Vastgesteld 11 december 2008
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 29 oktober 2008 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 september 2008 over het Besluit zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs (27 923, nr. 65);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 september 2008 inzake de nota Werken in het Onderwijs 2009 (27 923, nr. 67);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 september 2008 inzake de financiële gevolgen van het Convenant LeerKracht van Nederland voor individuele leraren po en vo (27 923, nr. 66);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 januari 2008 inzake monitoring van de doelstellingen en resultaten van het Actieplan LeerKracht van Nederland (27 923, nr. 49);
– de brief van staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 september 2008 inzake het Rapport van bevindingen bij jaarverslagen 2007 PF en VF (31 700-VIII, nr. 4);
– de brief van staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 april 2008 inzake de totstandkoming van de kwaliteitsagenda lerarenopleidingen (27 923, nr. 52);
– de brief van staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 mei 2008 met de reactie op de brief van de commissie over effecten van accreditatie en de macrodoelmatigheidtoets hoger onderwijs (28 879, nr. 18);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 juni 2008 inzake het advies Richtpunten bij onderwijsagenda’s (31 332, nr. 4);
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 september 2008 met de beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies Richtpunten bij onderwijsagenda’s (31 332, nr. 6);
– de brief van staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 september 2008 inzake Krachtig meesterschap, kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008–2011 (27 923, nr. 68).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Roefs Griffier: De Kler
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Op het moment dat wij voor de eerste keer met de bewindspersonen spraken, hebben wij helder geformuleerd wat onze doelstelling en onze ambitie voor de komende periode is. Wij willen kwalitatief goed onderwijs. Wij hebben heel goede leraren nodig om dat te realiseren, want wij weten dat leraren het verschil maken. Leraren zijn de personen die in belangrijke mate kunnen bepalen of een school goed of zwak is. Dat komt steeds vaker uit onderzoeken naar voren. Om die reden is het van groot belang dat wij met elkaar spreken over de kwaliteit van de leerkrachten. Lerarenopleidingen spelen daar een cruciale rol in om ervoor te zorgen dat die doelstelling van goed gekwalificeerde leerkrachten gerealiseerd wordt.
In de afgelopen periode is een kwaliteitsagenda voor lerarenopleidingen gepresenteerd. Als gevolg daarvan is in de periode 2005 tot 2008 een duidelijke verbetering zichtbaar geworden. Dat heeft ook de onderwijsinspectie helder aangetoond. Duidelijk is dat er wat dat betreft stappen vooruit zijn gezet. Het nut van het instrument is dus aangetoond, maar het kan misschien nog beter. Het is goed om voor de komende periode heldere ambities te formuleren voor de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Dat zal er uiteindelijk toe leiden dat het Nederlandse onderwijsstelsel, dat naar mijn overtuiging nog steeds goed is, nog meer zal verbeteren.
Wij hebben eerder gevraagd om heldere eindtermen te formuleren voor de lerarenopleidingen. De lerarenopleidingen moeten in ieder geval aan minimale kwaliteitseisen voldoen, waarbij het niet uitmaakt of het om een lerarenopleiding in Amsterdam of in Groningen gaat. Dan heb ik het vooral over de major. Wij vinden het goed dat daar nu eindtermen voor geformuleerd worden. Wij hopen dat de sector, die dit in belangrijke mate zal doen, ambitieus is en niet minimalistisch gaat invullen. De sector moet een heldere ambitie formuleren voor wat in ieder geval terug moet komen. Ik daag de sector uit om het niveau hoger te laten zijn dan wat nu voorligt en in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Wat mij betreft mag een docent, zeker wanneer hij in het primair onderwijs aan het werk gaat, in de toekomst het leerlingvolgsysteem en alles wat daaraan vastzit, goed begrijpen. Hij moet inzicht hebben in de wijze waarop getest wordt, hoe hij de resultaten moet interpreteren en dat vertalen in nieuwe lesprogramma’s. Dergelijke nieuwe elementen moeten in de eindtermen naar voren komen. Ik ben geen groot voorstander van een centraal eindexamen voor hbo-instellingen. Wel moeten er landelijke eindtermen worden geformuleerd.
Wat de kwaliteit en de landelijke eindtermen betreft is mij opgevallen dat wij er in belangrijke mate van uitgaan dat dit via de accreditatie op een goede manier vormgegeven wordt. Het verbaast mij ten zeerste dat er al heel veel VBI’s aan het werk zijn geweest om te onderzoeken hoe het ervoor staat bij pabo’s en andere lerarenopleidingen, dat men het rapport gestuurd heeft aan de NVAO en dat de NVAO vervolgens te kennen geeft dat het nog wel een jaar duurt voordat accreditatie plaatsvindt. De heer Van der Vlies heeft daar vragen over gesteld en daar ook een antwoord op gekregen, maar ik ben niet tevreden met dat antwoord. Ik vind het te gek om los te lopen dat het een jaar duurt voordat geaccrediteerd wordt. Dat is geen helder signaal aan de opleidingen. Zij hebben er alles aan gedaan om het voor elkaar te krijgen. Dan moet de overheid daarop adequaat reageren.
Ik ben er een groot voorstander van wanneer er binnen de pabo’s, met name in de minors, veel meer differentiatie komt en dat er meer ruimte komt voor specialismen. Ik denk aan specialismen voor onderbouw, bovenbouw, ICT, bewegingsonderwijs of vmbo-opleidingen. Ik vind niet dat Den Haag moet voorschrijven wat de opleidingen moeten doen, maar zij moeten wel de ruimte hebben om tot differentiatie te komen. Dat zal leiden tot een betere aansluiting tussen pabo en tweedegraadsopleidingen, zodat iemand die de pabo gevolgd heeft, nog binnen een jaar de tweedegraadsopleiding kan halen. Het voorstel om het voor wo-bachelors mogelijk te maken om via een minor de docentbevoegdheid te halen wordt van harte ondersteund. Het kabinet stelt voor om eisen te verbinden aan de instroom om de kwaliteit aan het einde van de rit te verbeteren. Gaat het dan alleen om mbo of ook om havo en vwo? Wat ons betreft gaat het in belangrijke mate om de mbo’ers. Een havo- of vwo-diploma moet toereikend zijn voor een hbo-opleiding.
Het gaat erom dat mensen het aantrekkelijk vinden om in het onderwijs aan het werk te gaan. Dat betekent dat mensen ambitie mogen hebben, dat zij carrièreperspectief hebben, dat zij een loopbaan kunnen plannen in het onderwijs. Het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs heeft het voorstel gedaan voor junior-, medior- en seniorfuncties in het onderwijs. Dat is een heel goede manier om daarmee om te gaan. Iemand die afkomstig is van een lerarenopleiding, begint binnen het onderwijs in een juniorfunctie. Hij gaat zich daarna ontwikkelen, zal meer ervaring opdoen en verwerft daarbij nieuwe competenties. Hij kan dan doorgroeien naar een mediorfunctie. Uiteindelijk kan hij in een seniorfunctie terechtkomen. Daarmee wordt echt perspectief geboden op een onderwijscarrière, zodat niet gevlucht wordt naar een managementfunctie. Dat element missen wij voor een deel in de plannen van het kabinet. De invalshoek van het kabinet is die van een functiemix. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover?
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Dit neigt naar een prestatiebeloning, waar de VVD-fractie zich al veel eerder voor heeft uitgesproken. Ook de VVD-fractie wil geen functiemix maar beloning naar prestatie. Dat zal misschien leiden tot gedoe in de lerarenkamer, waar men zo bang voor is, maar het moet kunnen dat de een meer verdient dan de ander op basis van betere prestaties, bijvoorbeeld wanneer een leraar eigen lesmethodes ontwikkelt, beter is bijgeschoold of betere diploma’s op zak heeft. Waarom pakt de heer Van Dijk niet wat meer door om dat te realiseren?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Nu lijken de heren Jasper van Dijk en Jan Jacob van Dijk wat de naam betreft veel op elkaar, wat het kapsel betreft ook nog wel, maar wat de standpunten betreft niet zo heel erg. Mevrouw Dezentjé brengt nu een argument naar voren van de heer Jasper van Dijk, namelijk dat hij bang was voor gedoe in de lerarenkamer. Daar ben ik nooit bang voor geweest. Ik heb altijd gezegd dat goede docenten gestimuleerd moeten worden om binnen het onderwijs carrière te maken. Dit idee heeft de CDA-fractie steeds op tafel gelegd. Wij dachten dat dit doel in belangrijke mate bereikt kon worden met de functiemix. Wij hebben daar vlak voor de zomer met de minister over van gedachten gewisseld, maar eigenlijk is die functiemix te mechanisch. Daarom breng ik dit element naar voren om kwalitatief goede docenten voor het onderwijs te behouden.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Is een prestatiebeloning dan niet veel effectiever? Dan wordt beloond op basis van wat de leraar in huis heeft. Prestatiebeloning lijkt veel meer tegemoet te komen aan het uiteindelijke doel van de heer Van Dijk, waarbij de leraar gemotiveerd blijft om in het onderwijs te werken en niet vlucht naar het management.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wij kunnen hier bekvechten over wat wij precies verstaan onder prestatiebeloning, maar het gaat mij erom dat wij een leraar carrièreperspectief bieden. De groei van junior naar medior en senior betekent ook dat er hoger beloond zal worden. Dat betekent ook meer verantwoordelijkheid en een ander type werkzaamheden binnen het onderwijs. Dat zie ik als een vorm van prestatiebeloning. Ik denk dat dit de manier van belonen is waar men in het onderwijs op zit te wachten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik constateer dat mevrouw Dezentjé en de heer Jan Jacob van Dijk wellicht op het kapsel na meer op elkaar lijken dan de heer Jan Jacob van Dijk en ik. Beiden pleiten voor een vorm van prestatiebeloning. Ik ben behoorlijk verbaasd over dit voorstel voor een junior-, medior- en seniordocent. Stel je voor, je komt van je lerarenopleiding, je hebt vier jaar hard gestudeerd, je krijgt je diploma en dan mag je van het CDA juniorleraar worden, dus nog net geen echte leraar. Dat moet dan ook nog eens vertaald worden in beloningen. Ik kan mij voorstellen dat het management het wel ziet zitten om daarin naar beneden te gaan differentiëren. Meent de heer Jan Jacob van Dijk dit echt? Zo ja, is dit een hard voorstel of is dit alleen maar weer een proefballonnetje?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik dacht dat u mij zo langzamerhand wel kende. Ten eerste meen ik alles wat ik hier zeg ook echt. Ten tweede verstaat u het weer op de manier waarop u het wilt verstaan. U ziet hier alleen maar een voorstel tot downgrading in. Dat is nu juist niet het voorstel. Iemand die van de universiteit afkomt, komt bij een overheidsorganisatie terecht in een juniorbeleidsmedewerkersfunctie. Is zo iemand dan geen beleidsmedewerker? Ja, wel degelijk. Hij begint alleen onderaan de ladder. Hij verricht werkzaamheden die passen bij de functie van beleidsmedewerker. Hij heeft de mogelijkheid tot bijscholing, om zich verder te ontwikkelen en zo door te groeien naar mediorniveau en seniorniveau. Dat hoeft niet, maar het mag. Datzelfde geldt ook voor een juniorfunctie in het onderwijs. Een beginnend leraar heeft de volledige verantwoordelijkheid voor wat er gebeurt binnen een klas, maar heeft misschien nog niet de positie om ook andere docenten te begeleiden of een spiegel voor te houden. Misschien houdt hij zich nog niet bezig met het ontwikkelen van eigen toetsen of van nieuw lesmateriaal. Dat zijn zaken die bij een medior- of seniorfunctie horen. De een kan dat heel snel doen en de ander doet daar wat langer over. Dat is het idee erachter. U moet eens af van het idee dat iedereen die van de opleiding afkomt, alles meteen kan. Keer op keer komt helder naar voren dat een leraar die net afkomstig is van een lerarenopleiding, een uitstekende gereedschapskist aan instrumenten heeft meegekregen, maar dat hij in de praktijk moet leren welk instrument hij het beste kan hanteren om zijn doel te bereiken. Het is net als met een autorijbewijs. U hebt dat wellicht ook eens gehaald. Iemand die net zijn rijbewijs heeft gehaald, heeft daarna nog wel wat tijd nodig om goed auto te kunnen rijden.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik begrijp dat u voorstelt dat mensen die net hun rijbewijs hebben gehaald, alleen nog in een skelter mogen rijden met een juniorrijbewijs. Ik vind het een motie van wantrouwen aan het adres van leraren die een volledige bevoegdheid hebben. U wilt een differentiatiestelsel invoeren dat alleen maar zal leiden tot de verdeeldheid waar ik zo bang voor ben. Ik constateer dat u nog niet hebt gezegd dat dit een hard voorstel is. Gaat u het doen of blijft het bij een proefballonnetje?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): U zou het rapport van het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs nog eens moeten lezen. Daaruit blijkt dat er op dit moment één belemmering is om dit definitief in te voeren, namelijk dat er in de cao bepalingen moeten worden gewijzigd. Daar ga ik niet over. Het is een suggestie die ik aan sociale partners wil doen. Wij hebben op dit moment al het systeem van LA-, LB-, LC- en LD-functies. Daar zitten voor een deel al die beloningsverschillen in. Ik snap niet waar u nu een probleem van maakt. Waar wilt u nu die grote rotzooi over trappen? U suggereert – en dat neem ik u echt kwalijk – dat de juniordocent die ik voorstel geen volwaardige docent is. Natuurlijk is dat wel een volwaardige docent, maar u kunt niet ontkennen dat iemand die net van de opleiding afkomt een totaal ander functieprofiel of totaal andere mogelijkheden heeft dan iemand die al tien of vijftien jaar in het onderwijs werkzaam is.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik heb het voorstel van de heer Jan Jacob van Dijk aangehoord en ik ben benieuwd hoe zijn voorstel zich verhoudt tot het voorstel dat voorligt. Daarin wordt ook verwezen naar het rapport van het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs, waarin wordt gerept over twee soorten leraren: de startbekwame en de excellente. Kan hij aangeven wat het verschil is tussen zijn voorstel en het voorstel van dit landelijk platform en wat de meerwaarde van zijn voorstel is?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als u het rapport van het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs had gelezen, zou u hebben gezien dat men daar tot een driedeling komt: junior, medior en senior. De staatssecretaris heeft het voorstel overgenomen door een onderscheid te maken tussen startbekwame en excellente leraren. Mijn voorstel is om daar een tussencategorie bij te maken. Dat is het enige wezenlijke onderscheid met het voorstel van de staatssecretaris.
De heer Bosma (PVV): Hoe verhoudt zich dit tot het huidige stelsel van LA-, LB-, LC- en LD-functies? Moet dat stelsel helemaal op de helling?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het gaat mij er niet om dat het hele stelsel op de helling moet. Ik wil dit koppelen aan LA-, LB-, LC- en LD-functies. Er moet helder worden geformuleerd dat dit extra competenties zijn. De functiemix die is voorgesteld lijkt in belangrijke mate een bijna mechanisch instrument te worden, terwijl het veel meer zou moeten gaan om de ambitie die docenten en scholen moeten hebben om de kwaliteit sterk te verbeteren. Dat zie ik wel gebeuren bij dit voorstel voor junior, medior en senior.
De heer Bosma (PVV): Moet ik het zo zien dat iemand met LA per definitie junior wordt? Of kun je ook junior worden met LC? Hoe verhoudt die nieuwe titulatuur die u voorstelt, zich tot de LA-, LB-, LC- en LD-functies?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): In principe ben ik ervoor om de junior een LA-functie te geven. Het voortgezet onderwijs kent de LA-functie echter niet, dus wat dat betreft zal het de LB zijn. De medior zal de LC zijn en de senior de LD.
De heer Bosma (PVV): Dus het enige wat u voorstelt, zijn gewoon nieuwe woorden bij een bestaand loongebouw?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Nee, er zit een wezenlijk verschil in. De functiemix is heel mechanisch vastgesteld: zoveel zou er aan percentages moeten komen. Ik vind dat er meer naar de ambitie van de docenten moet worden gekeken door met extra kwalificaties te werken. In de functiemix is het mogelijk om als beginnend leraar een LC- of LD-functie te hebben. Ik ben ervoor om te beginnen met een startfunctie: een LB-functie met doorgroei naar een LC- of LD-functie.
Voorzitter. Mij is opgevallen dat het scholingsbudget binnen scholen voor docenten niet volledig benut wordt. Scholen moeten het als een uitdaging zien om daar meer gebruik van te maken.
Het is voor zijinstromers een vrij groot probleem om de elders verworven competenties snel erkend te krijgen. Mensen moeten veel te lang wachten voordat die competenties gekwalificeerd worden en men bevoegd wordt, met alle gevolgen van dien. Kan daar meer vaart achter worden gezet?
Tot slot het volgende. Er moet meer contact zijn tussen de opleidingen en de afnemers van de opleidingen. Voor heel veel hbo-opleidingen wordt benadrukt dat er volledig contact moet zijn met de afnemers en met het bedrijfsleven. Het verbaast mij dat nog niet elke hbo-lerarenopleiding volledig contact heeft met het voortgezet onderwijs. Wat het primair onderwijs betreft klagen studenten over dat er wel wat meer ambitie zou mogen zijn. Dat roept bij mij de vraag op waarom men dat niet eerder ter kennis heeft gebracht in de opleidingscommissie binnen hbo-instellingen. Ook daar ligt een mogelijkheid. Dat heb ik eerlijk gezegd nog niet terug zien komen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Het Actieplan LeerKracht heeft een paar goede onderdelen: minder periodieken per schaal, de lerarenbeurs en meer leraren in hogere schalen. Dat is positief, maar het is ook een plan met valkuilen. Doordat er te weinig middelen zijn die ook nog te laat vrijkomen, is het de vraag of het allemaal gaat lukken. Het grote gevaar is dat schoolbesturen nog sterker worden, terwijl het moet gaan om de leraar. Schoolbesturen zullen het tekort aan middelen, waardoor niet alle leraren naar een hogere schaal kunnen, aanwenden om een soort prestatiebeloning te introduceren. Er moeten criteria ontwikkeld worden op basis waarvan leraren worden bevorderd, maar hoe bepaal je die? De schoolmanagers komen met nieuwe beoordelingssystematieken: het vernieuwen van het functiebouwwerk, functiedifferentiatie, competentieprofielen, noem maar op. Het paard van Troje komt de school in. Managers en consultants bepalen wie een goede leraar is op grond van vage modellen. Het leidt tot willekeur en ellebogenwerk. Het resultaat is dat schoolbesturen nog sterker worden. Het is namelijk vrijwel onmogelijk om bruikbare criteria te ontwikkelen. Onderwijs is geen productiewerk. Of kunnen de bewindspersonen een aantal harde criteria noemen? Ik hoor het graag.
Zelfs de uitloopbedragen – dat is het extraatje voor leraren aan het einde van hun salarisschaal – mogen pas worden uitgekeerd nadat het functioneren van de leraar is beoordeeld. Stel je voor: mevrouw Jansen, u loopt al dertig jaar mee, maar wij geven u het extraatje alleen als u voldoet aan onze nieuwste criteria.
Mevrouw Besselink (PvdA): Hoe wilt u dat geld dan toekennen? Wilt u dat zomaar geven?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil dat leraren kunnen rekenen op een goed salaris op basis van hun opleiding. Zo is het ook heel lang gegaan. Dus een eerstegraadsleraar LD, een tweedegraadsleraar LC enzovoorts. Het functioneren moet uiteraard op grond van gesprekken beoordeeld worden, maar dat moet niet aan de beloning gekoppeld worden. De gesprekken over het functioneren kunnen desnoods tot een uiterste sanctie leiden, maar het management moet niet de macht krijgen om de ene leraar wel en de andere leraar geen hogere beloning te geven. Dat leidt tot de willekeur waar ik heel bang voor ben.
Mevrouw Besselink (PvdA): Dan ben ik benieuwd wat de heer Van Dijk voorstelt als uit gesprekken blijkt dat de leraar niet functioneert. Die gesprekken hoeven niet alleen met het management gevoerd te worden. Bij beoordelingssystematieken kan dat ook door de leerlingen worden gedaan. Krijgt die leraar alsnog salarisverhoging?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat zeg ik net. U moet goed luisteren. Als blijkt dat een leraar structureel niet goed functioneert en er is van alles geprobeerd om daar iets aan te doen, dan zal die leraar uiteindelijk moeten vertrekken. Ik hoor graag of u voorstander bent van prestatiebeloning. Daar komt het namelijk op neer. Het management kan dan bepalen, op grond van zeer arbitraire criteria, welke leraar wel en welke leraar niet meer gaat verdienen.
Mevrouw Besselink (PvdA): Vindt u kwaliteitseisen arbitraire criteria?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb net gezegd dat ik erop wil vertrouwen dat de opleidingen uitstekend zijn. Wij moeten de leraren op basis van de opleidingen belonen. U moet mij maar eens voorbeelden geven van kwaliteitscriteria op basis waarvan het management kan zeggen: die leraar is goed, die krijgt een salarisverhoging en die leraar, met dezelfde bevoegdheid, krijgt geen salarisverhoging. Noemt u mij eens een hard criterium. Ik ben heel benieuwd.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik aarzelde even om een vraag te stellen aan de heer Van Dijk van de SP-fractie, omdat deze communistische denkbeelden zo ver van de VVD afliggen dat dit waarschijnlijk een oeverloze discussie wordt, maar ik doe toch een poging. Ik vind het te bizar voor woorden wat ik hier hoor. De SP-fractie wil dat leraren na hun opleiding een bepaald salaris krijgen. Af en toe wordt er gezegd: Piet, Marie of Youssouf, je moet een beetje zus of een beetje zo en dat is het dan. Volgens mij stimuleer je daar leraren helemaal niet mee om het beste uit zichzelf te halen, om te willen excelleren, want dat wordt niet extra beloond. Mag het maken van een eigen lesmethode alsjeblieft beloond worden? Dat is een hard criterium. Daar doet de heer Van Dijk helemaal niets mee. Die harde criteria zijn prima te vinden: prestaties van de klas, de leerwinst, alles kan gemeten worden en alles kan aan de leraar gekoppeld worden. De leraar kan namelijk het verschil maken. Daarom vind ik dat leraren verschillend beloond mogen worden.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat de VVD-fractie een groot voorstander is van bonussen, toelagen en prestatiebeloning is niet nieuw voor mij. Dat heeft ook tot grote successen geleid in de financiële wereld, zoals wij allemaal weten. Ik wens u daar groot succes mee. U hebt het over taakdifferentiatie en niet over beloningsdifferentiatie. Het is hartstikke goed als een leraar eigen lesmateriaal maakt. Die moet daar de ruimte voor krijgen. Daar wordt ook aan gewerkt, maar u wilt dat ook nog eens vertalen in een hogere beloning. In uw systeem kan de hardwerkende wiskundeleraar, die gewoon lessen afdraait en uitstekend onderwijs geeft, minder verdienen dan de creatievere biologieleraar die minder lesuren geeft maar eigen lesmateriaal ontwikkelt. Dat systeem wilt u en daarom leg ik u de vraag voor om harde criteria te geven op basis waarvan je kunt zeggen dat, bij gelijke bevoegdheid, de ene leraar meer mag verdienen dan de andere. Dat leidt altijd tot arbitraire beslissingen.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Nogmaals, het communisme heeft ook niet veel gebracht. Dat blijkt hier maar weer uit. U gaat kennelijk snoeihard voor die zesjescultuur. Dat vind ik een heel slechte ontwikkeling voor het onderwijs.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Dezentjé houdt een oud verhaal. Dat is echt «nineties». Ik ga voor degelijke kwaliteit.
Voorzitter. Geldt de functiemix, de afspraken voor hogere beloningen, nu voor alle sectoren, dus ook voor het mbo en het hbo? Wij krijgen berichten dat er geen functiemix is voor het mbo. Dat is nogal zorgelijk, want dat betekent dat het mbo gewoon een pot met geld krijgt en dan moeten wij maar weer afwachten wat ermee gebeurt. Hoe gaat het kabinet die functiemix afrekenen, per school of per sector? Gaat het dan om gemiddelden? Graag een reactie hierop. Overigens zouden wij nog graag een werkbezoek brengen in dit verband.
Er is grote onzekerheid over het actieplan. Zolang het kabinet zelf niet het heft in handen neemt en beslist over salarissen gekoppeld aan de opleidingen, zal die onzekerheid blijven. Kern van het probleem is de macht van de schoolbesturen, die hun eigen koninkrijkjes hebben opgebouwd. Zij streven hardhandig hun eigen belangen na en veroorzaken regelmatig overlast. Mijn advies: geef ze een verplichte opvoedcursus en neem vervolgens zelf de verantwoordelijkheid over de kerntaken. Om die reden wordt er nu ook gestaakt in het onderwijs. Aanvankelijk was er een akkoord over de cao, maar de werkgevers kregen natte voeten en wilden opnieuw onderhandelen. Dat is een herkenbaar patroon: bij het actieplan trekken de werkgevers in het mbo en hbo zich opeens terug en later doen zij toch weer mee. Recent werd in de Kamer mijn motie aangenomen voor een fusietoets. De VO-raad wilde er niets van weten. En nu vraag ik de minister: wie is er nu de baas? Laat niet met u sollen. Wat is het oordeel over het conflict dat nu wordt uitgevochten tussen werkgevers en werknemers over de cao? De minister zegt dat hij de partners wil aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Is dat al gebeurd? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Hoelang mogen stakingen duren volgens de minister voordat hij ingrijpt? Het gaat om het onderwijs. De leerlingen krijgen dat nu niet.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Moet het ministerie van VROM ingrijpen bij een bouwstaking?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dat de minister van Onderwijs – lees artikel 23, lid 1 – verantwoordelijk is voor het onderwijs. Ik constateer dat door decentralisering werkgevers en werknemers onderling verantwoordelijk zijn geworden voor de cao. De minister heeft ook het standpunt dat dit een zaak is tussen werkgevers en werknemers. Ik maak mij daar grote zorgen over. Ik vind dat de minister – kijk ook naar zijn actieplan, waarin hij een grotere rol voor zichzelf opeist – veel meer de regie in handen moet nemen en idealiter zou moeten zeggen: ik zorg voor een goed salaris voor alle leraren en ik zorg voor gegarandeerde kwaliteit. Dat betekent dat hij de salarissen vaststelt.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Aha, dus in feite wilt u dat er vanaf nu weer vanuit de Hoftoren alle aspecten geregeld worden en dat voor elke school weer precies wordt vastgelegd hoe hoog de salarissen moeten zijn. De volgende stap is dat u vindt dat elk potlood dat gebruikt wordt, aangevraagd moet worden bij de Hoftoren. Met andere woorden: u wilt in feite de autonomie die de spelers in het onderwijs op dit moment hebben weer terughalen en keurig netjes neerleggen bij het ministerie. Dat lijkt mij nu echt vernieuwend denken. Dat is geen «ninetiesdenken» meer, maar dit zijn de «nineties» van de negentiende eeuw.
De heer Jasper van Dijk (SP): Over potloden heb ik vandaag nog niet gesproken, dus dat is voor uw eigen rekening. U maakt een persiflage die nergens op gestoeld is, want in het primair onderwijs gaat het nog steeds zo. Ook daar heeft de regering een verantwoordelijkheid, maar de«doordecentralisatie» naar de werkgevers in het primair onderwijs staat ook te gebeuren. Daar maak ik mij zeer grote zorgen over. U moet niet net doen alsof dat helemaal nieuw is of totaal van de gekke. In het basisonderwijs is hetzelfde het geval. Voor het voortgezet onderwijs zou je dat sterk moeten overwegen op het moment dat je ziet dat er constant conflicten zijn tussen werkgevers en werknemers over allerlei zaken. Dan zeg ik: de minister is de eerstverantwoordelijke.
De heer Bosma (PVV): Voorzitter. De heer Jasper van Dijk zei iets tussen neus en lippen door, wat ik met een door het ministerie mij ter beschikking gesteld potlood toch heb opgeschreven. Hij zegt tegen de minister: neem zelf verantwoordelijkheid voor de kerntaken. Nu begrijp ik dat alles op het gebied van salarissen vanuit de Hoftoren moet komen, maar wat zijn nog meer de kerntaken die hij door het ministerie geregeld wil zien?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is nu een punt waar de regering en ik het bij uitzondering wel over eens zijn. Een belangrijke kerntaak is dat de regering controleert of de kwaliteit van het onderwijs goed is. Dat doet zij aan de hand van kerndoelen, examens en door het stellen van allerlei deugdelijkheidseisen. Wij verschillen van mening over de vaststelling van de salarissen en de bevoegdheden. De bevoegdheden van leraren worden volstrekt overgelaten aan de schoolbesturen. Zij bepalen aan de hand van bekwaamheid wie er voor welke klas mag staan. Dat is geregeld in de Wet beroepen in het onderwijs. Ik vind dat buitengewoon zorgelijk. Het salaris is gedecentraliseerd, heb ik net gezegd. Ik vind dat er heel goed nagedacht moet worden over het loslaten van dergelijke zaken, waardoor er een verziekte sfeer ontstaat op scholen. Leraren weten namelijk niet meer waar zij aan toe zijn. Er worden arbitraire criteria opgesteld op basis waarvan een leraar een hoger salaris krijgt. Ik vind dat het een heel foute richting opgaat.
Graag krijg ik het oordeel van de minister over de stakingen.
Voorzitter. Er zijn grote zorgen over de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Het werd de afgelopen jaren steeds gemakkelijker om leraar te worden. Lerarenopleidingen zijn uitgekleed, hebben te weinig vakinhoudelijke diepgang. Het accent ligt veel op globale competenties. Begin jaren negentig werd nog 60% van de tweedegraadslerarenopleidingen besteed aan vakkennis. Dat is gedaald tot 38%. Voor de pabo’s is het nog heftiger. In de jaren tachtig werd nog 80% besteed aan vakkennis, nu is dat 40%. Dit valt na te lezen in het rapport van de Onderwijsraad. De aandacht voor vakkennis moet omhoog. Hoe gaat de staatssecretaris dat doen? Zij schrijft dat de schoolbesturen daar verantwoordelijk voor zijn, maar dat zij wel verbeteringen wil zien. Welke sancties heeft de staatssecretaris als de schoolbesturen daar niet in slagen? Zij wil ook dat de opleidingen eindtermen en examens ontwikkelen en stelt dat deze voorstellen extern zullen worden gelegitimeerd. Kan zij dat toelichten? Zij vraagt advies aan de Onderwijsraad, maar wat wil zij zelf? Centrale examens of iets anders?
Wij zijn zeer te spreken over de academische pabo die is gestart in Utrecht. Het is een groot succes. Wordt dat ook elders ondersteund? Het is zonde als gemotiveerde studenten de toegang wordt ontzegd. Komt er een plan?
Er zijn veel vragen over de academische bachelor. Dit wordt een soort derdegraadsleraar. Het is geen echte academische leraar en het is weer een manier om leraren sneller voor de klas te krijgen. Dat mag niet leiden tot een uitholling van het beroep. Hoe wordt gegarandeerd dat deze leraren kwaliteit hebben? Lopen zij voldoende stage? Hoe moet ik de uitspraak van de staatssecretaris in Trouw van 23 september lezen dat tweedegraadsleraren op havo en vwo les kunnen geven, terwijl de academische bachelor alleen in de onderbouw les kan geven? Een tweedegraadsleraar mag toch ook niet les geven aan de bovenbouw van havo en vwo? Was dit een uitglijder of mogen tweedegraadsleraren daar werkelijk voor de klas staan? Vindt de staatssecretaris dit een goede zaak? De staatssecretaris zegt ook dat zij overweegt om een eerstegraadsbevoegdheidseis voor lerarenopleiders in te stellen. Graag een reactie hierop.
Het is van groot belang om vooral de eerstegraadslerarenopleidingen aantrekkelijk te maken. Daar was het om te doen, nietwaar? Wat gaat de staatssecretaris doen om de universitaire postdoctorale lerarenopleidingen te verbeteren? Kan zij nagaan wat de mogelijkheden zijn om deze opleiding financieel aantrekkelijk te maken, bijvoorbeeld door studenten een jaar extra studiefinanciering te geven of door het collegegeld kwijt te schelden, zoals ik in een motie heb verzocht? Zij kan ook de studielening kwijtschelden indien deze studenten een aantal jaren in het onderwijs gaan werken.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Mijn geheugen laat mij misschien soms in de steek, maar volgens mij hebben wij gerealiseerd dat iemand met een mastergraad extra studiefinanciering krijgt om leraar te worden.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat geldt voor hbo.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Nee, universitair. Ik weet niet wat u nu nog extra wilt. Wilt u nog een jaar extra?
De heer Jasper van Dijk (SP): Nee, dat vind ik uitstekend. Dank voor deze aanvulling.
In de motie-Leijten wordt de regering verzocht om te onderzoeken of deze studenten het collegegeld kan worden kwijtgescholden. Graag een reactie daarop.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Waarom moet dat gebeuren voor leraren? Moet dat alleen voor leraren gelden? Ik denk dat hiervan een precedentwerking kan uitgaan, namelijk dat dit gedaan moet worden voor elke sector waar een tekort is. Verder wil ik weten hoe u daaraan handen en voeten wilt geven.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een erg goede suggestie van de heer Jan Jacob van Dijk. Sterker nog, wij hebben dit al veel vaker voorgesteld, zeker voor de gezondheidszorg waar grote tekorten zijn in de verpleging. Laten wij ons er vooral van bewust zijn dat hier sprake is van een merkwaardige wijze van rondpompen van geld. Aan de ene kant ontvangt de student studiefinanciering en aan de andere kant mag hij dat meteen terugbetalen in de vorm van collegegeld. Dus idealiter moet sowieso gekeken worden naar een manier om daarvan af te komen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dan hebben wij nu eindelijk boven tafel wat uw agenda is, namelijk afschaffing van het collegegeld. Daar wil ik niet naartoe. Ik ben huiverig om via het financiële instrument van collegegeldkwijtschelding mensen te bewegen om in het onderwijs te werken. Als mensen in het onderwijs willen werken, moet dat niet alleen ingegeven zijn doordat zij dat collegegeld niet hoeven te betalen. De drijfveer moet zijn dat zij het leuk vinden om in het onderwijs te werken, anders krijg je niet de juiste leraren binnen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik weet dat het CDA niet af wil van het collegegeld. Sterker nog, het is voorstander van collegegelddifferentiatie. Dan moet je op een gegeven moment € 6000 betalen om toegang tot de universiteit te krijgen. Dat is een buitengewoon slecht plan. Ik vind dat onwenselijk. Ik heb net geanalyseerd dat het vragen van collegegeld enerzijds en het leveren van studiefinanciering anderzijds een merkwaardige situatie is en dat ik best wil praten over een geleidelijke afschaffing van het collegegeld. Dat zou je kunnen doen door het een van het ander af te trekken. Nu is het al zo dat je als thuiswonende student minder studiebeurs ontvangt dan je aan collegegeld betaalt. Dat is al een vreemde situatie. Er moet zeker geen sprake zijn van duurder maken of differentiëren. Dat is een slecht plan.
Mevrouw Besselink (PvdA): De heer Van Dijk verbindt een aantal ideeën, namelijk het afschaffen van het collegegeld en het motiveren van mensen om te kiezen voor het vak van leraar. Ik vind dat een interessante gedachte. Hoe stevig zet de heer Van Dijk hierop echter in? Kunnen wij een voorstel van hem verwachten?
De heer Jasper van Dijk (SP): Het voorstel is net zo stevig als de door de PvdA gesteunde motie-Leijten. Daarin is voorgesteld, het collegegeld voor studenten aan de lerarenopleiding kwijt te schelden. Ik zou dat graag samen met de PvdA realiseren. Ik lees in de krant dat mevrouw Besselink zegt dat wie na een studie een lerarenopleiding gaat volgen, zijn of haar studieschuld kwijtgescholden kan worden. Ik ben heel benieuwd naar dit voorstel. Misschien komen wij op dit vlak nog eens tot samenwerking.
Ik waardeer de inzet van de bewindslieden om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Het kabinet zet in op het niveau van taal en rekenen, de kwaliteit van de lerarenopleidingen en de positie van leraren. Ook worden de eindexamens zwaarder. Dit alles klinkt goed. Toch kan niet gegarandeerd worden dat het gaat lukken. Daarvoor is het kabinet afhankelijk van welwillende schoolbesturen. Wat dat betreft laat het kabinet kansen liggen. Laat zien waar het kabinet staat en maak het onderwijs beter!
De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Als een AO begint met de twee vertegenwoordigers van de familie Van Dijk zijn dat direct de twee uitersten van het spectrum. Ik zit daar ergens tussenin.
De heer Jasper van Dijk (SP): Jij? Dit is nieuws.
De heer Bosma (PVV): Ik heb besloten een middenpositie in te nemen.
Dit is niet zomaar een plan waarover wij vandaag praten. Het is het paradepaardje van het kabinet. Met het plan LeerKracht van Rinnooy Kan is veel geld gemoeid. Alles bij elkaar gaat het om een miljard. Dat is niet gering. De praktijk van de uitvoering blijkt echter weerbarstig. De uitgangspunten zijn wat mijn fractie betreft uitstekend. Het onderwijs moet beter. Daarvoor zijn in de eerste plaats goede leraren en onderwijzers nodig. Daarmee staat en valt het onderwijs. Dat hebben de sprekers voor mij gezegd. Dat zullen de spreker die na mij komen ongetwijfeld ook zeggen. Mijn stellige indruk is dat de lerarenbeurs hartstikke goed werkt voor opscholing. Een goede financiering is cruciaal. Leraren moeten steeds beter kunnen worden. Het meest recente plan van staatssecretaris Van Bijsterveldt is om de eindexamens een beetje moeilijker te maken. Dat hoort daarbij. Dat is hartstikke goed. Het kan immers allemaal eens stuk zwaarder.
Het Actieplan LeerKracht heeft vooral betrekking op beloning. De heer Jan Jacob van Dijk heeft gelijk dat het bij mensen die in het onderwijs actief zijn, niet in de eerste plaats om het geld gaat, maar om de motivatie en om iets bij te dragen aan het onderwijsniveau en om de kinderen iets bij te brengen. Daarin heeft hij volstrekt gelijk. Aan het eind van de maand telt de leraar toch de centjes in zijn enveloppe. Dan maakt het weldegelijk uit wat uit het envelopje rolt. Het is daarom cruciaal dat de minister inzet op hogere salarissen.
Ik spreek weleens leraren. De inbox van mijn mail staat vol. Hun boodschap kan ik vertalen met een citaat van Henny Vrienten: is dit alles? Ik hoor mensen die er vijf tientjes bij hebben gekregen. Die spreken van een inflatiebegroting. Wat stelt het eigenlijk voor? Wij weten allemaal dat onderwijs een groot gebied is. Wie vervolgens een miljard daarover uitsmeert, houdt niet veel over voor de leraar of onderwijzer in Appingedam. Dat begrijp ik allemaal wel. Mijn vraag aan de minister is of het onderwijs al beter is geworden. Zijn er al resultaten in de sfeer van motivatie? Zwelt de stroom aanmeldingen om actief te worden in het onderwijs al aan? Het gaat immers om niet weinig geld. Is er al resultaat?
Ik kijk ook even naar de actualiteit van de afgelopen periode en de demonstraties. Die waren niet massaal, maar geven toch een signaal. Er leeft een breed gedragen gevoel dat er niet veel verbeterd is. Daarin speelt ook het cao-conflict een rol. Het is zonder meer een taak voor de sociale partners om dit uit te vechten. Een onderwijsveld dat constant in beweging is en dat continu ruziet, komt de sfeer niet ten goede. Hoe staat de minister daarin?
Cruciaal is de opleiding van de mensen die voor de klas komen te staan. Wat ons betreft is de pabo de rotte appel. Wij hebben helemaal niet de indruk dat het daar goed gaat. De AVS, de schoolleidersclub, doet een dramatische oproep en vraagt om alle pabo’s te sluiten. Dat is een enorme motie van wantrouwen. Wat ons betreft gaan de eindtermen flink omhoog en wordt veel meer nadruk gelegd op vakkennis. Wij zijn ook niet tegen landelijke examinering. De heer Jan Jacob van Dijk zegt dat het goed is als in Amsterdam en Groningen dezelfde eisen worden gesteld. Het zou echter al mooi zijn als dat binnen een stad het geval was. Rotterdam kent twee pabo’s die verschillend denken over reken- en taaltoetsen. Vervolgens is een stroom te zien naar de hogeschool die het minst stringent is.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wil graag de puntjes op de i zetten. Volgens mij ging het daar alleen om de vraag of een toets binnen een of twee jaar moest worden gerealiseerd. Het eindniveau moet exact hetzelfde zijn. Het moet toch ook de heer Bosma om het eindniveau te doen zijn? Of zie ik dat verkeerd?
De heer Bosma (PVV): Het moet absoluut om het eindniveau gaan. Ik zeg met u dat de eindtermen omhoog moeten. Hier gaat het blijkbaar om een cruciaal punt, want het is een reden voor veel mensen om van school te switchen. Ook daar moet naar gekeken worden. Het mag niet zo zijn dat de school die het meest coulant is, de meeste mensen trekt.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het gaat niet over coulance. De vraag is of een student hetzelfde niveau moet halen, maar daarover een halfjaar of een jaar langer mag doen. Het niveau is echter exact hetzelfde.
De heer Bosma (PVV): Het gaat wel degelijk over coulance. Het heeft geen betrekking op de eindresultaten, maar op het eerste en het tweede jaar.
Mevrouw Besselink (PvdA): De heer Bosma zegt dat het hem om het eindniveau te doen is. Dat moet op niveau zijn. Hoe kijkt hij dan tegen het voortraject aan? Het niveau moet hoger worden dan het nu is. Dan moet met dezelfde inspanning een hoger niveau worden gehaald. Dat betekent toch extra investering in het begin, om te zorgen dat deze mensen het eindniveau halen? Of interesseert u dat niet?
De heer Bosma (PVV): Het interesseert mij heel veel. Ik ben het met mevrouw Besselink eens dat er meer in geïnvesteerd moet worden. Mijn stelling is daarbij: gelijke monniken, gelijke kappen. Dus niet binnen één stad een groot verschil tussen de drempels voor de scholen.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik trek dezelfde conclusie als de heer Jan Jacob van Dijk.
De heer Bosma (PVV): Dat is verschrikkelijk nieuws! Een ander aanhoudend probleem is de enorme werkdruk. De leraren klagen daar enorm veel over. Mij bereikt veel geklaag van scholen dat het aantal adv-dagen dramatisch minder is geworden. Zij moeten veel extra doen voor invulling van POP’s en dergelijke. Er blijven allerlei zaken spelen rondom het leraarschap. Ik noem de probleemleerlingen, de verschillende culturen, de doorgaande massa-immigratie, de duizend-en-een extra taken voor de leraren in het primair onderwijs: burgers en dik zijn, radicalisering, kunst en cultuur, seksuele voorlichting et cetera.
Ik kom bij de losse eindjes. Met de VO-raad is een afspraak gemaakt over vermindering van de werkdruk. De klacht is stellig dat daarvan geen sprake is. Er zijn meldingen van vergeten groepen die niet meegaan in de vooruitgang in de salarissen. Ik noem de adjunct-directeuren. Ik hoor de klacht dat voor de leiding van scholen steeds minder goed mensen te vinden zijn. Erkent de minister dat? Wat wil hij hieraan doen?
Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Het is vandaag al meer gezegd: de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de docent als professional voor de klas. Met het lerarentekort dreigt ook de kwaliteit in het gevaar te komen. Het is een goede zaak dat het kabinet gekomen is met het Actieplan LeerKracht. Ook is er het rapport-Dijsselbloem met verschillende aanbevelingen. Met de combinatie van deze dingen heeft het kabinet vervolgens gehandeld. Het is hard aan de slag gegaan. Er is geld beschikbaar gesteld. Er zijn plannen uitgewerkt voor het inkorten van carrièrelijnen, voor de jaarlijkse schaaluitloopbedragen voor leraren, de functiemix. De lerarenbeurs, die het opscholen van leraren kan bewerkstelligen, is een groot succes.
In het voorstel valt op dat er voor veel zaken nog een nader advies of een nadere uitwerking moet komen. De PvdA-fractie vindt dat wij er de vaart in moeten houden. Het gaat immers om de kwaliteit van de leraar. Wij hebben goede plannen gemaakt. Nu moeten wij wel doorpakken en snel aan de slag gaan.
Het probleem moet voor zowel de korte als de lange termijn opgelost worden. De status van het vak moet omhoog. Dat heeft vooral te maken met de niveaueisen. Die moeten, al dan niet geleidelijk, omhoog. Deze week is te zien dat dit niet helemaal zonder slag of stoot gaat. Er zijn helaas stakingen vanwege het afgeketste akkoord tussen werkgevers en werknemers. Ik besef goed dat dit een zaak is tussen sociale partners. Het is echter zorgelijk dat dit conflict er is. Uit het antwoord van de minister op mijn schriftelijke vragen maak ik op dat de minister mijn zorgen deelt. In relatie tot het Actieplan LeerKracht bestaat daarvoor een oplossing. Daar blijft sprake van voortgang. Ik hoor hierop graag een reactie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb die vragen gelezen. Ik vond die verheugend, omdat mevrouw Besselink op bezorgde toon vroeg naar de rol van de minister en wat hij gaat doen. De minister wimpelt dat echter af en zegt: ik ga daar helemaal niet over, het is immers aan de sociale partners. Begrijp ik dat de PvdA vindt dat er wel een rol ligt voor de minister omdat deze stakingen niet eeuwig door kunnen gaan?
Mevrouw Besselink (PvdA): Dat hoort u mij niet zeggen. U hoopt dat wellicht, omdat u zelf die mening bent toegedaan. Ik sta volledig achter het antwoord van de minister dat dit een zaak is van de sociale partners. Wij spreken nu over het actieplan. Er liggen heel veel plannen. Mijn zorg was in hoeverre er sprake is van interferentie en of de plannen kunnen doorgaan. Die zorg heeft de minister weggenomen.
Een belangrijke pijler voor de voorstellen van Krachtig meesterschap is om zowel het kwalitatieve als kwantitatieve tekort aan leraren op te lossen. Het kabinet komt met een reeks voorstellen, variërend van versterking van begin- en eindniveau, het vergroten van de kweekvijver tot meer variëteit in opleiding en beroep. Ik wil die voorstellen aanscherpen. Het is belangrijk om afgestudeerden te stimuleren om voor het lerarenberoep te kiezen. In haar plan introduceert de staatssecretaris die kweekvijver met een educatieve minor binnen de vakbachelor. Ik juich dat voorstel toe. Ik vraag de minister en de staatssecretaris verder te gaan bij het verleiden van studenten om voor het vak van leraar te kiezen. Een van de mogelijkheden is het korten op studieschuld of collegegeld als een student bijvoorbeeld vier jaar voor de klas gaat staan. Dat moet vanzelfsprekend aan een aantal voorwaarden gebonden zijn. Ook moet de zaak overzichtelijk blijven. In Amerika wordt met een dergelijke aanpak gewerkt. Ik verzoek het kabinet, te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om dat ook in Nederland van de grond te krijgen. Er moet een financiële prikkel ingebouwd worden om mensen een aantal jaren voor de klas te krijgen.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb vanochtend met minister Rouvoet gedebatteerd over de jeugdzorg. Daarin bestaan enorme tekorten bij gezinsvoogden en andere jeugdzorgwerkers. Die mensen zijn net zo essentieel als onderwijzers. Waarom beperkt mevrouw Besselink zich tot het onderwijs? Wil zij dit niet verbreden naar alle tekorten in de publieke sector die wij de komende jaren tegemoet kunnen zien?
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik beperk mij nu tot dit debat. Ik vind de groep van leerkrachten en docenten speciaal omdat die aan het begin van de keten staan. Zij moeten de mensen opleiden en zorgen voor kwalitatief voldoende personeel. Daarom beperk ik mij tot dit voorstel.
De heer Dibi (GroenLinks): Dat is heel subjectief. Wij vinden de leraren allemaal belangrijk. Gezinsvoogden hebben ook te maken met kinderen die nog maar één jaar oud zijn. Ik hoop dat mevrouw Besselink in contract treedt met haar collega die over jeugdzorg gaat. Dan kan haar fractie de motie steunen die ik zal indienen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Hoe effectief is dit instrument? Wij kunnen proberen om mensen te verleiden om vier jaar voor de klas te gaan staan in ruil voor kwijtschelding van een deel van de studieschuld. Samen met vier jaar opleiding gaat het dan over acht jaar. Hoe effectief is dat instrument? Waarom wordt het niet voorgesteld voor mensen met een hbo-lerarenopleiding of mensen die een pabo volgen? Waarom specifiek voor mensen die een minor binnen een bacheloropleiding doen en waarom niet voor alle opleidingen? Ik kom dan snel bij de vraag van de heer Dibi. Waarom alleen voor leraren en niet voor de jeugdzorg, de politie, de verpleging of het leger? Al die sectoren hebben problemen. Waarom stopt het?
Mevrouw Besselink (PvdA): Voor mij stopt het voorlopig hier. Het gaat niet om een periode van acht jaar. Ik doel op mensen die economie studeren en die in het bedrijfsleven kunnen werken. Die denken in eerste instantie wellicht niet aan het onderwijs. Die kunnen via de gemakkelijke stap van de minor de bevoegdheid krijgen om voor de klas te staan. Dat is een verbreding van de carrièremogelijkheden. Voor andere groepen geldt dat wij maatregelen hebben genomen in de vorm van masterbekostiging voor mensen in gewone lerarenopleidingen. Het gaat mij om een nieuwe groep mensen, die niet automatisch voor het leraarvak kiest. Die moet een extra kans krijgen om het tekort aan leraren op te lossen. Dit kan een waardevolle aanvulling zijn van alle daarop gerichte maatregelen.
De heer Bosma (PVV): Ik meen dit voorstel te herkennen. Dit is een gerecycled SP-voorstel. Ik heb het vorige week overigens ook op Stanford gehoord. Maar dit terzijde. Ik vind het voorstel van de PvdA om Joop van den Ende de ontwikkelingshulp te laten verkopen een stuk creatiever. Ik word door mijn fractieleider gedrild als het gaat om plannen. De vragen zijn dan: hoeveel gaat het kosten en hoe worden de kosten gedekt?
Mevrouw Besselink (PvdA): Vandaar mijn vraag aan de minister of die wil onderzoeken of de mogelijkheid bestaat om dit in Nederland in te voeren. Ik zeg niet dat het zoveel gaat kosten en dat het precies volgens een route moet verlopen. Ik vraag het kabinet om voorstellen. Dan bekijken wij de mogelijkheden, met de intentie het lerarentekort op te lossen.
De heer Bosma (PVV): De PvdA kan net van het imago van potverteren afkomen met een minister van Financiën die bovenop de kas zit. Nu wordt dit voorstel echter gemotiveerd met een vraag. Is dat de financiële discipline van de PvdA? Dan kom ik in de tweede termijn met het voorstel om iedereen gratis geld te geven.
Mevrouw Besselink (PvdA): U zegt toch altijd dat gratis niet bestaat?
Het is onzin wat de heer Bosma zegt. Ik geef het kabinet geen ongedekte cheque. Ik vraag of dit idee een waardevolle bijdrage kan leveren aan het oplossen van een probleem. Als het plaatje er ligt, hebben wij het erover. Ik wil een nog betere oplossing, naast de voorstellen die daarvoor al gedaan zijn. Volgens mij is het goed als de heer Bosma daar ook voor open staat. Ik vraag aan het kabinet wat kan en wat het gaat kosten.
Wij zien obstakels bij het kiezen voor het beroep van leraar. Studenten klagen dat als zij na voltooiing van de hbo-lerarenopleiding een universitaire masteropleiding volgen, zij eerst een schakeljaar moeten doen om hun kennis en vaardigheden op het vereiste niveau te krijgen. Dat schakeljaar wordt niet bekostigd, wat precies de reden kan zijn waarom hbo’s ervan afzien. Juist bij de lerarenopleiding is het waardevol om deze drempel te laten verdwijnen. Deelt de minister deze mening? Kan hij in kaart brengen wat nodig is om die drempel te slechten?
Ik heb een vraag over de macrodoelmatigheidstoets. De ernst van het lerarentekort heeft tevens te maken met de tekortschietende uitstroom van de lerarenopleiding. Die tegenvallende belangstelling heeft te maken met het aanbod van de lerarenopleiding. Studenten kiezen niet altijd voor een opleiding, maar vaak ook voor de stad waar de studie wordt gevolgd. Als er potentiële belangstelling voor een lerarenopleiding is, maar die niet wordt aangeboden wordt in de studiestad van keuze, is het risico groot dat een andere studiekeuze wordt gemaakt. Ik heb daarover vragen gesteld. Het is een gemiste kans dat INHolland vanwege macrodoelmatigheidsoverwegingen geen lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs mag starten. De antwoorden van de staatssecretaris op mijn schriftelijke vragen vind ik niet overtuigend. Ik wil dat zij voor dit maatschappelijk belangrijke onderdeel een uitzondering maakt. De macrodoelmatigheidstoets voor opleidingen voor onderwijs moet zij voortaan baseren op de vraag in de arbeidsmarkt en niet enkel op het aantal studenten.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): U gaat ervan uit dat volgens de antwoorden van de staatssecretaris het op basis van de huidige mogelijkheden niet mogelijk is. Of is er de mogelijkheid om met creativiteit tot ruimte te komen? Het punt van het belang van de INHollandopleiding onderschrijf ik. Zit er nog ruimte binnen de huidige criteria?
Mevrouw Besselink (PvdA): Mijn doel is om er vanwege het maatschappelijke belang soepel mee om te gaan. Zo veel mogelijk mensen moeten de kans krijgen om de lerarenopleiding te volgen. Als een school belangstelling heeft om dat te organiseren, moeten wij daar serieus naar kijken. In de beantwoording toont de staatssecretaris daartoe geen bereidheid. Vandaar dat ik hier zeg dat wij het wel moeten doen. Ik roep de staatssecretaris op om verder te kijken dan het aantal leerlingen en sec de macrodoelmatigheid. Wij moeten ook naar het maatschappelijk belang kijken. Wij moeten zorgen dat de mogelijkheid er komt.
In het voorstel bestaat aandacht voor allochtone studenten op de pabo. Concrete actie om hun positie te verbeteren mis ik echter. Minister Plasterk heeft extra geld uitgetrokken bij de Strategische Agenda, zodat voldoende allochtone studenten voor de pabo kiezen en die opleiding ook afmaken op het vastgestelde niveau. Blijft er voldoende aandacht voor deze specifieke groep?
Nog een reactie op de eindtermen. De PvdA-fractie is blij met het voorstel van de staatssecretaris om stevig te investeren in zowel instroom- als uitstroomniveau van de pabo’s. In dit uitzonderlijke geval, waarbij de afname van de inhoudelijke kwaliteit moet worden gestopt, is het goed om nadrukkelijk afspraken te maken over de eindtermen. Het moet een kwalificatie zijn waaraan niet te tornen valt. Voorkomen moet worden dat studenten onderweg uitvallen. Dat vraagt om meer aandacht om de studenten op een hoger niveau te tillen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb al gevraagd naar de criteria voor prestatiebeloning. Mevrouw Besselink spreekt nu over de lerarenopleidingen. Wij willen allemaal onderwijs van hoog niveau en goed gekwalificeerde leraren voor de klas. Is het aanvaardbaar dat een tweedegraadsleraar lesgeeft aan een zesde klas op het atheneum?
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik snap de vraag niet.
De heer Jasper van Dijk (SP): Is dat aanvaardbaar? Mag een tweedegraadsleraar aardrijkskunde lesgeven aan een zesde klas op het atheneum?
Mevrouw Besselink (PvdA): Nee.
Het rapport-Dijsselbloem constateert dat op de lerarenopleiding in de afgelopen tijd het accent te veel ligt op didactiek in plaats van op vakinhoud. Op dit moment zijn de verschillende vakinhoudelijke verenigingen bezig om beroepsstandaarden te formuleren ten behoeve van ontwikkeling van het lerarenregister. Omdat die standaarden voortkomen uit de beroepsgroep zelf, is het van belang dat de lerarenopleidingen zich daarop richten. Hoe gaat de minister dit uitwerken?
De lerarenopleidingen moeten zich niet te veel loszingen van de onderwijspraktijk. Pas als iemand voor de klas staat, bestaat er een goed beeld van of een opleiding heeft geboden wat mensen ervan verwachten en wat zij nodig hebben. Kan het kabinet aangeven of studenten die een jaar van de pabo zijn, meedoen aan het beoordelen van de kwaliteitscriteria van de opleidingen? Zij hebben de opleiding immers nog goed in het geheugen en hebben bovendien jaar ervaring. Zij kunnen goed aangeven waaraan meer aandacht besteed moet worden.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Het nieuwe schooljaar is begonnen, vol kansen en bedreigingen. Bedreigingen omdat er weer veel onbevoegde docenten bij zijn gekomen. Desondanks hebben veel scholen nog openstaande vacatures. Bedreigingen omdat juffen en meesters hun kostbare werk neerleggen en protesteren op straat. Bedreigingen omdat schoolbesturen en docenten lijnrecht tegenover elkaar staan. Kansen om eindelijk aan de slag te gaan met het Actieplan LeerKracht. Kansen om de kwaliteit van de lerarenopleidingen te verbeteren. Kansen om docenten niet alleen in woord, maar ook in daad zeggenschap te geven over hun eigen vak. Kansen om de manager dienstbaar te maken aan de docent en niet omgekeerd.
De bedreigingen weerstaan en de kansen benutten kan alleen wanneer onze chefs van onderwijs weten wat er in de scholen gebeurt. Ik vraag mij wel eens af of zij dat weten. Uit onderzoek van adviesbureau Hay Group onder 1500 docenten blijkt dat 18% spreekt van een energiegevend en motiverend werkklimaat. Een meerderheid is ontevreden over het management. Te vaak hoor ik docenten klagen over zelfverrijkende, vernieuwingsdriftige bobo’s en hoor ik managers klagen over«verzuurde fossielen» die niet met hun tijd meegaan. Ik ben niet van de afdeling: de managers zijn allemaal verschrikkelijk en de leraar heeft altijd gelijk. Wel wil ik weten wat het uitgangspunt is van de bewindslieden. Dit is iets wat bijna elke dag terugkomt in de lerarenkamer. Ik doel op de onvrede tussen docenten en managers.
De GroenLinksfractie is inmiddels zover dat wij de autonomie van scholen iets willen terugdraaien. Dit kabinet versterkt de autonomie echter alleen maar. Het is aan schoolbesturen om te beslissen of een docent die zich verder heeft ontwikkeld, een schaal meer krijgt. Dat gebeurt niet automatisch, zoals Rinnooy Kan voorstelde, aan de hand van de opleiding.
Terwijl het conflict tussen docenten en schoolbesturen verhit is, spreekt minister Plasterk van goed personeelsbeleid als schoolbesturen net als bij andere professionele organisaties het functioneringsgesprek gebruiken om te beoordelen of een docent wel of niet in een hogere schaal komt. De minister laat, aldus mevrouw Truijens van de Volkskrant, het beoordelen van goed leraarschap over aan mensen die dat vak zijn ontvlucht. Wat is daarop zijn reactie?
Schoolbesturen beslissen over de na- en bijscholing van hun docenten. Het budget krijgen zij via de lumpsum, maar is standaard onderbenut. De staatssecretaris komt in Krachtig meesterschap niet verder dan een oproep aan scholen om daaraan iets te doen.
De stip aan de horizon bij het lerarentekort is ondanks het miljard niet in zicht. Er staan ontzettend veel onbevoegde docenten voor de klas. Tel daar de openstaande vacatures bij op en zie daar, het recept voor een enorme werkdruk. En die was al hoog. Niet gek dus dat leraren willen dat daaraan iets gedaan wordt. Ik heb daar met enige regelmaat naar gevraagd. De minister stelt niet aan een knop te kunnen draaien om de werkdruk te verlagen. Na enig aandringen heeft hij mij verwezen naar een tijdbestedingsonderzoek dat aan het einde van het jaar afgerond zou zijn. Ik verzoek de minister nogmaals om voor de begrotingsbehandeling te komen met het onderzoek, vergezeld van maatregelen. Kan hij dat toezeggen? Ook vraag ik de staatssecretaris hoe het staat met de commissie-Cornielje. Ik ben ervan overtuigd dat het rapport van deze gewaardeerde commissie een belangrijke bijdrage zal leveren aan het oplossen van het probleem dat vandaag aan de orde is. Ik hoop dat de staatssecretaris de aanbevelingen van een andere gewaardeerde commissie, de commissie-Dijsselbloem, goed in haar oren heeft geknoopt. De vorige keer is duidelijk geworden dat zij daar een beetje omheen probeert te zeilen.
De werkdruk is voor de bonden reden ...
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wil graag wat uitleg horen over het «zeilen». Om welk onderdeel is heen gedraaid?
De heer Dibi (GroenLinks): Bij de begrotingsbehandeling loop ik alle aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem na. Ik stel dan vast wat er terecht is gekomen van het rapport. Het gebeurt immers te vaak dat dit soort onderzoeken in de la verdwijnen. Een opvallende reactie van staatssecretaris Van Bijsterveldt is die op de aanbeveling over de urennorm. Wij zeiden: houdt die urennorm tegen het licht. Stelt dat scholen 1040 uren les moeten geven. Dan moet dat reëel gefinancierd worden. De staatssecretaris wilde dat echter niet overnemen. Daarover is een spoeddebat gehouden. Wij wilden haar daaraan houden. Ik hoop dat zij het zich nog goed kan herinneren.
De werkdruk is voor de bonden reden om te staken. Deze en toekomstige stakingen baren GroenLinks zorgen. Leraren leggen niet gemakkelijk hun werk neer. Dat werk moet ingehaald worden. De cao’s worden vastgesteld door de sociale partners. Enige afstand is dus gewenst. Afstand is echter niet hetzelfde als afwezigheid. De minister zegt wel dat de afspraken uit het convenant doorgaan, maar een aantal afspraken moeten door de sociale partners, die nu met elkaar in de clinch liggen, nog uitgewerkt worden. Het ligt dan niet voor de hand dat zij over aanpalende onderwerpen gezellig babbelen. De minister heeft de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van het convenant. Daarom het voorstel aan de minister om jaarlijks, in navolging van de wiettop en de Marokkanentop, een lerarentop te houden.
De heer Van der Ham (D66): Of allemaal tegelijk!
De heer Dibi (GroenLinks): Bij zo’n top, geleid door Alexander Rinnooy Kan, komen dan wethouders uit risicogemeenten samen met de onderwijsvakbonden, het LAKS en de sectorraden om afspraken te maken het versneld aanpakken van het lerarentekort. Tot nu toe heeft de Kamer onvoldoende zicht op en kan de Kamer onvoldoende meten of het actieplan überhaupt bijdraagt aan het oplossen van het lerarentekort. Bij zo’n top kan als het ware met de thermometer bepaald worden hoe de zaak erbij staat.
Rinnooy Kan stelt een koppeling voor tussen opleiding en beloning. Mijn fractie vindt dit een van de belangrijkste voorstellen om het lerarentekort te bestrijden. Wie academisch opgeleid wordt, krijgt dan een passende beloning. Wij zien in Finland dat studenten zich verdringen om een plekje op de lerarenopleiding, juist omdat de status van het beroep zo hoog is. De minister wil naar een functiemix. Ik beoordeel die pas als die voor mij ligt. Ik wil wel van de minister horen waarom hij daarvan is afgestapt.
Een van de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem gaat over de eindtermen van de lerarenopleiding. Ik ben daar heel erg blij mee. Welke rol spelen de leraren hierbij? Hoe worden de eindtermen bepaald en krijgen de leraren voldoende stem in dit proces?
Onder druk van het tekort is het te begrijpen dat er steeds meer onbevoegde leraren voor de klas staan. Toch moeten wij ons daartegen te weer stellen. Juist om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken, moet de kwaliteit omhoog. Het is goed dat de staatssecretaris is gekomen met de kwaliteitsagenda Krachtig meesterschap. Zij neemt de problemen serieus en lijkt hier ook prioriteit aan te willen geven. Of met alle voorstellen de kwaliteit van de leraar omhooggaat, betwijfelen wij. De staatssecretaris stelt bijvoorbeeld voor dat bachelorstudenten die een educatieve minor hebben gevolgd, tweedegraadsbevoegd moeten worden. Ik aarzel of dat voldoende basis is voor die bevoegdheid. Nogmaals, de kwaliteit moet onweersproken zijn. Dat maakt de opleiding ook aantrekkelijker. Andere partijen komen vandaag met financiële prikkels, zoals het kwijtschelden van studieschuld of collegegeld. Ik zie daarvan de voordelen in. Ik zie ook de nadelen. Het kwijtschelden van studieschuld is een prikkel om maximaal te lenen. Wij moeten studenten juist stimuleren om te excelleren. De Universiteit van Maastricht heeft een interessant voorstel. Die laat de beste studenten gratis studeren. Kan dat ook niet voor de top 10% op de lerarenopleidingen? Graag een reactie.
In navolging van mevrouw Besselink en de heer Jasper van Dijk vraag ik de minister om in gesprek met zijn collega’s dergelijke voorstellen ook te betrekken op andere onderdelen van de publieke sector. Wij zullen op allerlei momenten en op allerlei terreinen tekorten zien. Misschien is een breed plan van aanpak wenselijk om te bezien hoe de tekorten opgevuld kunnen worden en wat de rol van de opleidingen daarbij is.
Het weigeren van toekomstige leraren door scholen is een probleem. Ik heb onlangs schriftelijke vragen gesteld over het feit dat veel basisscholen allochtone pabostagiaires weigeren. Dat zijn vaak stagiaires met een hoofddoek, zo blijkt uit onderzoek van het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt. Wij hebben onlangs gehoord dat een bijzondere school een jongedame met een hoofddoek heeft geweigerd. Ook is er een conflict tussen minister Plasterk en de CDA-jongeren over het weigeren van homoseksuele leraren. In het licht van het lerarentekort is het belangrijk om onderbenut arbeidspotentieel aan te boren. Wij kunnen het dus niet toestaan dat scholen toekomstige leraren weigeren op basis van volstrekt irrelevante kenmerken. Ik wil van de minister dan ook een duidelijk statement horen. Ik weet dat wij daarmee terechtkomen in de discussie over de vrijheid van onderwijs en artikel 23. Van deze sociaaldemocratische minister, die verantwoordelijk is voor bestrijden van het lerarentekort, wil ik echter een duidelijk statement.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Ik wil een aantal korte opmerkingen maken over de stukken die voorliggen, en ook een visie geven van de VVD op het docentschap.
Krachtig meesterschap is een goede stap en bovendien een in de goede richting, naar betere docenten in Nederland. Een aspect blijft echter onderbelicht, namelijk verhoging van de kwaliteit van de universitaire lerarenopleidingen. Juist deze opleidingen zijn ontzettend belangrijk. Uit een CNV Onderwijsmail blijkt dat studenten van deze opleidingen vinden dat er nog het een en ander te verbeteren valt. Concreet noemen zij slechte begeleiding en te weinig stageplaatsen. Dat komt ook in het rapport van de Algemene Rekenkamer naar voren. Dat moet dus beter geregeld worden.
De heer Jan Jacob van Dijk noemde al de gefocuste afstudeerrichtingen. Ook wij willen dat mogelijk te maken. Ik sluit mij daar dus bij aan.
Ik vraag mij af hoe het zit met academische opleidingen voor schoolleiders. Is daarover iets bekend? Er is iets zoals een schoolleidersacademie. De VVD wil echter gaan voor professionalisering van de schoolleiding. Daar hoort zoiets bij. Ik hoor graag de opvatting van de bewindslieden hierover.
Dan het punt van meer docenten. Op de academische pabo’s zijn jaarlijks maar 50 plaatsen. Wel is het voornemen geuit om dit aantal uit te breiden. Waarop kan de Kamer rekenen?
Wat betreft de eindtermen voor de pabo is het voorstel uitstekend. Wat ons betreft kan ook de prepabo van stal worden gehaald. Ik heb daarover in eerdere debatten gesproken. Leerlingen die kiezen voor het leraarschap kunnen dan al bij hun mbo-opleiding geprepareerd worden voor het eerste pabojaar. Zo kan de uitval in het eerste jaar tot een minimum worden beperkt.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Mag ik dat zien als een invulling van wat de staatssecretaris voorstelt over kwaliteits- en instroomeisen? Alleen als iemand de prepabo heeft gedaan, mag ook de pabo worden gevolgd.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb het nog niet verplicht gesteld. Wie voor het leraarschap kiest, zal het nuttig vinden dat, zes maanden voordat de pabo wordt bezocht, ruimte in de opleiding wordt gemaakt om te zorgen dat taal en rekenen op orde zijn. Ook moeten studenten goed geïnformeerd worden over wat het eerste jaar op de pabo inhoudt. Men moet daarvoor worden klaargestoomd. Ik weet niet of het verplicht moet worden. Als de heer Van Dijk mij steunt, komen wij er wel uit.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik geef pas steun als ik precies weet wat het gaat worden. Ik wil van mevrouw Dezentjé weten of het alleen voor mbo geldt of ook voor havo en vwo.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): In eerste instantie denk ik alleen aan mbo. Het kan worden uitgebreid. In eerste instantie is het echter mbo.
Dan het lerarentekort. Nederland krijgt in de komende jaren te maken met een dubbel lerarentekort, kwalitatief en kwantitatief. Ik wil hier een visie op het docentschap neerleggen. Ik vraag mijn collega’s om niet direct in de reflex te schieten over onbevoegde docenten. Er kan op een andere manier gekeken worden naar het docentschap. Dat kan meer flexibel worden gemaakt. Zo zou Nederland in potentie miljoenen leraren hebben. Er zijn ontzettend veel professionals die in eigen beroep kennis en kunde hebben opgedaan en die ontzettend gemotiveerd zijn om zich in te zetten voor het onderwijs. Dat is mij gebleken in het bedrijfsleven. Die willen dat niet fulltime en ook niet voor twintig jaar, maar wel voor een paar uur per week. Onderwijsinstellingen benutten dit potentieel echter onvoldoende. Ik realiseer mij overigens dat wat ik nu zeg niet bedoeld is voor de bewindspersonen om direct beleid op te maken. Ik wil ook van hen graag een reactie op deze visie. Wat ligt er in de weg om dit door te voeren?
Het niet benutten van dit potentieel is zonde. Meer mensen moeten als een soort freelancedocent op scholen aan de slag. Ik zeg daarover de volgende dingen. Veel bètadocenten zijn in het bedrijfsleven gaan werken. Het is hard nodig om deze mensen weer voor een paar uur per dag terug voor de klas te halen. Dat zou voor meer mensen uit het bedrijfsleven moeten gelden. Overigens, Mark Rutte geeft iedere vrijdag gastles op een school in de Schilderswijk. Ik heb zelf het genoegen gehad twee jaar gastdocent te zijn voor de avondcolleges aan de HES in Rotterdam. Dat waren mooie tijden. Leuk om te doen.
Scholen kunnen meer afspraken maken met het bedrijfsleven. Vooral in het voorbereidend beroepsonderwijs zijn die afspraken erg belangrijk. De aansluiting met de arbeidsmarkt is belangrijk. Er zijn heel veel bedrijven die graag een lasser of monteur voor een halve dag per week beschikbaar willen stellen. Dat is voor het bedrijf en voor de instelling interessant. De leerlingen zijn wellicht toekomstige werknemers of klanten. Het mes snijdt dus aan twee kanten. Ik wijs ook op de oudere werknemers, voor wie hun beroep wellicht fysiek te zwaar is geworden. Die kunnen wellicht goed les geven en zo veel langer inzetbaar blijven. Vroeger was er het model van meester en gezel. Wat mij betreft is dat actueler dan ooit. Vooropstaat dat alle flexibele docenten capabel moeten zijn om voor de klas te staan. Dat is logisch. Docenten die tijdelijk gedetacheerd worden in het onderwijs, moeten op hun geschiktheid voor een functie beoordeeld worden en eventueel een verkorte bijscholing krijgen. Onderwijs en bedrijfsleven moeten daar gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor nemen. In de Verenigde Staten noemen zij dat de Retired Faculty Centers. Dat zijn opleidingscentra die vroeggepensioneerden herscholen voor onderwijs. Die mensen willen niet thuiszitten. Die willen een paar uur per week met jongeren werken en hun kennis overdragen. Waarom kan dat niet in Nederland werken? Wat ligt er in de weg om dat te doen?
Het lerarentekort wordt hiermee niet opgelost. Het is een andere manier van kijken naar docentschap. Het flexibel docentschap benut een groter potentieel. Er is dus geen sprake van verdringing. Het is additioneel en het is mensen op een andere manier inzetten. Voor ons is dit een manier om te kijken naar het docentschap van de toekomst.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Een dramatisch kwantitatief en kwalitatief lerarentekort dreigt. Dat stelde de Commissie Leraren vast. Vorig jaar is het rapport van Alexander Rinnooy Kan met een aantal oplossingen daarvoor gekomen. In het algemeen wordt de urgentie wel gevoeld. De vraag is of het allemaal snel genoeg gaat. In het basisonderwijs staan 1000 vacatures open. Het voortgezet onderwijs komt 900 leraren tekort. Scholen worden gedwongen om onbevoegde leraren in te zetten of lessen uit te laten vallen. Met name in de grote steden zijn er grote problemen. Het aantal onvervulde vacatures is daar het dubbele.
Kenniseconomie begint bij goed onderwijs. Goed onderwijs begint bij professionals voor de klas. Meer geld voor leraren is een investering in onze toekomst. Het is bovendien een investering met een gegarandeerd hoog rendement. Kom daar maar eens om bij een gemiddeld beleggingsfonds in deze tijd! Een miljard voor leraren, zoals Rinnooy Kan heeft geadviseerd, is een belangrijke stap naar het aantrekkelijker maken van het leraarschap. De minister heeft plannen gepresenteerd voor betere salariëring, meer mogelijkheden voor scholing van docenten en verhoging van de status van het vak. Dat is op zichzelf allemaal goed. Wij vragen ons echter af waarom niet gewoon het gehele advies van Rinnooy Kan opgevolgd wordt.
Op korte termijn kunnen interim-leraren een oplossing voor tekorten vormen. Vaak gebeurt dit echter niet, omdat de kosten te hoog zijn. Als dat betekent dat lessen uitvallen of er onbevoegde leraren voor de klas komen te staan, is dat geen goede zaak. Zijn scholen beperkt door regelgeving om interim-leraren aan te nemen? Bestaat er een verschil tussen het aannemen van interim-managers en interim-leraren? Kan de minister kijken naar verbreding van de mogelijkheden om ervaren leraren in te zetten, zonder dat dit ten koste gaat van het langetermijnperspectief van voldoende geschoolde leraren voor iedere school?
Wat gaat de minister doen om de nijpende tekorten in de grote steden op te lossen? Het lerarentekort is daar urgenter dan in de rest van het land. Vooral het basisonderwijs mag een tekort aan leraren verwachten. Omdat allochtonen en mannen bij de leraren zwaar ondervertegenwoordigd zijn, ligt hier een taak voor de minister. Juist in de grote steden wonen de meeste allochtonen. Dit moet een kans zijn om het lerarentekort te verkleinen. Hoe gaat de minister dit oppakken?
Wij missen een aantal doelstellingen. Wat is precies het streefgetal van de minister voor het jaar 2011, het verkiezingsjaar? Hoeveel docenten heeft dit actieplan dan opgeleverd en waarop kan de minister precies afgerekend worden?
Dan de lerarenopleidingen. D66 is van mening dat er geen onbevoegde leraren voor de klas horen te staan. Wij twijfelen niet aan het enthousiasme en de inzet van andersoortige leraren, maar wij willen kinderen het best mogelijke onderwijs geven. Op lange termijn kan dat alleen met leraren die kennis en hart voor hun vak hebben. Leraren die een leven lang leren, zodat zij hun leerlingen blijven uitdagen. De minister trekt 18 mln. uit voor de lerarenbeurs. Dat is een goed initiatief, al is het maar een derde van het bedrag dat invoering van gratis schoolboeken kost. Die schoolboeken betekenen overigens niets voor de kwaliteit van het onderwijs. Garandeert de minister dat iedere leraar die een opleiding wil volgen dat ook kan doen? Hoe zorgt de minister ervoor dat het fonds ook gebruikt kan worden door de wat zwakkere leraren en niet alleen door leraren die al een opleiding volgen? Als het om de centen gaat, komen wij daar bij de begrotingsbehandeling op terug.
Het kabinet heeft een hbo-master leren en innoveren in het leven geroepen. Kan de minister aangeven hoeveel hogescholen deze master aanbieden en hoeveel studenten zich hiervoor hebben aangemeld?
Het niveau van het taal- en rekenonderwijs is nog steeds dramatisch. Daarom pleiten wij al langer voor het stellen van hoge eisen voor de toelating tot de pabo. Wat ons betreft moet de toekomstige leraar ten minste havo met wiskunde A hebben. Anderen hebben al gesproken over differentiëren bij opleidingen. Dat heeft ook de commissie-Dijsselbloem voorgesteld. Dat is van groot belang. Een hogere opleiding betekent meer loon.
Een ander punt over de kwaliteit van het onderwijs en de sfeer waarin leraren moeten werken, is de mogelijkheid van leraren om het onderwijsbeleid op school mede vorm te geven. Anderen hebben al gesproken over de autonomie van scholen. Ik wil daar niet onmiddellijk aan komen. Er zijn al middelen voor leraren om de koers van de school te bepalen. Een van de dingen die de commissie-Dijsselbloem zegt, is dat leraren daar op zichzelf de instrumenten hebben bij de medezeggenschap. Daar wordt echter heel weinig gebruik van gemaakt. Ik wil van de minister of de staatssecretaris horen of er meer gebruik van wordt gemaakt. Worden leraren gewezen op hun democratische rol binnen de eigen onderwijsinstellingen? Hoe wil de minister de leraren stimuleren dat zij daarvan meer gebruik maken? Deze mogelijkheid wordt te weinig benut om door de leemlaag van managers te stoten.
Nog iets over de Kennisinvesteringsagenda. Hoe serieus is dit kabinet bezig met de Kennisinvesteringsagenda? Hoe kan dit kabinet beweren extra te investeren in kennis? Lerarensalarissen horen wat ons betreft niet tot de extra uitgaven. Goede salarissen voor leraren vormen de basis. LeerKracht is een inhaalslag en geen extra investering. Neem de gratis schoolboeken, die op de investeringsagenda staan. Een inkomensmaatregel wordt door het kabinet als investering in kennis opgevoerd. Zelfs de FES-gelden voert het kabinet op om de lerarensalarissen voor een periode van drie jaar te betalen. Die zijn bedoeld voor infrastructuur. Daarvan is geen sprake, laat staan van een samenhangende investering in de kwaliteit van onderwijs en de kenniseconomie. Wij willen een echte investering in kennis met een master of education, een leven lang leren voor alle leraren en meer conciërges, zodat leraren weer echt les kunnen geven.
Bij de toegankelijkheid en open atmosfeer in het onderwijs wacht de Kamer al lang op de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. Die heeft alles te maken met homoseksuele docenten en allerlei andere zaken. Onlangs hebben wij daarover Kamervragen gesteld. Die zijn nog niet beantwoord. Kan daarop op korte termijn een antwoord worden gegeven, zodat een debat mogelijk is? Of bestaat hierover een probleem in de coalitie?
De heer Dibi (GroenLinks): Dat is wel wat ik erover hoor.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Na de dreigende onweersbui die ons met recht en reden vorig najaar is aangezegd, zijn er inmiddels flinke inspanningen op gericht om het dak tegen die tijd waterdicht te krijgen. De titel Krachtig meesterschap suggereert in ieder geval een voortvarende aanpak. De sfeer is ontstaan dat leraren gezamenlijk aan de verbetering van het onderwijs willen werken. Wat dat betreft vormen de stakingen van deze week een flinke domper. Volgens ons is dat geen fraaie weg. Die komt de status van de beroepsgroep niet ten goede.
De status en kwaliteit van de lerarenopleidingen verdient verbetering. Dat was op grond van feiten en onderzoek van de afgelopen jaren duidelijk. Veel maatregelen die in dit kader worden genomen, krijgen onze steun. Het opnieuw vastleggen en verbeteren van onderwijsprogramma’s en het opstellen van exameneisen zijn daarvan goede voorbeelden. Op het gebied van rekenen en taal worden eveneens goede stappen gezet. Het ondersteunen van een academische pabo verdient waardering. Wat ons betreft worden de bevoegdheidseisen voor lerarenopleiders aan het hbo aangescherpt.
Mijn fractie vraagt zich wel af of het zwaartepunt van deze kwaliteitsagenda ligt bij structurele oplossingen. Er worden namelijk allerlei nieuwe trajecten uitgerold, waaraan ik steun heb betuigd, die meer ingegeven lijken te worden door de nood op de korte termijn. Die zijn voor kwaliteit, structuur en kwaliteit van de lerarenopleidingen misschien toch niet zo goed. Symbool hiervoor zijn de zomerscholen waar achterstanden van leerlingen worden weggewerkt alvorens zij aan een lerarenopleiding beginnen. Een goede noodmaatregel, maar een structurele oplossing is het nog niet naar mijn overtuiging.
De leerlijnen moeten in principe sluitend zijn. Daar moet niet wat tegenaan geplakt worden, met alle begrip voor wat er gebeurt. In dit licht plaatsen wij ook vraagtekens bij de beperkte bevoegdheid voor de onderbouw van een onderwijskundige minor bij bacheloropleidingen. De bewindslieden zetten in op differentiatie in functies. Mijn fractie vraagt zich nog steeds af wat dit precies betekent. Kan het kabinet al aangeven hoe zo’n functiegebouw eruit komt te zien? Bestaat niet het gevaar dat er sluiproutes ontstaan om tot een leraarsberoep toegelaten te worden? Kan dat risico’s opleveren voor kwaliteit en status van het beroep? Vooralsnog neemt mijn fractie het uitgangspunt in van volledige trajecten voor lerarenopleidingen. Het basale onderscheid tussen startbekwame en excellente leraren is daarbij een goede basis.
Een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen geeft aan het onderwijs de nodige dynamiek. Dat maar liefst de helft van de jongens aan de pabo binnen drie jaar uitvalt, is uiterst zorgelijk. Het grootste probleem is niet om hen daar te krijgen, maar om hen daar te houden. Wat daaraan te doen? Ik blijf hameren op een sterke differentiatie. Die lijkt uitkomst te bieden, zeker voor een deel. Daarmee wordt rechtgedaan aan de verschillende karakters van onderbouw en bovenbouw. Ik ken de historie, maar wij zien daar nu ook de negatieve kanten van. Bij zorgvuldige herintroductie van deze differentiatie is ook een differentiatie in opleidingseisen mogelijk. Voor de onderbouw lijken ons de vereisten voor rekenen – hoe belangrijk ik dat als oud-wiskundedocent ook vind – toch minder nodig. Het is basale kennis. Daar zit echter wat boven. Wellicht trekken wij zo de leerlingen binnen die anders via de rekentoets uitvallen.
Evidence basedwerken wordt in de kwaliteitsagenda een belangrijk aandachtspunt genoemd. Leraren moeten zich een leer- en verbetercultuur eigen maken, waarin een opbrengstgerichte manier van werken centraal staat. Een leraar moet op systematische wijze leeropbrengsten kunnen analyseren. Dat klinkt goed, maar toch word ik er nog niet echt warm van. Is een leraar die zijn vak goed beheerst, die een onderwijsrelatie heeft met zijn leerlingen en met zijn omgeving en die met vallen en opstaan probeert aan te sluiten bij zijn leerlingen, niet goed genoeg als die niet evidence based genoeg is? Het lijkt erop dat wij ons, met het stimuleren van deze manier van onderwijs geven, indirect weer met de didactiek bezig gaan houden. Dat lijkt mij niet nuttig. Het verdient dus niet de voorkeur, temeer omdat over de waarde van evidence basedonderwijs geen consensus bestaat in de wetenschap.
De staatssecretaris meldt dat op haar verzoek het accreditatietraject van de NVAO wordt geïntensiveerd. Het gaat erom dat de inspanningen van de opleidingen om kwaliteitsverbeteringen te realiseren door accreditatie worden bevestigd. Recent kwam echter het bericht dat de NVAO haar verplichtingen niet tijdig kan nakomen. Mijn Kamervragen daarover zijn intussen beantwoord. De minister zegt met de NVAO naar een oplossing te zoeken. Wij zijn nu anderhalve maand verder. Is daarover al iets te melden?
Een niet onbelangrijk zijpaadje is het aantrekken van leraren die al eerder in het onderwijs werkzaam zijn geweest. Dat kan een mooie bijdrage leveren aan het bestrijden van het lerarentekort. Met hun achtergrond kunnen zij binnen een korte tijd een belangrijke aanvullende rol spelen op de formatie van de scholen. Deze categorie zijinstromers moeten wij niet afschrikken. Banen op hun maat moeten wij mogelijk maken.
Eigenlijk is het niet het lerarenberoep, maar een lerarenroeping. Het is meer dan het doen van je plicht. Het is ook engagement, affiniteit en drive. Inspiratie en spiritualiteit. Dat hoeft niet per se godsdienstig te worden gemotiveerd. Dat is mijn «stekkie». Ook uit andere optieken kan een stukje spiritualiteit worden ingebouwd. De goede docent, van welke snit of welk opleidingsniveau ook, heeft daar iets van. Dat motiveert, bindt en houdt de jongelui van de straat. De docenten moeten daar ook niet naartoe.
De voorzitter: Ik raad de Kamerleden aan om spaarzaam te zijn met interrupties. Er zijn er al heel veel geweest, met de heer Jan Jacob van Dijk als topscorer met zeven interrupties; dat is wel heel erg veel. Laten wij dus eerst een grote slag maken. Het woord is aan minister Plasterk.
Minister Plasterk: Voorzitter. De aanleiding voor het overleg van vandaag is enerzijds de analyse van de onderwijsarbeidsmarkt, zoals gepresenteerd in de nota Werken in het Onderwijs 2009, en anderzijds de monitoring van hoe het staat met het actieplan leraren. Dit benadruk ik nogmaals. Als politici zijn wij in het algemeen heel erg goed in het maken van plannen. Die moeten wij echter op een gegeven moment ook uitvoeren. Kort na het aantreden van het kabinet hebben wij geconstateerd dat er een groot lerarentekort aan zat te komen en daarom is binnen een paar maanden de commissie-Rinnooy Kan ingesteld. Zij heeft binnen een paar maanden een goed advies uitgebracht. Vervolgens heeft de regering binnen een paar maanden daarvoor een groot budget bij elkaar gebracht en zijn wij in gesprek gegaan met de instellingen en de werknemers in het onderwijs om een actieplan te maken en een convenant af te sluiten. Er is een onderhandelakkoord gesloten, dat vervolgens met de Kamer is besproken. Ook toen heb ik gehoord dat er op een aantal punten verschillen van mening bestaan tussen verschillende politieke partijen. Dat is ook logisch, want als iedereen het altijd eens was, hadden wij geen vertegenwoordigende democratie nodig. Het plan van de regering is met een aantal kleine en grote wijzigingen uiteindelijk door de Kamer geaccordeerd. Het voornemen van de regering is om dat plan nu uit te voeren. Dit zeg ik zo nadrukkelijk omdat in een aantal bijdragen suggesties zijn gedaan om problemen op andere manieren op te lossen. Op zichzelf betreft het vaak goede ideeën, maar wij hebben al gekozen hoe wij het gaan doen. Ik wil best opnieuw uitleggen waarom een bepaalde oplossing niet mijn voorkeur heeft. Dat kunnen wij vervolgens elke drie maanden opnieuw doen, maar dat leidt niet tot veranderingen. Dit als opmerking vooraf, omdat ik weet dat een aantal discussies terug blijft komen.
Ik zal het een en ander zeggen over de stand van zaken op de arbeidsmarkt en bij het actieplan leraren. Daarna zal de staatssecretaris ingaan op alles wat te maken heeft met het opleiden van leraren: de instroom, de uitstroom en de doorstroom.
De Kamer heeft de prognose gezien van het oplopende aantal vacatures in het onderwijs. Met name in het voortgezet onderwijs is het aantal vacatures gestegen, van 1610 in het vorige schooljaar naar 1850 in het huidige schooljaar. Dat is ongeveer volgens de prognose, dus vooralsnog heeft men dat goed geprognosticeerd. Dit is geen succes voor de regering, maar het betekent wel dat wij niet voor niets actief zijn geworden.
Sommige van de leden suggereerden dat het tijd wordt dat er wat gaat gebeuren. Maar laten wij wel wezen, er is al veel gebeurd. Het actieplan leraren is vastgesteld. Het komende begrotingsjaar, 2009, is eigenlijk de eerste gelegenheid om geld uit te geven. Van het miljard dat wij bij elkaar hebben geveegd voor het actieplan, wordt meer dan 700 mln. binnen deze kabinetsperiode structureel uitgegeven. Dat is niet zo heel ver meer weg. Volgend jaar is het 2009 en twee jaar later 2011. Dan hebben wij dus twee derde van de uitgaven van het actieplan structureel volledig geactiveerd. Wij zitten daarbij op schema.
Een aantal dingen, zoals het verkorten van de carrièrelijn, kan nu materieel nog niet worden gerealiseerd. Voor een aantal andere zaken geldt dat wel. Ik zal er heel snel een paar noemen. De lerarenbeurs is ingevoerd, waaraan ongeveer 18 mln. is besteed. Ongeveer 5000 leraren hebben deze beurs ontvangen. Er zijn voor 30 mln. extra conciërges aangesteld. Het onderwijspersoneel in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, de bve-sector en het hbo heeft dit jaar eenmalig € 200 ontvangen; deeltijders naar rato. Er is een website ingesteld waarop de functiemix zoals die tot stand komt, kan worden nagekeken. Dit is heel belangrijk. De Kamer heeft mij met klem gevraagd om zichtbaar te maken wat er van die functiemix terechtkomt. De heer Bosma vroeg wat ervan is gebleken. Je kunt enerzijds nog niet heel veel verwachten van acties die voor een deel pas in het volgende begrotingsjaar materieel beginnen te werken. Veel dingen moeten groeien, dus het gaat nog wel een aantal jaar duren. Anderzijds is mijn subjectieve indruk – die geef ik voor een andere – dat er wel een zeker effect is in de lerarenkamers: men is positief afwachtend, heeft de indruk dat de politiek hen ziet staan en er is meer aandacht voor het beroep van leraar. Salarisverbetering en een aantal andere zaken moeten nog hun beslag krijgen. Mijn subjectieve indruk is wel dat er een kentering is in de stemming.
De heer Jan Jacob van Dijk vroeg naar de suggestie voor junior-, medior- en seniorleraren in het rapport van het Landelijk Platform Beroepen in het Onderwijs. Het is op zichzelf geen slecht idee. Het rapport hebben wij overigens eind april ontvangen, terwijl het actieplan leraren half april was vastgesteld. Het rapport is dus binnengekomen kort nadat het onderhandelakkoord over het actieplan was gesloten. Mijn voorkeur heeft het om nu vast te houden aan de functiemix zoals wij die half april hebben vastgesteld, en het aan de sociale partners over te laten welke functies men daarbinnen precies wil onderscheiden. In de uitwerking daarvan kunnen afspraken worden gemaakt over de criteria op basis waarvan onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende functies. De sociale partners kunnen het LPBO-rapport daarbij gebruiken. Ik ben er niet voor – dat stelde de heer Jan Jacob van Dijk ook niet voor – om op basis van het rapport een geheel nieuwe categoriale indeling te maken.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik wil mijn voorsprong verder vergroten ten opzichte van de rest. In het LPBO-rapport wordt helder uitgelegd wat wordt verstaan onder een junior, een medior en een senior. De sociale partners wordt gevraagd om er goed naar te kijken en het in de cao in te vlechten. Daarmee zou je een betere invulling kunnen geven aan het huidige onderscheid tussen LB, LC en LD. Via de minister verzoek ik de sociale partners om dat rapport te gebruiken om dit helder handen en voeten te geven. Dit biedt meer perspectief aan (aanstaande) docenten. Opleidingen kunnen er rekening mee houden bij het aanbieden van nascholingstrajecten, zodat leraren voor de medior- of seniorfunctie in aanmerking kunnen komen. Wil de minister het advies met wat meer warmte omarmen? Dat zou de druk op de sociale partners vergroten om er serieus mee om te gaan.
Minister Plasterk: Ik hoopte al dat ik uw suggesties zo mocht begrijpen. De sociale partners zijn hier voor een deel aanwezig. Mijn indruk is dat de suggestie landt.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Als het zo makkelijk ging ... Zij hebben de suggestie in ieder geval gehoord. Ik hoop dat zij er ook nog wat mee gaan doen.
Minister Plasterk: U vroeg ook naar het scholingsfonds in de scholen. Na het eerste jaar van de lerarenbeurs gaan wij die regeling sowieso evalueren. Daarbij zal ook worden bekeken of die leidt tot ondergebruik van scholingsbudgetten. Op zichzelf zijn die wel voor iets anders bedoeld, namelijk voor de reguliere na- en bijscholing, het bekwaamheidsonderhoud. De lerarenbeurs is bedoeld voor het verhogen van het kwalificatieniveau en voor extra bekwaamheden. Zal men nog minder gebruikmaken van die scholingsbudgetten nu men aanspraak kan maken op die lerarenbeurs? Ik stel voor om deze vraag bij de evaluatie van het eerste jaar van de lerarenbeurs te betrekken en te bekijken of dat effect er inderdaad is.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): De minister gaat eerst mijn onderwerpjes af, en als ik niet helemaal tevreden ben met het antwoord, vraag ik er nog even naar. Ik ben het ermee eens dat wij moeten kijken naar het effect van die scholingsbeurs ten opzichte van de huidige scholingsgelden. Maar het is toch te gek om los te lopen dat er een zware onderuitputting is van de scholingsgelden? Als er één sector is waar het belang van opleiding zou moeten worden onderkend, is dat het onderwijs. Mijn verzoek aan de minister is om de koepels, de werkgevers en de werknemers hiervoor nog eens nadrukkelijk aandacht te vragen. Hoe zorgen wij ervoor dat er aan het einde van het jaar geen onderuitputting maar een overvraging is op dit punt?
Minister Plasterk: Ik zeg dat toe.
De heer Dibi (GroenLinks): Wat gebeurt er met het geld dat niet wordt gebruikt voor bij- en nascholing? Kan het te maken hebben met besturen of managers die eigenlijk liever niet willen dat docenten zich bij- en nascholen en hen daarvan weghouden? Het is toch opvallend dat zij massaal afkomen of het scholingsfonds van de minister maar het eigen scholingsfonds niet gebruiken. Hoe beoordeelt hij dat?
Minister Plasterk: Het geld voor bij- en nascholing valt onder de lumpsumfinanciering, dus het geld dat niet wordt gebruikt, blijft voor de scholen beschikbaar. Of dit als gedragseffect heeft dat leraren door de omgeving minder worden gestimuleerd om er gebruik van te maken, kan ik niet beoordelen. Theoretisch zou het kunnen. Daarom hebben wij heel nadrukkelijk– dit was een bewuste politieke keuze – besloten om dit scholingsfonds niet toe te voegen aan de lumpsum en leraren het recht te geven om er eigenstandig aanspraak op te maken.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik weet dat dit geld via de lumpsum naar de scholen gaat. Mijn fractie is daar niet altijd even blij mee. Betekent het dat het alleen beschikbaar is voor bij- en nascholing of kan een bestuur het ook uitgeven aan de nieuwe hoektafel voor in het kantoor van de manager? Is het geld geoormerkt zodat het alleen voor bij- en nascholing mag worden gebruikt, of mag het overal aan worden besteed?
Minister Plasterk: Ik zei zojuist al dat het in de lumpsum zit. Laten wij het echter wel in verhouding blijven zien. Het ingestelde scholingsfonds betreft maximaal € 3500 per jaar, drie jaar lang. Het scholingsbudget gaat om € 300 per jaar, dus eens een cursus hier of daar. Ik blijf de verbazing delen dat dit geld niet gebruikt wordt en ik begrijp de bezorgdheid dat dit gebeurt doordat het geld alternatief aanwendbaar is. Het is echter wel van een heel andere orde van grootte dan wat wij in het actieplan hebben geïmplementeerd.
De heer Dibi (GroenLinks): U deelt mijn verbazing, maar u bent de minister en gaat erover. Ik vind dat de autonomie van de scholen op dit punt is doorgeslagen. Wij kunnen een grote zak geld naar de scholen gooien, de lumpsum. Vervolgens wordt het niet gebruikt waarvoor het is bedoeld en zegt de minister: dat is verbazingwekkend maar wij kunnen er niets aan doen. Vindt u dat u er iets aan moet doen?
Minister Plasterk: Ik heb al gezegd dat wij ernaar zullen kijken in de evaluatie van de scholingsbudgetten. Als blijkt dat de leraren de budgetten graag zouden gebruiken maar dat de school daartegen is omdat het geld voor iets anders moet worden gebruikt, is het een andere situatie dan dat leraren geen behoefte hebben om aanspraak te maken op dit overigens beperkte budget.
De heer Jan Jacob van Dijk gaf aan dat hij niet tevreden was met de beantwoording van de vraag van de heer Van der Vlies over het tempo waarin er over de accreditatie wordt besloten. Ik heb al aangegeven dat ik die overschrijding van de wettelijke termijn niet acceptabel vind en dat ik daarover met de NVAO zou overleggen om een oplossing te vinden. De vertraging valt voor de pabo’s wel mee. Volgens de plannen van de NVAO worden die vroeg in het voorjaar van 2009 behandeld. De NVAO houdt zelf rekening met een kleine overschrijding; de pabo’s hoeven er geen jaar op te wachten. Voor zover ik weet, zijn er inmiddels drie visitatierapporten bij de NVAO aangeleverd. De overige volgen voor het einde van dit jaar.
Een aantal andere vragen van de heer Jan Jacob van Dijk worden door de staatssecretaris beantwoord. Ik ga nu over naar de heer Jasper van Dijk, die een aantal onderwerpen aansnijdt waarover wij al vaker met elkaar in gesprek zijn geweest. In mijn algemene deel weersprak ik al de suggestie dat er geen tempo zou worden gemaakt met de implementatie van het actieplan. Wij liggen op schema. Met mijn overigens zelf betaalde pennetje heb ik opgeschreven: «consultants bepalen wie een goede leraar is». Ik blijf dat een karikatuur vinden. Zelfs als je een discussie zou willen voeren over het beoordelen en inschalen van leraren, dan nog is er niemand die vindt dat consultants moeten bepalen wie een goede leraar is. Mijn stelling blijft dat op exact dezelfde manier als in een ambtelijke of wetenschappelijke organisaties in het onderwijs sprake moet zijn van een professioneel personeelsbeleid. Ik ben het eens met iedereen die zegt dat dit niet altijd het geval is. Er moet meer structuur in komen, zodat mensen veel meer feedback krijgen en zij hun direct leidinggevende kunnen aanspreken. Zo moeten zij kunnen zeggen: ik functioneer nog niet optimaal maar dat komt ook doordat mij niet goed leiding wordt gegeven. Dat is de standaardprocedure in elke professionele organisatie. Daarover kunnen wij nog steeds van mening verschillen, maar het is een karikatuur om te stellen dat regering voorstaat dat consultants bepalen wie een goede leraar is.
De heer Jasper van Dijk (SP): De kern van de discussie is dat u met uw actieplan een budget heeft gegeven aan de scholen dat niet genoeg is om alle leraren die daar op grond van opleiding recht op hebben een hogere schaal te geven. Men moet dus vervolgens op de scholen gaan uitzoeken wie van die leraren er dan recht op heeft. Uit onderzoek blijkt dat 85% van de schoolleiders geen idee heeft op basis waarvan zij dat moeten gaan doen. Mevrouw Dezentjé Hamming heeft daarover heel enthousiaste ideeën, maar ik heb eerlijk gezegd nog nooit goede criteria gezien. U zegt dat het overal gebeurt. Behalve overigens in de regering zelf.
Minister Plasterk: Dat ben ik met u eens.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ook voor Kamerleden zouden wij een prestatiebeloningsmodel kunnen overwegen. Weest u nu eens moedig. Ook in de discussie met Jan Jacob van Dijk over het model van junior- en seniordocenten, zei u: ik kijk even naar de mensen en zie hoe het landt. Hebt u er überhaupt iets over te zeggen? In de nota Werken in het onderwijs 2009 lees ik dat de partners bezig zijn met «het ontwikkelen van criteria». Geeft u het nu eens hard aan: op basis hiervan gaan wij beoordelen of een leraar naar een hogere schaal gaat.
Minister Plasterk: Het voorstel om de ministers ook op basis van prestaties te betalen heb ik gedaan, maar daarvoor heb ik binnen de regering geen meerderheid gekregen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Had u kandidaten die dan wel of niet in een hogere schaal zouden komen?
Minister Plasterk: Dit was in scherts gezegd. Voor de rest is het echt een oude discussie, die wij elke drie maanden weer kunnen voeren. Afgesproken is dat de hogere salarisschalen afhankelijk zullen zijn van de werkzaamheden en verantwoordelijkheden in combinatie met de opleiding. Dit wordt in de cao’s uitgewerkt door de vakbonden en de werkgeversorganisaties via voorbeeldfuncties en een functiewaarderingssysteem. Voor een deel worden die op sectorniveau vastgesteld. De heer Jasper van Dijk wil alles alleen ophangen aan de eerstegraads-vwo-leraren, maar dat heb ik vanaf het begin tegengehouden. Een deel van de vakorganisaties en de vmbo-sector hebben daartegen bezwaar gemaakt, omdat het voor hen buitengewoon nadelig is. Je kunt een heel goede leraar zijn in het vmbo, zonder dat je naar de universiteit bent geweest. De heer Jasper van Dijk ziet dat anders. Ik maak daar geen karikatuur van, maar dat moet hij ook niet doen door voortdurend te stellen dat ik voorstander van prestatiebeloning ben. Prestatiebeloning betekent dat je per strekkende meter wordt betaald, gestuukt of anderszins. Natuurlijk kun je leraren niet in die zin voor hun prestatie belonen, maar je kunt ze wel beoordelen in het kader van een professioneel personeelsbeleid. Scholing speelt daarin een grote rol. In de uitwerking van de cao voor het voortgezet onderwijs is vastgelegd dat de LD-functie via «comply or explain» voor iedereen toegankelijk is die de eerstegraadsopleiding heeft. De werkgevers moeten het motiveren waarom iemand geen LD-functie krijgt. Die motivatie is dan voor beroep vatbaar. Iemand kan zeggen: ik heb wel de opleiding maar wordt niet op dat niveau betaald. Vervolgens kan de motivatie worden bekeken en worden getoetst. Deze discussie hebben wij al heel vaak gevoerd, maar ik blijf haar met alle plezier voeren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is echt een geweldige manier om het antwoord op de vraag te ontlopen. U zegt heel veel, behalve dan een antwoord op mijn vraag. Ik vraag om criteria en geef aan dat er grote zorgen en verwarring zijn binnen de scholen over hoe men dat moet doen. 85% van de schoolleiders heeft geen idee hoe het doen. Dit cijfer komt van het SBO. Binnen de financiële sector is er grote zorg over het hele systeem; lees de Volkskrant van afgelopen vrijdag. Uit VU-onderzoek blijkt dat het goed toepassen van prestatiebeloning en bonussen maar ook het beoordelen op bepaalde criteria heel moeilijk is. U geeft totaal geen antwoord. U geeft geen criteria voor wat een goede leraar is. Hoe moet zo’n manager dat beoordelen?
Minister Plasterk: U wilt het antwoord niet horen en maakt er voortdurend een karikatuur van. Alleen al het gebruik van termen als «manager» en «consultant» heeft een negatieve onderklank. De leidinggevende in een vakgroep is gewoon een bekende. Het gaat helemaal niet over «prestatiebegrotingen» in de zin van «output», bijvoorbeeld hoeveel examenpunten je leerlingen omhoog moeten gaan, wil je een goed presterende leraar zijn. U wilt het centralistisch vastleggen en hebt een primitief model in gedachten van hoe je iemand op prestaties moet begroten. Je moet er een liniaal lang kunnen leggen, of het mag niet. Iedereen moet dan hetzelfde krijgen. Ik denk dat dit een buitengewoon ouderwetse opvatting is. Wij zijn het er gewoon niet over eens. Dat kunnen wij elke drie maanden blijven constateren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is echt veel te makkelijk. U geeft geen voorbeelden van hoe dit zou ...
De voorzitter: Nee, mijnheer Jasper Van Dijk, niet meer. De volgende vraag op dit punt.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb een opmerking gemaakt over het beoordelen door het bestuur.
Minister Plasterk: Dat wordt niet gedaan door het bestuur. Een schoolbestuur is soms verantwoordelijk voor 30 000 leerlingen. Het is natuurlijk niet zo dat het bestuur leraren beoordeelt. Dit beeld past echter in het voortdurend een karikatuur maken van hoe het gaat. In een professionele organisatie heeft iedereen gewoon een leidinggevende. Dat kan een teamleider zijn die tien leraren onder zich heeft. Dat is heel normaal, in elke organisatie. Ik weet niet waar u voorheen hebt gewerkt, maar het is totaal normaal.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik weet niet of deze opmerkingen op mij gericht waren. Het standpunt van mijn fractie over dit onderwerp is anders dan dat van de SP-fractie. Ik heb er wel een probleem mee dat er op schoolniveau vaak een tegenstelling is tussen de docenten en de teamleider, de schoolleider, de manager, het schoolbestuur. U geeft de beoordeling van een docent in handen van degene die nu vaak wordt gewantrouwd door die docent. Is het daarom niet beter om de beoordeling van docenten over te laten aan bijvoorbeeld visitatiecommissies van andere docenten? Een onafhankelijk partij gaat dan langs de scholen en beoordeelt docenten op hun functioneren. Dat kan gebeuren op basis van informatie van de teamleider, de schoolleider, de scholieren en de docenten. Zo haal je misschien het wantrouwen weg op het schoolniveau.
Minister Plasterk: Ik rol echt van mijn stoel van de suggestie dat je in een serieus personeelsbeleid het besluit over een inschaling aan een visitatiecommissie zou kunnen overlaten. Ik kan zelfs niet beginnen om te bedenken hoe ik daarop zou moeten reageren. Natuurlijk kun je dat niet doen. De leidinggevende is zelf aanspreekbaar op het feit dat hij of zij fatsoenlijk leiding moet geven. Hij of zij moet er natuurlijk voor zorgen dat op een verantwoorde manier met de inschaling van mensen wordt omgegaan. Dat is in de hele wereld, in alle sectoren zo. U komt opnieuw aan met «die managers» en «het bestuur». Ik kom op veel scholen waar men bij de beoordeling inderdaad het oordeel van de leerlingen laat meewegen. Laatst was ik op een school waar men een heel systeem had gemaakt waarin zowel het oordeel van de vakgenoten als het oordeel van de leerlingen als het oordeel van de leidinggevende een rol speelde. Dat had men volledig geclassificeerd. Overigens bleek dat de oordelen meestal grotendeels dezelfde kant op wezen. Het was overigens niet zo dat de leerlingen mochten stemmen wie de populairste leraar was. Men kon in de statistieken heel goed zien dat leerlingen altijd kritischer zijn over de wiskunde- dan over de gymleraar. Die scholen zijn natuurlijk ook niet gek. Zij betrekken dit bij hoe zij de beoordeling van een leraar vormgeven. Verder kun je peuters natuurlijk moeilijker bij zoiets betrekken dan een student op een hbo-opleiding. Die discussie is inmiddels al zo veel verder en zo veel fijnmaziger bij de mensen die er echt mee bezig zijn. Het is geen primitief systeem: iedereen krijgt hetzelfde of het wordt door de managers bepaald. Ik heb echt moeite om hierover elke keer weer de discussie te voeren.
De voorzitter: De laatste vraag.
De heer Van der Ham (D66): Ik hoop het wat minder bont te maken. Ik heb een vraag gesteld over de manier waarop leraren invloed kunnen uitoefenen op de koers van hun school, niet alleen inhoudelijk maar ook bij dit soort systemen.
Minister Plasterk: Daar kom ik nog op.
Ik kom bij de functiemix in de bve-sector. Deze geldt voor alle sectoren. In het convenant is dit afgesproken en daar heeft iedereen zijn handtekening onder gezet. Ik heb wel geconstateerd dat in het resultaat van het overleg tussen werkgevers en werknemers in de mbo-sector daaraan niet de aandacht werd gegeven die ik wenselijk vond. Ik heb daarom een brief gestuurd aan de sociale partners in de mbo-sector om aan te geven dat de functiemix voor mij ook in deze sector een belangrijk onderwerp is en te vragen om dat alsnog uit te werken om een verdere downgrading te voorkomen. De functiemix is een belangrijk instrument.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voor alle duidelijkheid, ik heb hier een bericht waaruit blijkt dat er op dit ogenblik geen functiemix is in het mbo, en volgens mij evenmin in het hbo. U zegt dat u dat wel wilt dat die er komt. Dat is een harde uitspraak: er komt een functiemix voor het mbo.
Minister Plasterk: Dat staat ook in het convenant.
De heer Jasper van Dijk (SP): Hier staat dat die functiemix niet tot stand is gekomen in de onderhandelingen daarna. Het is niet voor niks dat de MBO Raad en de HBO-raad weigerden, uw actieplan te ondertekenen. Dat had te maken met de hoogte van de middelen in combinatie met de functiemix. Als u hier zegt dat er een functiemix voor het mbo komt, dan is dat een harde uitspraak.
Minister Plasterk: Ik verheug mij nog steeds op ons werkbezoek.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ook.
Minister Plasterk: Ik verheug mij ook steeds meer.
Dit is een mooi moment om iets te zeggen over de cao. In het primair onderwijs verloopt de implementatie voortvarend. Gesprekken over de convenantsafspraken en het opnemen daarvan in de decentrale cao zijn bijna afgerond. In het voortgezet onderwijs is het jammer dat de werkgevers en werknemers nog geen overeenstemming hebben bereikt over de cao. De acties staan echter los van de uitwerking van het convenant en de uitwerking van het actieplan leraren in de cao-teksten. De sociale partners zijn nog bezig met die uitwerking. Ik verwacht dat die binnenkort, in ieder geval binnen enkele weken, bij mij zal binnenkomen. Ik denk dat de huidige discussie over een nieuwe cao in deze sector geen gevolgen zal hebben voor de invoering van ons tripartiete actieplan leraren en het oplossen van de resterende punten.
In een traject van veertien jaar vanaf 1994 is het decentraliseren van het arbeidsvoorwaardenoverleg in gang gezet. Het is van, toen nog, Zoetermeer gegaan naar de werkgevers en werknemers in de sectoren. Het decentraliseren daarvan betekent ook het decentraliseren van de conflicten die zich kunnen voordoen in het overleg tussen werkgevers en werknemers. Er kan een verschil van inzicht zijn of men kan verschillende belangen hebben. In het algemeen wordt zoiets onderhandelend opgelost, maar het gebeurt wel eens dat men er in een sector niet (direct) uitkomt. Ik heb gelezen dat de heer Jasper van Dijk daarom in de media heeft bepleit dat wij het maar weer moeten centraliseren. Dat is buitengewoon onverstandig. Onder kabinetten van verschillende samenstelling is het in veertien jaar gedecentraliseerd. Pas vorig jaar heeft die decentralisatie haar beslag gekregen. Als de rijksoverheid bij het eerste het beste conflict die macht weer aan zich trekt, getuigt dat van een weinig stabiele koers. Daar ben ik dus niet voor. Dat laat onverlet dat het van groot belang is dat de sociale partners weer snel met elkaar aan tafel gaan zitten en uit het conflict komen. Een van u vroeg: wanneer gaat u nu iets doen? Dat doe ik nu: ik roep de sociale partners om snel met elkaar aan tafel te gaan en hun uiterste best te doen om eruit te komen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik constateer dat de minister zich beperkt tot «management by speech» door de partners op te roepen om een oplossing te zoeken. Het onderwijs en de leerlingen weten niet waar zij aan toe zijn. Men plant een grote actie in november.
De voorzitter: Uw vraag?
De heer Jasper van Dijk (SP): Is dat juist? De zaak is vanaf 1994 gedecentraliseerd, maar het leidt nu tot heel veel zorgen, conflicten en wantrouwen op de scholen. Het is de taak van de minister om te zorgen voor goed onderwijs en een goede sfeer op school.
Minister Plasterk: De letterlijke vraag was: wanneer grijpt u in bij de stakingen? Dat ben ik niet van plan. Ik ben blij dat wij in een land leven waar de regering niet ingrijpt bij stakingen. De stakingen en acties zijn beperkt door wat de rechter er op een gegeven moment van vindt. Mochten de werkgevers vinden dat doel en middel niet in een redelijke verhouding tot elkaar staan, dan staan er zoals ook in de metaal of andere sectoren wegen open. De heer Jan Jacob van Dijk zei terecht dat de minister van Economische Zaken, verantwoordelijk voor de metaalsector, niet ingrijpt bij stakingen. Ook ik ben dat niet van plan. Men heeft het recht om acties te voeren om daarmee de eigen punten kracht bij te zetten. Ik hoop wel dat men er nu snel uit komt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Vanzelfsprekend grijpt de minister niet in bij stakingen.
De voorzitter: Wij hadden afgesproken dat dit uw laatste opmerking op dit onderwerp was.
Minister Plasterk: Ik ben er dus niet voor om het stakingsrecht af te schaffen. Daarover hoeft geen misverstand te bestaan.
De heer Dibi (GroenLinks): In antwoord op een vraag van mevrouw Besselink heeft de minister gezegd dat de stakingen en het conflict tussen de sociale partners geen effect hebben op de uitvoering van het convenant. Een van de dingen die de sociale partners moeten doen, is nu juist het uitwerken van zaken als de functiemix. Het heeft dus wel degelijk effect op wat de minister doet om het lerarentekort te bestrijden. Is er een tijdslijn? De vorige keer hadden de MBO Raad en de HBO-raad een probleem. Wanneer moet het opgelost zijn?
Minister Plasterk: Daarop heb ik net antwoord gegeven. Op korte termijn, binnen enkele weken, verwacht ik dat er over datgene waarvoor wij tripartiet verantwoordelijk zijn, de implementatie van het actieplan leraren, helderheid zullen hebben. Het gaat daarbij dus niet om de gebruikelijke werkgever-werknemerconflicten die zich over drie maanden of volgend jaar weer kunnen voordoen.
Ik heb al geprobeerd antwoord gegeven op de vraag van de heer Bosma of het plan werkt. Eén indicator waardoor ik enige reden heb om optimistisch te zijn over de stemming in de lerarenkamer, heb ik nog niet genoemd: het aantal aanmeldingen voor lerarenopleidingen. Dat is voor het eerst sinds jaren weer gestegen. Dit is een goed teken, maar het is nog heel pril. Wij zullen dat moeten blijven volgen.
Mevrouw Besselink heeft met name vragen gesteld aan de staatssecretaris. Verder heeft zij een aantal punten gemaakt waarmee ik het ten volle eens ben. Zij heeft ook gevraagd, nog eens na te denken over het voorstel om studieschuld of collegegeld kwijt te schelden. Dat is een voorstel dat ik mij om verschillende redenen herinner. Ten eerste komt het voor in mijn favoriete televisieserie, The West Wing. Voor de liefhebbers daarvan: Charlie stelt het daarin voor. In de serie geldt het al voor het leger, dus waarom zouden wij het niet doen voor het onderwijs? De regering-Bartlet neemt dit voorstel over. Dit is niet de enige reden dat ik het mij herinner; hierover is ook de motie-Leijten aangenomen. Dit heb ik ondergebracht bij de Commissie Leraren, de commissie-Rinnooy Kan. Zij heeft ernaar gekeken en er negatief over geadviseerd. Dat was mijn reden om op dat punt verder geen actie te ondernemen. Als u mij nu vraagt om er opnieuw over na te denken, dan wil ik dat met alle plezier doen. Het nadenken staat natuurlijk nooit stil. Ik zeg erbij dat ik er grote vraagtekens bij zet. Ten eerste zou het differentiëren van collegegeld of het selectief kwijtschelden van studieschuld – ook anderen wezen daar al op – voor het voeren van arbeidsmarktbeleid iets zijn wat ik mij binnen de regering niet kan veroorloven. Er zullen dan collega’s komen die zeggen: dat kan ook gelden voor andere sectoren waar problemen zijn met de arbeidsmarkt. Ten tweede zou je eerst heel goed moeten nadenken over de uitwerking. Wat betekent het precies? Hoeveel uur onderwijs moet je geven? Bij wie kun je in beroep gaan als je het oneens bent met een beslissing? De uitvoering wordt een heel circus. Ten derde gaat het geld kosten. Het budget zou inzichtelijk moeten zijn. Ten slotte het argument dat voor de commissie-Rinnooy Kan doorslaggevend was om dit niet voor te stellen: de deadweight loss, de hoeveelheid geld die je besteedt zonder dat het een gedragseffect oplevert. Die is vrij groot. Al de mensen die toch al van plan waren om het onderwijs in te gaan, krijgen die kwijtschelding namelijk ook. Die is hun van harte gegund, maar dat deel van het bedrag draagt dus niet bij aan het oplossen van het lerarentekort. Op grond van het advies hebben wij er dus voor gekozen om het geld op een andere manier in te zetten. Nogmaals, ik wil er met alle plezier nog eens over nadenken, maar deze grote vraagtekens zet ik er nadrukkelijk bij.
De heer Dibi vroeg naar de LD-functie. Daarop heb ik al antwoord gegeven. Dit was in feite dezelfde vraag als van de heer Jasper van Dijk: de koppeling tussen functie en opleiding. Ik heb al gezegd dat de sociale partners in het voortgezet onderwijs hebben afgesproken dat leraren met een eerstegraadsbevoegdheid die structureel lesgeven in de bovenbouw, bij goed functioneren recht hebben op een LD-functie. Dit betekent dat er een stevige koppeling is tussen opleidingsniveau en functie, maar het is geen absolutisme. Dat was ook mijn bedoeling, dus ik ben blij dat de partners het in die richting hebben uitgewerkt. Dit heb ik aangeduid als comply or explain.
Het voorstel van de heer Dibi voor een top van het onderwijs lijkt mij een goed idee. Zaken hebben elkaar gekruist: vandaag is er een brief uitgegaan waarin ik de Kamer op de hoogte heb gebracht van de voortgang van het oprichten van een Stichting van het Onderwijs door de sociale partners. Daarin staat op pagina 2: «Er zou jaarlijks overleg tussen sociale partners en het kabinet gevoerd kunnen worden over de verbinding tussen onderwijs en sociaal economische vraagstukken.» Een onderdeel van de instelling van die stichting is dat er jaarlijks een top zal worden georganiseerd.
De heer Dibi (GroenLinks): Als u het «lerarentop» noemt en «zou kunnen» vervangt door «zal», hebt u mijn voorstel omarmd en ben ik u daar dankbaar voor.
Minister Plasterk: Veel sneller kan ik u niet bedienen: de «Dibitop».
De heer Dibi (GroenLinks): Een tweede Marokkanentop.
Minister Plasterk: Wij houden geen Marokkanen meer over.
U zag mij misschien even fronsen bij de vraag over het discrimineren van mensen in het onderwijs op basis van geloof of seksuele geaardheid. Dat was omdat u dit koppelde aan het lerarentekort. Discrimineren mag natuurlijk sowieso niet, leraar of geen leraar. Daar zijn wij het wel over eens. Die twee onderwerpen moeten wij loskoppelen. Ook als er geen lerarentekort was, mocht je niet discrimineren. Vervolgens is de vraag: wat is discrimineren? Daarover kunnen wij een hele boom opzetten. Bij andere gelegenheden hebben wij dat ook gedaan. De Commissie Gelijke Behandeling toetst in de praktijk wat discriminatie is: wat zijn acceptabele en niet-acceptabele vormen van het maken van onderscheid? Laat ik er twee uitlichten.
Ten eerste mensen die homo zijn. Ik heb een- en andermaal betoogd – dit komt overeen met de jurisprudentie van de Commissie Gelijke Behandeling – dat ontslaan of weigeren van een baan omdat iemand homo is, niet is toegestaan. Daarbij is het hebben van een partner, liefdesuitingen, liefdesrelaties, samenwonen en trouwen inbegrepen. Dat is de staande jurisprudentie.
Ten tweede het weigeren op basis van een hoofddoekje, waarnaar de heer Dibi vroeg. Vandaag heeft de Commissie Gelijke Behandeling een uitspraak gedaan. Wie stiekem naar Teletekst heeft gekeken, heeft dat vandaag kunnen lezen. Op een katholieke school vond men het toegestaan om een hoofddoekje te weigeren, omdat het een uiting is van een andere godsdienstige richting dan die de grondslag van de school vormt. Dit zijn heel fijnmazige afwegingen, waar ik in dit debat over de arbeidsmarkt buiten wil blijven. Het hoofdpunt van mijn beantwoording is dat de grenzen tussen het geoorloofd en ongeoorloofd onderscheid maken niets te maken mogen hebben met de arbeidsmarktsituatie. Het gaat om een absoluut recht, dat niet wordt bepaald door schaarste.
De voorzitter: De allerlaatste opmerking. Dit onderwerp hoort misschien niet bij dit debat.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik vind dat het wel bij dit debat hoort. Ik heb niet voor niets het argument van het lerarentekort gebruikt.
De voorzitter: De minister heeft heel duidelijk gezegd dat het een niet echt aan het ander valt te koppelen. Nog één allerlaatste opmerking.
De heer Dibi (GroenLinks): Wij hebben in Nederland wel de situatie gecreëerd dat discriminatie is toegestaan in het bijzonder onderwijs. Ik vind dat wij daarvan af moeten. De beeldvorming is dat als je een hoofddoekje draagt of homo bent, je beter geen leraar of juf kunt worden omdat je wordt geweigerd. Dat is gevaarlijk, omdat het bijdraagt aan het lerarentekort.
Minister Plasterk: U herhaalt in uw reactie wat ik net probeerde te ontrafelen. Het een is niet gelijk te stellen aan het ander. Ongeaard ... Ongeacht de richting van de school, mag je iemand niet ontslaan omdat hij homo is. De Commissie Gelijke Behandeling zegt dat in de aard van het bijzonder onderwijs wel zit dat een katholieke school van iemand mag vragen dat die zich niet nadrukkelijk kleedt op een manier die uiting geeft aan een andere geloofsovertuiging. Daarmee vind ik dat het onderscheid gemaakt moet blijven worden. Ik wil dus niet de suggestie onweersproken laten dat het allemaal mag in Nederland. Het mag dus niet; er luisteren mensen mee. Die denken: kennelijk wordt er in de Tweede Kamer gezegd dat ik iemand die homo is, mag ontslaan. Dat mag geen enkele school in Nederland doen.
De heer Van der Ham (D66): Het is toch van groot belang – de heer Dibi doelt daar volgens mij ook op – dat er een sfeer kan heersen op scholen die anders is. Soms wordt dat heel concreet, zoals op De Passie. Ik vroeg naar de Algemene wet gelijke behandeling, waarin deze en andere vormen van discriminatie worden genoemd. Er schijnt een probleem in het kabinet te zijn, zo heb ik begrepen. Kan de minister dat bevestigen of ontkennen?
Minister Plasterk: Vragen over de Algemene wet gelijke behandeling moet de heer Van der Ham toch echt aan mijn collega van Binnenlandse Zaken stellen. Die is daarvoor verantwoordelijk.
De heer Van der Ham (D66): Dat is een wat ongeaarde uitspraak.
De voorzitter: U zou het kort houden. Volgende onderwerp.
Minister Plasterk: Mevrouw Dezentjé vroeg naar een aantal niet-conventionele oplossingen voor het lerarentekort. Ik ben het met haar eens dat wij bij onconventionele oplossingen niet te snel moeten roepen: «kan niet», «mag niet» of «wil niet». Ik moest denken aan haar suggestie dat Mark Rutte twijfelde of hij politicus wilde zijn of het onderwijs in wilde. Toen dacht ik: nou ...
Een van de manieren waarop het bedrijfsleven hierbij kan worden betrokken, is de zijinstroom. Het project Vakmensen in de school ondersteunt vmbo- en mbo-scholen die vakmensen in dienst willen nemen. Daardoor kunnen zij een opleiding volgen tot onderwijsondersteuner. Een aantal van die ondersteuners gaat daarna door naar de lerarenopleiding. Behalve nieuwe instroom in het onderwijs leveren die vakmensen natuurlijk ook een bijdrage aan de aansluiting tussen het onderwijs en de praktijk van het beroep. Bovendien vormen zij een welkome toevoeging in het vmbo en het mbo omdat zij de praktijk door en door kennen. De staatssecretaris zal zo nog ingaan op een aantal specifieke modellen, zoals teach first en teach second. Zij weet precies wat dat is. Verder is er een pilot Wijs Grijs in het Onderwijs gehouden om vutters te verleiden, in het onderwijs te komen werken. De doelstelling van 50 plaatsingen is twee weken geleden gehaald. Op dit moment wordt de pilot geëvalueerd, wat medio december zal zijn afgerond. Over het vervolg is nog niet besloten. De doelstelling hangt sterk samen met de komende oproep aan de stille reserve. In algemene zin ben ik het ermee eens dat wij honderd bloemen moet laten bloeien en veel verschillende mogelijkheden moeten verkennen. Soms kunnen er redenen zijn om iets specifieks te doen.
De heer Van der Ham vroeg: zijn er mogelijkheden om interim-docenten aan te stellen? De verschillende onderwijs-cao’s bieden daarvoor mogelijkheden, bijvoorbeeld ter vervanging. Ook kunnen uitzendkrachten worden ingezet. Op grond van bijvoorbeeld de cao in het voortgezet onderwijs kunnen uitzendkrachten worden ingezet voor vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof, activiteiten van kennelijk tijdelijke aard of kennelijk onvoorziene omstandigheden.
De heer Van der Ham vroeg ook naar het scholingsfonds: kunt u garanderen dat iedereen daarop aanspraak kan maken? Ja, iedereen kan één maal in zijn carrière aanspraak maken op dat scholingsfonds.
De heer Van der Ham vroeg ten slotte naar de Wet medezeggenschap op scholen en de mate waarin leraren betrokken zijn bij het vormgeven daarvan. In het convenant zijn specifieke afspraken opgenomen over de betrokkenheid van de personeelsgeledingen van de medezeggenschapsraad, informatieverstrekking door het bevoegd gezag over relevante data over de functiemix en het daarvoor ontvangen budget. Het volume voor hogere functies wordt in overleg met de medezeggenschapsraad vastgesteld. De werkgever legt verantwoording af aan de medezeggenschapsraad over de realisatie van het gewenste functiebouwwerk. Daarnaast loopt er op dit moment een evaluatie van de uitvoering van de WMS. De uitkomsten daarvan komend eind van dit jaar beschikbaar. Ik zal de Kamer daarover dan informeren.
Daarmee ben ik door mijn deel van de behandeling heen.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Hartelijk dank voor de vragen van de Kamerleden in de eerste termijn. Ik ga graag in op met name de lerarenopleiding en de kwaliteitsagenda Krachtig meesterschap. Deze kwaliteitsagenda is een nieuw hoofdstuk van ons aanvalsplan tegen het lerarentekort. Naast het bevorderen van de kwaliteit zullen wij ook meer leraren, van goede kwaliteit, voor de klas moeten krijgen. Dit gelet op de vergrijzing en de ontgroening. Ik wil de kwaliteit van de huidige lerarenopleiding versterken en meer goede mensen vinden. Die beide wegen loop ik af in mijn agenda.
In het kader van de totstandkoming van de kwaliteitsagenda zijn buitengewoon veel gesprekken gevoerd met studenten en docenten, zowel van de lerarenopleiding als van de universiteit, het voortgezet onderwijs, het mbo en het po. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de werkgevers en de bonden, de hele «rataplan». Buitengewoon inspirerend, soms verhelderend en soms denk je: zo! Men zegt het heel scherp en helder, er valt veel te doen, de lerarenopleidingen moeten beter. In dat licht moeten mijn voorstellen worden gezien. Ook bij de uitwerking van Krachtig meesterschap zal ik het veld betrekken. Morgen heb ik een bijeenkomst op dat vlak.
Ik begin bij een punt van de laatste spreker, de heer Van der Vlies van de SGP-fractie. Hij raakte mij wel even, hoewel ik niet denk dat hij het zo zwaar bedoelde. Ik ben echt van mening dat die agenda wel degelijk structureel is. Ik begrijp goed dat de heer Van der Vlies zegt: met de summer courses en de toetsen voor rekenen en taal redden wij het niet. Dat ben ik van harte met hem eens. Deze agenda zal echter wel degelijk structureel doorwerken in de kwaliteit van het onderwijs. Een voorbeeld is het verbeteren en borgen van de kwaliteit van de tweedegraadslerarenopleiding. Dat is heel wat; straks ga ik nog in op de specifieke vragen daarover. Hierover heb ik een forse discussie gevoerd met het hbo-veld. Ik ben zelf heel blij dat het hbo uiteindelijk, nadat wij het punt helder hebben gemaakt in LeerKracht van Nederland en Krachtig meesterschap, meedoet aan het ontwikkelen van de kennisbasis, de eindtermen en de examens. Ik vond dat het nodig was en ik bemerk bij de HBO-raad een enorme drive om dit te doen. Men ziet de noodzaak daarvan in. Wij in Den Haag zijn niet de enigen met open oren. Ook de organisaties zelf, schoolbesturen, leidinggevenden en docenten horen wat er leeft bij studenten en bij het veld dat de jongopgeleiden afneemt. Ook zij zien dat een aantal zaken moet verbeteren. Een structurele verbetering van onze bestaande opleiding is mogelijk. Daarvan ben ik overtuigd.
Een tweede punt is dat wij de kweekvijver via de academische weg willen vergroten. Het verhogen van dat percentage is ongelooflijk belangrijk voor ons onderwijs. Er komen jaarlijks 30 000 mensen van de universiteit. Van hen kiezen 620 mensen voor het leraarschap. Dat is echt zonde. De VSNU en de VO-raad moeten nog een enorme slag maken om ervoor te zorgen dat de educatieve minor er volgend jaar is, maar zij zijn buitengewoon enthousiast. Wij hebben 820 studenten in het wetenschappelijk onderwijs ondervraagd. Een kwart van hen gaf aan serieus te overwegen om die educatieve minor te gaan volgen. Een ander kwart zegt: wij willen eerst serieuze informatie krijgen voordat wij weten of wij het doen. Een volgend kwart zegt: misschien is het wel iets voor mij, maar ik zit er niet direct op te wachten. Het laatste kwart zegt: het is niets voor mij. Dit geeft wel aan dat de minor kan leiden tot meer betrokkenheid. Als wij in staat zijn om jongeren die de minor hebben gevolgd, ook de master te laten halen, is dat het mooiste wat er is. Dan doe je daadwerkelijk iets om academici het voortgezet onderwijs binnen te halen. Dit heeft echt een structurele doorwerking in de kwaliteit.
Een derde punt, dat samenhangt met de kwaliteitsagenda, zijn de doorlopende leerlijnen. Wij steken 115 mln. in rekenen en taal in het po – wij lezen dagelijks hoe actief staatssecretaris Dijksma met rekenen en taal bezig is – voortgezet onderwijs, mbo en hbo. Ook in de lerarenopleidingen wordt fors geïnvesteerd; de komende jaren zo’n 12 mln. De CE- en SE-eisen zullen uiteindelijk ook een structurele doorwerking hebben, maar er zal wel een overbruggingsperiode zijn. Daarom is het idee van de HBO-raad voor de summer courses een heel goede zaak. Er zijn gewoon deficiënties die wij moeten aanpakken. Dit is niet alleen een zorg van de HBO-raad maar ook van het voorgezet onderwijs en het mbo.
Wij vragen verder ook advies aan de Onderwijsraad over het vakkenpakket. Dit geldt met name voor het mbo, want daar ligt mijn zorg. Dat is behoorlijk doorbrekend. Als je ICT doet in mbo 4, dan mag je nu vrolijk de pabo in stromen. Ik denk dat wij bij deze opleiding scherper moeten zijn, omdat die basaal is voor de kwaliteit van het onderwijs. Alle beroepen liggen uiteindelijk in het verlengde daarvan. Dit zeg ik even in mijn inleiding, want het ging mij aan het hart.
De heer Van der Vlies (SGP): Om ongerustheid weg te nemen: de staatssecretaris heeft nu niets gezegd waarmee ik het niet eens ben.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Geweldig.
De heer Van der Vlies (SGP): Maar ...
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: «Maar».
De heer Van der Vlies (SGP): Waar het mij om ging, was dat wij zo snel mogelijk moeten geraken in de situatie dat de opleidingen voldoende potentie hebben om te voorzien in de behoefte en dat zij sterk genoeg zijn om te doen waarvoor zij er zijn. Deficiëntie reparerende maatregelen zetten wij nu terecht in om te voorzien in het tekort, maar in mijn ogen zijn het tijdelijke maatregelen. Ik hoop namelijk dat de opleidingen snel zo sterk zijn dat wij ze niet meer nodig hebben en de aantrekkingskracht van binnenuit voldoende is.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dan zijn de heer Van der Vlies en ik het gelukkig toch weer eens met elkaar. Zowel het een als het ander moet gebeuren. Het een is inderdaad voor de overbruggingssituatie, het ander moet leiden tot een structurele inbedding. Daarom is het belangrijk dat het hbo-veld zelf zwaar inzet op de eindtermen, de kennisbasis en de examinering. Ik hecht ook aan die inzet en weet wat mijn rol daarin is. Wij hebben met de HBO-raad vastgesteld dat wij hier scherper bovenop moeten zitten dan doorgaans bij andere opleidingen, waar wij de autonomie van het hbo en het ho zeer respecteren. De inzet van het hbo-veld zelf bij de drieslag kennisbasis, eindtermen en examinering moet borgen dat die wordt vertaald in het eigen werk in de hbo-opleiding, zodat het een structurele, duurzame doorwerking heeft.
Met de HBO-raad heb ik duidelijke afspraken gemaakt over wie verantwoordelijk is voor het ontwikkelen, vaststellen en extern legitimeren van kennisbasis, eindtermen en examens. Het is belangrijk om daarover geen enkel misverstand te hebben. De lerarenopleidingen zijn verantwoordelijk voor het onderwijs, en dus ook de ontwikkeling en de vaststellingen van kennisbasis, eindtermen en examens. Zij moeten echter op dit terrein gezamenlijk gaan optrekken. Dit komt tegemoet aan wat de heer Bosma naar voren heeft gebracht. Het kan niet zo zijn dat een opleiding makkelijkere examens afneemt dan een andere opleiding en daarmee aantrekkelijker wordt omdat je eenvoudiger je diploma haalt. Meer dan nu moet er sprake zijn van gezamenlijkheid en eenduidigheid. Alle studenten aan de lerarenopleidingen in Nederland moeten aan het eind van de rit aan hetzelfde voldoen. Wij moeten borg staan voor die gezamenlijkheid. Daarin zal men de komende tijd samen moeten optrekken met werknemers, po, vo en bve. Zij moeten worden betrokken bij de totstandkoming. De heer Jasper van Dijk en de heer Dibi hebben daarover vragen gesteld. Op dit punt ben ik het met hen eens. De AOb maakt er een belangrijk punt van. In deze agenda wordt voor het eerst haarscherp gesteld dat dit moet gebeuren. Sterker nog, ik ga de Onderwijsraad advies vragen over hoe wij kunnen komen tot een scherpe, goede externe legitimering. Dit is de derde poot van LeerKracht. Alexander Rinnooy Kan heeft mij op het belang van dit punt gewezen. Ook het veld zelf, de scholen en de besturen, moet iets kunnen zeggen over die kwaliteit. Ik wacht het advies van de Onderwijsraad af. De HBO-raad is gelukkig nu al bezig met de kennisbasis, eindtermen en examinering. Ik heb gevraagd om goed aan te geven hoe de beroepsgroep en het afnemend veld erbij worden betrokken. Uiteindelijk zal ik op basis van het advies van de Onderwijsraad toetsen of het proces goed is verlopen en de kwaliteit goed is geborgd. Het is belangrijk dat degenen die te maken krijgen met een afgestudeerde student, tevreden zijn met hoe zij er inhoudelijk bij worden betrokken. Indien ik kan instemmen met de voorstellen van de lerarenopleidingen, zullen zij de kennisbasis, eindtermen en toetsen vaststellen en implementeren.
Het implementatiejaar start per 1 augustus 2009. Het kost echt wel even tijd om te komen tot een duurzame implementatie. Per 1 augustus 2010 is het de bedoeling dat dit proces is voltooid.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wat doet de staatssecretaris als zij het voorstel van de HBO-raad niet goedkeurt?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik ga er eerst voor zorgen dat wij het met elkaar eens worden. Als de situatie zich voordoet dat dit niet zo is, dan zal ik op dat moment bekijken hoe ik er in goed overleg met de HBO-raad uit kan komen. Ik heb de afgelopen anderhalf jaar behoorlijk wat gesprekken gevoerd met het bestuur. De afgelopen maanden bemerk ik dat de leden daarvan zeer goed in de gaten hebben waarover het gaat: kennis, structuren, goede bedrijfsvoering en duidelijkheid voor de student. Van die drive, inhoudelijke betrokkenheid en engagement wil ik gebruikmaken. Ik ga ervan uit dat wij er op een goede manier uit komen. Men kent de condities en stemt van harte in met de agenda. Als er een probleem komt, zal ik daarvoor een goede oplossing vinden.
Welke eisen worden gesteld aan de instroom? De heer Van Dijk vroeg daarnaar. In het algemeen bestaat de vooropleiding van het hbo uit vwo, havo en mbo 4. Dat wil ik graag zo houden. Een aantal mensen heeft voorgesteld om een knip te maken tussen mbo en hbo, maar ik vind het fundamenteel om dat niet te doen. De Kamer hecht waarde aan het kunnen stapelen, zodat laatbloeiers hun talent kunnen ontplooien. Ik wil de Onderwijsraad dus wel advies vragen over het vakkenpakket. Dit is te belangrijk om het niet te doen. Aan de hand van het advies zal ik uiteraard met voorstellen naar de Kamer komen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Geldt dat alleen voor mbo of ook voor havo en vwo?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Mijn vraag aan de Onderwijsraad zal met name gaan over het mbo. Daar ligt het grote probleem, de desillusie van doorgestroomde mbo’ers. Er zijn veel verschillende uitstroommogelijkheden om door te stromen naar het hbo. Dat is toch anders dan bij havo en vwo. Op het havo wil ik rekenen borgen in het profiel cultuur en maatschappij. De HBO-raad vindt dat een erg belangrijke toevoeging.
De heer Jan Jacob van Dijk heeft gevraagd naar specialisatie, boven- en onderbouw, gym et cetera. In 2006 is een bestuurscharter – dat is een vervelend woord: bestuursovereenkomst – gesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt over de uitstroomprofielen, onder andere van de pabo: jong kind, oud kind. Er zijn dus wel uitstroomprofielen, maar dat betekent niet dat iemand met een bepaald uitstroomprofiel niet ergens anders kan worden ingezet. De heer Van der Vlies denkt dat dit een reden is voor jongens om niet voor de pabo te kiezen. Het is mogelijk om te differentiëren. Zo is er op veel pabo’s een minor gericht op lichamelijke opvoeding voor de groepen 3 tot en met 8. Op die manier is er dus differentiatie. In de genoemde gesprekken heb ik wel verschillende signalen gekregen. Behoorlijk vaak was het signaal: meer focus in de uitstroom op de bevoegdheid, voor het jonge of oude kind. Ook de Onderwijsraad zegt daar het nodige over. Ook werd aandacht gevraagd voor het beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Als je een tweedegraadsopleiding hebt gevolgd, ben je bevoegd voor zowel de onderbouw van de havo en het vwo als de tl, de hele rest van het vmbo inclusief de beroepsgerichte opleidingen en het mbo. Dat is een heel stevige bevoegdheid voor een opleiding van vier jaar. Veel mensen vinden het daarom wat dun, omdat er veel moet gebeuren in korte tijd. Mijn dilemma was of ik het signaal moest geven dat ik de opleiding wil differentiëren. De hbo-bestuurder verantwoordelijk voor het beleid voor de lerarenopleidingen, de heer Wintels, zei mij: let op, nu is iedereen bezig met de kwaliteitsslag, het aankondigen van een nieuw stelsel kan dat verstoren. Opleidingen gaan zich dan afvragen: er komt iets nieuws op ons af, hoe verhoudt dat zich met waarmee wij bezig zijn? Dit was een wijs inzicht, dat mij ertoe heeft gebracht om het neer te leggen bij de partijen die zijn betrokken bij de oprichting van de Stichting van het onderwijs. Wij wachten niet tot iedereen zijn statuten heeft ingeleverd bij de notaris. Men kan het gesprek met elkaar aangaan en men kan mij adviseren. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er naast opleidingen die een totale bevoegdheid opleveren, in de toekomst ruimte komt voor opleidingen die zich richten op een wat smallere bevoegdheid. Je hebt de neiging om te denken dat alles in het leven beter gaat met een blauwdruk, maar dat is niet zo. Wij moeten inspelen op al die verschillende mensen met verschillende zienswijzen en hen proberen te winnen voor het onderwijs. Overigens heb ik ook geluiden opgevangen van mensen die er absoluut niet op zitten te wachten. Organisatorisch gezien is het heel lastig. Daarom moeten zowel het afnemend veld als de opleidingen mij daarover adviezen geven. Vervolgens heb ik de ruimte om daarmee wel of niet iets te doen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik begrijp dat de staatssecretaris niet met een blauwdruk wil komen – dat is heel verstandig – maar scholen wel meer ruimte wil geven voor differentiatie naar specialismen. Een lerarenopleiding kan dan zeggen: wij willen een specialisme voor het vmbo. Een pabo kan specialismen ontwikkelen voor bovenbouw, onderbouw, ICT of wat dan ook. Wil de staatssecretaris inderdaad opleidingen daarvoor ruimte bieden?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Differentiatie binnen de totaalbevoegdheid is al mogelijk; daarvan wordt ook gebruikgemaakt. Over het opleiden voor een smallere bevoegdheid wil ik eerst een advies krijgen van de verschillende groepen en velden uit de sector, zoals ik net al aangaf. Het is denkbaar dat men met een dergelijk advies komt, maar ik bepaal zelf hoe ik daarmee vervolgens omga.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Kan de staatssecretaris daarbij spoed maken, zodat het advies er bij wijze van spreken in het voorjaar van 2009 al is? Dan kunnen wij er nog ruim voor de zomer van gedachten over wisselen en knopen doorhakken.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ik zal die vragen neerleggen bij de mensen die mij adviseren. Zij moeten dat natuurlijk doen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat weet ik wel, maar volgens mij kan de staatssecretaris zeggen: ik wil gewoon op 1 februari het advies hebben.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat zal mijn boodschap zijn.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dank u wel.
De heer Van der Vlies (SGP): Aansluitend op de interruptie van collega Van Dijk. De behoedzaamheid begrijp ik. Zorgvuldigheid zoals door de staatssecretaris uitgezet, begrijp ik ook. Met de heer Van Dijk heb ik echter haast op dit dossier. Het gaat niet alleen om wat er wordt opgeleid en afgeleverd voor het onderwijsveld, maar ook om het promoten en bevorderen van de instroom. In dat licht is het reëel om niet alleen te differentiëren naar opleidingsniveaus maar ook de mogelijkheid te scheppen om te differentiëren in de instroomvereisten. De rekentoets heb ik als voorbeeld genoemd in mijn eerste termijn. Ik hecht aan een goede rekenvaardigheid, maar die is misschien niet voor iedereen die ten dienste kan zijn in het onderwijs, op een gelijk niveau nodig. Enige differentiatie daarvan wordt wel eens gesuggereerd. Dat moeten wij dan toch een keer onderzoeken, want wij zijn er al jaren mee bezig. Er mogen niet nog meer jaren verloren gaan.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dit is een ander punt: hoe relateert de vooropleiding zich tot een bevoegdheid die na een opleiding wordt gegeven? Ook over dat hoofdstuk wordt overigens heel verschillend gedacht. Vroeger mocht je voor de kleuterkweek een lagere vooropleiding hebben dan voor de PA. Een aantal deskundigen heeft mij echter gezegd dat het ongelooflijk wezenlijk is wat er aan de basis aan een kind wordt meegegeven. Daarvoor moet je veel kennis in huis hebben. Ik zal deze vraag meegeven aan dezelfde ploeg mensen die erover nadenkt.
De heer Van der Vlies (SGP): Op zichzelf is dat goed, maar de manier waarop de staatssecretaris ermee omgaat, is eigenlijk een degradatie: vroeger kon je met een lagere opleiding ... Wij zijn er ondertussen toch aan gewend om een bepaalde streaming als gelijkwaardig te zien. De diverse profielen hebben een gelijkwaardig vakkenpakket, gedifferentieerd maar wel met een gelijkwaardig civiel effect. Wij moeten dus niet spreken van «een lagere opleiding» maar van «een andere opleiding». Dat gaat dieper dan een woordenspel.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Vroeger had je MULO en HBS. Dat was wel «lager» en «hoger». De heer Van der Vlies stelde echter dat je voor sommige zaken niet zou hoeven te voldoen aan de reken- of taaltoets. Dat is vaak verbonden aan een bepaalde opleiding, die op een andere niveau ligt dan het vwo; die studenten komen er redelijk doorheen. Daarop doorredenerend, had ik de discussie met die experts. Zij zeiden: dat gaat niet zomaar op. Dit ter toelichting op mijn reactie.
Ik kom bij de vraag van de heer Jan Jacob van Dijk over de aansluiting van de pabo op de tweedegraadsopleiding. Ik ben het ermee eens dat het leraren gemakkelijk moet worden gemaakt om de overstap van po naar vo te maken. Dat kan natuurlijk via de zijinstroom. Een leraar die overstapt van po naar vmbo, kan bijvoorbeeld direct worden aangesteld als zijinstromer. Zo kan werken en leren worden gecombineerd in een maatwerktraject van twee jaar, waarin een bevoegdheid kan worden gehaald. Bij werken en leren duurt het iets langer, maar die slag wordt wel gemaakt. De meeste hogescholen proberen overigens verkorte trajecten te realiseren voor mensen die al een ho-diploma op zak hebben. In overleg met studenten kunnen dan vrijstellingen tot stand komen. Als er ergens problemen zijn met EVC-trajecten, dan hoor ik dat graag. In dat geval verdiep ik mij nader in het probleem bij de betreffende school en ga ik ermee aan de slag.
Hbo-opleidingen moeten meer contacten onderhouden met po en vo. De heer Dibi en de heer Van Dijk stelden op dit punt een verdiepende vraag. Lerarenopleidingen hebben overigens van nature al veel contacten met het veld. Dit gebeurt op diverse manieren. Zo zijn er werkveldcommissies, die zijn betrokken bij wat er gebeurt in de school. Het meest duidelijke contact is natuurlijk de praktische beroepsvoorbereiding, bijvoorbeeld het opleiden in de school. De intensiteit van de samenwerking neemt toe. Sterker nog, ik ga die institutionaliseren in een samenwerkingsverband. De samenwerking tussen het hbo en de scholen waar het gebeurt, moet daarmee structureel worden. Last but not least: ook de lectoren zijn verantwoordelijk voor die brug tussen de scholen en de lerarenopleidingen.
De beroepsgroep moet sterker worden betrokken. Vandaar dat ik in de agenda een nieuwe weg insla met het goed inbedden van de externe legitimering. Op dit moment is dat er eigenlijk nog niet. Daarom vraag ik daarover een advies aan de Onderwijsraad. De onderwijsraad heeft beloofd om dat snel te doen.
De verwarring naar aanleiding van het interview in Trouw over de lerarenopleiding zou kunnen zitten in wat er over de hbo-opleiding tweedegraads staat: «... en daarmee kun je lesgeven in vmbo, havo, vwo en mbo.» Het staat er wat ongelimiteerd. Wat wordt bedoeld, is dat je met die minor les kunt geven in de onderbouw van havo, vwo en tl en in de rest van het vmbo en het mbo. Een vo-school mag overigens slechts 5% van de lessen in de bovenbouw door een tweedegrader laten verzorgen, tijdelijk voor één jaar. Er is dus wel ruimte voor. Het is ook niet ondenkbaar dat het gebeurt, gelet op de tekorten. Het is dus wel gelimiteerd door de regelgeving. De verwarring kwam dus door het snelle formuleren. Ik bedoelde er niet meer mee dan ik nu zeg.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik constateer dat 5% van de tweedegraadsleraren in de bovenbouw mag lesgeven. Controleert de inspectie dat?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, 5% van de lessen van de bovenbouw mag tijdelijk worden opgevuld door tweedegraders.
De heer Jasper van Dijk (SP): De inspectie heeft toegezegd daarop toe te zien, want in principe beslist de school daarover. Wij kunnen niet goed vanaf hier zien hoeveel procent het in de praktijk is. Ik begrijp verder dat de tweedegraadsleraar op meer vmbo-niveaus mag lesgeven dan de universitaire bachelor. Die mag alleen lesgeven op vmbo-tl en havo.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Ja, het algemeen vormende deel van het vo.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het gaat dus niet om – pardon voor het jargon – de bbl en de kbl, kader en basis van het vmbo.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Nee, dat vraagt toch weer wat specifieke kwaliteiten. In overleg met de VSNU – de universiteiten kwamen met dit idee – hebben wij afgesproken dat het een beperkte tweedegraads is. Sommigen hier zeggen «derdegraads», anderen «potentiële eerstegrader». De bevoegdheid is in ieder geval zoals ik die zojuist aangaf.
Mevrouw Dezentjé sprak over de prepabo voor mbo’ers. Incidentele summer courses kunnen mogelijke deficiënties oplossen als je het mbo hebt afgerond en naar de lerarenopleiding wilt. Tegen de HBO-raad heb ik gezegd dat ook de MBO Raad erbij moet worden betrokken. Er zijn al diagnostische toetsen beschikbaar voor de laatste jaren van het vo en het mbo. Wij zullen met elkaar moeten bezien of het traject iets langer moet worden. In ieder geval wordt beoogd om een brug te slaan tussen het een en het ander. Uiteindelijk moeten de doorlopende leerlijnen structurele verbetering bieden. Mijn inzet is in ieder geval om in mbo 4 sowieso centraal te examineren op rekenen en taal; dit in het verlengde van het rapport-Meijerink. Ik heb het al eerder gehad over het advies over het vakkenpakket dat ik aan de Onderwijsraad zal vragen.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Er is veel uitval in het eerste jaar van de pabo. Welk deel daarvan is te wijten aan een verkeerde beroepskeuze en welk deel aan tekortkomingen in rekenen en taal?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voor een deel valt dat samen. Het is natuurlijk demotiverend als je merkt dat iets echt boven je macht is, als je op een te hoog niveau bent ingestroomd en nog niet zover bent. Heel belangrijk is dat de minister met het hbo-veld heeft afgesproken dat er intakegesprekken komen. In ieder geval zal men in beeld brengen wat iemands motivatie is en of hij op de goede koers zit. Denk je dat je het niveau aankunt? Hoe zit het met je cijfers? De lerarenopleidingen en de pabo vormen een kwart van het hbo-veld, dus deze afspraak zal zijn uitwerking hebben. Afgelopen week heb ik het hbo-veld gevraagd om dit op te pakken. Men gaat nog goed bekijken hoe men dat vorm en inhoud kan geven. Voor je het weet gaat het in zijn totaliteit om 100 000 gesprekken. Het is belangrijk dat er een goede basis wordt gelegd. Met dit alles eromheen denk ik dat wij het goed kunnen borgen.
De voorzitter: Staatssecretaris, ik weet niet of u het redt, maar om 17.10 uur zouden wij eigenlijk moeten proberen om dit af te ronden.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Dat moet lukken als er geen interrupties meer zijn, maar dat ligt aan u.
Ik kom bij de macrodoelmatigheidstoets. Het is natuurlijk belangrijk dat er voldoende vo-leraren zijn in Den Haag. Binnenkort is er een gesprek tussen het ministerie, de gemeente Den Haag, de vo-scholen en de hogescholen. Ik hoop dat wij binnen de bestaande regelgeving ruimte en oplossingen kunnen vinden. Op dit moment kan ik er niet al te veel over zeggen, omdat er een bezwaar bij de bezwaarcommissie ligt. Het is usance om dan iets terughoudend te zijn. Daar moet ik het dus even bij laten. Ik begrijp de vragen daarover, maar meer leraren in Den Haag kan minder leraren in Rotterdam betekenen. Dan krijg ik volgend jaar de heer Aboutaleb op bezoek, die dan ook een opleiding voor leraren wil. Wij moeten even in de gaten houden dat het een met het ander samenhangt. Het bezwaar bij de bezwaarcommissie is overigens uitgesteld om ruimte te geven voor het genoemde gesprek. Ik kan mij voorstellen dat ik de Kamer aan de hand daarvan informeer op het moment dat ik meer duidelijkheid heb.
Mevrouw Besselink (PvdA): Wanneer is dat gesprek en wanneer horen wij daar iets over?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Het gesprek is half november. Het kan zijn dat het uiteindelijk half december komt tot een behandeling in de bezwaarcommissie. Begin volgend jaar weet ik het dan, over twee, drie maanden. Op dat moment kan ik de Kamer informeren, maar als ik haar al eerder kan informeren met een juichend bericht uit dat gesprek zal ik dat zeker niet nalaten.
Zowel de heer Van der Ham als de heer Van Dijk (CDA) heeft gevraagd naar de master leren en innoveren. Er zijn tot nu toe twee hogescholen met een hbo-master leren en innoveren: Hogeschool Edith Stein in Hengelo en de Marnix Academie in Utrecht. Per hogeschool zijn 50 inschrijvingen mogelijk. Overigens verwachten wij binnenkort meer verzoeken voor de toekenning van dergelijke masteropleidingen. Dat is op zich een goede zaak, want het is een impuls voor kwaliteit en inspiratie.
Voorzitter, het gaat niet meevallen om op tijd klaar te zijn, maar ik ga het wel proberen. Ik kom bij meer academici voor de klas. Mevrouw Besselink sprak haar zorg uit over het schakeljaar. Dit wordt niet gefinancierd voor de universiteiten, maar de mensen krijgen wel studiefinanciering. Het schakeljaar is geen drempel maar een brug. Van hbo naar wo om een master wetenschappelijk onderwijs te volgen is toch een enorme stap. Het is een goede zaak dat universiteiten studenten uit het hbo die kwaliteitsslag laten maken. Zij staan voor de kwaliteit aan het eind van de master.
Hoe garandeert u de kwaliteit van leraren van de academische bachelor? Dit is de minor waarover wij al veel hebben gesproken en waarvan ik grote verwachtingen heb. In het voortraject is het heel belangrijk dat vo, beroepsgroep en VSNU samen optrekken. Dat is ook de nadrukkelijke wens van het VSNU. De ontwikkeling van de educatieve minor in het komende jaar is echt een coproductie tussen de partners in het veld. Uiteindelijk zal er programmatische kwaliteit moeten komen. De externe kwaliteitsbeoordeling aan het eind van de rit vindt vervolgens, zoals bij elke minor, plaats door de NVAO. Ik zal de Kamer vanzelfsprekend goed op de hoogte houden van hoe een en ander verloopt. Verder zal ik goed monitoren hoe het in de praktijk gaat werken.
Ik ben bij mijn laatste puntje «overig» of «anders». Mevrouw Dezentjé vindt het heel belangrijk dat de zijinstroom op gang komt. Daarmee ben ik het van harte. Wij zijn ermee bezig. Overigens is het lang niet zo problematisch als in de pers werd gesteld. Er zijn de afgelopen jaren zo’n 4000 zijinstromers bij gekomen. Wij zien wel dat het budget in de lumpsum terecht is gekomen. Na verloop van tijd zakt het besef weg dat het geld daarvoor was bedoeld. Daarom hebben wij deze week besloten om 10 mln. uit te trekken voor een nieuw traject voor zijinstroom. Daarbij beginnen wij met de zijinstroom in het voortgezet onderwijs, omdat het probleem daar het grootst is. Daarna zal ook de slag naar het mbo worden gemaakt. De zijinstroom is daar heel belangrijk; 30% van de leraren komt uit het bedrijfsleven. Wij zijn hiermee dus volop bezig. Ik overleg ook met MKB-Nederland, VNO-NCW, VSNU, VO-raad en de heer Rinnooy Kan over de mogelijkheden van contacten tussen bedrijfsleven en het onderwijs. Hoe kun je uitblinkende studenten de mogelijkheid geven om in het begin van hun carrière een aantal jaren onderwijs te geven? De voorbeelden hiervoor zijn Teach For America in de VS en Teach First in Engeland. Ook willen wij praten over gecombineerde banen in het bedrijfsleven en het onderwijs. Het bestuur van MBK-Nederland heeft mij gisteren nog heel nadrukkelijk gevraagd of dat niet kan worden gemixt. Verder is er «teach second», voor mensen die aan het eind van hun werkzame leven veel ervaring hebben, toe zijn aan iets anders en les willen geven. Deze week heb ik met de beide collega’s besloten om er 10 mln. voor uit te trekken. Wij beginnen met het vo en daarna zullen wij ongetwijfeld nog de slag maken naar het mbo.
De voorzitter: Als wij dadelijk nog even de vragen inventariseren, kunnen wij wellicht de tweede termijn voorkomen.
De heer Van der Ham (D66): Laten wij het andersom doen: geen vragen meer stellen en een goede tweede termijn.
De voorzitter: Prima, dan doen wij het op die manier.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: De heer Dibi vroeg naar het weigeren van pabostagiaires. Eigenlijk kan een school niet weigeren. Elke school heeft een wettelijk plicht om een verplicht percentage stagiaires op te leiden. Er moet wel een redelijke balans zijn tussen de omvang van de formatie en het aantal stagiaires. Een school kan daarvan door het ministerie van OCW worden ontheven, maar dan moet er echt een bijzondere situatie zijn. Een jaar geleden speelde het een beetje in Noord-Brabant, maar op dit moment hoor ik er niet zoveel over. Als de Kamer er geluiden over opvangt, hoor ik ze graag. Dan zal ik bezien of wij daarin iets kunnen betekenen.
Met name mevrouw Besselink sprak over allochtone studenten op de pabo. Dit is inderdaad een zorg. Overigens ben ik heel blij met wat de minister heeft gedaan: vijf hogescholen in de Randstad krijgen sinds mei 2008 extra budget. Met name daar bestaat de behoefte om allochtonen op te leiden, omdat het daar extra relevant is om herkenbare leraren voor de klas te zetten. Ook in dit licht geldt: een kwart van het hbo bestaat uit de pabolerarenopleiding. Wij hebben afgesproken met de HBO-raad om met name te starten met deze opleidingen, omdat daar de maatschappelijke relevantie zo groot is. Verder wil ik graag met de opleidingen afspraken maken over de doelstellingen et cetera. Dat kost waarschijnlijk nog wel wat gesprekken, want men heeft het voor een deel niet in de hand. Wel heb ik afgesproken dat er wordt gerapporteerd over bepaalde groepen, zoals mannen en allochtonen.
Tot slot: jongens in de opleiding. Daarover is al iets gezegd in het kader van de differentiatie. Een ander belangrijk punt is dat opleidingen, luisterend naar maatschappelijke signalen, hun ambitie verhogen: meer excellentie, meer structuur en meer kennis in de opleiding. Van veel studenten, met name de jongens, heb ik gehoord dat zij het 180° reflecteren – dit gebeurt toch vrij veelvuldig – spuug- en spuugzat zijn. Ik merk dat de HBO-raad en de scholen dat in de gaten hebben: wij moeten er meer aan doen.
Het rapport van de commissie-Cornielje komt begin december; de heer Dibi weet daar alles van. Hij zei: ik zag aan haar houding dat zij er geen extra geld voor uit wilde trekken. Ik heb gewoon heel helder gezegd: er komt geen extra geld bij, het geld is het kader waarbinnen de commissie moet opereren. De meerderheid van de Kamer heeft mij daarin gesteund.
De voorzitter: Wij houden een heel korte tweede termijn met spreektijden van maximaal één minuut.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter, dat is een uitdaging. Dank voor de beantwoording. Ik zal staccato een aantal elementen nog naar voren brengen.
Wij hebben hier gesproken over onderwerpen waarbij wij erg afhankelijk zijn van wat er in het veld gebeurt. Wij zijn afhankelijk van de bereidheid van werkgevers en werknemers om een aantal dingen te doen. Ik hoop dat onze boodschap en vragen op een goede manier worden verstaan.
In het licht van de etnische achtergrond van pabostudenten is er het project Full Color. Dit loopt af. Wordt daaraan een vervolg gegeven?
Indien men klaar is met een opleiding tot docent en voor de klas gaat staan, is het verstandig dat de opleidingen terugkomdagen organiseren. Zo kan men nog een stukje extra bijscholing krijgen. Dat element heb ik eerlijk gezegd nog niet teruggehoord.
Ik heb een vraag gesteld over de opleidingscommissies voor de pabo’s en de lerarenopleidingen. Hadden die niet wat eerder moeten signaleren dat het programma verzwaard kon worden? Daarop heb ik geen antwoord gekregen. Dit is ook een oproep aan hbo-instellingen om wat serieuzer om te gaan met de opleidingscommissies.
Daar laat ik het bij, wat betreft de tweede termijn.
De voorzitter: Het was meer dan één minuut, maar oké. Het woord is aan de heer Jasper van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dank voor de antwoorden.
Ik ben het erg oneens met de visie van de minister op de beoordelingsgesprekken en de manier waarop de functiemix vorm zou moeten krijgen. Ik constateer dat hij het niet eens is met mij, maar ook niet met de heer Rinnooy Kan. Hij heeft net zo goed gezegd: zorg voor die koppeling tussen opleiding en beloning, dan ben je af van het gedoe binnen de school. Ik citeer de minister in het boek Van wie is het onderwijs? van Pieter Hettema: «Een algehele verbetering van de beloning in het onderwijs is financieel lastig uit te voeren. Er zouden meer mogelijkheden moeten komen voor een gerichte beloning. Misschien moeten prestaties een rol spelen.» Dat neigt natuurlijk helemaal naar het model dat de minister wil invoeren, op grond van het feit dat er te weinig geld is om mensen een salaris naar opleiding te geven. Daarover maak ik mij grote zorgen vanwege de willekeur. Het is moeizaam om daarvoor criteria vast te stellen. Ik heb de minister ook geen voorbeelden horen noemen van criteria.
De voorzitter: Dat was de minuut. Het woord is aan de heer Bosma.
De heer Bosma (PVV): Voorzitter, het minuutje van Martin.
Misschien is deze minister wel een generaal die zich voorbereidt op de vorige oorlog. De spanning op de arbeidsmarkt waar het lerarentekort uit voortkomt, hangt erg samen met een groeiende economie. Sinds een tijdje hebben wij een kredietcrisis, die naar ik begrijp de schuld is van mevrouw Dezentjé Hamming. Misschien heeft dit nadeel wel een voordeel, namelijk dat de lerarenkamers weer volstromen, en lossen wij nu een probleem op dat zichzelf al aan het oplossen is. Dit als vaststelling.
Ik wens de staatssecretaris heel veel succes met het aanpakken van het paboprobleem. Dat is toch wel de rotte appel in de fruitmand, als ik mij zo oneerbiedig mag uitlaten.
Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Er zijn in dit debat veel vragen gesteld die nog niet aan de orde zijn gekomen. In de nota staat dat heel veel voorstellen nog moeten worden uitgewerkt. Ik zou daarom graag zien dat wij halfjaarlijks inzicht krijgen in de voortgang, zodat wij de vinger aan de pols kunnen houden bij de uitwerking van de plannen. Daarom is het ons allemaal te doen.
Dank voor de toezegging om de macrodoelmatigheidstoets een stap verder te krijgen. Ik heb gehoord dat wij daarover worden geïnformeerd en dan praten wij er verder over.
Ik heb nog geen reactie gekregen op mijn vragen en opmerkingen over de beoordeling van de rol van ex-studenten in de beoordeling van een opleiding.
Ik heb goed gehoord wat de minister heeft gezegd over mijn idee om een financiële prikkel te geven aan studenten om te kiezen voor het onderwijsvak. In Amerika werkt dit. Waarom kan het daar wel? Daarover krijg ik graag informatie.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor hun beantwoording.
De 1040 urennorm en de commissie-Cornielje: wij moeten nog maar eens zien wat daarvan terechtkomt. Als het niet lukt, ga ik een flinke rel trappen. Als de staatssecretaris die 1040 urennorm niet reëel bekostigt, mag zij niet van scholen verwachten dat zij 1040 uur lesgeven.
Dan de functioneringsgesprekken. Ik snapte de reactie van de minister heel goed; hij viel bijna van zijn stoel af. Wellicht deed ik een ongelukkig voorstel, maar het gaat erom dat ik bang ben dat docenten het gevoel krijgen dat zij niet eerlijk worden beoordeeld door iemand die niet dezelfde belangen heeft. Ik wil die docenten toch wat meer in positie brengen. Daarover zal ik zelf ook nog nadenken, maar ik hoop dat de minister er niet te licht over denkt. Wij moeten er geen karikatuur van maken, maar kunnen ook niet doen alsof er niets aan de hand is.
Tot slot: ik kijk uit naar de lerarentop.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Ik heb de neiging om in te gaan op de kredietcrisis die mij nu in de schoenen wordt geschoven, maar ik zal het nog één keer uitleggen. Niet het marktmechanisme heeft gefaald maar het toezicht op de banken. Minister Paulson neemt in Amerika nu de wetgeving over die wij in de afgelopen jaren onder leiding van Gerrit Zalm hebben aangenomen. Dan zal het ook in Amerika vast beter gaan. Dat wou ik maar even gezegd hebben. Wij zitten hier voor de politiek, niet waar?
De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik ga naar mijn halve minuut onderwijs. Dank voor het positief reageren op mijn visie op flexibel docentschap. Ik hoop dat het navolging krijgt vanuit de beleidskant van het ministerie en het bedrijfsleven.
Ik heb nog geen antwoord gekregen op de vraag over de plekken op de academische pabo’s. Nu zijn het er 50; dat is natuurlijk veel te weinig. Ik weet dat de staatssecretaris er net als wij naar streeft om zo veel mogelijk academisch geschoolde leraren voor de klas te krijgen. Het moeten er dus veel meer zijn. Hoeveel plaatsen zijn wanneer beschikbaar?
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Allereerst dank voor de beantwoording over de hbo-opleiding leren en innoveren. De staatssecretaris zegt dat er twee zijn. Zullen het er meer worden? Wat gaat zij daartoe ondernemen? Ook dank voor het antwoord op de vraag over interim-docenten.
Het belangrijkste bij medezeggenschap van docenten is niet zozeer dat het systeem wordt veranderd maar dat mensen naar het systeem worden geleid. Dat heb ik goed van de minister begrepen.
Over de Kennisinvesteringsagenda heeft de minister niets gezegd. Dat geldt ook voor de vraag naar de streefgetallen voor 2011 bij de effecten van het actieplan.
De minister zegt dat iedereen een scholingsbeurs kan krijgen, maar er is 18 mln. voor beschikbaar. Stel dat dit bedrag tekortschiet. Zeg de minister hierbij toe dat het dan wordt opgehoogd zodat iedereen die kans krijgt?
Ten slotte: overal waar de minister de heer Rinnooy Kan niet volgt, stelt dat D66 zeer teleur. Daarover ga ik dan een rel trappen de komende jaren, samen met de heer Dibi.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ook ik wil de bewindslieden dankzeggen voor hun beantwoording. Ik val de minister bij in zijn vaststelling: er is intensief gesproken over het actieplan, het gaat nu om de uitvoering, daarbij liggen wij op schema en wij kunnen niet elke keer dat wij elkaar treffen, de zaak overdoen. Het is een project waarin wij met elkaar een verantwoordelijkheid hebben. Daarbij kijk ik niet alleen naar de politiek en de overheid maar ook naar de «veldpartijen all-in». Er is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit project te laten slagen. Een andere uitkomst kan en mag er niet zijn, want dan zijn wij terug bij af. Dat moeten wij met elkaar niet willen meemaken. Met andere woorden, mijn belangstelling en die van mijn fractie blijft uitgaan naar alle schakels in die keten van het project. Ik plaats vraagtekens bij het structurele dan wel incidentele karakter van de voorstellen, maar dat hebben wij al bij interruptie gewisseld.
Minister Plasterk: Voorzitter. Ik ga de in tweede termijn gemaakte opmerkingen langs voor zover die op mijn terrein liggen.
De heer Bosma heeft gelijk dat er een relatie is tussen hoezeer de private sector zuigt en het geprognosticeerde lerarentekort. Dit hebben wij ook altijd heel openlijk gewisseld. De heer Van der Ham vroeg: wat is het streefgetal? Daarover heb ik altijd gezegd, ook in plenaire debatten met de heer Pechtold, dat dit lastig ligt. Het is rationeel om te zeggen: dit is onze input om dat doel te bereiken en daar staan wij voor in 2011. Dat zou ik graag doen, maar ik kan het niet omdat het zeer conjunctuurafhankelijk is. Dan zou je je dus bezighouden met illusiepolitiek. Je kunt zeggen: de economie zakt mooi in en daarmee is het lerarentekort ook opgelost. De heer Bosma zei dat overigens niet op een manier alsof hij dat helemaal zo meende. In het rapport van de lerarencommissie staat een aantal scenario’s voor verschillende conjuncturele ontwikkelingen. In al die gevallen blijft er een lerarentekort, hoewel het in het ene geval groter is dan in het andere. Verder ga ik ervan uit dat als de economie nu een tik krijgt, die tik van tijdelijke aard is. Op een gegeven moment, of dat nu over één, vijf of tien jaar is, zullen wij die tik te boven komen. Het geprognosticeerde lerarentekort heeft ook echt betrekking op de heel lange termijn. Het actieplan leraren zetten wij nu in eerste instantie in gang in de verwachting dat wij over een aantal jaren onvoldoende leraren voor de klas hebben staan. De component van de kwaliteit van het onderwijs heeft er echter ook altijd in gezeten. Dit is een reden op zichzelf, los van de aantallen. Het beroep moet weer hoger op een voetstuk worden gezet. Het beroep behoorde in een ver verleden tot de notabelen, maar is behoorlijk in aanzien gedaald. Wij moeten iets doen om dat weer omhoog te krijgen.
Mevrouw Besselink vroeg om een regelmatige rapportage. Die komt er ook. De eerste verschijnt in maart/april, en vervolgens elk halfjaar.
Mevrouw Besselink vroeg ook om nog eens in te gaan op de vraag waarom een financiële prikkel gekoppeld aan de studieschuld of het collegegeld in Amerika misschien wel kan. Daarop kom ik terug. Ik schrijf een brief waarin ik op die gedachte inga.
De heer Dibi incasseert bij dezen de Dibitop. Waarvan akte. Ik ben het met hem eens dat er geen enkele reden is om lichtvaardig te doen over het beoordelen van personen, waar dan ook en zeker niet in het onderwijs. Het is ook helemaal niet mijn bedoeling om dat te doen.
De heer Van der Ham vroeg waarom ik niet ben ingegaan op zijn opmerking over de Kennisinvesteringsagenda. Ik ga niet over de orde, maar ik was zo vrij om te vinden dat dit er een beetje buiten valt. Het is naar aanleiding van vragen die de heer Pechtold aan minister-president Balkenende heeft gesteld bij de algemene politieke beschouwingen, waarop schriftelijk is gereageerd. Ik laat dit even voor wat het is.
Ik heb gereageerd op de opmerkingen van de heer Van der Ham over de streefcijfers voor het lerarentekort. Hij vroeg ook – dit is een belangrijk punt – of er wel genoeg financiële ruimte is voor die lerarenbeurzen. Die is er zeker. Dat kan ik zeggen omdat wij dit jaar 18 mln. daaraan hebben besteed, maar er volgend jaar 32 mln. voor hebben gereserveerd. In 2012 gaat het uiteindelijk om 80 mln. structureel. Dit blijft na 2012 steeds komen. De enige manier waarop het zou kunnen misgaan, is als volgend jaar iedereen in één keer komt. Ik verwacht dat dit niet gebeurt. Als het wel gebeurt, zouden wij het jaar daarna geen budget meer nodig hebben, dus dan moet je schuiven. Het moet dus wel goed gaan.
De heer Van der Vlies dank ik voor de wijze opmerkingen en de steun, op deze 10 004e dag van zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer. Bij dezen nog mijn felicitaties.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Voorzitter. Ik zal de punten kort nalopen.
De heer van Dijk vraagt naar de ervaringen met Full Color. Die zijn «niet om over naar huis te schrijven»; laat ik het zo zeggen. Ook SBO onderkent dit overigens. De minister heeft de komende jaren geld vrijgemaakt voor de hbo-instellingen in de vijf grote steden. In dat licht kunnen wij wel gebruikmaken van de ervaring die met Full Color is opgedaan. In de tweede fase. gericht op de positie van allochtonen in de lerarenopleidingen en de school, bleek dat de ondersteuning door Full Color toch onvoldoende bood om het succes van allochtonen te waarborgen.
De heer Bosma erkent terecht dat hij oneerbiedig spreekt als hij het over «rotte appels» heeft.
De discussie over de 1040 urennorm waarnaar de heer Dibi verwees, gaan wij inderdaad niet overdoen. Ik ben heel benieuwd naar die «rel». Gaat de heer Dibi staken? Dat lijkt mij heerlijk rustig. Lekker doen, zou ik zeggen.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb heel veel broertjes en zusjes.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Mevrouw Besselink vraagt of de ex-studenten in beeld zijn bij de opleidingen. De ROA voert de onderzoeken uit naar de stand van zaken, naar de kwaliteit van de opleidingen. In dat kader worden sowieso studenten geïnterviewd die anderhalf jaar zijn afgestudeerd. Veel opleidingen hebben ook alumniverenigingen, om afgestudeerden te betrekken bij hun opleiding. Ook in de zelfevaluatie in het kader van de accreditatieverslagen grijpen veel opleidingen terug op afgestudeerden. Ook ik heb dat gedaan in mijn gesprekken, die buitengewoon leerzaam waren. Met enige distantie krijg je wel een heel heldere feedback van de jongeren over de kwaliteit van de opleiding. Ik zal dit punt zeker meenemen naar de HBO-raad; het mag nog wel iets scherper onder de aandacht worden gebracht.
Tot slot de vraag van de VVD-woordvoerster: moet er niet veel meer worden gedaan met het initiatief voor de academische pabo’s? Laat het helder zijn: als men een academische pabo wil starten, kan dat gewoon. Het aardige is dat de financiering gewoon regulier is, via de bachelor van hbo en universiteit. Ik subsidieer een deel van de ontwikkelkosten in Utrecht. Dit wel met de bedoeling dat de knowhow die daar wordt opgebouwd, wordt gedeeld met andere scholen die samen met universiteiten een academische pabo willen starten. De vrijheid is er, en ik verwacht dat veel meer scholen het zullen gaan doen. Alleen al voor deze hbo-opleiding was er een veelvoud aan aanmeldingen.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb nog een vraag gesteld over de hbo-opleiding leren en innoveren.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart: Daarvoor is ongeveer 4 mln. beschikbaar. Er is nog ruimte voor meer initiatieven op dat vlak. Op dit moment heb ik geen signalen dat de andere opleidingen allemaal overstromen. Er moet voldoende vraag zijn, maar ik zal dit punt neerleggen bij de HBO-raad.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Halsema (GroenLinks).