerp van gedachten gewisseld. Aan die groep worden totaal geen bevoegdheidseisen aan gekoppeld. Hoe kijkt de minister daar tegenaan?
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Ik maak mij er grote zorgen over dat mbo-docenten met één bevoegdheid ieder vak kunnen geven. Het is goed dat de minister daarnaar gaat kijken. Wij komen daarop terug.
Dan de twee punten van de positie van de leraar ten opzichte van de schoolleiding. Als de schoolleiding beslist dat een docent een vak gaat geven waar hij niet voor bevoegd is, dan zou je kunnen voorstellen dat die docent daar ten minste mee zou moeten kunnen instemmen. Tevens zou hij een uitbreiding van de taakomvang moeten hebben, opdat hij zich kan bijscholen voor dat vak. Deze punten worden ook in de brief van de AOb aangegeven. Die brief kan ik de minister doen toekomen, maar ik denk dat dit wel een belangrijk punt is.
Met het punt van de bestuurders voor de klas ben ik het principieel wel heel erg eens. De minister zegt: de bestuurder moet binding hebben. Graag, maar daar is natuurlijk geen garantie voor. Het is heel goed als de bestuurders een dagdeel voor de klas gaan staan en als zij geen bevoegdheid hebben, moeten zij die maar gaan halen.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Werken in het onderwijs moet leuk zijn en dat is het ook, maar het moet nog leuker zijn. Dit betekent dat een leraar de ruimte moet hebben om zijn vak uit te kunnen oefenen. Het moet betekenen dat hij zich verder kan ontwikkelen door scholing. Het moet ook betekenen dat een goede leraar meer verdient. Deze punten staan wat mij betreft bovenaan als basis voor leuk werken in het onderwijs.
De vraag of scholen bij het toekennen van de functiemix klaar zijn voor hun taak in 2010 is volgens mij niet beantwoord. Ik kan het gemist hebben, maar ik heb niet de indruk dat er een antwoord op is gekomen. De AOb heeft ons er een brief over gestuurd. Daarin werd de indruk gewekt dat de scholen daar bij lange na niet klaar voor zijn, en dat is natuurlijk zorgelijk.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Wat mij betreft, is dit AO weer een kleine stap in de goede richting. Ik dank de minister daarvoor. Ik heb genoteerd dat het ministerie gaat proberen om de website compleet te maken door die 40 scholen eraan toe te voegen. Ik ben blij met de inspanning van de minister. Ik denk dat zijn ambtelijke invloed ongeëvenaard is om een onderscheid te maken naar het soort onderwijs waar de lerarenbeurs terechtkomt. Wij moeten tevens ervoor proberen te zorgen dat het gebruik ervan in achterstandswijken en op vmbo-scholen omhoog gaat. Dat zie ik als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatverplichting van de minister.
Ik heb nog geen antwoord gekregen op de vraag over de leerplusschool. Ik heb gezegd dat het daar 20% slechter gaat qua aantal onbevoegde leraren. Daar zou ik graag een antwoord op hebben.
Een punt dat ik niet in eerste termijn noemde, gaat over de samenwerkingsverbanden: de regionale sbo’s. Tijdens de begrotingsbehandeling in 2008 is een motie van mij aangenomen waarin de regering werd verzocht, de financiering van de regionale samenwerkingsverbanden na 1 januari voort te zetten. Eerder heeft daar een amendement-Lambrechts al voor gezorgd. Nu is mijn vraag waarom deze middelen in de begroting voor 2010 niet meer terug te vinden zijn, terwijl dit mij juist voor de economische achterstandsregio zo van groot belang lijkt.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik ben het op de meeste punten met de minister eens. Ik heb nog wel drie puntjes.
In de eerste plaats de onbevoegde docenten. Wij hebben een website, de inspectie gaat controleren en er zijn verschillende bewindslieden op verschillende terreinen bezig, maar ik heb behoefte aan een samenhangender plan van aanpak van het kabinet: wat gaan wij met de onbevoegde docenten doen en waar staan wij dan op een gegeven moment? Kan de minister zoiets aan de Kamer opsturen? Wij kunnen dan een groot debat hebben over de onbevoegde docenten.
In de tweede plaats de functiemix. Wij staan aan het begin. Ik vraag de minister om heel erg betrokken te zijn bij de totstandkoming van de functiemix. Let op al die kinderziektes en zorg ervoor dat het vanaf het begin ook om kwaliteit gaat.
In de derde plaats de onderwijsbestuurders. Op dit punt ben ik het gewoon niet met de minister eens. De meeste onderwijsbestuurders komen niet uit het onderwijs en komen ook niet in de klas. Het zou toch mooi zijn als de minister hen aanspreekt in bijvoorbeeld een gesprek met de sectorraden en vraagt of zij bereid zijn om zelf een richtlijn of wat dan ook te ontwikkelen om een paar uur per week voor de klas te staan. Ik denk echt dat dit de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt.
Minister Plasterk: Voorzitter. De heer Bosma moet er vandoor. Daarom ga ik direct door naar de punten van mevrouw Besselink. Ik heb een toezegging gedaan op het punt van de bevoegdheid. Ik denk dat daar ook de vraag van de heer Dibi aan gekoppeld kan worden om de Kamer te informeren. Dat kan dan in een keer door.
Het wetsvoorstel over het professioneel statuut ligt bij de Raad van State.
De heer Jan Jacob van Dijk vroeg of ik de suggesties over bijvoorbeeld lifo mee wil nemen. Dat zeg ik toe.
Verder vroeg de heer Jan Jacob van Dijk naar de kwaliteit van de docenten in het hoger onderwijs. Ik ben het met hem eens. Ik ken die wereld net zo goed als hij. In het hoger onderwijs maakt men voornamelijk carrière op basis van wetenschappelijke prestaties. Niemand informeert eigenlijk of men nog een beetje les kan geven, maar ook bij de VNSU, in de universitaire sector, is het besef van het belang van onderwijs naast onderzoek als core business sterk toegenomen. In het hbo was dat overigens al meer zo. Men legt daar in alle strategische plannen heel veel nadruk op. Dat was ook wel nodig; dat ben ik met de heer Jan Jacob van Dijk eens.
De heer Jasper van Dijk vindt dat – en de heer Dibi vindt dat geloof ik ook – alle bestuurders voor de klas moeten en dat zij maar hun bevoegdheid moeten halen als zij die niet hebben. Ik vind dat hiermee miskend wordt wat het betekent om een bevoegdheid te halen. Wij hebben inderdaad bij de TU Delft een uitstekende voorzitter van het college van bestuur, die voorheen ambassadeur te Peking was. Moet hij nu een hoogleraarbevoegdheid gaan halen om daar les te geven?
De heer Dibi (GroenLinks): Dat heb ik niet gezegd. U maakt er een karikatuur van!
Minister Plasterk: Je moet wel voor de klas kunnen staan.
Voorzitter. De heer Dibi heeft gezegd dat de meeste onderwijsbestuurders niet uit het onderwijs komen. Dat verschilt echter per sector. In de po-sector verwacht ik meer mensen met een onderwijsachtergrond dan bijvoorbeeld in de hbo-sector. Als de heer Dibi daar cijfers over heeft, zie ik ze graag. Ik neem overigens aan dat wij die op het departement ook hebben. Het belangrijkste is dat de bestuurders hun werk goed doen. Nogmaals, ik ben het eens met de attitude dat je zegt: het is goed voor het onderwijs als veel bestuurders gewoon zelf weten waar zij het vakinhoudelijk over hebben. Het is de ideale vorm van leiding als je een organisatie leidt waarover je met het gezag van de vakman over kunt spreken. Een absolute voorwaarde is het echter niet. Ik zie namelijk heel goede bestuurders die deze achtergrond niet hebben.
Ik heb geprobeerd antwoord te geven op de vraag van mevrouw Dezentjé of men per sector klaar is voor de functiemix. Ik heb gezegd dat men binnen het po kan proberen om een voorbeeld te nemen aan de ervaring in het vo. Men zal klaar moeten zijn voor die taak.
Ik dank de heer Pechtold voor het signaleren. Het was mij werkelijk niet opgevallen dat de opsplitsing in de drie sectoren, het verschil in het gebruik van de lerarenbeurs tussen het vmbo en de rest van het vo, eigenlijk wel interessant is. Wij gaan dat doen.
Aan de leerplusscholen zal ik aandacht besteden om te bekijken of wij het gebruik van de lerarenbeurs daar kunnen stimuleren. Is dat een adequate reactie?
De heer Pechtold (D66): Ik heb gevraagd naar de regionale samenwerkingsverbanden. De middelen daarvoor zijn weg.
Minister Plasterk: Ik kom daar zo op terug.
Voorzitter. Ik ga eerst nog in op een vraag van de heer Dibi. Ik heb een toezegging gedaan op het punt van het rapporteren over de onbevoegden in combinatie met de vraag van mevrouw Besselink.
De boodschap van het betrokken zijn bij de functiemix is doorgekomen. Ik realiseer mij dat als het niet goed gaat, ik volgend jaar weer heel hard kan roepen dat de werkgevers en werknemers erover gaan, maar dan zijn wij allemaal niet gelukkig. Wij hebben er immers allemaal belang bij dat het gebeurt. Voor zover ik die verantwoordelijkheid kan invullen, zal ik in ieder geval door de vinger aan de pols te houden, zorgen dat ik dit het komend jaar ga doen.
Tot slot de vraag van de heer Pechtold. Met de middelen uit het Convenant OCW-SBO kunnen ook de overige platforms worden ondersteund. Dat gebeurt vraaggestuurd.
De heer Pechtold (D66): Kan de minister deze vraag schriftelijk beantwoorden? Er waren gelden voor. Die gelden hebben wij een paar jaar veiliggesteld, maar ik kan die nu niet meer vinden.
Minister Plasterk: Volgens mijn medewerkers zijn die middelen daarvoor binnen het convenant gereserveerd en kunnen ze daarvoor worden ingezet. Beantwoordt dit de vraag van de heer Pechtold voldoende, zodat wij geen brief hoeven sturen?
De heer Pechtold (D66): Ik ga het na, maar voor dit moment is het afdoende.
– De minister heeft toegezegd dat de reactie van het kabinet op het advies van de Onderwijsraad over de productiviteit dit voorjaar komt.
– Naar aanleiding van het onderzoek van de onderwijsinspectie naar de bevoegdheid in het mbo ontvangt de Kamer een beleidsreactie. De vraag is alleen wanneer die ongeveer kan worden verwacht. Voor het eind van het jaar?
Minister Plasterk: Het eerste kwartaal van 2010.
De voorzitter: Het eerste kwartaal van 2010.
– De minister zal met staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart overleg voeren inzake een onderzoek hoe het gebruik van nascholingsmiddelen in het voortgezet onderwijs en het mbo kan worden gestimuleerd. Ik neem aan dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Minister Plasterk: Door de staatssecretaris.
De voorzitter: Uiteraard.
– Bij de voortgangsrapportage Leraren komt de minister terug op de uitstroom. Hierin wordt getracht ook een overzicht van de geschillenbeslechting te verschaffen.
Ik dank allen voor hun bijdrage aan dit debat.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).