Vastgesteld 5 maart 2010
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 21 januari 2010 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 15 januari 2010 betreffende de sociaaleconomische aspecten van genetisch gemodificeerde gewassen (27 428, nr. 153);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 27 augustus 2009 betreffende het verslag van de seminar «Het ggo-beoordelingskader: wegens verbouwing in overleg», d.d. 9 juni 2009 (27 428, nr. 145);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 22 september 2009 inzake de informatie over de vrijwaring van Duitsland tegen de genetisch gemodificeerde Bt-Mais MON810 (27 428, nr. 147);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 13 oktober 2009 over de aanbieding van signalering van de COGEM over sociaaleconomische aspecten van genetisch gemodificeerde organismen (27 428, nr. 148);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 oktober 2009 in reactie op het artikel in de NRC van 18 september 2009 over de vermeende invloed van Monsanto in het debat over genetisch gemodificeerde organismen (27 428, nr. 149);
– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 15 december 2009 betreffende het verslag van de conferentie «Ggo’s in agriculture and food production», 25 en 26 november 2009 (27 482, nr. 151).
Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Atsma
De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Koopmans
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Dortmans
Voorzitter: Koopmans
Griffier: Peen
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Koopmans, Ormel, Polderman, Waalkens, Ouwehand, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Van der Vlies en Vendrik,
en minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
De voorzitter: Er is een afmelding ontvangen van de VVD-fractie.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie is ontevreden over de slagvaardigheid van de Europese besluitvorming over markttoelating van genetisch gemodificeerde organismen. Wij waarderen de pogingen van de Nederlandse regering om besluitvorming rond import van ggo’s en de teelt op eigen bodem los te koppelen in de hoop dat hierdoor de achterstand die de Europese Unie heeft opgebouwd, enigszins ingelopen kan worden. Wij steunen de inzet van de Nederlandse regering maar hebben nog wel enkele vragen en wensen. De regering geeft aan het niet verstandig te achten om op dit moment in te zetten op het opstellen van een beoordelingskader voor sociaaleconomische aspecten van import van ggo’s. De reden daarvoor is dat het een zeer complex vraagstuk is. Wij zijn dat met de regering eens maar wij zijn wel van mening dat sociaaleconomische aspecten juist in ontwikkelingslanden een belangrijke rol spelen. Overmatig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, monoculturen, slechte arbeidsomstandigheden voor lokale bevolking, bedreiging van de biodiversiteit, monopoliepositie van internationals en ontbossing, zijn allerlei zaken die op wereldschaal spelen en niet alleen in de Europese context. Zou een toetsingskader van de Europese Unie niet juist kunnen helpen bij mondiale duurzaamheidvraagstukken?
Niet zozeer sociaaleconomische aspecten, als wel vooral culturele verschillen binnen de Europese Unie dragen ertoe bij dat biotechnologische vooruitgang stagneert. Door de lidstaten zelf te laten beslissen over de toelating van teelt van genetisch gemodificeerde gewassen op hun grondgebied, ontstaat een Europese Unie met verschillende biotechnologische snelheden. Wat betekent dit voor de producten die uit deze teelten voortkomen? De CDA-fractie neemt aan dat het vrijverkeer van goederen binnen de Europese Unie ook geldt voor binnen de Europese Unie geteelde genetisch gemodificeerde gewassen.
De Europese Unie importeert 77% van de proteïnebehoefte van buiten de Europese Unie. Een belangrijk deel daarvan is bestemd voor diervoeder. Door een nultolerantiedrempel voor genetisch gemodificeerde gewassen dreigen handelsverstoringen. Onzuiverheden in basisproducten zijn lastig te vermijden en worden toegestaan voor vrijwel alles, neem bijvoorbeeld het behoorlijk giftige microtoxine. Gezien zeer nauwkeurige detectiemogelijkheden, spreken we hier over tienden van procenten. Er dreigen handelsverstoringen en de concurrentiepositie van de Europese agrarische sector neemt hierdoor af. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de werkgelegenheid in de landbouwsector en de toeleverende industrie. Uiteindelijk zal dit leiden tot de invoer van vlees uit landen waar het vee wordt gevoerd met dezelfde materialen waar in Nederland een nultolerantie voor geldt. Bovendien gelden onze dierenwelzijneisen niet in deze landen. De CDA-fractie vraagt de minister dan ook het nultolerantiebeleid in Europees verband te heroverwegen. Vanzelfsprekend moet de volksgezondheid gegarandeerd en de risico’s voor het milieu uitgesloten zijn. De CDA-fractie pleit voor een realistischer toelatingsbeleid voor ggo-producten.
Als laatste punt wil ik het hebben over de definitie van ggo’s. Wij pleiten al langer voor een herziening van deze definitie. Er is een groot verschil tussen het inbrengen van soortvreemde genen in erfelijk materiaal en het veranderen of inbrengen van soortspecifieke genen in erfelijk materiaal met behulp van biologische technieken. In een algemeen overleg vorig jaar gaf minister Cramer aan dat er nog een discussie gaande was over de definitie van eigensoortelijkheid. De minister gaf toen aan te verwachten eind 2009 de resultaten van een werkgroep van de Europese Unie te kunnen mededelen. Ik heb deze resultaten nog niet gezien. Met deze resultaten zou vervolgens ook de vraag beantwoord kunnen worden of cisgenese wel of niet kan worden vrijgesteld van regelgeving met betrekking tot ggo’s. Kan de minister de huidige stand van zaken aangeven?
Is de second opinion van de onafhankelijke experts van het RIKILT waar de minister tijdens het vorige overleg op duidde al gereed en zijn deze resultaten al in te brengen in de Europese werkgroep? De CDA-fractie is van mening dat cisgenese eigenlijk een voortzetting is van de al eeuwenlang toegepaste plantenveredeling waarbij gebruik wordt gemaakt van de toegenomen kennis van de biologie. Vrijstelling voor cisgenese heeft zeer belangrijke sociaaleconomische effecten. Deze gewassen komen namelijk weer in beeld bij het mkb en zijn niet overgeleverd aan enkele mondiaal opererende multinationals. Vrijstelling is een belangrijke prikkel voor innovatie en is belangrijk om de bestaande rassen van complexe gewassen als de aardappel en de appel te verbeteren. Deze techniek is van groot belang voor ontwikkelingslanden en maakt resistentieveredeling, waarbij wilde soorten worden gebruikt, stukken veiliger. De CDA-fractie vraagt een toezegging van de regering om zich in te zetten voor een snelle herdefiniëring van ggo’s waarbij mutagenese en cisgenese zijn vrijgesteld.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik heb me verbaasd over het grenzeloze optimisme van minister Verburg tijdens haar inleiding van de internationale conferentie over ggo’s. De minister deed me enigszins denken aan een handelaar in tweedehandse auto’s. De minister negeert systematisch de nadelen. De beloften van de genetische technologie-industrie die de minister ons voorhoudt lijken een fata morgana. De ggo’s die nu worden verbouwd hebben geen voordelen voor consumenten, noch voor boeren noch voor het milieu. In landen als Brazilië worden tropische regenwouden gekapt en worden oorspronkelijke bewoners vaak met geweld van het land verdreven om plaats te maken voor megalomane velden van ggo’s, soja en het bijbehorende landbouwgif. Als Zuid-Amerikaanse sprekers op de conferentie waren toegelaten, dan had de minister de dramatische gevolgen van de ggo’s van hen kunnen horen. In de voorstellen mis ik het besef daarvan.
De SP stemt in met het idee om de lidstaten meer bevoegdheden te geven bij de toelatingen. De SP is voorstander van minder centralistische EU-bevoegdheden. Ik wil de minister vragen naar de consequenties ervan inzake grensvervuiling. Hoe zit het met overwaaiend gengewas op de grens als bijvoorbeeld Duitsland het niet toestaat en Nederland wel? Is dit niet een precedent voor het meer renationaliseren van het landbouwbeleid? Als dit nationaal wordt gedaan, waarom dan andere zaken niet? Als dit de manier is waarop de minister het gemeenschappelijke landbouwbeleid wil voeren dan hoor ik dat graag.
Het is goed dat de sociaaleconomische criteria worden ingevoerd voor zowel de teelt in het eigen land als voor de import. Wat dat betreft steun ik de visie van de heer Ormel.
De overheid moet de vraag stellen en beantwoorden wat het maatschappelijke nut van ggo’s is. Dat moet niet worden overgelaten aan de markt zoals nu het geval is. In de COGEM-notitie worden drie van de negen punten niet uitgewerkt. Is het niet handiger om zolang dat niet verder is uitgewerkt en met name het punt van het maatschappelijke nut, een pas op de plaats te maken in plaats van door te gaan met de invoer en het toelaten van de teelt op deze punten.
Wij missen een aantal punten in die negen criteria. Misschien kunnen ze er ingepast worden of als aparte criteria worden toegevoegd.
We missen iets over het machtsevenwicht en de machtsverhoudingen inzake sociaaleconomische aspecten. De ggo’s zorgen er via patenten voor dat de agrarische multinationals in een versterkte machtspositie komen tegenover de boeren. Verder is er een machtspositie van de multinationals inzake voedsel en zaaigoed ten opzichte van de burger en consument. Het feit dat patentrecht van een primaire levensbehoefte bij een beperkt aantal private spelers komt te liggen, lijkt mij een sociaaleconomische factor van betekenis. In dit verband wil ik een quote aanhalen van de Canadese boer Schmeiser, bekend van de processen tegen Monsanto. Hij zegt: «Ons recht om ons eigen zaaigoed te kweken, is van ons afgenomen en het ergste wat ons overkwam was de intimidatie en de manier waarop boeren tegen elkaar worden opgezet. Het ondergroef de landbouwgemeenschap».
Het tweede punt dat ik mis is de positie inzake het draagvlak. Hoe kun je praten over ggo’s zonder de mening van de bevolking hierin te betrekken? Het feit dat grote delen van verschillende lidstaten tegen deze ggo’s zijn, lijkt mij een sociaaleconomisch criterium van de eerste orde. Dat lijkt mij een interessante toevoeging.
Het derde punt dat ik mis in de criteria zijn de sociaaleconomische aspecten en de milieuaspecten in de ontwikkelingslanden. Ik heb het dan ook over de milieuproblemen in Zuid-Amerika die worden veroorzaakt door het verbouwen van soja dat in Europa als veevoer wordt geconsumeerd.
Hoe zijn de negen criteria opgesteld en hoe worden deze verder uitgewerkt? Worden de genoemde hiaten nog aangevuld? Is het een idee om de COGEM te vragen hierover nader advies in te winnen? Afhankelijk van wat de minister hierover gaat zeggen, overweeg ik hierover later een motie in te dienen.
De heer Ormel (CDA): De heer Polderman gaf aan dat hij het voorstel van de Nederlandse regering steunt om het besluit inzake het toestaan van de teelt van ggo’s terug te brengen naar de lidstaten van de Europese Unie. Dat vind ik winst. Want de SP geeft daarmee aan in principe steun te geven aan teelt van genetisch gemodificeerde gewassen. Maar hoe staat de SP tegenover het feit dat er vrijverkeer van goederen is en er dus ook vrijverkeer van de producten van die gewassen in de Europese Unie is?
De heer Polderman (SP): Daarom denk ik dat de zaak niet zo eenvoudig is als hier wordt voorgesteld. De bevoegdheid over de teelt moet aan de andere lidstaten worden overgelaten; daar zijn wij voorstander van. Dan komt inderdaad terecht de vraag hoe daarmee gehandeld moet worden. Daarom moeten de criteria voor de import binnen en buiten de Europese grenzen goed worden uitgewerkt.
De heer Ormel (CDA): Er zijn geen Europese grenzen. Dus import binnen Europese grenzen kan niet. De heer Polderman zegt wederom voor de teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen binnen de Europese Unie te zijn. Dat vind ik winst. Maar vindt de heer Polderman dan ook dat vrij verkeer van de producten van die gewassen mogelijk moet zijn binnen de Europese Unie?
De heer Polderman (SP): Het misverstand is dat de heer Ormel te snel concludeert dat ik voor genetisch gemanipuleerde gewassen in Europa ben. Ik ben voorstander van het voorstel om de beslissing inzake teelt neer te leggen bij de lidstaten volgens de criteria zoals die nu worden ontwikkeld.
Ik wil nog iets zeggen over illegale ggo’s. Moet de poging van de regering om een stap verder te komen met de sociaaleconomische criteria worden geïnterpreteerd als een poging van de regering om de toelating van nu nog illegale ggo’s op te rekken? Ik zou graag een harde toezegging krijgen dat dit absoluut niet de bedoeling is. Daarover is helderheid nodig. De heer Ormel pleit namens het CDA nadrukkelijk voor het oprekken van de tolerantie. Ik hoor graag van de minister dat de regering die kant niet op wil gaan.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. We spreken op dit moment over de Nederlandse inzet in de consultatieronde waarin wordt getracht de positie van elke lidstaat helder te krijgen inzake het implementeren van de voorgestelde knip tussen de teelt en de handel. De deadline in Europa ligt op 1 februari 2010. Wij zijn zeer benieuwd wat de inbreng van andere landen daarin is. Wij hebben op dit moment de verantwoordelijkheid om de inzet van Nederland te beoordelen en van politiek commentaar te voorzien.
Biotechnologie en specifiek genetische manipulatie kan in de ogen van de PvdA-fractie een waardevolle bijdrage leveren aan het begrip duurzaamheid. Dat kan, maar dan wel geconditioneerd. Het is positief dat door Nederland getracht wordt de toelating uit de impasse te halen door een knip te maken tussen handel en teelt. Het is binnen Europa een moeilijk traject om te komen tot besluitvorming over die toelating. Ik vraag beide ministers om te reageren op de invulling van de portefeuilles van de verschillende commissarissen. Ik heb begrepen dat DG SANCO de toelating van ggo’s onder haar commissariaat heeft gekregen. Impliceert dit dat de besluitvorming en toelating bij DG SANCO en in de Gezondheidsraad op zijn plek is? Dit moet uiteraard in overleg gaan met de landbouwcommissaris en de milieucommissaris. Maar komt het onderwerp inderdaad in de Gezondheidsraad aan de orde? Dit heeft consequenties voor onze beoordeling en de inrichting van de werkzaamheden.
Ondanks het feit dat de Biotechnologierichtlijn nog maar kort in werking is getreden, is er al een evaluatie gestart van de onderdelen op het terrein van genetische modificatie. Wanneer is deze evaluatie afgerond en kan de minister de opdracht van de evaluatie aan de Kamer doen toekomen?
Met betrekking tot de toelatingsprocedure en de besluitvorming denk ik dat we onder het Verdrag van Lissabon moeten kijken waar de beraadslagingen plaatsvinden en of dat met een gekwalificeerde meerderheid of met een gewone meerderheid wordt besloten. Voor onze beoordeling van de positie van andere landen vind ik dat van belang. Is het voor ons over en uit als we overruled worden of gaat het dan terug naar de EFSA en komt het vervolgens terug bij de Commissie? Onder het huidige gesternte hebben we geconstateerd dat de EFSA het mandaat had om de toetsing op veiligheid van mens, dier en natuur te doen, het vervolgens bij de Commissie terechtkomt en de Commissie het voorlegt aan de Raad. In het geval de Raad er niet uitkomt, gaat het terug naar de Commissie en vervolgens weer naar de EFSA. Zo bleef het maar doorlopen. Ik hoop dat door het Verdrag van Lissabon daar veranderingen in aangebracht worden. Dit houdt wel in dat, als er besloten wordt met een gewone meerderheid, een toelating niet geforceerd wordt maar naar voren komt uit de beraadslagingen in de Raad.
Het lijkt me goed dat we aan de hand van de voorzet die de COGEM heeft gegeven inzake sociaaleconomische aspecten, vervolgonderzoek gaan doen naar een verdere uitwerking van de criteria. De criteria zijn deels gebaseerd op de Cramercriteria en deels op additionele criteria. Ik vind het van belang dat, als wij straks een oordeel moeten geven over de sociaaleconomische criteria zoals ze ingevuld zijn, we goed geëquipeerd zijn met onderzoek dat ook in Nederland heeft plaatsgevonden. Over cisgenese, kwekersrecht en patentrecht wordt nog een brief verwacht van de regering. Ik sluit me verder aan bij de opmerkingen die de heer Ormel hierover gemaakt heeft.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik hoorde de heer Waalkens namens de PvdA-fractie inzoomen op de besluitvorming. Dat zijn relevante vragen. Ik had echter verwacht dat de PvdA-fractie specifieker zou zijn geweest over duurzame landbouw. Het regeerakkoord spreekt duidelijk over duurzaamheid, maar deze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zegt dat verduurzamen een werkwoord is en we weten als Kamer eigenlijk niet waar we met die duurzame landbouw heen moeten. Het kabinet geeft daar geen duidelijkheid over. Wat ziet de PvdA-fractie als duurzame landbouw?
De heer Waalkens (PvdA): Ik heb aan het begin van mijn betoog gezegd dat biotechnologie en genetische manipulatie een bijdrage kunnen leveren, maar ik heb dat geconditioneerd. Ik heb gezegd dat het niet geïntroduceerd wordt zonder dat er gekeken wordt naar de sociaaleconomische criteria. Ik heb dat gespecificeerd door te zeggen dat we de leidraad hebben via de Cramercriteria. Deze criteria zijn door de COGEM aangevuld tot negen criteria. Het is goed om te definiëren wat duurzaam is. We hebben al eerder gesproken over de Nota Duurzaam voedsel en in die discussie spraken we over hoe we meer helderheid kunnen krijgen over het begrip duurzaamheid.
De heer Vendrik (GroenLinks): De afgelopen jaren is er in Europa gevochten over de toelating van enkele genetisch gemodificeerde aardappelen. Deze waren onder meer afkomstig van het bedrijf Monsanto en moesten ingevoerd kunnen worden in Europa. Zijn dit in de ogen van de PvdA-fractie aardappels die iets zouden bijdragen aan de verduurzaming van de landbouw?
De heer Waalkens (PvdA): De activiteiten in Europa concentreren zich rondom BASF en de amylopectine-aardappel van Avebe. We hebben hier nadrukkelijk naar gekeken en geconstateerd dat het traject dat Avebe doorloopt zeer zorgvuldig is. Het traject staat onder begeleiding van het ministerie van VROM en ook de milieu-inspectie is erbij betrokken. De criteria met betrekking tot de risico’s voor mens, dier en milieu worden getoetst bij de ESFA. De contaminatierisico’s van genetisch gemanipuleerde of gemodificeerde aardappelen zijn vrijwel nihil. Als ik kijk naar de life cycle analysis waarvoor we ons samen inzetten, dan sluiten de kringlopen ten opzichte van de gangbare aardappel op een zodanige wijze dat het een positieve bijdrage levert aan de milieubelasting.
De heer Polderman (SP): De heer Waalkens sloot inzake octrooi en kwekersrecht aan bij wat de heer Ormel daarover heeft gezegd. Deelt de heer Waalkens de zorgen die Plantum hierover heeft? Deelt de heer Waalkens de insteek die de heer Ormel kiest om cisgenese mee te nemen in de materie?
De heer Waalkens (PvdA): Met betrekking tot cisgenese wachten we het resultaat van het debat af. Het lijkt mij dat daarvoor een versnelde procedure kan worden afgesproken. Voorwaarde hierbij is dat deze procedure vergezeld gaat van een wetenschappelijke onderbouwing.
Ik heb meerdere keren aandacht gevraagd voor het kwekersrecht. Het patentrecht ondermijnt het kwekersrecht. Plantum heeft daar een uitstekende positie gekozen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. De minister van Landbouw discussieert graag op basis van feiten over het dossier gentechnologie. Ik heb enkele feiten opgezocht. In India zijn er katoenboeren die zelfmoord plegen door Round Up te drinken omdat ze niet genoeg verdienen op Round Up Ready-katoen om de extra investeringen in bestrijdingsmiddelen en zaaigoed te kunnen betalen. Er zijn mooie beloften gedaan en die mensen zitten in zak en as.
Een ander feit is dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen toeneemt in plaats van afneemt. De gentechnologie-industrie belooft al dertig jaar dat ze een einde gaan maken aan honger door bijvoorbeeld droogtetolerantiegewassen te maken. Hiervan hebben we echter nog niets gezien. Ketens zijn niet uit elkaar te houden dus keuzevrijheid is niet gegarandeerd.
Het belangrijkste is dat we gentechnologie niet nodig hebben om het wereldvoedselvraagstuk op te lossen. Er zijn risico’s verbonden aan gentechnologie. Als het niet nodig is, waarom moeten we er dan toch aan? Kunnen de ministers mij dat uitleggen?
Ik ben er vrijwel zeker van dat we er spijt van zullen krijgen. Als we er spijt van krijgen dan is het te laat want de gevolgen van gentechnologie voor onze ecosystemen, de biodiversiteit en de agrarische biodiversiteit zullen onomkeerbaar zijn. Ik hoor hierop graag een reactie van het kabinet. Waarom moeten we zo nodig?
De PvdD heeft de motie om te komen tot de criteria van de ChristenUnie destijds niet gesteund. Niet omdat wij denken dat het opstellen van criteria een slecht idee is, maar omdat we er met dit kabinet geen vertrouwen in hebben. Sinds deze motie is aangenomen hebben wij niets anders gezien dan een minister van LNV die seminars zo heeft ingericht dat vooral de geluiden die de minister graag wil horen, aan bod komen. Wetenschappers worden aangehaald waarvan we in NRC hebben kunnen lezen dat de voorzitter van de raad van bestuur van Wageningen Universiteit een brief naar de Kamer heeft gestuurd waarin staat dat een aantal zaken niet klopt. Ik ontvang daar graag een reactie van de minister op.
De minister en het kabinet willen geen eenduidige definitie geven van wat zij zien als eindstation voor duurzame landbouw. Daar wringt de schoen. We hebben een prachtig initiatief van de Verenigde Naties gezien, de IAASTD. Daar zitten vierhonderd landbouwwetenschappers in die gezamenlijk hebben gezocht naar een manier waarop de voedselzekerheid het beste kan worden gewaarborgd. Dat zijn heel duidelijke aanwijzingen waar het heen moet. Nederland heeft, voor zover mij bekend, dat rapport niet ondertekend en wil ook niet aansluiten bij de conclusies die in dat panel worden getrokken.
Op het gebied van klimaat heeft de minister van VROM een prachtig pleidooi gehouden hoe de wetenschap werkt en dat het voor de politiek belangrijk is om zich bij het maken van beleid op consensus van mensen die er verstand van hebben te kunnen baseren. Waarom doen we dat niet bij de IAASTD? Kan de minister daar duidelijkheid over geven? Ik ben van mening dat we dat moeten omarmen en pas kunnen discussiëren over criteria als we weten hoe we dat verduurzamen gaan vormgeven. Als we niet weten waar we heen willen, is het in handen van de Monsanto’s van deze wereld en van de veevoederindustrie. Dat ligt allemaal onder de discussie die we hier voeren. Als we dat niet uitspreken gaat het de verkeerde kant op.
Wij waren argwanend over het opstellen van criteria. De biologische sector heeft in een brief aan de PvdD uitgesproken bang te zijn dat de criteria worden gebruikt om de toelating en de teelt van gentechnologie te versnellen. Ik denk dat ze daar een punt hebben. Indien je over de criteria die er nu liggen wilt spreken, dan zijn daar nog wat vragen over te stellen.
Ik heb over het proces al het een en ander gezegd. De minister lijkt vooral te willen varen op wetenschappers die blind vertrouwen op onderzoeken van Monsanto. De minister is met vooroordelen het proces ingestapt. Kritische geluiden waren niet erg welkom en een statement hierover van grote ngo’s werd letterlijk afgebroken tijdens het seminar. Dit is allemaal niet erg transparant.
De COGEM zegt dat voor biodiversiteit de EU-regelgeving op dit moment afdoende is en dit verder niet bediscussieerd hoeft te worden. Ik vraag me af of dit waar is. Met name de biodiversiteit komt in gevaar en de EFSA toetst daar onvoldoende op. Waarom worden deze criteria alvast in de koelkast gezet als er over criteria wordt gesproken?
Voor de PvdD is het belangrijk dat lidstaten zelf moeten kunnen bepalen of zij ggo’s weigeren op eigen gronden. Welke waarborgen biedt het voorliggende plan hiervoor? Collega Polderman heeft hier ook over gesproken. Welke risico’s loopt Duitsland als Nederland het wel toestaat en Duitsland niet?
Schat het kabinet op basis van de criteria die nu voorliggen en het proces dat we ingaan, in dat bijvoorbeeld Round-Up Ready-soja door de criteria komt? Als we daar duidelijkheid over kunnen krijgen dan hebben we in elk geval een startpunt.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Graag lever ik vandaag een bijdrage. Mede aan de basis van deze hele discussie en de Nederlandse inzet in Europa ligt een motie van de hand van collega Van Velzen en mijzelf. Daarin roepen wij op om voor ggo’s een beter beoordelingskader op te zetten. Ik ben blij met het betoog van de heer Ormel vandaag die ook het belang van de sociaaleconomische aspecten benadrukt.
Ik begin vandaag met het uitspreken van waardering voor de inzet van beide ministers. Voordat ik inga op de criteria heb ik nog enkele andere opmerkingen. Ik constateer dat de ministers veel nadruk leggen op gunstige effecten van ggo’s voor verhoging van de voedselproductie en verduurzaming van de landbouw. In de praktijk is echter nog weinig bewezen van deze vermeende voordelen. Laten we ons daarom vooral baseren op de bewezen effecten, ook om te voorkomen dat alternatieven voor ggo’s uit het oog worden verloren. De vertegenwoordiger van de IAASTD en mevrouw Louise Fresco wezen hierop tijdens de conferentie in november 2009.
Er worden belemmeringen vanuit WTO-afspraken verwacht. Dat argument hoor ik regelmatig. Experts geven aan dat het helemaal niet zo duidelijk is wat er wel en niet binnen de WTO kan. Zij geven aan dat er vaak meer kan dan wij denken. Ik wijs in dat verband naar pagina 14 van het verslag van de conferentie, waar een expert van de WTO aan het woord is. Voorbeelden tonen aan dat handelsbeperkingen gebaseerd op zorg over de publieke moraal, soms door de WTO worden toegestaan. Als ChristenUnie hebben we al vaker op die rol van de WTO gehamerd. Wat doet de minister met deze informatie en welke lijnen gebruikt ze? We hebben vertegenwoordigers in de WTO en in Washington en ik vraag de minister om daarvan gebruik te maken. Het lijkt me ook zeer belangrijk dat die internationale dimensie benoemd wordt. In de brief van het kabinet wordt over een onderzoek van het WTO gesproken. Wat is dat precies voor onderzoek en wanneer kunnen we resultaten verwachten?
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik denk dat er binnen de bestaande formele WTO-regelgeving veel kan. Ik denk daarbij aan het arrest over de zeeschildpad dat de Verenigde Staten ooit heeft uitgelokt. De vraag is of binnen de Europese Unie de politieke moed bestaat om een handelsconflict uit te lokken door bijvoorbeeld langdurig de import van ggo’s tegen te houden. Dat vinden andere partijen niet leuk. Zij gaan vervolgens naar de WTO en dat kan repercussies uitlokken. Het is niet alleen een kwestie van regels maar ook van politieke moed. Is mevrouw Wiegman van mening dat dit kabinet Europa moet oproepen die moed te betonen als het gaat over ggo’s?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik ben een voorstander van politieke moed, maar ik kies liever mijn eigen voorbeelden. De reden waarom de ChristenUnie dit voortdurend benadrukt is dat we eisen gesteld willen zien aan de import als het gaat om duurzaamheid. Daarbij hebben we onze eigen ondernemers op het oog. Wij willen hen ondersteunen bij de stappen die zij binnen Europa willen maken. Wij hebben ook het ondersteunen van de ontwikkelingslanden en het voldoen aan de Europese eisen hierbij op het oog. Dat zijn de twee waarden die de ChristenUnie op het oog heeft als wij oproepen tot politieke moed en het aangaan van de strijd met de WTO zodat deze mooie resultaten bereikt kunnen worden.
De knip die gemaakt wordt tussen teelt binnen Europa en teelt buiten Europa vind ik iets te gemakkelijk. De Europese Unie is een machtige inkooppartner en kan eisen stellen. Als inkoper begint je verantwoordelijkheid niet pas bij de grens. De Europese Unie draagt verantwoordelijkheid voor de manier waarop het product dat ze inkoopt tot stand is gekomen. De Europese Unie kan haar invloed aanwenden om het productieproces te verbeteren en kan in het inkoopbeleid de keuze te maken voor het product dat op de meest duurzame wijze tot stand is gekomen. Wij zien graag dat vastgehouden wordt aan dit dubbele spoor.
Er valt veel goeds te zeggen over de criteria die er liggen. Ik gebruik mijn termijn om die zaken aan te geven die ontbreken en die ik graag toegevoegd zou willen zien als zelfstandig criterium, als deelcriterium of als aandachtspunt.
Ten eerste vraag ik de mate van aantasting van eigensoortelijkheid van planten mee te wegen. Ten tweede is het belangrijk om alternatief onderzoek mee te wegen. Ten derde noem ik de toegankelijkheid van de zaden. Ik besef dat we dan in de lastige discussie van kwekersrecht versus patenten terechtkomen. Ten vierde wijs ik op het effect op sociale rechtvaardigheid. Ik denk dan aan de machtsconcentraties van de grote bedrijven en de effecten die dat heeft op ontwikkelingslanden. Ten vijfde is er de basisvoorwaarde van geen blijvende negatieve effecten en een aantoonbare bijdrage aan verduurzaming van de landbouw. Ten zesde noem ik het belang van keuzevrijheid. We moeten ons inzetten om die keuzevrijheid te waarborgen. Het is belangrijk dat we doelen vaststellen waarvoor ggo’s wel en niet geschikt zijn. Daarbij moeten we het gediende belang beogen en de vraag beantwoorden hoe groot de kans is dat dit belang werkelijk gerealiseerd wordt. Als we de criteria op deze manier kunnen aanvullen dan komen we een eind in de goede richting.
Wat gaat Nederland nu precies inbrengen? Zonder een concrete operationalisering van de criteria en gedegen onderzoek naar mogelijkheden binnen de WTO lijkt het me lastig om nu een bepaalde inzet te formuleren. Ik hoor daar graag een reactie op.
Het hele traject voor beoordelingscriteria zal nog wel even duren. Wat de ChristenUnie betreft richten we ons niet allen hierop, maar kijken we ook naar wat er in de tussentijd mogelijk is. Ik denk dan aan ruimte geven aan reverse breeding en cisgenese. Ik sluit me hierbij aan bij de woorden van de heer Ormel. Ik denk dan ook aan het stimuleren van klassieke veredelingstechnieken. Ik heb begrepen dat minister Verburg vandaag op de BioVakbeurs was en daar een prijs heeft uitgereikt. Dat lijkt me een heel belangrijk spoor om verder in te zetten. Ik denk ook aan alternatieve landbouwtechnieken die voedselproductie stimuleren.
De EFSA is nu nog wat buiten beschouwing gebleven. Ik wil geen discussie voeren over hoe betrouwbaar de EFSA is, maar het is belangrijk dat de EFSA zich blijft ontwikkelen. De EFSA moet steeds ingaan op de nieuwste inzichten. Dat draagt bij aan het vertrouwen in de EFSA en de transparantie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De COGEM heeft in haar criteria aangenomen dat keuzevrijheid, biodiversiteit en milieukwaliteit al voldoende geborgd zijn in de huidige regelgeving. Het kabinet lijkt zich daarbij aan te sluiten. Maar daar zijn nog wel wat vragen over te stellen. Deelt de ChristenUnie die conclusie of gaat de ChristenUnie mee in de stellingname van de COGEM?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Wat we in ieder geval delen is dat er op alle fronten nog vragen zijn te stellen. Ik heb vandaag vooral de focus gelegd op de criteria die er wel liggen en op die punten die de ChristenUnie in ieder geval van belang vindt. Biodiversiteit, EFSA en veiligheid blijven punten van aandacht, maar ik heb daar vandaag niet de focus op gelegd.
De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb in vele debatten met de minister van LNV – in enkele gevallen was de minister van VROM daarbij ook aanwezig – gevraagd concreet te maken wat de duurzaamheidbelofte is die al jaren aan biotechnologie kleeft. Ik mis nog steeds het antwoord op die vraag. Er zijn grote beloftes in de wereld gebracht dat voor een verduurzaming van productie en teelt van voeding, die we allemaal ondersteunen, biotechnologie een noodzaak is. Ik zie een praktijk om mij heen waarbij grote bedrijven vooral belangen hebben bij biotechnologische vindingen. Zij proberen daarmee marktposities te verwerven en het zijn de grote internationale voedselimperia die een steeds groter stempel drukken op de productie en de organisatie van de voedselproductie wereldwijd. Het heeft soms niet veel met duurzaamheid te maken. Soms zelfs integendeel, dan doel ik op het geval van soja. Daar hebben we al vele malen over gesproken. Ook in de stukken die vandaag ter tafel liggen, ligt de suggestie weer op de lippen van het kabinet dat wij met de introductie van genetisch gemodificeerde gewassen een belangrijke slag slaan in de verduurzaming van de landbouw wereldwijd. Ik zie dat niet. Het wordt toch tijd dat de minister van Landbouw eens concreet wordt als het gaat om het inlossen van die belofte. Anders snap ik de brief ook niet die wij op 15 januari ontvingen als het gaat om het opstellen van criteria en de slagvaardige koers die het kabinet wenst van Europa. Welke slagvaardige koers dan? Waar heeft het kabinet het precies over? Voor zover mijn waarneming strekt, is men het in Europa niet eens over het toelaten van bepaalde ggo-gewassen in Europa. Dat is dan de stand van het debat op dat moment. Is dat dan niet slagvaardig? Moet ik het woord «slagvaardig» in de brief van het kabinet zo begrijpen dat het kabinet eigenlijk zegt toegang te willen voor ggo-gewassen bij import en dat het ruimte wil voor teelt van ggo-gewassen binnen de Europese Unie. Zo lees ik de brief. Als het anders is, hoor ik het graag. Het lijkt of het kabinet in de brief al een voorschot neemt op de discussie die ze zoekt en de criteria die nog ontwikkeld moeten worden.
Ik vraag nadere verheldering over de keuze die het kabinet voorstelt voor een splitsing in toelating en teelt. Als ik de brief lees zegt het kabinet dat het opstellen van een beoordelingskader voor sociaaleconomische aspecten van de import van ggo’s eigenlijk niet mogelijk is. Daarom maken we die splitsing. Als die criteria centraal zouden moeten staan bij de beoordeling van import en teelt, is dit een slecht idee. Het betekent dat er al besloten wordt om ruimte te bieden aan import en we ooit nog wel een keer komen op die criteria met terugwerkende kracht. Wat is de zin dan nog van die criteria? Ik snap deze politieke keuze van het kabinet niet. Ik vraag de minister van VROM om mij uit te leggen hoezeer zij nog hecht aan toepassing van het voorzorgbeginsel. Dat is in het milieubeleid een bijzonder belangrijk beginsel. Als er zoveel risico’s kleven aan toelating, import en teelt van bepaalde ggo-gewassen, dan is een gangbaar uitgangspunt binnen het bestuur «bezint eer ge begint». Als je niet zeker weet of je een bepaald risico kunt lopen, dan moet je het misschien niet doen. Dat passen wij toe op tal van terreinen. Waar lees ik dat terug in de laatste brief van het kabinet? Of moet ik het zo zien dat de criteria die in het Europese debat zullen worden gebracht en die echt leidend moeten zijn, bij de toelating dan wel de teelt van ggo-gewassen, zeer strak, breed en diepgaand worden gehanteerd? Als ik dat leg naast de bestaande lijst van biotechnologische uitvindingen, dan krijgt de sector het nog heel moeilijk, want dan wordt er weinig toegelaten en niets geteeld. Mocht de toewijzing van de criteria anders uitpakken, ruimer en gemakkelijker, dan wordt het buitengewoon belangrijk. Ik vraag hier de spijkerharde toezegging van het kabinet dat burgers van Nederland die gegarandeerd ggo-vrij willen eten omdat zij niet opgezadeld willen worden met risico’s die anderen voor hen nemen, kunnen rekenen op maximale bescherming van de overheid. Als het antwoord is dat dit moeilijk is, dan neem ik daar geen genoegen mee. Het is in dat geval de keuze van het kabinet om dat risico te nemen. Het kabinet heeft ook die burgers te beschermen. Het zou werkelijk een gotspe zijn als de leidende belangen van grote, internationale voedselimperia de keuzevrijheid van burgers om ggo-vrij te willen eten, om zeep helpen.
Ik sluit me aan bij de diverse vragen die mijn collega’s hebben gesteld als het gaat om het Scheveningse beraad. Dat was een tikje ongelukkig op een aantal punten. Als het kabinet inderdaad een breed debat zoekt, moet het dat ook echt breed doen. Ik kan me enkele mensen voorstellen die op die conferentie niet hadden misstaan en die een andere invalshoek hadden kunnen geven. Graag een reactie van het kabinet.
De heer Ormel (CDA): Ik wil de duurzaamheidbelofte concretiseren. Stel dat de heer Vendrik vanavond naar Amsterdam gaat en zin heeft in een patatje. De heer Vendrik kan kiezen tussen een patatje van aardappelen waar ontzettend veel bestrijdingsmiddelen voor zijn gebruikt om phytophthora, een aardappelziekte, tegen te gaan en een patatje van aardappelen die phytophthora-resistent zijn en waarvoor geen bestrijdingsmiddelen nodig zijn. Wat kiest de heer Vendrik?
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik ga vanavond eerst naar Rotterdam, maar dat kon de heer Ormel niet weten. Mijn bijzonder strakke postuur dank ik aan het feit dat ik de automatiek meestal oversla. Verder ga ik bij voorkeur naar de biologische boer om zelf frites te maken van biologische aardappelen. Dat is mijn keuze. Ik laat me niet vangen in uw automatiek, dat is uw probleem. Ik maak een betere keuze.
De heer Ormel (CDA): De PvdA zegt dat genetische modificatie een bijdrage kan leveren aan duurzaamheid. Wat is voor de heer Vendrik duurzaamheid? Is dat voedselproductie zonder gebruik te maken van de wetenschap van de laatste honderd jaar?
De heer Vendrik (GroenLinks): Dit is een tamelijk vermoeiende en vrij beledigende vraag.
De heer Ormel (CDA): Het antwoord van de heer Vendrik is beledigend, omdat de heer Vendrik een grote broek aantrekt en zegt dat het allemaal schandalig is en nergens op lijkt. Als ik concretiseer waar de heer Vendrik zelf om vraagt, geeft hij geen antwoord en vlucht hij in zijn geweldig slanke postuur.
De heer Vendrik (GroenLinks): Dan wordt het toch weer gezellig, dank voor het compliment. Het is fijn dat het herkend wordt. Duurzame landbouw betekent voor mijn partij dat je inderdaad afstevent op een toekomst die gedomineerd wordt door biologische landbouw, waarbij je biotechnologie niet nodig hebt. Dat lijkt mij de meest verstandige keuze. Daarbij maak je wel in ruime mate gebruik van klassieke veredeling, zoals dat ook de afgelopen honderd jaar is gebeurd. Dat is een bewezen landbouwpraktijk. We hebben biotechnologie niet nodig voor een duurzame toekomst.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. De COGEM geeft aan dat duurzame ontwikkeling, waar ggo’s deel vanuit kunnen maken, een dynamisch concept is en afhangt van context en tijdgeest. De wetenschappelijke ratio, objectieve en meetbare argumenten en criteria, geven nogal eens uiteindelijk de doorslag tegenover meer subjectieve, ethische argumenten die daarmee naar de achtergrond schuiven. Maar er is meer in het leven dan alleen de wetenschappelijke benadering. De principiële ethische argumenten zijn regelmatig gewisseld. Hoe worden die nu gewogen? Voor mijn fractie is de ethiek van de menselijke inmenging in de genetische basis van de natuur en de natuurlijke grenzen daarin, van groot belang. Zie je de natuur als schepping van God of als moeder natuur? Ten aanzien van de koppeling tussen duurzame landbouw en ggo’s valt het mijn fractie op dat er veel gesproken wordt over de potentiële bijdrage van ggo’s aan duurzame landbouw en nog weinig tot niet over de bewezen bijdrage. Dat vindt mijn fractie jammer. Ik citeer uit het rapport over het EU-beleid inzake ggo’s: «De mogelijke bijdragen van ggo’s aan de milieudimensie van duurzame landbouw zijn relatief goed onderzocht en besproken, ofschoon bewijzen van de daadwerkelijke bijdragen van ggo’s vaak niet onomstreden zijn». Een tweede citaat: «Als een herbicide exclusief en voor langere termijn wordt gebruikt, ontwikkelt onkruid evenwel herbicide-resistentie. Hierdoor worden potentiële milieuvoordelen van de teelt van herbicide-resistente gewassen op de lange termijn tenietgedaan». De conclusie van mijn fractie is dat enige nuchterheid op zijn plaats is. Ik zou daarop een reactie willen vernemen van de bewindslieden.
Keuzevrijheid voor consument en fabrikant is een belangrijk aspect voor de ministers. Dat is ook een van de bouwstenen in het beoordelingskader van de COGEM. Mijn fractie mist de keuzevrijheid voor de primaire producent, de boer. Dat is niet onbelangrijk, omdat de ontwikkeling van ggo’s nu met name in handen is van multinationals en ongewenste afhankelijkheden zijn gecreëerd. Kunnen de bewindslieden toezeggen dat ook de keuzevrijheid voor primaire producten onderdeel gaat uitmaken van het beoordelingskader? De spanning tussen de werkelijkheid en het belang van keuzevrijheid wordt immers steeds groter. Dat kunnen we niet ontkennen. De COGEM laat het in haar recente analyse duidelijk zien. De verwachting is dat het aantal vermengingen bij import sterk zal toenemen. Dan rijst de vraag hoe hard de ministers het door hun voorgestelde behoud van de nultolerantie voor niet in de EU toegelaten ggo’s, richting de Europese Commissie gaan spelen. Graag een reactie hierop.
In aansluiting hierop heb ik nog een vraag naar aanleiding van het rapport van de Wageningen Universiteit. Zit het grootste knelpunt voor met name de veehouderij in de hogere kostprijs van ggo-vrij veevoer of in het afhaken van leveranciers in verband met die nultolerantie? De spanning tussen keuzevrijheid en werkelijkheid doet zich niet alleen voor bij import maar ook bij de teelt. Co-existentie klinkt mooi maar Europees is er niet of nauwelijks wat geregeld, terwijl grootschalige teelt van ggo-gewassen onvermijdelijk zijn sporen gaat achterlaten in ggo-vrije teelten en keten. Hebben de ministers zich al afgevraagd of co-existentie wel haalbaar is en, zo ja, welke consequenties verbinden ze hieraan? Eerlijkheid en transparantie zijn vereist in de politiek. De ministers willen het sociaaleconomische beoordelingskader voorlopig niet loslaten op de import van ggo-producten. Dat doet onzes inziens geen recht aan de aanwezige negatieve consequenties van de ggo-teeltwijze in het land van herkomst. Het doet ook geen recht aan de mogelijke negatieve consequenties van ggo-import voor de positie van vergelijkbare ggo-vrije teelten binnen de EU. Is het laatste trouwens überhaupt doordacht? Wanneer kan de studie naar WTO-aspecten van het toepassen van sociaaleconomische criteria afgerond worden en wat is het vervolgtraject? Louise Fresco pleitte op het seminar van 9 juni 2009 voor een wereldwijde gedragscode bovenop de WTO-regelgeving. Wordt dat meegenomen en bepleit? In de Kamer is reeds gesproken over het maken van een onderscheid tussen cisgenese en transgenese. De ministers stonden hier welwillend tegenover. Waarom wordt dit niet genoemd in de brief die aan de Europese Commissie gestuurd zal worden?
In de recente brief van de ministers mis ik de aandacht voor het octrooirecht versus het kwekersrecht. De minister van Landbouw zou samen met haar collega van Economische Zaken onderzoek doen naar de sociaaleconomische effecten van octrooiverlening bij plantenveredeling. Wat is daarvan de stand van zaken?
Minister Verburg: Voorzitter. Dank voor de inbreng in eerste termijn van de zijde van de Kamer. Minister Cramer en ik hebben de beantwoording verdeeld. Mag ik eerst met de Kamer terugkomen op wat er gebeurd is tijdens de seminars die wij vorig jaar hebben gehad? Wij hebben zowel een nationaal als een internationaal seminar gehad en ik heb de Kamer daar op verschillende toonsoorten over horen spreken. Toch vond ik het waardevolle conferenties omdat er in beide conferenties een brede participatie was van ngo’s, consumentenorganisaties, producenten, bedrijven en bestuurders. De zorg van de Kamer is dat die breedheid in de uitnodiging onvoldoende was. Ik kan de Kamer daarover geruststellen en als men kijkt naar de deelnemerslijst, dan kan de Kamer zichzelf ook geruststellen. Als de Kamer het heeft over degenen die daar gesproken hebben dan kan ik de Kamer nog meer geruststellen, want ik vind dat ngo’s en vertegenwoordigers van consumenten- en burgerorganisaties zich buitengewoon actief hebben gemanifesteerd tijdens zowel de nationale als de internationale conferentie. Ik vind dat op basis van beide conferenties een heel zorgvuldige lijn herkenbaar is die ook de lijn van het kabinet is. Wat is die lijn van dit kabinet? Het eerste punt is dat we te maken hebben met ggo’s en dat het betekent dat we niet de vraag moeten stellen of we wel of niet ggo’s willen. De vraag is niet of maar hoe we ggo’s willen benutten.
Het tweede belangrijke punt, dat ook al eerder met de Kamer is gewisseld, is de keuzevrijheid voor consument en producent, niet alleen in Nederland maar overal waar wij als Nederland iets te zeggen hebben. In Europa, in VN-organisaties en in WTO-verband zullen wij ons sterk blijven maken voor die keuzevrijheid voor consument en producent.
Een derde vraag waar we mee te maken hebben is: waarvoor wel en waarvoor niet? Daar komt het punt om de hoek dat we criteria rondom veiligheid voor mens, dier en milieu moeten stellen. We moeten ons de vraag stellen waar een gmo een bijdrage kan leveren aan meeropbrengst van voedselproductie, het verminderde verbruik van gewasbescherming, phytophthora-resistentie, bescherming tegen droogte en dergelijke. Het is inderdaad nog niet zo dat er een winkelschap vol is aan keuzes. Daar heeft de Kamer gelijk in en dat ziet de regering ook. De vraag is dan vervolgens of je het daarbij moet laten of dat je ervoor kiest dat er verder onderzoek wordt gepleegd.
Mijn vierde punt is dat het niet alleen om onderzoek moet gaan dat door het bedrijfsleven wordt gefinancierd en uitgevoerd en waar geen 100% transparantie over bestaat, maar dat research, development en kennisvermeerdering gestimuleerd wordt. Transparantie in dat onderzoek en ook over onderzoeksgegevens moet verder bevorderd worden. Dat vind ik een heel belangrijke factor in het beleid.
Een vijfde en laatste punt gaat om de verhouding van het kwekersrecht tot patenten en octrooien. Verschillende fracties hebben daarnaar gevraagd. De minister van Economische Zaken en ik hebben daar een onderzoek naar laten hebben doen en wij zijn bezig om daar een kabinetsstandpunt over te formuleren. Dat zal een van de komende weken naar de Kamer komen. Tot zover het kader waarbinnen we opereren.
We praten vandaag over de ingezette lijn die we vorig jaar ook met de Kamer hebben gedeeld. Is het mogelijk om op Europees niveau op zeer zorgvuldige wijze uit een soort Gordiaanse knoop te komen? Dan is het verstandig om daarbij recht te doen aan de eenheid die noodzakelijk is in Europa en tegelijkertijd aan de diversiteit van de verschillende lidstaten. Wij moeten dan twee dingen doen. Er is een zeer zorgvuldige beoordeling van de teelt door de EFSA. Daar kan geen enkele concessie gedaan worden op de toetsing op veiligheid voor mens, dier en milieu. De EFSA is onafhankelijk en moet onafhankelijk blijven. De EFSA moet zijn werk zorgvuldig kunnen doen en zich blijven ontwikkelen. Als er sprake is van verdere ontwikkeling en een toenemende kennis op het gebied van biotechnologie, dan zijn dat ook zaken die de EFSA zich eigen moet maken, wil de EFSA de positie kunnen waarmaken die wij de EFSA toevertrouwen. Om dat te borgen staat de EFSA er wat Nederland betreft niet alleen voor, want minister Cramer en ik laten heel vaak een second opinion uitvoeren door de COGEM en het RIKILT. De EFSA is van belang, maar we willen graag een knip tussen de besluitvorming rond de teelt en de ggo-producten. Als de EFSA rond de teelt aangeeft dat het in orde is, dan neemt de Europese Commissie een besluit en vervolgens is het aan de lidstaten om te bepalen of zij de teelt willen toelaten en, zo ja, onder welke condities. Als die teelt wordt toegelaten, dan past dat binnen de interne marktregels.
Minister Cramer en ik hebben ons al heel sterk gemaakt voor de sociaaleconomische aspecten van de ggo-producten. Tijdens de internationale conferentie in Scheveningen heeft minister Cramer de negen punten gepresenteerd die onze inbreng richting Brussel vormen. De Kamer heeft over deze punten vragen gesteld en minister Cramer zal hier verder op ingaan. Dat wordt ook onze inbreng.
We sturen de invulling van de enquête, onze opvatting en de inbreng rond de sociaaleconomische aspecten die wij zien in die discussie in Europa. De Europese Commissie moet die discussie leiden en heeft toegezegd voor de zomer met een eerste voorstel op basis van de inbreng van de verschillende lidstaten te zullen komen. Mevrouw Wiegman en de heer Ormel vroegen naar de internationale rol en ontwikkelingslanden. Ik ben het met beiden eens. Ik vind dat we in en vanuit Europa duurzaamheid en sociaaleconomische aspecten niet binnen Europa moeten houden, maar actief moeten inbrengen in WTO-verband. Niet alleen in Europa moeten we discussie voeren over duurzaamheid, de toegevoegde waarde en keuzevrijheid. Die discussie moeten we wereldwijd voeren. De heer Waalkens heeft volstrekt gelijk als hij zegt dat biotechnologie een bijdrage kan leveren aan de verduurzaming van de landbouw. Dat is een aspect dat minister Koenders en ik hebben opgenomen in onze nota over landbouw en rurale ontwikkelingen in Afrika. Op deze manier zetten we ons in, zowel in als vanuit Europa en in WTO-verband. We zetten ons in om het ook daar opgenomen te krijgen, want het zijn zaken die niet alleen voor Europa van belang zijn. Het moet dan wel gaan om criteria die objectiveerbaar en meetbaar zijn. Dat schreven wij ook in onze brief.
Ik ben het eens met de opmerkingen van de heer Polderman over draagvlak van economische aspecten in ontwikkelingslanden. Dit moet zeer gebalanceerd gebeuren. Ik kan de heer Polderman geruststellen: hij krijgt geen tweedehandse auto van mij aangeboden, maar hij kan hooguit eens een fiets van mij overnemen. Maar dan stel ik voor dat we eerst een ritje maken naar die biologische boer waar we frites gaan bakken. Dat kan inderdaad biologisch.
Ik ben vanmiddag naar de BioVak geweest. Dat was buitengewoon inspirerend. De biologische sector heeft de afgelopen jaren een enorme groei doorgemaakt in de positionering, in de marketing, in de ketenvorming en in de groei in zelfbewustzijn. Wat ik mooi vind, is dat de biologische sector zegt een geweldige uitgangspositie te hebben en zeer blij te zijn dat er naast de biologische landbouw vanuit de gangbare landbouw veel verduurzamingtrajecten zijn gestart. De biologische sector voelt zich daardoor gesterkt en voelt zich concollega van de gangbare landbouwsector. Er kan uitgewisseld worden en van elkaar geleerd worden. Iedereen die denkt dat dé biologische landbouw en dé biologische tuinbouw er al is, vergist zich want ook daar zijn nog verdere ontwikkelingen mogelijk en nodig. Wat ontstaat is een prachtige kruisbestuiving tussen die twee sectoren. Dat is het mooie van de ontwikkeling die we in de Nederlandse land- en tuinbouw zien, en daar ben ik ongelooflijk trots op. Ik blijf dat aanjagen en ga er vanuit dat de Kamer dat ook blijft stimuleren. Er is nog een wereld te winnen maar het is mooi als de sectoren zelf ervan overtuigd zijn dat die wereld ook gewonnen kan worden.
De heer Ormel heeft gevraagd of de second opinion op cisgenese al gereed is. Dit is nog niet het geval. Het RIKILT is ermee bezig. Wij verwachten uiterlijk begin maart een reactie. Wij zullen die reactie vervolgens inbrengen in de Europese werkgroep die nadenkt over cisgenese en definiëring van begrippen.
De voorzitter: Die stuurt u ook naar de Kamer?
Minister Verburg: Wij sturen alles naar de Kamer. Minister Cramer en ik hebben geen geheimen.
De heer Ormel vroeg naar het nultolerantiebeleid. Dit punt is al vaker besproken in de Kamer. Ik vind dit een buitengewoon lastig en hardnekkig probleem. De Europese Commissie heeft gezegd met een oplossing te zullen komen. Daar zouden ze vorig najaar al mee komen. Het is er echter nog niet. Onlangs heb ik bij hen aangedrongen zo snel mogelijk met die technische oplossing te komen, want op deze manier worden de problemen alleen maar groter. Ik hoop dat de nieuwe Commissie zo snel mogelijk met die technische oplossing komt.
De heer Waalkens vraagt wat er verandert als het Verdrag van Lissabon in werking treedt. Als het Verdrag van Lissabon in werking treedt, wordt de huidige comitologieprocedure aangepast en komt de Europese Commissie met voorstellen. Er zal een algemene herziening komen. De precieze gevolgen voor de uitvoering van de toelatingsprocedure zijn nog niet bekend, maar ik ga er zondermeer van uit dat die in de desbetreffende Europese raden besproken zullen worden. Alle Europese landbouw-, visserij- en milieuraden worden voorbesproken in de Kamer.
De heer Waalkens vroeg wanneer de evaluatie komt. De Europese Commissie evalueert op dit moment de ggo-richtijn 2001/18 en de ggo-richtlijn 1829/2003. Voor de zomer zou de Europese Commissie met die evaluatie komen. Wij hebben daar input voor geleverd.
Mevrouw Ouwehand vraagt naar de toegevoegde waarde van ggo’s, daar heb ik antwoord op gegeven.
Ik heb het ook over het uitnodigingsbeleid op de conferentie gehad.
Ik kom op de vraag van mevrouw Ouwehand en mevrouw Wiegman over het onderzoek waar professor Bino op de nationale conferentie uit citeerde. Ik heb ook het artikel in de NRC gezien en de reactie daarop van de heer Dijkhuizen. In het artikel staat abusievelijk dat ik de heer Dijkhuizen zou hebben verzocht om een brief aan de Kamer te sturen. Dat heb ik niet gevraagd, hij heeft dat uit eigen beweging gedaan. Het is van belang om te zeggen dat het artikel waar het over gaat door de wetenschappelijke peer group is beoordeeld en goed bevonden. Als de Kamer de heer Dijkhuizen en professor Bino eens wil uitnodigen om met ons van gedachten te wisselen, bijvoorbeeld over de rol die universiteiten zouden kunnen spelen in het kader van nader onderzoek, toegevoegde waarde en verdere verbredingen van de toepassingen, dan kan dat. Het is een kans om hen daar rechtstreeks over te spreken. De heer Dijkhuizen en professor Bino zullen daar zeer graag gehoor aangeven. Dat zou ik de Kamer willen meegeven.
De heer Polderman vraagt om een harde toezegging dat de toelatingscriteria van ggo’s niet verder worden opgerekt. Die harde toezegging die heeft de Kamer nu. De toelatingscriteria worden niet opgerekt, we doen geen enkele concessie aan de veiligheidsaspecten voor mens, dier en milieu.
Ik ben het eens met de opmerking van mevrouw Wiegman dat er ruimte moet zijn voor onderzoek naar alternatieven. Bij bijna elke begroting komt dat mee in het debat. Hoe kunnen we de verschillende trajecten stimuleren en verder brengen, maar ook: hoe kunnen we kruisbestuiving organiseren? Dat is wat zich nu aftekent. Vanmiddag mocht ik bij enkele standhouders binnenlopen en heb ik goede gesprekken gevoerd. Zij voelen zich zeer gesteund door het kennis- en onderzoeksbeleid van het ministerie van Landbouw, dat door de Kamer is goedgekeurd. Het is goed om te horen dat de biologische landbouw zo goed in zijn vel steekt en tegelijkertijd aangeeft geweldig blij te zijn dat de verduurzaming van de gangbare landbouw ook zijn beslag krijgt. Daardoor ontstaan er win-winsituaties. Die kruisbestuiving gaan we verder bevorderen.
Sommige landen zeggen het onderscheid tussen teelt en producten graag te willen, terwijl andere landen dit niet willen. Wij hebben voorgesteld de landen die keuzevrijheid te geven. In Europa moet dan wel die ene toelating op aanbeveling van de EFSA gehandhaafd worden. De EFSA blijft zichzelf ontwikkelen en kan en mag geen enkele concessie doen op de criteria.
De heer Vendrik (GroenLinks): De consequentie is dat het kabinet zegt op dit moment de sociaaleconomische aspecten voor de import van ggo’s nog onvoldoende handen en voeten te kunnen geven. Dat moet nog uitontwikkeld worden en die aspecten worden later van kracht. Wat gebeurt er dan met die sociaaleconomische criteria? Worden die dan nog met terugwerkende kracht van toepassing verklaard op de beoordeling van toelating van import van ggo-gewassen die al lang geschied is?
Minister Verburg: Nee, dat moet u zich anders voorstellen. Minister Cramer zal daar zo nader op ingaan. Als het gaat om de sociaaleconomische aspecten, dan is het een nieuw traject onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie dat naast de wetenschappelijke beoordeling van de EFSA plaatsvindt.
De heer Van der Vlies vraag terecht naar de keuzevrijheid van de primaire sector. Die keuzevrijheid is er en moet ook zo blijven. Dat past in het principe dat wij keuzevrijheid hebben voor producent en consument. De co-existentie is voldoende geborgd want er zijn reeds afspraken over vastgelegd in een verordening van het Hoofdproductschap Akkerbouw.
De heer Van der Vlies zegt dat er zelden gesproken wordt over de bewezen voordelen van ggo’s, wel over mogelijke voordelen. Dat is inderdaad het geval en dat is ook begrijpelijk. Het maakt dat wij case by case-beoordeling moeten doen om aan te geven wat we wel en wat we niet willen en waarvoor we het wel willen en waarvoor niet. De Wageningen Universiteit komt dit voorjaar nog met een studie over de bijdrage van de ggo’s soja, maïs en katoen aan duurzaamheidaspecten. Op grond van dat onderzoek, dat de Kamer uiteraard toegezonden krijgt, zal het kabinet een oordeel hierover geven.
Minister Cramer: Voorzitter. Dank voor de inbreng van de Kamerleden in eerste termijn en voor hun positieve reactie op het feit dat wij het initiatief hebben genomen om de sociaaleconomische criteria ten aanzien van ggo’s voor te bereiden, uit te werken en in te brengen in het Europese proces.
De Kamer vroeg terecht waarom we ons richten op de sociaaleconomische aspecten van de teelt en waarom wij de import even laten rusten. Door collega Verburg is al gezegd dat wij niet van mening zijn dat import niet belangrijk is, maar dat het al een enorme klus is om ervoor te zorgen dat we ten aanzien van de teelt in Europa onze criteria scherp krijgen qua uitwerking. Als we kijken naar de landen buiten Europa, dan zal het zo’n opgave zijn om de benodigde data te verkrijgen, dat wij ons uit pragmatische overweging willen concentreren op dat wat wij in Europa goed moeten doen ten aanzien van die teelt. Dat is het hoofdpunt. Dat laat onverlet dat wij wel gaan bezien hoe we die data uit andere werelddelen op zo’n manier kunnen verzamelen dat we er echt wat mee kunnen. We hebben nog meer informatie nodig dan bij de gewassen die voor biobrandstof worden gebruikt. Daarbij komt ook nog het WTO-vraagstuk om de hoek komt kijken. Er zijn inderdaad uitzonderingen mogelijk. Dat zullen we eerst goed moeten voorbereiden voordat we kunnen zeggen dat we de import mee kunnen nemen als het gaat om sociaaleconomische criteria. De discussie in de Milieuraad had in eerste instantie betrekking op teelt en de relatie met sociaaleconomische aspecten daarvan en niet zozeer met import. Dat was een additionele reden om ons om pragmatische redenen eerst concentreren op de teelt om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk voortgang komt in de uitwerking.
De heer Polderman en mevrouw Wiegman hadden vragen over de criteria van de COGEM. Zij deden voorstellen die leken op een uitbreiding van de set van negen criteria. De opmerkingen die gemaakt werden zijn grotendeels een onderdeel van de set van negen criteria. Ik ben van mening dat wat er gezegd werd heel zinvol is. We zullen bezien hoe we in het vervolgtraject die zaken mee zullen nemen naar Europa. Daar zullen we samen een verdere uitwerking aan deze criteria moeten geven. De COGEM heeft heel goed werk voor ons gedaan. Wij lopen voorop met het doen van huiswerk. Wij gaan dat inbrengen. We moeten er eerst voor zorgen dat we de hoofdlijnen met elkaar delen in Europa. Daarna kan er pas aan een verdere invulling worden gewerkt. Daarom wachten we met een verdere specificering tot we het in Europa eens zijn dat dit de hoofdset van negen criteria is.
Mevrouw Wiegman vroeg naar het meetbaar maken van de criteria om ze goed te kunnen toepassen. Natuurlijk moeten we dat doen, maar het heeft nu niet zoveel zin om daar mee te beginnen voordat er consensus in Europa is.
Mevrouw Ouwehand had een vraag over de EU-regels inzake biodiversiteit. Zij vraagt waarom wij de EU-regels biodiversiteit in de ijskast zetten nadat de COGEM zegt dat deze afdoende zijn. Het is een verkeerde interpretatie van hetgeen we bedoelen. We zetten niets in de ijskast. Bedoeld wordt dat er een kapstok is om aandacht te besteden aan de sociaaleconomische aspecten ten aanzien van de biodiversiteit. Er wordt zeker aandacht aan besteed.
De heer Van der Vlies mist de keuzevrijheid van primaire producenten. Vanzelfsprekend is keuzevrijheid een van de criteria. Daar gaan we zeker rekening mee houden.
Ten aanzien van vrij verkeer van producten vroeg de heer Ormel hoe we het op nationaal niveau mogelijk gaan maken teelt al dan niet toe te staan. Het moet mogelijk zijn om na een Europese veiligheidsbeoordeling op nationaal niveau teelt op eigen grond al dan niet toe te staan. We willen niet tornen aan het vrije verkeer van goederen in Europa. Dat is absoluut niet aan de orde ook al mag er over teelt op nationaal niveau besloten worden. Daar houden we wel degelijk rekening mee.
Een vraag van de heer Waalkens had vooral betrekking op de veranderingen in de Europese Unie, met name de verhuizing van de biotech unit naar DG SANCO. Het betreft in de eerste plaats een stroomlijning. De units die zich binnen de Commissie met biotechnologie bezighouden worden samengevoegd. We kennen daarvan de gevolgen in de praktijk nog niet. Op korte termijn verandert de behandeling van de dossiers waarschijnlijk niet. Het goede nieuws is dat de nieuwe Commissarissen voor Landbouw en voor Veiligheid en Consument hebben aangegeven de toezegging van Barroso te zullen uitvoeren. Dit betekent dat ze gaan zoeken naar een manier om lidstaten bevoegdheid te geven over de teelt van ggo’s op hun grondgebied en dat ze doorgaan met het voorstel dat wij in de Milieuraad en de Landbouwraad naar voren hebben gebracht. De samenvoeging heeft voor de aanpak en organisatie in Nederland geen gevolgen. We handhaven de goede praktijk van de samenwerking tussen de betrokken ministeries en departementen. Dat geldt ook voor de dossiers van de behandeling van de markt. VWS blijft verantwoordelijk voor de voedselveiligheid, LNV voor de diervoederveiligheid en VROM voor de milieuveiligheid.
Er werd gevraagd of de Gezondheidsraad de dossiers gaat behandelen. De beoordeling blijft hetzelfde. De EFSA zal voorlopig over de dossiers adviseren. In Nederland zijn dat de COGEM en het RIKILT, zoals we dat ook gewend zijn. Ik verwacht op korte termijn geen veranderingen, maar wij zullen de Kamer zeker informeren als op grond van deze institutionele veranderingen in onze werkwijzen en onze raden veranderingen plaats gaan vinden.
De heer Vendrik vroeg of het voorzorgbeginsel nog relevant is bij ggo’s. Vanzelfsprekend is dat relevant, want die regel staat nog als een huis. De veiligheid en het voorzorgprincipe zijn altijd uitgangspunten van ons beleid geweest. Daar verandert niets aan. De sociaaleconomische aspecten en de toetsing daarvan komen er gewoon bij, en niet in plaats ervan.
Er werd een vraag gesteld over de duurzaamheidbelofte die aan ggo’s kleeft. Verschillende leden van de Kamer zeiden al dat ggo’s een bijdrage kunnen leveren aan duurzaamheid, maar per geval moet bekeken worden of dat werkelijk zo is. We willen alle technologieën benutten die een bijdrage aan een duurzame leefomgeving kunnen leveren. Dat kunnen dus ook ggo’s zijn. Dat zeggen ook veel internationale experts. Het is echter aan ons om ervoor te zorgen dat we dat heel goed per geval toetsen.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik dank beide ministers voor hun beantwoording. Ik heb nog een paar vragen. De minister van Landbouw begon met het schetsen van het kader, waarbij ze sprak over het doeldenken als kader rondom ggo’s. Ik vind dat sympathiek klinken maar erg ingewikkeld. Doeldenken is utilistisch denken. Doel als criterium. Wiens doel? Welk doel? Dan moet je ook consequent zijn. Wat vinden we dan van de bloembollenteelt bijvoorbeeld? Ik adviseer de minister om over het doeldenken als kader nog eens goed na te denken.
De minister merkt op dat nultolerantie ingewikkeld is en dat daar een technische oplossing voor gekozen moet worden. Daar moet politieke besluitvorming over plaatsvinden. Ieder spoor dat gevonden wordt, zorgt voor een complete afkeuring van de totale partij die geïmporteerd wordt. Ook in de biologische landbouw wordt er biologische maïs gevoerd aan koeien dat vervoerd wordt in een wagen van een loonwerker waar eerder andere maïs in werd vervoerd. Daar zitten sporen in. Het gaat meer om de morele keuze die ieder persoonlijk moet kunnen maken ten aanzien van zijn voedsel. Het gaat niet om die laatste zin. Dat zeg ik ook richting collega’s met wie ik nog een keer een patatje oorlog ga eten. Het argument van de duurzaamheid gebruiken in het kader van ggo’s kan de discussie in het verkeerde keelgat doen schieten. Het kan duurzaam zijn maar dat hoeft niet. Dat geldt voor biologische producten en dat geldt voor ggo-producten.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Dank aan beide bewindslieden voor hun beantwoording. Wat opvalt in de beantwoording van minister Verburg, is dat zij zeer enthousiast uitweidt over hoe fantastisch de biologische landbouw is, terwijl dat niet het onderwerp is. Zij geeft aan dat daar de impuls vandaan komt om de verduurzaming in de reguliere landbouw te stimuleren. Ik ben blij dat de minister zo enthousiast is, want dat is nu precies onze scepsis over de ggo-discussie. Het valt me op dat de minister daar zo enthousiast over is. Alle claims van de ggo, ondanks de pretenties, vallen tegen. Het is opmerkelijk dat de minister juist in een ggo-debat vertelt dat het zo goed gaat met de biologische landbouw. De minister zegt dat de vraag niet meer aan de orde is óf we het willen. Als de discussie over het maatschappelijke nut nog moet beginnen, kun je toch niet zeggen dat alleen nog maar de vroeg hóé aan de orde is? Dat lijkt mij een te grote stap. Ik zou daarom beide ministers willen vragen of het niet noodzakelijk is dat, zolang die criteria nog niet uitgewerkt zijn, een pas op de plaats gemaakt wordt en teelt in Nederland en de rest van Europa niet toegestaan wordt. Dat is een logische consequentie van de discussie over de negen criteria.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun reactie. Voordat de criteria vastgesteld en operationeel zijn, zal er nog veel water door de Rijn vloeien. Gezien het stuwmeer van aanvragen en politieke beslissingen rondom de beoordeling van de EFSA of het veilig is, zal er een politiek oordeel geveld moeten worden want de EFSA heeft geen mandaat om de toelating zelf uit te schrijven.
Met betrekking tot de besluitvorming begrijp ik dat de comitologie al een duister traject is. Waar het mij om gaat, is de vraag of er met een gekwalificeerde of met een gewone meerderheid wordt besloten. In het Verdrag van Lissabon zijn veel zaken onder besluitvorming met een gewone meerderheid geschoven. Het is van belang om nog veel meer te kijken hoe nationale parlementen in Europa hiermee omgaan.
Als het niet is toegelaten, mag het Europa niet in. Ik steun de inzet van het kabinet om dit maar gewoon vast te houden.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik ben zeer ontevreden maar ik focus in mijn tweede termijn op de wetenschappelijke discussie. De minister van Landbouw zegt dat de heer Dijkhuizen een brief heeft gestuurd waarin hij zegt dat het artikel via peer review is gegaan. Dat zogenaamde peer review-tijdschrift is een platform van de industrie, PG Economics, en de minister van VROM zal wel weten wat ik bedoel als ik zeg dat dit tijdschrift geen ISI Rating heeft en daardoor geen enkele wetenschappelijke betekenis heeft. In het onderzoek zelf is veel informatie gebaseerd op informatie van Monsanto. Deze minister heeft iemand in huis gehaald bij haar conferentie die onderzoek heeft geciteerd dat gefinancierd werd door de industrie, gebaseerd was op gegevens van de industrie en werd gecontroleerd door een platform van industrie. Op basis van die gegevens zitten wij hier nu te discussiëren. De vragen die ik stel over de IAASTD, 400 wetenschappers en door 60 landen ondertekend, worden niet beantwoord. Wat is hier aan de hand?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb niet precies begrepen hoe het zit met het WTO-onderzoek. Hoe lang loopt het onderzoek en wanneer kunnen we de uitkomsten ervan verwachten? Ik ben erg blij dat minister Cramer mijn aanvullende criteria heeft omarmd en ga ervan uit dat ze inderdaad worden meegenomen zoals toegezegd. Uiteraard ga ik straks het eindresultaat toetsen in hoeverre die criteria naar voldoening zijn verwerkt. Ik denk dat als dit gebeurt het duidelijk zal worden welke plek genetische modificatie kan krijgen in de verduurzaming. Als het gaat over wat er nu al mogelijk is in Nederland en in Europees verband, is het wellicht een idee om een nieuwe ronde tafel op te starten, wellicht op het terrein van maïs. Dan kunnen we kijken hoe het werkt met alle nieuwe criteria die we hebben opgezet. Ik verwijs graag naar de ervaringen die in Frankrijk zijn opgedaan. Daar heeft een beoordeling plaatsgevonden of teelt hervat zou worden van maïs van Monsanto. In de afweging zijn de ecologische risico’s en de keuzevrijheid meegenomen en afgewogen tegen de veronderstelde voordelen. In Frankrijk heeft men de keuze gemaakt om de teelt niet te hervatten. Ik vind het bijzonder om dat terug te horen. Misschien kunnen we in Nederland met iets dergelijks starten in de vorm van een nieuwe ronde tafel.
De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Ik vind het ook erg fijn dat de minister van Landbouw zo nadrukkelijk de biologische landbouw omarmt. Dan heeft zij ook de brieven over ggo vanuit die sector gelezen. De biologische landbouw vraagt om een keiharde garantie van het kabinet om gevrijwaard te blijven van allerlei ggo-besmettingen in de voedselketen. Dat vroeg ik in eerste termijn in het belang van mijn achterban, die ook graag eten op tafel heeft wat deugt. Waar blijft de keiharde garantie op een ggo-vrije keten niet alleen voor de boeren maar ook voor de consument? Komt er in Europa een harde etikettering als straks meer gewassen, mogelijk onverhoopt, worden toegelaten? Ik moet constateren dat er politiek gesproken op papier een stap is gezet, namelijk dat het kabinet in de Europese arena gaat bepleiten dat sociaaleconomische criteria worden ontwikkeld. We hebben de criteria nog niet, de uitwerking is er nog niet en de toepassing wordt nagelaten. Maar het kabinet wil wel als belangrijkste signaal op het Europese toneel de boodschap afgeven dat er haast gemaakt moet worden met de besluitvorming. Dat is een politieke eindafrekening die mijn fractie niet erg aanspreekt. Die slagvaardigheid kan er alleen maar toe leiden dat er meer import wordt toegelaten. Niet alleen mijn achterban zit niet te wachten op dit soort voedsel. Ik geloof dat het ook geldt voor een aantal concerns die babyvoeding op de markt zetten. Zonder dat ze het vertellen, zijn ze de markt aan het afstruinen naar goed biologisch voedsel, gegarandeerd ggo-vrij. Die concerns willen die risico’s namelijk niet lopen. Als we voor een keer naar de industrie moeten luisteren, dan zou het hier moeten.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik wil graag de bewindslieden dank zeggen voor hun reactie. Ik heb gepleit voor een ethisch bezinningsmoment en ik heb ook gepleit voor een zekere nuchterheid. Toch kan ik me in debatten als deze nooit helemaal weghouden van een zekere scepsis. Ik herinner me nog goed het eerste debat in dit huis over deze materie en toen was het trefwoord waarop iedereen elkaar omarmde keuzevrijheid. We hebben straks mogelijkerwijs een gentechketen en we hebben ook een ggo-vrije keten en er zit een waterdicht schot tussen beide. Dat was het beeld dat toen bestond. Nu zijn we aan het praten over wat nultolerantie precies is en hoe dat gedefinieerd moet worden. Als ik bepleit dat de primaire producent in dit verhaal verankerd blijft in zijn keuzevrijheid, dan gaat het mij om de onrust die ik tegenkom over het latente zwerfvuil dat er op dat punt is. De co-existentie in de verordening van het Productschap Akkerbouw is mogelijkerwijs verankerd, maar hoe bestendig is het? Ik denk dat de stap die we nu proberen te zetten richting Europa een goede stap is, maar we zijn er nog lang niet. Als we het Europese niveau getackeld zouden hebben, dan komt het mondiale niveau ook nog een keer aan bod.
Minister Verburg: Voorzitter. Dank voor de inbreng in tweede termijn. De heer Ormel geeft aan dat het punt van de nultolerantie politieke besluitvorming betreft, maar het is aan de Europese Commissie. We hebben daar niet alleen hier in Rotterdam mee te maken. We hebben er ook in andere havens mee te maken. Wij hebben al vaker aan de Europese Commissie gevraagd om met een zorgvuldige oplossing te komen voor dit groeiende probleem. De Europese Commissie ziet dit probleem en heeft toegezegd om met een voorstel daarvoor te komen. Ik denk dat het nodig is want de zorgen erover lopen op.
De heer Polderman en de heer Vendrik lijken verbaasd dat ik enthousiast ben over biologisch. Dat hoeft niet nieuw te zijn. Ik ben dat al jaren. Het is niet voor niets dat ik biologisch stimuleer. Tegelijkertijd vind ik het onverstandig om als het gaat om de ontwikkeling van zaken op één paard te wedden. Ik denk dat biologisch, gangbaar en mogelijk ook ggo van elkaar kunnen leren. Daarbij is de keuzevrijheid van producent en consument van groot belang. De heer Polderman vraagt naar een pas op de plaats totdat alles afgerond is. Ik denk dat het zorgvuldiger is om in Europa die discussie voortvarend en zorgvuldig te voeren en tot die tijd een consistente gedragen beleidslijn toe te passen. Ik wil ingaan op de opmerking van mevrouw Wiegman ten aanzien van de ronde tafel. Op het moment dat een teelt wordt toegelaten in Europa, mogen lidstaten op enig moment niet zomaar meer hun eigen koers varen. Ze mogen dan wel een vrijwaring aanvragen, maar dat moet beoordeeld worden. In Duitsland is een vrijwaring door een eigen COGEM-instituut onderuitgehaald. Europa zegt dan: we hebben dit toegelaten en het valt onder de interne markt. Om de ruimte en de eigen afweging van de lidstaten te bereiken, hebben wij die trein in werking gezet rond die teelt. Ik vind dat te verkiezen boven de huidige stand van zaken, want dat leidt niet alleen tot stroperigheid en soms eindeloze procedures, maar het leidt ook tot frustratie. Laten we daar verandering in brengen, zodat de lidstaten besluiten of en, zo ja, onder welke condities het kan.
De heer Polderman (SP): Ik heb in eerste termijn gevraagd of dat geen consequenties heeft voor het feit dat je misschien op meerdere terreinen gaat renationaliseren in de landbouw.
Minister Verburg: Ik moest daarom lachen, want ik herkende dat punt. De heer Polderman weet dat Nederland voorstander is van een sterk gemeenschappelijk landbouwbeleid ook na 2013. Er zijn dingen die op Europees niveau worden besloten, en dat gaat ook gebeuren rond de teelt, die op nationaal niveau moeten worden uitgevoerd, bijvoorbeeld via de bedrijfstoeslagen. Dit is een lijn en wij zijn en blijven voorstander van een sterk gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook na 2013.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Even voor het goede beeld, de opmerkingen die ik heb gemaakt waren niet zozeer bedoeld als kritiek op de knip die nu is gemaakt. Daar ben ik wel een voorstander van. Het is meer een beetje creatief nadenken, juist vanwege de dingen die nu in de nationale lidstaten gebeuren. Kunnen wij in Nederland ook iets dergelijks doen?
Minister Verburg: Dan lijkt het mij zorgvuldig om er dan in Europa voor zorgen dat die knip in ieder geval gemaakt wordt om dan vervolgens ook hier de zorgvuldige afweging te maken of het moet en, zo ja, onder welke condities. Dan komen zulk soort vragen en elementen over tafel. Maar laten we het eerst proberen te bereiken. Het is goed dat Barroso daarvan heeft gezegd dat het voortvarend zou moeten gebeuren.
De heer Waalkens vroeg naar de besluitvorming nadat het Verdrag van Lissabon in werking treedt. Ik moet dat antwoord schuldig blijven. Ik zeg toe dat ik de Kamer het antwoord laat weten bij de agenda van de komende Landbouwraad.
Ik kan me voorstellen dat biologisch ggo-vrij wil blijven. Dat is een keuze en dat is niet nieuw. Dat moet ook kunnen. Wat dat betreft onderstreep ik wat de heer Van der Vlies zei over de keuzevrijheid die geborgd moet worden. Als het gaat om de vraag of de voorwaarden die we hebben gesteld inzake co-existentie wel veilig zijn, dan kijk ik naar mijn collega Cramer om daar een reactie op te geven.
Ik heb nog niet gereageerd op de vraag van mevrouw Ouwehand. Het onderzoek dat Bino aanhaalt, zou niet gepubliceerd zijn in een wetenschappelijk tijdschrift. Het onderzoek is gepubliceerd in AgBioForum, een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. Mevrouw Ouwehand vroeg naar de positie van de IAASTD, die genuanceerd is over het gebruik van alle technologieën, inclusief de inzet van biotechnologie. Volgens de IAASTD kunnen agrarische kennis, wetenschap en technologie alléén geen oplossing bieden voor de problemen in de landbouw die worden veroorzaakt door de complexe politieke en sociale dynamiek, maar kunnen ze een grote bijdrage leveren aan de ontwikkelings- en duurzaamheiddoelstellingen. Het is zelfs volgens deze organisatie nooit eerder zo belangrijk geweest voor de wereld om agrarische kennis, wetenschap en technologie te genereren en te gebruiken. Een kritische noot van dezelfde organisatie is dat het investeren in biotech samen moet gaan met het investeren in de bredere ontwikkeling van de agro-wetenschappen. Dat kan ik alleen maar voluit beamen en daar wil ik ook voluit mijn bijdrage vanuit Nederland aan geven.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb de minister niet gewezen op het tijdschrift waarin het artikel is gepubliceerd, ik heb gewezen op de peer review. Daar gaat deze minister niet op in. Mijn vraag over de IAASTD is of wij dat rapport gaan ondertekenen. Sluit Nederland zich aan bij de conclusies van dat rapport?
Minister Verburg: Ik heb net aangegeven dat dit de belangrijkste opvattingen van de IAASTD zijn. Als er een rapport verschijnt, wordt er niet per land een handtekening onder gezet, maar ik kan me zeer goed vinden in deze lijn. Dat lijkt mij een heel zorgvuldige lijn. Ik heb van de heer Dijkhuizen begrepen dat die peer group wel heeft plaatsgevonden, maar ik heb hier geen zin in een welles-nietesspelletje. Ik ben daar zelf niet bij geweest. Ik raad mevrouw Ouwehand aan eens in gesprek te gaan met de heer Dijkhuizen of met de heer Bino.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dit gaat over een van de vier sprekers die de minister heeft uitgenodigd voor een seminar. Daar zijn vragen over en dan zegt de minister dat ik hem zelf moet uitnodigen om te kijken wat hij heeft bedoeld. Dit speelt een rol in de conclusies die de minister aan de conferentie heeft verbonden, aan de discussie die we op basis daarvan hier in de Kamer voeren. De minister moet dat zelf ook van een oordeel voorzien.
Minister Verburg: Nu doet mevrouw Ouwehand zichzelf tekort of mevrouw Ouwehand weet niet meer precies wat er op dat seminar is gebeurd. We hadden daar inderdaad vier sprekers en de vijf conclusies die ook voor de regering belangrijke toetspunten zijn en die ik zojuist heb genoemd, waren niet een-op-een te herleiden tot het verhaal van de heer Bino. Ik heb mijn antwoord gegeven. Dat doe ik op gezag van de melding en de specifieke vraag die ik daar vanmiddag nog over heb gesteld aan de heer Dijkhuizen. Ik heb geen enkele reden om aan het antwoord van de heer Dijkhuizen te twijfelen.
De heer Ormel (CDA): Er is geen nultolerantie voor resten van gangbare producten in biologische producten. Er is geen nultolerantie voor resten van bestrijdingsmiddelen in voedselproducten. Waarom is er wel een nultolerantie ten aanzien van ggo’s? Dit is een potentieel belangrijke economische schade, met name voor Nederland vanwege de grote importen via de Rotterdamse haven. Het gaat om belangrijke schade voor import van nutriënten, met name veevoeder. Het is te gemakkelijk om te zeggen dat de Europese Commissie dit maar moet bepalen. Ik ben benieuwd naar het standpunt van de Nederlandse regering.
Minister Verburg: We hebben hier al vaker over gesproken. Ik heb hier ook al eerder aangegeven dat dit een Europese bevoegdheid is. De Europese Commissie moet hier acteren. Ik onderschrijf de noodzaak om daar in te acteren en daarin verantwoordelijkheid te nemen. Ik ga bij de nieuwe Commissie erop aandringen om snel te komen met een concreet voorstel.
De heer Ormel (CDA): Kunt u dat dan vragen voor de zomer?
Minister Verburg: De toezegging van de Europese Commissie was dat er afgelopen najaar een voorstel zou liggen. Dat heeft men niet gehaald en dus hebben we gevraagd waar het blijft. We zitten nu in de wisseling van de ene Commissie naar de andere Commissie, maar de urgentie blijft. Dat deel ik met de heer Ormel.
De heer Waalkens (PvdA): Is de minister het met mij eens dat niet toegelaten ggo’s geen plek in Europa verdienen?
Minister Verburg: Als ik daar ja of nee op zeg, dan hebben we geen oplossing. Dan raken we alleen verder in de problemen. Waar het hier om gaat, is dat op het moment dat er sprake is van de aanlanding van producten, in dat transportmiddel nog een enkel spoor kan zijn van een ggo dat in Europa niet is toegelaten. Daar moet je reëel in zijn. Een absolute nulgarantie kun je niet geven. Er moet wel een instrumentarium beschikbaar zijn om te kunnen zeggen dat je de ggo’s die niet toegelaten zijn niet in het land wilt hebben. Maar wanneer kun je zoiets meten? Ik denk dat we daarin wel reëel moeten zijn.
Minister Cramer: Voorzitter. Mevrouw Wiegman vroeg wanneer het WTO-rapport komt. Dat wordt februari/maart.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb twee keer de vraag gesteld of het kabinet zich in Europa hard gaat maken voor etikettering voor ggo-vrij voedsel in het belang van de keuzevrijheid van de consument.
Minister Cramer: Co-existentie is een uitgangspunt van ons beleid, dus dat moet gewaarborgd zijn. De andere punten zijn door mevrouw Verburg naar voren gebracht.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik vroeg gewoon naar een concreet initiatief voor etikettering, zodat consumenten weten wat ze kopen.
Minister Cramer: Als er een ggo in zit, dan moet het geëtiketteerd zijn.
De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:
– Het onderzoek dat is uitgevoerd door de ministers van EZ en LNV naar het kwekersrecht en octrooirecht zal na formulering van het kabinetsstandpunt naar de Tweede Kamer gaan. Dit is in het voorjaar van 2010 voorzien.
– De second opinion die door het RIKILT wordt uitgevoerd komt met een kabinetsreactie naar de Tweede Kamer. Dit is voorzien voor eind februari, begin maart.
– Het WUR-onderzoek naar de duurzaamheid van soja, maïs en katoen komt naar de Tweede Kamer in het voorjaar van 2010.
– De wijze van besluitvorming stuurt de minister van LNV mee met de agenda van de Landbouwraad.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP) en Elias (VVD), Linhard (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).
Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).