Vastgesteld 19 mei 2009
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 8 april 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– de brief van de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 13 maart 2009 over de EU-markttoelating van ggo’s en de sociaaleconomische aspecten daarvan (27 428, nr. 131);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 24 november 2008 inzake de aanbieding van het verslag van de workshop «genetisch gemodificeerde gewassen en duurzame landbouw» (27 428, nr. 128);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2009 over de BNC-fiche aangaande de beschikking over anjers (22 112, nr. 772);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 16 maart 2009 over de veiligheid van cisgene gewassen (27 428, nr. 130).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Atsma Griffier: Dortmans
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De voorzitter: Dames en heren hier in de zaal en thuis, ik heet u allen welkom bij dit algemeen overleg over de Nederlandse inzet ten aanzien van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Op dit moment is er een zevental fracties aanwezig. Dat is goed. De woordvoerder van de achtste fractie is onderweg. Dat is nog beter. Gezien de tijd – de minister van LNV moet om 18.30 uur dit huis verlaten – hebben wij in eerste termijn een maximale spreektijd van vijf minuten en wordt er niet geïnterrumpeerd.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil eerst stilstaan bij het in een motie gedane verzoek dat de aanleiding vormt voor dit debat: het kabinet moet bindende en transparante eisen formuleren waaraan de gentechnologie moet voldoen om een plek in de verduurzaming van de landbouw te krijgen, vergelijkbaar met de ontwikkelde Cramercriteria op grond waarvan biomassa wordt getoetst. Daarbij dient aandacht te worden besteed aan de mate van onafhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen en kunstmest, biodiversiteit, landgebruik, klimaat en internationale sociaaleconomische gevolgen op korte en langere termijn. Dat is breed, dat geef ik toe, en toch is het nodig. Ik ben ook blij dat dit door steeds meer mensen op steeds meer plekken in de wereld zo ervaren wordt. De ChristenUnie is blij met de eerste aanzet voor de discussie die door beide ministers in Europees verband is gegeven. Daar moeten wij uiteindelijk zijn. Ik geef in dit debat graag aan hoe de ChristenUnie aankijkt tegen de verdere invulling van de bindende en transparante eisen en het vervolgtraject in Brussel.
Ik doe een aantal aanbevelingen. Allereerst wil ik de bewindspersonen erop wijzen dat er bij de combinatie genetische modificatie en duurzame landbouw de vraag «of» voorafgaat aan de vraag naar het «hoe». Wat is precies duurzame landbouw? Daarna volgt de beoordeling of ggo’s daar al dan niet bij passen. The International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development (IAASTD) heeft dat gedaan en komt tot pittige conclusies. Gentech is op dit moment niet de oplossing voor milieuproblemen in de landbouw of het tekort aan voedsel. Ggo’s verergeren de situatie en zijn een voortzetting van een landbouwmodel dat sterk leunt op de input van chemische middelen. Bovendien zorgen de gepatenteerde ggo-gewassen voor oneerlijke situaties in de landbouw. Daarom is mijn aanbeveling nummer één: begin de discussie bij de of-vraag en betrek de visie van de IAASTD daarbij.
Een tweede aanbeveling: toon een gezonde dosis realisme. ChristenUnie-Eerste Kamerlid Schuurman verwoorde het laatst mooi: het zit de Westerse mens in het bloed om bij nieuwe technische ontwikkelingen bij voorbaat alleen de winst te zien en geen aandacht te besteden aan de nadelen. Toepassing van het octrooirecht op planten speelt een belangrijke, kwalijke rol. Het maakt boeren afhankelijk, leidt tot monoculturen die andere levensvormen bedreigen en tot verlies aan genen en biodiversiteit. Daarom is mijn derde aanbeveling dat genetische modificatie in de landbouw verbonden moet worden aan het kwekersrecht. In het afwegingskader dat is gehanteerd in de discussiebijeenkomst van 29 september 2008 is gebruik gemaakt van de drie P’s. Juist de biotechnologiediscussie laat zien dat het nodig is om niet te kijken naar de P van profits, maar dat prosperity voorop moet staan. Prosperity benadrukt de wijdere horizon die nodig is in de afwegingen, in plaats van enkel de economische haalbaarheid en profijt. Een belangrijk onderdeel daarvan zijn de alternatieven, zowel qua techniek– ik denk aan cisgenese en traditionele veredeling – als qua vervanging van de grondstof, de Europese teelt van eiwit in plaats van soja. Dat is mijn vierde aanbeveling.
Aanbeveling vijf sluit hierop aan: het alternatief cisgenese. Ik vraag een voortvarende uitvoering van de motie-Schuurman die het kabinet vraagt om werk te maken van deze techniek, gekoppeld aan het kwekersrecht. Een nieuw rapport toont aan dat de risico’s van cisgenese binnen de normale risico’s van klassieke veredeling vallen. Wij moeten de discussie over nut en noodzaak durven voeren. Dat zie ik in de brief van de regering niet terug. De blauwe anjer staat voor mij hierin symbool: mag alles wat kan? Durf kritisch te zijn op het instrumentele gebruik van de wetenschap en de «technisering» van planten.
Dan kom ik op de drempelwaarde. Er moeten nu eindelijk afspraken gemaakt worden over co-existentie en een fonds. Als wij direct gaan voor economische haalbaarheid en evenredigheid, dan laten wij het principe los dat wij een zo laag mogelijke drempelwaarde willen hebben. De economische haalbaarheidsdiscussie moet gevoerd worden, maar pas na het vaststellen van een mogelijke drempelwaarde. Nog een aanbeveling: wees niet bang voor de WTO. Laten wij onze kaders niet te voorzichtig interpreteren en onze invloed doen gelden. Laat Europa er maar eens een zaak van maken. Het proces duurt jaren. Er blijken meer mogelijkheden te zijn dan vaak aangegeven wordt. Wat de ChristenUnie betreft, is het«nee, tenzij»-principe het beste uitgangspunt om te hanteren bij de beoordelingen. Dit biedt de beste mogelijkheden om te voorkomen dat wij de weg op gaan van onomkeerbare gevolgen en moeilijk in te schatten risico’s.
Hoe nu verder? Waar de ChristenUnie naartoe wil, is duidelijk, maar wat te doen tot de nieuwe criteria van kracht zullen zijn? Ik noem drie punten. Ten eerste: bespreking van de Nederlandse inzet in Europa in de Kamer, ruim op tijd. Ten tweede: totdat de criteria zijn aangepast en er een uitgebreide toets kan plaatsvinden voor toelating laten wij geen ggo’s toe en worden er geen vergunningen voor veldproeven afgegeven. Dat lijkt mij de meest zuivere lijn. De beoordeling is immers op dit moment onvoldoende breed. Tot slot: de Nederlandse regering handelt bij stemmingen over vrijwaringsmaatregelen volgens de lijn die is uitgesproken in de stemverklaring: er wordt ruimte geboden aan landen om de teelt van ggo’s te weigeren in eigen land.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Dit is een belangrijk debat in een reeks van debatten die wij hebben gevoerd over de Nederlandse inzet in dezen. De PvdA-fractie is niet tegen biotechnologie en genetische modificatie kan een belangrijke bijdrage leveren aan duurzame ontwikkelingen, maar dat moet wel stap voor stap en van geval tot geval beoordeeld worden. Keuzevrijheid is voor de PvdA-fractie van eminent belang, niet alleen voor consumenten, maar ook voor producenten. Er is nu eindelijk een convenant co-existentie gesloten. Zijn er afspraken gemaakt over de vulling van het schadefonds? Wie is de penvoerder van het convenant?
Het kabinet zet goede stappen. Meer aandacht voor sociaaleconomische en duurzaamheidsaspecten en de Cramercriteria moeten uitgewerkt worden voor gmo’s, voor duurzaamheid hier en in de gebieden waar de gmo’s vandaan komen. In die zin complimenten voor de Nederlandse inzet in Europa. Wij vragen ons wel af of de Commissie genetische modificatie (COGEM) en de European Food Safety Authority (EFSA) de juiste instituten zijn om deze criteria op te stellen en te toetsen. Het rapport dat Nederland naar de Europese Commissie stuurt – de deadline is 1 januari 2010 – willen wij voor verzending in de Kamer bespreken. Wij geven de Commissie tot 1 januari 2011 de tijd om tot een nieuw beoordelingscriterium te komen. Daarna kunnen nieuwe toelatingen niet zomaar meer passeren. Tot die tijd moeten wij de ruimte geven aan vrijwaringen. Wij zijn blij met de knip tussen teelt en handel die de ministers maakten in hun gezamenlijke stemverklaring, waarin zij zeiden dat de lidstaten bij de teelt zelf zouden moeten kunnen beslissen. Daarom roepen wij het kabinet op om, in ieder geval tot de nieuwe criteria er liggen, lidstaten hiervoor de ruimte te geven middels de vrijwaring en dus niet tegen vrijwaring te gaan stemmen.
Het vaststellen van de drempelwaarde voor zaaizaad en pootgoed wordt nu als conclusie in de Milieuraad beschreven met: haalbaar, betaalbaar en binnen redelijke grenzen bereikbaar. Onzin: op de detectiegrens van 0,1% is er sprake van contaminatie. Er moet onverkort worden vastgehouden aan de met algemene stemmen aangenomen motie-Waalkens die het kabinet oproept dit in Brussel in te brengen. Wij willen niet morrelen aan de nultolerantie bij import van niet-EU-toegelaten gmo’s. Wij hebben de EFSA als een risk assessment autoriteit in Parma neergezet en het is aan de politiek om de besluiten te nemen. Dat wij zouden moeten gaan morrelen aan de nultolerantie, is voor de PvdA-fractie bij de import van niet-toegelaten gmo’s onbespreekbaar.
Binnen de EFSA zullen capaciteit en logistiek moeten worden verbeterd. Het kabinet komt nog met een brief over nieuwe technieken. Wet- en regelgeving lopen achter op technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. Wij willen van het kabinet weten hoe het aankijkt tegen genetische veranderingen als cisgenese. De brief van 16 maart hierover is wel heel oppervlakkig. Nieuwe vormen van genetische veranderingen als cisgenese bevinden zich in dezelfde range als klassieke veredeling binnen de soortgrenzen en leveren een waardevolle bijdrage aan de duurzame landbouw. Graag verneem ik de visie van het kabinet op cisgenese en andere technieken in een uitgebreidere brief.
Door de opkomst van gmo’s worden patenten aangevraagd op levende organismen. Hiermee wordt het kwekersrecht onderuit gehaald. Dit is zeer ongewenst. Nederland moet zich inzetten voor het behoud van het kwekersrecht. In de brief over nieuwe technieken willen wij ook de visie van het kabinet zien op patenten en octrooien in relatie tot het kwekersrecht.
Mijn laatste punt. Loopt de toelating nu alleen via de foodlijn en wordt dus alles op het terrein van voedselveiligheid beoordeeld, terwijl veel producten alleen maar voor industriële toepassing ingezet worden? Dat vergt veel extra eisen et cetera en het is de vraag of het werkbaar en noodzakelijk is. Wat is daarop de visie van het kabinet?
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie kan zich in grote lijnen vinden in de brief over de Nederlandse inzet bij de toelating van gmo-gewassen in Europa. Wij zijn van mening dat genetisch gemodificeerde gewassen kunnen worden toegelaten tot de Europese markt als zij veilig zijn bevonden voor mens, dier en milieu. De CDA-fractie is voorstander van de verdere ontwikkeling van genetisch gemodificeerde gewassen, mits deze kunnen bijdragen aan een duurzaam milieu en geen risico opleveren voor de volksgezondheid. Wat dit betreft, staat de CDA-fractie er anders in dan de twee voorgaande sprekers. Wij zijn van mening dat nationale vrijwaringen ten aanzien van producten alleen maar kunnen als er een gegronde risicoanalyse ligt die aantoont dat die producten niet veilig zijn. Als die gegronde risicoanalyse er niet is, dan zijn wij van mening dat Nederland, conform wat Nederland altijd al heeft gedaan, moet instemmen met het verzoek van de Europese Commissie om die nationale vrijwaringen in te trekken. Een man en man, een woord een woord.
Ook wij zien dat het wenselijk is om naast de veiligheid ook sociaaleconomische aspecten mee te wegen in de toelatingsprocedure. Wij hebben gezien dat de ministers conform een Kameruitspraak een stemverklaring hebben afgelegd in de Milieuraad. Wij gaan er echter wel vanuit dat Nederland voldoende duidelijk blijft maken dat het een positieve grondhouding heeft ten aanzien van genetisch gemodificeerde gewassen die veilig zijn bevonden door de EFSA. Graag een bevestiging van beide ministers. Nederland is vooruitstrevend en innovatief op het gebied van biotechnologie en dat kunnen wij niet in de waagschaal laten zetten door tegen windmolens te gaan vechten.
Voor wat hoort wat in de EU. Het is een goed voorstel om het besluit tot toelating van teelten over te laten aan nationale overheden. Dan moet echter het besluit van een lidstaat om een door de EFSA veilig bevonden teeltmethode toe te laten ook versneld en zonder allerlei extra procedures mogelijk zijn. Graag een reactie van de minister.
Met enige verbazing aanschouwt de CDA-fractie de koudwatervrees van de in haar ogen zo dappere minister van VROM als het over cisgenese gaat. Wij vragen haar per brief om een reactie te geven op de artikelen van professor Jacobsen over cisgenese en intragenese in Trends in Biotechnology, in Trends in Plant Science and in Potato Research. Met genoegen heeft senator Willems namens de CDA-fractie in de Eerste Kamer de motie van ChristenUnie-senator Schuurman mede ondertekend. Deze motie roept onder andere op tot eenvoudige toelating van nieuwe veredelingstechnieken zoals cisgenese en «reverse breeding». Op welke wijze voeren de ministers deze motie uit? Wij zijn van mening dat producten van veredelingstechnieken geen ggo’s zijn. Laten wij toch eens ophouden, een sfeer van wantrouwen te creëren rondom wetenschappelijke ontwikkelingen die bijdragen aan een duurzame en veilige wereld.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik wil beginnen met een eenvoudige vraag aan de ministers. Onlangs was er op de Belgische televisie de documentaire «De wereld volgens Monsanto» te zien. Hebben de ministers daar kennis van genomen? Zo ja, wat vonden zij daarvan?
De toelating van genetische manipulatie ligt toch gevoelig in de samenleving. Alleen dat zou al een reden moeten zijn om daar uiterst zorgvuldig mee om te gaan en te zoeken naar maximale democratische legitimatie. Een motie naast je neerleggen, zoals ik mocht meemaken, helpt dan niet echt. Niet alleen in Nederland, maar ook in andere Europese landen is er veel weerstand tegen het toelaten van ggo’s. Landen als Frankrijk, Hongarije en Oostenrijk zien er eigenlijk niets in en in andere landen, zoals in Duitsland en Nederland, zijn grote minderheden die er bezwaren tegen hebben. Ik dacht dat een kenmerk van democratie was dat wij rekening hielden met de bezwaren die onder de bevolking leven. Kennelijk is dat in de Europese politiek anders. Tijdens de Milieuraad van 2 maart 2009 bleek een duidelijke meerderheid te zijn tegen toelating, maar in plaats van dat te accepteren, blijft de Europese Commissie, gesteund door onze Nederlandse ministers, toch doorgaan op haar koers. Het moet en het zal in Europa worden ingevoerd. Daarnaast is er de vrijwaringsprocedure om lidstaten die in eigen land de import van ggo-producten niet wensen, ertoe te dwingen, gemanipuleerde producten wel toe te staan. Europa dwingt deze landen om iets toe te staan waartegen de eigen bevolking zich heeft uitgesproken. Dat is een hogere vorm van democratie. Het belang van de onvolprezen vrije markt telt in dit Europa kennelijk zwaarder dan democratie en respect voor de mening van de eigen bevolking.
De pleitbezorgers van ggo laten niet na te benadrukken dat het toch vooral allemaal veilig is. Het is wetenschappelijk naar hun idee voldoende onderzocht. Er is geen gevaar voor mens en milieu. De EFSA wordt daarbij als de wetenschappelijke scheidsrechter opgevoerd. Ook de Nederlandse regering stelt zich op dat standpunt en ziet het oordeel van de EFSA dat er geen nieuwe gegevens over de risico’s zijn als de ultieme rechtvaardiging om de democratie in dezen maar uit te schakelen. Je moet sterke argumenten hebben om op deze manier een ondemocratisch besluit door te drukken. Op zich kan dat. Het is niet altijd zo dat de meerderheid gelijk heeft. De wetenschap heeft vaak tegen de meerderheid in moeten gaan, daar mogen wij in het jaar van Darwin nog wel een keer bij stilstaan. Je moet dan echter wel sterke argumenten hebben.
De argumenten die nu aangevoerd worden, blijken uiterst mager te zijn. De claims van de voorstanders zijn groot: een einde aan de honger en minder bestrijdingsmiddelen. Nu is het weer noodzakelijk om de nieuwe generatie biobrandstoffen, zeg maar beter brandhout voor populieren, door te voeren. Als je die claims echter tegen het licht houdt, dan valt het allemaal erg tegen. De RoundUp-resistente soja bijvoorbeeld leidde niet tot minder, maar juist tot meer gebruik van landbouwgif. Arme katoenboeren uit India zijn niet uit hun armoede verlost. De vraag die gesteld moet worden, is: in wiens belang wordt de ggo nu doorgedrukt? Is dat in het belang van de bevolking van Europa of zelfs van de wereld, of in het belang van enkele multinationals die met patenten en octrooien op plantensoorten nog meer macht krijgen? In het vergelijk tussen octrooirecht en kwekersrecht is die spanning ook aanwezig. Eerdere sprekers spraken daar ook over. In een eerder debat daarover stelde voormalig minister Veerman dat hij erop zou toezien dat het kwekersrecht niet zou worden overschaduwd door het octrooirecht waar bedrijven als Monsanto zich nu op beroepen. Hoe staat de huidige regering daarin? Graag een reactie.
Om het niet alleen bij Monsanto te houden: ook Bayer kan er wat van. Het door Bayer gemanipuleerde koolzaad T45 bijvoorbeeld heeft als kenmerk dat het resistent is gemaakt voor het eveneens door Bayer in de handel gebrachte bestrijdingsmiddel glyfosinaat, een bestrijdingsmiddel dat in de EU uitgefaseerd gaat worden, omdat het kankerverwekkend zou zijn. De SP-fractie vindt dat een verstandig besluit van de Europese Commissie, maar dan is het glyfosinaat-resistente koolzaad toch ook niet meer nodig? Tenzij je natuurlijk de belangen van Bayer wilt dienen, maar dat is toch niet wat ik zou willen. Wat vindt de regering daarvan? Graag hoor ik daarop haar reactie.
Het kabinet suggereert nu dat het een oplossing voor de toenemende weerstand in Europa heeft gevonden door onderscheid te maken tussen het toelaten van de teelt van ggo-gewas en het toelaten van een ggo-gewas als zodanig op de markt. Het telen zou dan kunnen worden overgelaten aan de bevoegdheid van de lidstaten zelf, maar het op de markt brengen en in de handel brengen is een bevoegdheid van de EU. Dat is niets nieuws, want de verschillende richtlijnen maken dat onderscheid al. Om dat nu te presenteren als een oplossingsrichting, is een doorzichtig trucje. Als boeren in een bepaald land geen behoefte hebben aan de teelt van een ggo-gewas, dan telen zij het niet. Daar hebben zij de EU niet voor nodig, want gelukkig bepaalt een boer altijd nog zelf of hij iets dat toegelaten is daadwerkelijk wel of niet verbouwt. Gelukkig kan niemand boeren verplichten een gengewas te telen, tenzij het op het vlak van patenten en octrooien al zo ver is dat er geen keuze meer bestaat in de aanschaf van zaden. Deelt het kabinet mijn mening dat wij die kant niet op moeten? De consumenten in de betreffende landen krijgen op deze wijze de gemanipuleerde producten die zij eigenlijk niet willen, door de strot geduwd. De zo geprezen consumentenvrijheid zal tegenvallen, omdat de ggo-producten de markt van de voedingsverwerkende industrie binnendringen en ggo-vrije producten worden gedegradeerd tot een nichemarkt.
Het onderscheid tussen het toestaan van teelt en het toestaan van de handel is dus een wassen neus en gaat voorbij aan de werkelijke vraag in wiens belang dit gebeurt. In die zin vindt de SP-fractie de uitbreiding van het debat naar sociaaleconomische criteria een stap vooruit. Zij is niet vanuit een geloofsartikel of vanuit een principe voor of tegen ggo. Naarmate de kennis van biologie toeneemt, nemen ook de mogelijkheden toe om ermee te werken. Tegen dat gegeven is de SP-fractie niet. Zij is niet tegen wetenschap, maar de vraag blijft wie daarbij gebaat is. De voorbeelden van ggo’s tot nu toe overtuigen ons allerminst. In het licht van de sociaaleconomische relevantie is ook de systematiek van de round tables aan de orde. Dat geeft onder andere inzicht in de vraag of lokale boerengemeenschappen er iets mee opschieten in landen waar bijvoorbeeld veel van de gemanipuleerde soja geteeld wordt als veevoer voor onze veestapel. Helaas moeten wij constateren dat dit nogal tegenvalt.
Dat brengt mij op het grote verschil dat er in Europa nog maar 110 000 ha gengewassen zijn en elders in de wereld al 110mln. ha die daar ten behoeve van onze veeteelt worden beplant met genproducten. In die zin hebben wij onze verantwoordelijkheid. Over het functioneren van de round tables hebben wij een interessante brief gekregen van de Nederlandse Sojacoalitie, waarin op vijf concrete punten kritiek wordt geformuleerd. Kunnen de ministers daarop reageren? De brief van 20 februari was gericht aan drie betrokken ministers, dus u hebt ongetwijfeld een reactie en die horen wij graag.
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Over dit onderwerp zijn al heel wat debatten gevoerd. De meningen lopen uiteen en ik denk dat dit ook nog even zo blijft. De VVD-fractie ziet wel een toekomst in gmo. Wij zien daar juist een stuk innovatie in. Moderne en innovatieve producten kunnen bijdragen aan het oplossen van problemen in verband met voedseltekorten. Te denken valt ook aan producten die beter zijn voor de volksgezondheid, dus wij zien daar wel een plus in en wij zien het belang van die innovatie.
De punten die het kabinet in de brief heeft staan, kunnen wij op hoofdlijnen volgen. Wij hebben er wel vragen bij. Hoe moeten wij die weging zien van de sociaaleconomische aspecten? Dat vind ik wat ingewikkeld. Misschien kan dit worden uitgelegd? Deze commissie heeft gisteren een poging gedaan om zich uit te laten leggen hoe al die procedures en processen in elkaar zitten. Nadat ik er nog eens een avondje over na heb gedacht, moet ik zeggen dat ik het allemaal uiterst moeilijk blijf vinden. Als ik het zo zie, zit daar toch wel een enorm stuk bureaucratie in. Ik zou dus wel eens helder willen hebben hoe je dat kunt versnellen, vooral als je hoort dat in de VS bijvoorbeeld de processen ten aanzien van nieuwe veredelingstechnieken aanzienlijk sneller gaan. Ik zou daar toch eens naar willen kijken, want dit duurt wel erg lang.
Dan kom ik op de vraag hoe wij daar verder mee omgaan. Luisterend naar de vorige sprekers proef ik dat sommigen er helemaal niets in zien. Mijn buurman die net aan het woord was, ziet vooral grote multinationals en dat soort zaken. Ik ben daar niet bang voor. Je zult wel steeds moeten toetsen op de veiligheid, maar het zit ook in het systeem van de EFSA dat die toetsing erin zit. Uit die toetsing moet ook blijken of een product veilig is en of het goed is voor de volksgezondheid. Dat moet kritisch getoetst kunnen worden. Die eis acht ik terecht. Ook milieueffecten kun je daarbij een rol laten spelen. Als de toets echter gehaald is, dan vind ik dat je gewoon verder moet gaan en niet weer nieuwe barrières moet opleggen.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Ook de D66-fractie is in principe positief over het gebruik van gmo. Natuurlijk moet je kritisch zijn op de toepassing ervan. De D66-fractie verbindt er ook voorwaarden aan. De keuzevrijheid van consumenten is van groot belang, maar wij zien over het algemeen de grote voordelen ervan. Dat zal de insteek worden van mijn bijdrage aan dit debat.
Het is van groot belang dat wij bij het beoordelen van gmo en van nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de grootschalige gevolgen die dit zou kunnen hebben op mens, dier en milieu. Ik vind het dan ook goed dat er Europese regelgeving is die rekening houdt met deze veiligheidsaspecten. Er moeten echter meer aspecten worden bekeken, ook sociaaleconomische en ethische. Dat is namelijk wat er leeft, niet alleen in de politiek en in de wetenschap, maar ook onder burgers. Anders dan de SP-fractie vind ik overigens niet dat je per definitie maar mee moet buigen, omdat er onduidelijkheid is. Je kunt door het beter uit te leggen ook aangeven dat sommige bezwaren die je voelt, niet altijd op waarheid gebaseerd hoeven te zijn. Je kunt niet altijd meebuigen.
Op zich vind ik het wel een goede stap dat de minister een proactieve rol gaat spelen in het betrekken van sociaaleconomische aspecten in het toelatingsbeleid en dat de Milieuraad unaniem hiermee heeft ingestemd. Laten wij echter een positieve insteek kiezen ten aanzien van de mogelijkheden die ggo’s ons bieden. Hoe definieert de Nederlandse regering precies de sociaaleconomische aspecten? Hoe verhouden de ethische aspecten zich tot deze sociaaleconomische aspecten? Ik doel bijvoorbeeld op de onrust in het katholieke Polen over het knoeien met DNA-materiaal. Dat is natuurlijk een heel andere discussie dan het bespreken van de mogelijkheden om bepaalde gewassen te kweken die droogtes in Afrika kunnen doorstaan. In de Nederlandse stemverklaring bij de Milieuraad staat dat voor de import van producten de interne Europese marktregels gelden, waarbij de teeltlidstaten zelf moeten kunnen beslissen. Momenteel wordt in Nederland een beschikking gegeven op basis van veiligheidsoverwegingen. Wordt hier ook gewerkt aan het betrekken en stroomlijnen van sociaaleconomische aspecten?
Dan speelt ook nog de discussie over de populieren. Wij zien dat juist als een grote kans om op duurzame wijze biobrandstoffen van de tweede generatie te maken en vinden het heel goed als wij daarbij de grote kansen zien voor Nederland.
Dan ga ik in op het opheffen van vrijwaringen. Het is een goede zaak dat de Nederlandse regering de oproep van de Europese Commissie om de vrijwaring van Hongarije, Griekenland, Oostenrijk en Frankrijk voor ggo-maïs in te trekken, onderschrijft. Immers, strikt genomen kunnen vrijwaringen alleen worden afgegeven als er nieuwe veiligheidsrisico’s zijn en de ESFA concludeerde nu juist dat die er niet waren. Bovendien dienen de interne Europese marktregels ook in deze sector onderschreven te worden. Helaas verwierp de Milieuraad het Commissievoorstel op 2 maart. Worden er stappen ondernomen als ook de Landbouwraad de Commissievoorstellen verwerpt? Blijkbaar hebben de betreffende lidstaten en ook de Milieuraad bezwaren die niet enkel gebaseerd zijn op veiligheidsoverwegingen. Heeft de minister daar inzicht in? Wordt hierover nu in Europees verband een discussie gestart, juist nu de Europese Commissie streeft naar het betrekken van de sociaaleconomische dimensie? Hoe verhoudt het onterecht afschermen van de interne markt door deze landen zich tot de WTO-bepalingen die als raamwerk gelden voor de Europese markt?
Dan nog een punt over de cisgenese. Er is heel veel discussie over het feit dat die nu valt onder de ggo’s. De minister geeft aan dat zij, vooral gelet op de eventuele risico’s voor voedsel en veevoeder, cisgenese niet vrij wil stellen van de regels voor het ingeperkte gebruik van ggo’s. Gezien de Europese regelgeving die er nu is voor ggo’s is dat op zich geen onlogische keuze, maar de vraag is wel of de situatie niet anders is als straks ook sociaaleconomische en ethische aspecten worden betrokken bij het toelatingsbeleid van de ggo’s. Immers, dan krijgt cisgenese wellicht een heel andere status. Kan de minister op dat punt een toelichting geven?
Ten slotte vind ik het van groot belang dat zowel producenten als consumenten vrije keuze hebben bij het gebruik van ggo’s, mits de veiligheid gegarandeerd is. Door middel van duidelijke productetikettering moeten consumenten zelf kunnen kiezen of zij wel of niet genetisch gemodificeerd voedsel willen eten. Hier zijn Europese afspraken over, maar er blijven veel discussiepunten open. Zo is er geen etiketteringsplicht voor vlees, eieren, melk en andere producten van dieren die ggo-voeder of ggo-medicijnen hebben gehad. Er is evenmin een etiketteringsplicht voor producten onder de drempelwaarde van 0,9% en ggo-vrij-etiketten zijn nationaal geregeld. Kunnen de ministers ons vertellen wat de visie is van het kabinet op deze Europese etiketteringsregels? Zijn de ministers van plan deze visie actief in te brengen in Europese discussies?
De heer Heemelaar (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb gisterenmiddag afgesproken dat ik als plaatsvervanger van de heer Vendrik dit onderwerp zou gaan voorbereiden. Ik heb gisteravond kennis genomen van de documentaire waar ook de SP-woordvoerder naar verwees. Ik sluit in mijn betoog aan op wat door hem naar voren is gebracht, want ik schrok van de materie gentechgewassen. Ik heb in die documentaire ook kennis genomen van de praktijk met soja in Zuid-Amerika. Daar worden lokale inwoners dood- en doodziek van het landbouwgif dat er gebruikt wordt, terwijl hetzelfde gif het vaak onmogelijk maakt om zelf gewassen te verbouwen. Het zorgt voor een soort monocultuur. Die slimme technologie zorgt er dan ook voor dat er geen werk meer te vinden is in de landbouwsector en intensieve teelt, en dat de grond in no time uitgeput raakt. Wij zijn heel erg benieuwd naar de uitkomsten van de analyse die de minister heeft toegezegd, om te bezien hoe je duurzaam met dit soort middelen omgaat. Immers, dit is een prachtig voorbeeld van hoe het duurzaamheid juist onmogelijk heeft gemaakt in Zuid-Amerika.
Toch zijn wij niet helemaal 100% principieel tegenstander van dit soort technologie. Het kan zijn dat gentech onder strikte voorwaarden wel degelijk een bijdrage levert aan de duurzaamheid. Wij hebben een aantal vragen aan de minister. De eerste betreft het proces waar wij nu in zitten. Wij willen graag een toezegging van de minister dat het rapport dat er gaat komen over al het wetenschappelijke onderzoek ter zake een bijdrage is aan de standpuntbepaling, maar dat het pas na overleg met de Tweede Kamer aan Europa wordt aangeboden als het Nederlandse standpunt. Wij willen graag dat de wetenschappelijke studies eerst door de minister verwerkt worden, dat er dan een commentaar bij komt dat aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, en dat dit pas daarna eventueel als inbreng door wordt gezonden aan Europa. Dan kan de Kamer – hoe verdeeld zij hierover ook moge zijn – goed betrokken worden bij dit proces.
Mijn tweede punt is dat wij het, in tegenstelling tot andere sprekers, helder vinden wat er onder productiviteit wordt verstaan. Dat is helder gedefinieerd, maar wij vinden het begrip duurzaamheid heel vaag blijven. Wij realiseren ons ook dat er een grote mate van erosie heeft plaatsgevonden rondom dit begrip. Wij vragen dus een scherpe, concrete definitie van het kabinet van het begrip duurzaamheid in verband met gmo-gewassen.
Wij zijn ook benieuwd naar de uitwerking van de minister van de motie-Wiegman en horen graag meer over de stand van zaken op dit moment. Wat de glyfosinaten betreft, heb ik begrepen dat dit middel vanaf 2017 verboden is. Het schijnt nu toch nog steeds open te staan voor gebruik in Nederland en in Europa. Daarom heb ik aanvullend op het verbod vanaf 2017 een vraag. Ik heb namelijk begrepen dat dit middel ook nog eens veel te veel in ons eigen grondwater voorkomt. Is het in dat licht verstandig om het gebruik daarvan te blijven toestaan?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik was blij met de inbreng waarmee de ChristenUnie heeft afgetrapt. Laten wij ons eerst maar eens even afvragen wat een duurzame landbouw precies is en dan pas de vraag stellen of gentech daar wel een rol in kan spelen. Terecht haalde mevrouw Wiegman het eenmalige initiatief aan van de Wereldvoedselorganisatie, de Wereldbank, UNEP en The International Assessment of Agricultural Science and Technology for Development, waar 400 landbouwwetenschappers in zitten die hebben gekeken naar de vraag wat duurzame landbouw zou moeten zijn en hoe de sociaaleconomische gevolgen en de duurzaamheid van gentechgewassen zouden moeten worden beoordeeld. Zij zijn tot de schokkende conclusie gekomen dat gentech zal leiden tot een verergering van de afhankelijkheid van chemische middelen, tot milieuproblemen, honger en ongelijke machtsverhoudingen. Ik zou zeggen dat wij dat intensieve huiswerk niet hoeven over te doen en dat wij dit als leidraad kunnen gebruiken voor het verdere debat over duurzame landbouw.
Ik hoorde de heer Van der Ham namens de D66-fractie zeggen: je kunt het ook wat beter uitleggen, je hoeft niet mee te buigen met bezwaren in de samenleving die wellicht niet op waarheid zijn gebaseerd. Tegen hem wil ik zeggen dat dit ook voor de fractie van D66 een heel duidelijke conclusie zou moeten zijn. Ik ben overigens van mening dat een houding tegenover de burger van: wij weten als politici wel hoe het zit, hoor, jullie moeten gewoon maar beter naar ons luisteren, want jullie snappen het niet, per definitie geen goede is. Daar zal de heer Van der Ham nog wel op reageren in tweede termijn, omdat nu geen interrupties toegestaan zijn. Het is dan ook niet echt aardig van mij om dat zo te zeggen, maar ik wilde daar wel een opmerking over maken, omdat D66 een duurzame partij wil zijn. Ik zou zeggen: laat u niet in de luren leggen door mooie beloftes over gentechgewassen die de honger in de wereld zouden kunnen uitbannen. Die beloftes kennen wij al een paar jaar en ik heb het nog niet zien gebeuren.
De PvdD wijst het genetische geknutsel met planten en dieren af en daar zijn goede redenen voor. Genetische manipulatie leidt tot risico’s voor ons ecosysteem die nu nog niet te overzien zijn. Die risico’s zijn ook niet in kaart gebracht door de EFSA, laat staan dat er is gekeken naar de mogelijke gevolgen op lange termijn. Er zijn wel duidelijke aanwijzingen dat bijvoorbeeld de huidige teelt van gentechsoja – andere woordvoerders hebben het ook al genoemd – in Latijns-Amerika nu al leidt tot een sterke stijging van het aantal ernstige ziektes bij mensen en tot vergiftiging van het milieu. Voorzichtigheid is dus geboden bij beslissingen die zo kunnen ingrijpen in de samenleving en in de ecologie dat wij, als het moment er komt dat wij er spijt van krijgen, niet meer terug kunnen. Voorzorgsprincipe eerst, een «no-regret»-scenario.
Wij vinden dat de steeds luider wordende geluiden uit de samenleving tegen gentech veel serieuzer in het debat moeten worden meegenomen. Concrete zorgen zijn dat de minister van LNV vooral op weg lijkt om het taboe te willen doorbreken, dus op het verkeerde pad dat ik ook een beetje bespeur bij de D66-fractie: wij weten wel dat het goed is voor de wereld, wij hoeven het alleen nog maar even uit te leggen. Dat is geen objectieve benadering van de bezwaren die op dit moment leven in de samenleving. Doe je het gekleurd en vooringenomen of doe je het objectief en ben je bereid iedereen serieus te nemen? Het lijkt erop dat de veevoerlobby en de grote gentechmultinationals zoals Monsanto de regering al aan hun zijde hebben en ik maak mij daar grote zorgen over. Minister Verburg klampt zich aan gentech vast alsof het de laatste strohalm is om de crises die ons teistert en te lijf te gaan. Ik denk dat het anders moet. Immers, hoe kunnen wij de rechten van boeren die gentechvrij willen telen, de rechten van burgers die gentechvrij willen leven en de bescherming van onze leefomgeving garanderen als gentech in Nederland wordt toegestaan of als wij een te ruimhartig beleid volgen? Graag een reactie daarop.
Voorzitter. Ik maak mij zorgen over de huidige ontwikkelingen in de Round Table on Responsible Soy (RTRS), die je eigenlijk de ronde tafel van onverantwoorde soja zou moeten noemen, want ze staan op het punt om de RoundUp Ready Soja als duurzaam te bestempelen. Deze gewassen en bijbehorende pesticiden zijn allesbehalve duurzaam. Dat weten wij allemaal. Zij blijken ook grote gevaren op te leveren voor de volksgezondheid. Nu heeft de minister van LNV haar hele duurzame sojabeleid geparkeerd bij deze ronde tafel, ondanks moties van de Kamer die haar oproepen om dat niet te doen. Nu ligt deze ontwikkeling voor. Ik kan mij voorstellen dat de minister daar zelf ook van schrikt. Graag een reactie daarop.
Over het moeilijke woordje glyfosinaat is al het een en ander gezegd. Het lijkt erop dat het kabinet een inconsistente lijn volgt door aan de ene kant de stof uit de EU te willen bannen, maar aan de andere kant wel voor gentechgewassen te zijn die steunen op het gebruik van dit middel. Hoe zit dat met de rijst die later deze maand nog komt en die ook leunt op het gebruik van dit middel?
Ik begrijp dat mijn spreektijd op is. Dat is heel vervelend. Dan ga ik alleen nog even in op de veldproeven met gentechpopulieren. Het is jammer dat de heer Van der Ham wegloopt, want ook hiervan dacht de D66-fractie: nou, daar gaan wij even een mooie duurzame oplossing voor vinden. Een paar belangrijke vragen zijn bij de vergunningverlening niet gesteld. Stel nu dat je daar bioethanol uit kunt halen – dat vind ik op zichzelf al een dubieus doel voor geknutsel met de natuur – dan zou je ook moeten weten hoe groot het areaal aan dat soort bomen moet zijn, wil het überhaupt enige zin hebben. Dat soort vragen wordt niet gesteld, terwijl de vergunning wel wordt afgegeven met grote risico’s op uitkruising met inheemse bomen in Nederland. Niet doen, dus. Nederland mag geen proeftuin worden van de gentechindustrie.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Het is altijd goed om je uitgangspunt weer eens neer te zetten. Mijn fractie is zeer terughoudend als het gaat om gentech. Wij geloven dat God zijn schepping aan ons heeft gegeven in wat Bijbels rentmeesterschap heet. Daarbinnen, zo is onze oprechte overtuiging, zijn soortgrenzen voornaam. Die moeten gerespecteerd worden. Dat is ons uitgangspunt. Transgenese gaat daarover heen, cisgenese respecteert dat, dus wij hebben een voorkeur voor cisgenese. Daarmee kan ook een duurzaamheidsslag worden gemaakt die effectief is. Denk maar eens aan Phytophthora-resistentie in aardappels. Ook het spanningsveld tussen grote ondernemers, multinationals en de kleine ondernemingen valt bij de cisgenese gunstig uit naar de laatste categorie van de kleine ondernemingen.
Nu heeft de COGEM een advies gegeven waarin zij zegt: de veiligheid is voor alle toepassingen best een belangrijke randvoorwaarde en een garantie daarvan zou hier afgegeven kunnen worden, maar wij kunnen nog niet alle potentiële risico’s voor voedsel en veevoederveiligheid uitsluiten. Dat is natuurlijk een relevant gegeven. Wat gebeurt er in reactie op die voorlopige stellingname van de COGEM? Heeft de Onderzoeksgroep Plantenveredeling van de Wageningen Universiteit via literatuuronderzoek inmiddels laten zien dat de risico’s van met name de T-DNA borders kleiner zijn dan de geaccepteerde risico’s van de klassieke plantenveredeling? Ik vraag daarop een reactie van de minister.
Is de minister, gelet op het geruststellende bericht van onder meer professor Jacobsen van de Wageningen Universiteit, en op de in de Eerste Kamer aangenomen motie over cisgenese bereid, in de Werkgroep Nieuwe Veredelingstechnieken te pleiten voor vereenvoudiging van de toelatingsprocedure voor cisgene gewassen? Vanwege onze principiële voorkeur zouden wij dat gefaciliteerd en in de procedure naar voren getrokken willen zien. Dat is de inzet die ik de bewindslieden voorhoud. Graag hoor ik daarop een reactie.
Dan de toelating van een genetisch gemodificeerde anjervariëteit. Als je de uitgangspositie hebt die mijn fractie kiest, en met overtuiging, dan is het niet een dogmatisch nee tegen van alles en nog wat. Als wij overtuigd kunnen geraken van de nuttige aanwending als het gaat om de humane gezondheid, medicijnen en dergelijke, dan willen wij daarover nadenken. Dan komt principe tegenover principe te staan. Daarover heb ik vaak interruptiedebatten gevoerd met bijvoorbeeld collega Ormel. Die kunnen wij nu niet herhalen, maar daarover willen wij in ieder geval meedenken. Daar valt met ons over te praten. Dat ligt anders bij niet-noodzakelijke dingen. Zo’n anjervariëteit, daar zitten wij echt niet op te wachten. Wie eigenlijk wel? Ja, degene die hem ontwikkeld heeft, want die heeft er een heleboel in geïnvesteerd en die wil daar eens iets van terugzien. Voor ons is dat echter te weinig om daarvoor groen licht te geven. Ik blijf dat ethische bezwaar de bewindslieden maar voorhouden in de hoop dat er een nieuwe balans in het afwegingskader gaat ontstaan waardoor wij ethische bezwaren zwaarder kunnen laten meewegen. Ik hoop dat de bewindslieden de moed hebben om dat ook op Europees niveau te blijven uitdragen.
Ten slotte ga ik in op de sociaaleconomische aspecten. Mijn hamvraag is: wat valt daar precies onder? Wat neem je daarin mee en wat neem je daarin niet mee? Het moet niet een soort groen sausje worden om een snellere toelating van ggo’s te bevorderen. Een eerlijke en open discussie: prima. Productiviteit verduurzamen, economische gevolgen: allemaal duidelijk, maar als ik dan zie dat er een hele move wordt overeind getrokken om tegenstribbelende lidstaten op te dragen de genomen vrijwaringsmaatregelen weer in te trekken, dan gaat er bij mij een lampje branden: waar zijn wij nu eigenlijk mee bezig? Wat bedoelen wij eigenlijk precies? Ik heb hier een om des tijds wille heel compact geformuleerde vraag over: rekenen de ministers keuzevrijheid voor producent en consument, het principe dat de vervuiler betaalt, de sociaaleconomische situatie van boeren in het land van herkomst van ggo-producten, de ongewenste macht van multinationals en principiële bezwaren ook tot de sociaaleconomische aspecten? Hoe wegen die ethische bezwaren mee in de seminar die hierover wordt gehouden? Hoe wordt dat meegenomen? Daar wil ik graag duidelijkheid over hebben. Uiteindelijk moet het wat ons betreft uitlopen op gentechvrije zones, opdat de keuzevrijheid van de consument gerespecteerd wordt. Voor dat anker hebben wij al jarenlang gelegen en dat moet wat ons betreft gerespecteerd blijven.
Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Ik waardeer het dat de collega van VROM en ik de mogelijkheid hebben om met de Kamer de voortgang en de voornemens te bespreken. Het is een belangrijk onderwerp en ik denk dat het goed is dat de Kamer daar zeer goed en effectief op «aangetakt» blijft, nu en in de toekomst. Een zorgvuldig voorbereide discussie over alle aspecten van markttoelating van ggo’s kan op termijn ook bijdragen aan een beter draagvlak voor de uitvoering van het toekomstige EU-beleid. Als dat draagvlak wordt vergroot, wordt ook draagvlak in de samenleving geschapen om die ggo-gewassen toe te laten die bijdragen aan verduurzaming van de landbouw. Dat draagvlak zal ruimte scheppen voor de ggo-gewassen die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan verduurzaming van de landbouw in Nederland en in Europa. Dat zal ook ruimte scheppen voor de import van ggo-gewassen uit andere landen, onder andere ontwikkelingslanden, want zoals u weet, telen naar schatting 12mln. boeren ggo-gewassen, van wie 11mln. kleine, weinig kapitaalkrachtige boeren uit ontwikkelingslanden zijn. Denk met name aan India en China. Bij ggo-gewassen die kunnen bijdragen aan een verduurzaming van de landbouw denk ik onder andere aan de cisgenese aardappel met resistentie tegen de aardappelziekte Phytophthora. De teelt van deze aardappel kan leiden tot een forse daling met pakweg 50% van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of bestrijdingsmiddelen tegen deze ziekte. Ik noem bijvoorbeeld ook de cisgene fabrieksaardappel van AVB die aantoonbaar leidt tot een forse daling van het energiegebruik en dus ook tot een forse daling van de CO2-uitstoot en van het gebruik van chemische stoffen bij de verwerking in de fabriek. De mogelijke bijdrage van ggo’s aan de verduurzaming van de landbouw zal dus keer op keer, case by case, moeten worden beoordeeld. Dat was een hoofdconclusie van de workshop over ggo’s en duurzame landbouw die de minister van VROM en ik samen hebben georganiseerd in september 2008.
Ik ga over op de beantwoording van de vragen. Mevrouw Wiegman heeft geciteerd uit het advies van de IAASTD. Ik ben het met haar eens dat de kern van het maatschappelijke debat – en dat moet ook zo zijn – de vraag is of ggo’s passen in een innovatieve en duurzame landbouw. Er zijn diverse vormen of concepten van duurzame landbouw, van biologisch kleinschalige bedrijven, via biologische landbouw tot grootschalige bedrijven en agroketens. Dat hele spectrum moeten wij bekijken. De maatschappelijke discussie over biotechnologie zal, wat mij betreft, moeten gaan over de volgende vragen. Welke vormen van duurzame landbouw kunnen op draagvlak van de samenleving rekenen? Passen ggo’s in deze vormen van duurzame en innovatieve landbouw? De visie van het kabinet mag helder zijn: een duurzame landbouw moet scoren op de drie criteria People, Planet and Profit. Mevrouw Wiegman wil daar Prosperity aan toevoegen. Mij lijkt dat Prosperity eruit voortvloeit als je een goede balans hebt tussen People, Planet and Profit. Dat heeft breed draagvlak in de samenleving en in die visie is er ook ruimte voor diverse concepten of vormen van duurzame landbouw. Ik zeg tegen mevrouw Wiegman dat de IAASTD overigens genuanceerd is over het gebruik van technologie, inclusief de inzet van biotechnologie. Volgens de IAASTD kunnen agrarische kennis en wetenschap en technologie alleen geen oplossing bieden voor de problemen in de landbouw die worden veroorzaakt door de complexe politieke en sociale dynamiek, maar zij kunnen wel een grote bijdrage leveren aan ontwikkelings- en duurzaamheidsdoelstellingen. Volgens dezelfde IAASTD is het zelfs nooit eerder zo belangrijk geweest voor de wereld om agrarische kennis, wetenschap en technologie te genereren en te gebruiken. Dat heeft natuurlijk ook te maken met voldoende voedselproductie, duurzame voedselproductie en de vraag hoe wij de wereld voeden, vandaag en over twintig of dertig jaar. Daar gaat de IAASTD ook op in. Een kritische noot van de IAASTD is dat investering in biotech moet samengaan met investeren in de bredere ontwikkeling van de agrowetenschappen. Dat vind ik een heldere opmerking van de IAASTD. Ik betrek de visie van de IAASTD bij het rapport over het onderzoek naar de mogelijkheden voor een beoordelingskader voor ggo’s. Daar betrek ik ook andere onderzoeken en studies bij zoals die van de FAO en de Wereldbank.
Mevrouw Wiegman en de heer Van der Vlies hebben gezegd dat ggo’s en landbouw verbonden moeten zijn met het kweken. Ook anderen hebben dat overigens gezegd. Er is voorts een opmerking gemaakt over de toepassing van het octrooirecht. De octrooi- en kwekersrechtsaspecten hebben onze aandacht. Die zullen worden betrokken bij de sociaaleconomische aspecten waarop collega Cramer ingaat. Een aantal van u heeft gerefereerd aan het debat dat hierover plaatsvond in de Eerste Kamer. Het was een uitstekend debat, waarin ook uitdrukkelijk gesproken is over de toekomstmogelijkheden van cisgenese. Ook werden de toekomstperspectieven van de zorgvuldige toepassing van biotechnologie nadrukkelijk onderkend en onderstreept. In dat debat heb ik een studie toegezegd naar de voor- en nadelen van octrooirechten in de veredeling. Ik zeg tegen de heer Van der Vlies dat dit thema ook aan de orde kan en waarschijnlijk zal komen tijdens de seminar, zowel nationaal als internationaal.
Mevrouw Wiegman, de heer Waalkens en de heer Van der Ham hebben gesproken over vrijwaringen. Ik verwijs dan even naar de brief van collega Cramer en ondergetekende van 13 maart 2009. Daarin hebben wij helder uiteengezet wat onze inzet in de EU is. Dat hebben wij in de Milieuraad en in de Landbouwraad via de stemverklaringen laten weten. Die verklaringen waren gelijkluidend. U weet dat de regering altijd met één mond spreekt, al wil het geluid nog wel eens verschillend zijn. Ik zeg daar niet bij of dat afhankelijk is van de vraag of er een man of een vrouw spreekt. De toonsoort kan tussen seksegenoten verschillen, maar wij spreken met één mond en dat hebben wij in die stemverklaring ook helder aangegeven in respectievelijk de Milieu- en de Landbouwraad. Voor onze wensen is wel een wijziging van de Europese regelgeving noodzakelijk en om die reden hebben wij in de stemverklaring de Europese Commissie opgeroepen om snel met voorstellen tot aanpassing van de regelgeving te komen. Tot die tijd zijn wij conform het Europees verdrag gehouden om de Europese regelgeving daadwerkelijk uit te voeren. De heer Van der Ham heeft daarop gewezen, evenals de heer Ormel. Daarom hebben wij in de brief het volgende aangegeven: «totdat er nieuwe afspraken zijn gemaakt, zal het kabinet zich aan de huidige Europese afspraken houden.» Dat staat halverwege de brief van 13 maart, op pagina 3. Het lijkt mij goed om dat even te onderstrepen. Er zit dan ook geen enkel licht tussen onze stemverklaring en wat collega Cramer en ik in de brief aan de Kamer hebben geschreven. Vanzelfsprekend – dit zeg ik in antwoord op de vraag van de heer Van der Ham – moet een en ander ook passen binnen de WTO-regelgeving. Inmiddels ligt er een paneluitspraak dat vrijwaringsmaatregelen in strijd zijn met de WTO-afspraken. Mevrouw Neppérus heeft daar ook op gewezen. Laten wij daarover conform de oproep van mevrouw Wiegman niet te gemakkelijk doen, want wij kunnen daar vreselijk veel last van hebben en ik hecht eraan dat wij als Nederland, maar ook in Europees verband een actieve partner zijn in WTO-bereik. Wij willen immers doelen bereiken, ook in het belang van ontwikkelingslanden en ontwikkelingsperspectieven. Om dan te zeggen: als het ons even niet past, schuiven wij de spelregels van de WTO terzijde en doen we ons eigen ding, zou ik zeer betreuren. Dat is de regering ook niet voornemens te doen. Indien wij ons niet houden aan de WTO-spelregels, dan kunnen andere landen «retaliatiemaatregelen» nemen met vergaande gevolgen. Ik geef als voorbeeld de VS, die thans voornemens zijn om voor het EU-hormoonvleesbeleid maatregelen te treffen met vergaande negatieve gevolgen voor onze landbouwsector en onze exportgedreven economie.
De voorzitter: Ik onderbreek u even, want ik zie meer vingers dan ik in één keer kan tellen. Mevrouw Wiegman werd als eerste aangesproken. Ik neem aan dat alle vragen hetzelfde punt betreffen en stel voor dat wij de vragen even inventariseren, zodat de minister daarna in één keer kan antwoorden.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb het kabinet niet opgeroepen om makkelijk met de WTO om te gaan. Ik heb het opgeroepen om niet te bang te zijn. De kaders van de WTO zijn immers beïnvloedbaar, zeker als er vanuit de EU een krachtig signaal richting de WTO gaat. Dat moet dan invloed hebben. Dan moet daar verandering in bewerkstelligd kunnen worden. Dat wil ik aan de minister meegeven.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Met betrekking tot de WTO: daar gaat het helemaal niet om. Het gaat om de teelt en om de handel. Daar wordt een knip in gemaakt. De WTO gaat niet over de teelt. De WTO gaat over de handel. Tot die knip is ook in de stemverklaring opgeroepen. Mijn vraag is ook gericht aan de minister van VROM. In de Milieuraad is immers de vrijwaring voor Oostenrijk en Hongarije gehonoreerd. Dat kan dus helemaal niet. Het kan wel, want er is toe besloten. Op die twee punten hoor ik van de minister graag nog een verduidelijking.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik heb een opmerking over hetzelfde punt, maar dan andersom. De minister zegt klip en klaar: tot nieuwe afspraken gemaakt zijn, houdt het kabinet zich aan de EU-afspraak en die is dat de EU een nationaal vrijwaringsbesluit niet volgt, zolang daar geen gegronde risicoanalyse voor is. Met andere woorden stemt Nederland voor een besluit van de Europese Commissie om zo’n nationale vrijwaring in te trekken. Ik neem aan dat de minister dat bedoelt en dat dát de lijn is van het kabinet totdat er nieuwe afspraken gemaakt zijn.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik wil op hetzelfde punt iets scherp krijgen. De minister wijst ons op het feit dat wij, totdat er nieuwe richtlijnen of regels gemaakt zijn, gehouden zijn aan de bestaande Europese regels. Dan zou dat ertoe leiden dat je de vrijwaringsprocedure inderdaad moet stopzetten, zoals de Europese Commissie wil. Omdat daar op dit moment echter discussie over is, zou je ook kunnen redeneren dat je een en ander tot de komst van nieuwe regels stilzet en voorlopig in de ijskast zet. Dat zou ik willen bepleiten: laat het voorlopig zoals het is en laat de vrijwaringsregels even in stand totdat je nieuwe regels hebt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Daar sluit ik mij bij aan. Ik ben ervan overtuigd dat wat hier door de minister als dé Europese regel wordt omschreven een interpretatiekwestie is. Er staat niet in het besluit dat het EFSA-advies gevolgd moet worden. Sterker nog, er is een daadwerkelijke stemming in de ministerraad. Dat betekent dat Nederland wel degelijk de vrijheid heeft om nu ook al te volgen wat in de stemverklaring is aangekondigd. Je zou ook een standstill kunnen bepleiten en daar op Europees niveau afstemming over kunnen bereiken.
De voorzitter: Ben ik nog iemand vergeten? Dat is niet het geval. Dan is het woord aan de minister.
Minister Verburg: Voorzitter. Als u mij toestaat, wil ik maar in een keer antwoorden omdat de vragen iets anders zijn gesteld, maar wel allemaal op hetzelfde neerkomen. Laat ik eerst dit zeggen: willen wij de WTO kunnen beïnvloeden, dan zullen wij dat op Europees niveau moeten doen en dan zullen wij een heldere Europese lijn moeten hebben. De inzet van collega Cramer en ondergetekende in Europa is – dat hebben wij de vorige keer ook nadrukkelijk met de Kamer gedeeld en in de brief nog eens herhaald – om de Commissie op te roepen, daarmee voortvarend aan de slag te gaan en om dus die regelgeving in balans te brengen met de ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie. Daartoe hebben wij de Commissie nadrukkelijk opgeroepen. Wij hebben in de stemverklaring aangegeven aan welke oplossingsmaatregel wij denken. Het kan echter niet zo zijn dat wij de huidige regelgeving tot die tijd maar overboord zetten. Als wij spreken over een verlaging van de belastingen per 1 januari, dan worden de belastingen over dit jaar wel geheven op basis van de huidige wetgeving. Wij hebben in Europa een aantal afspraken met elkaar gemaakt. Daar zijn wij zelf bij geweest. Daar hebben wij zelf onze handtekening onder gezet. Als je die spelregels met elkaar afspreekt, dan kun je werken aan nieuw spelregels, maar dan zijn de spelregels van kracht totdat er nieuwe spelregels zijn geformuleerd en ook in werking getreden.
Lidstaten kunnen een beroep doen op de werkingssfeer van de vrijwaring als er volgens die lidstaten sprake is van nieuwe risico’s voor veiligheid, mens, dier en milieu. De Europese Commissie heeft dat beoordeeld. Daar is geen sprake van. Dat betekent dat de Europese Commissie gewoon de spelregels handhaaft, omdat die deel uitmaken van de reeks spelregels die wij op dit moment hebben. Het is dus zaak om te werken aan nieuwe afspraken, zoals de heren Ormel en Van der Ham en mevrouw Neppérus hebben gezegd, en om tot die tijd ervoor te zorgen dat je de huidige spelregels handhaaft en respecteert.
Voorzitter. Daarmee heb ik denk ik de vragen beantwoord.
De voorzitter: De heer Waalkens heeft nog een vraag aan u.
De heer Waalkens (PvdA): In de Milieuraad is er een stemming geweest over de vrijwaring. Er is bij stemming uitgesproken dat Hongarije en Oostenrijk een vrijwaring kunnen gebruiken. Daar hebben onder andere Duitsland en Frankrijk voor gestemd, twee grote landen die gezegd hebben: dat moet kunnen. De minister zegt hier nu dat het niet kan. Er is een besluit genomen dat het wel kan. Is dat besluit dan niet rechtsgeldig? Dan zijn wij toch wel helemaal in een moeras terechtgekomen, dacht ik.
Minister Verburg: Voorzitter. Wij hebben spelregels afgesproken in Europa. Wij hebben de vrijwaringsregel daar ook in opgenomen, om aan te geven dat lidstaten daar een beroep op kunnen doen indien zij nieuwe risico’s zien voor mens, dier of milieu. De Commissie laat dat dan onderzoeken. Als blijkt dat daarvan geen sprake is, kan er ook geen sprake zijn van vrijwaring. Wij hebben eerder gesproken over de vraag hoe nieuw beleid, vernieuwd beleid of een nieuwe balans in de regelgeving eruit zouden moeten zien en vervolgens hebben wij dus in die stemverklaring aangegeven wat volgens Nederland een oplossingsrichting zou kunnen zijn. Wij hebben bij de Commissie aangedrongen op tempo en zorgvuldigheid om snel met dat nieuwe kader te komen. Dat hoeft niet tot 2010 te wachten. Dat zou eerder kunnen, als de Commissie daar werk van maakt. Dan is het echter wel zaak dat lidstaten zich houden aan de spelregels die tot nu toe gelden, totdat er nieuwe spelregels zijn afgesproken en er dus ook een nieuw besluit ligt. Dan kun je volgens de nieuwe spelregels gaan opereren. Dat is zoals het zorgvuldig en deugdelijk hoort te gaan en dat is ook zoals het zorgvuldig en deugdelijk moet gaan volgens de inzet van de Nederlandse regering.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): De ChristenUnie is erg van de deugden, dat begrijpt u. Een van de deugden die in de richtlijn is neergezet, leg ik de minister voor: de eerbiediging van de ethische beginselen die in een lidstaat worden erkend. Dat is bijzonder belangrijk. De lidstaten kunnen ethische aspecten in overweging nemen wanneer ggo’s doelbewust worden geïntroduceerd of in de handel worden gebracht als product of in producten. Dat beginsel staat vast. Dan is het toch een onderdeel van de spelregels waar de minister het over heeft?
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ten eerste zou ik willen zeggen dat ik het met de minister eens ben als zij zegt: afspraak is afspraak. Tegelijkertijd spreken over nieuwe regels betekent ook dat individuele boeren een individueel besluit kunnen nemen. De heer Polderman wees daar eveneens op, ook ten aanzien van Hongarije en Oostenrijk. Over de nieuwe regels heb ik een vraag gesteld. De minister heeft in overweging gegeven om te praten over het toelaten van nationale teelten, maar dan vind ik: voor wat hoort wat. Dan moet het ook zo zijn dat de landen die dat niet willen, het niet doen, terwijl het in de landen die het wel willen, volgens een vereenvoudigde procedure moet kunnen. Graag daarop een reactie van de minister.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Als de minister het zo presenteert dat de regels Nederland dwingen om voor te stemmen, dan vraag ik mij af waarom er dan überhaupt een stemming is in de Milieuraad. Als het het kabinet echter menens is met de noodzaak om tot gewijzigde regels te komen, omdat je ziet dat de lidstaten hiermee worstelen – de Kamer worstelt er ook mee– dan kan Nederland toch in de Europese Raad een standstill bepleiten totdat wij eruit zijn? Dat is toch ook een optie? Waarom bespreekt het kabinet die mogelijkheid niet?
Minister Verburg: Voorzitter. De ethische overweging die mevrouw Wiegman heeft voorgelezen, staat inderdaad in de verordening, maar voor de spelregels zijn criteria maatgevend. Die criteria zien op de veiligheid van mens, dier en milieu. Aan die normen wordt er getoetst en op basis daarvan worden de spelregels gehanteerd. De heer Ormel meent dat er een vereenvoudigde procedure moet komen voor landen die wel teelt willen toelaten. Tegen hem zeg ik: als wij nieuwe regelgeving gaan ontwikkelen, zullen wij er natuurlijk alles aan doen om effectief en zo eenvoudig mogelijk die procedures vorm te geven. Dan kunnen wij de vernieuwing verbinden met een effectieve vermindering van de regel- of proceduredruk. Waar dat mogelijk is, voeg ik daaraan toe, want het zorgvuldigheidscriterium blijft wel van kracht. Collega Cramer en ik zullen zeker kijken of dat mogelijk is. Mevrouw Ouwehand vraagt naar de bekende weg. Je hebt met elkaar spelregels afgesproken. Dat doe je heel zorgvuldig. Dan zeg je: er is nieuw beleid nodig omdat er nieuwe ontwikkelingen zijn. Dan ga je met man en macht werken aan dat nieuwe beleid, zodat je ook kunt inspelen op die nieuwe ontwikkelingen. Je gooit geen oude schoenen weg voordat je nieuwe hebt, dus tot die tijd houd je je aan de spelregels die je met elkaar hebt afgesproken.
Mevrouw Wiegman en anderen hebben gevraagd naar cisgenese en mevrouw Wiegman wil graag aandacht voor alternatieven. Ik heb al aangekondigd dat ik een meerjarig programma zal opzetten. Ik steun ook het biologische aardappelprogramma Bio-Impuls met €200 000 per jaar. Dat hebben we bij de begrotingsbehandeling afgesproken. Bio-Impuls zal onderdeel zijn van het meerjarenprogramma systeeminnovatie veredeling. Voor de invulling van het programma zal een inventarisatie worden gemaakt bij de biologische en de gangbare sector, bij het veredelingsbedrijfsleven, op de Wageningen Universiteit en bij het Louis Bolk Instituut. Ik verwacht de eerste resultaten hiervan rond de zomer. Ik zal ze de Kamer toezenden. Ik denk voorts aan een koepelprogramma waarin de verschillende veredelingstechnieken – ik doel op groene genetica, cis- en transgenese, klassieke en biologische veredeling – met elkaar kunnen samenkomen. Robuuste rassen – en daar gaat het hier om – zullen immers naar verwachting ook voor de gangbare landbouw belangrijk worden.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. De minister zegt net dat het allemaal moet samenvallen. De oproep van de Kamer is om het juist uit elkaar te trekken.
Minister Verburg: Natuurlijk gaat dat in gescheiden trajecten, maar ik heb eerder aangegeven dat je niet met de rug naar elkaar moet gaan staan als het gaat om biologische en gangbare landbouw en om traditionele veredeling en veredeling via biotechnologie. Dan moet je zorgen dat het niet met elkaar vermengd wordt op een ongewenste wijze, maar je moet wel over en weer het lerend vermogen stimuleren en je moet de veredelingstechnieken op elkaar georiënteerd laten zijn, zonder ze te vermengen. Dus daar geen misverstand over. Wat dat betreft is het goed dat de heer Waalkens daarnaar vraagt.
Dan over de co-existentie. De heer Waalkens en mevrouw Wiegman hebben daar vragen over gesteld. Afspraken daarover zijn nodig, zodat ggo, conventionele en biologische teelt naast elkaar kunnen bestaan zonder dat de ene teelt economische schade ondervindt van de andere. Veiligheid is bij co-existentie niet aan de orde, omdat de betrokkenen afspraken maken over de omgang met de in de EU toegelaten en dus veilige ggo’s. De uitvoering verloopt via de Productschapsverordening Co-existentie waarin de teeltafspraken zijn vastgelegd. Die is al vastgesteld en zal op een door het bestuur van het Productschap Akkerbouw nader te bepalen datum in werking treden. Het precieze moment van inwerkingtreding hangt samen met de uitwerking van de andere co-existentieafspraken, zoals het oprichten van een restschadefonds. Een productschapsverordening heeft overigens een wettelijke status.
Uit het restschadefonds wordt onvoorziene schade vergoed. Dat is schade waarvoor geen enkele partij aansprakelijk kan worden gesteld. Als duidelijk is welke partij voor schade verantwoordelijk is, kan die partij gewoon aansprakelijk worden gesteld. De stand van zaken met het restschadefonds is als volgt. Het Institute for Risk Management in Agriculture (IRMA) van de Wageningen Universiteit heeft het risico op uitkruising onderzocht bij teelt van aardappelen, maïs en suikerbieten. Uit de risicoanalyse blijkt dat de gemiddelde economische schade beperkt is. De restschade als gevolg van uitkruising zal niet meer bedragen dan enkele duizenden euro’s per jaar per teelt, dus maïs, aardappelen en suikerbiet. Dat is de schade in heel Nederland, berekend over een periode van tien jaar. Onder leiding van LNV is nu een aanpak van het restschadefonds gerealiseerd. Dat restschadefonds dekt dus economische schade, ontstaan door vermenging op het primaire bedrijf waarvoor niemand aansprakelijk kan worden gesteld. De zogenoemde vervolgschade, dus ontstaan in de schakels van de keten na het primaire bedrijf, vallen niet onder de in de commissie-Van Dijk gemaakte co-existentieafspraken en dus als zodanig ook niet onder het restschadefonds.
De heer Waalkens heeft nog gesproken over de onvoorziene aanwezigheid van in de EU toegelaten ggo’s in zaaizaad. De drempelwaarde moet zo laag mogelijk zijn. Daarmee ben ik het eens. Er is ook een motie over ingediend. Ik deel die opvatting. De keuzevrijheid moet zo goed mogelijk worden gewaarborgd. Vermenging moet in het begin van de keten zo laag mogelijk zijn. De Milieuraad heeft met instemming van Nederland de Europese Commissie in december 2008 opgeroepen om zo snel mogelijk voorstellen voor deze drempelwaarde te doen, rekening houdend met de meest recente wetenschappelijke bevindingen. De Raad wil de drempels vaststellen op de laagst mogelijke waarden die haalbaar, meetbaar, evenredig en functioneel zijn. De Europese Commissie zal naar verwachting dit jaar onderzoek publiceren over de technische en economische haalbaarheid en meetbaarheid van drempelwaarden. Zij zal mede op basis daarvan een voorstel doen. Dat onderzoek en de voorstellen zullen wij de Kamer natuurlijk zo snel mogelijk doen toekomen.
De heer Waalkens stelde een vraag over de nultolerantie voor de niet in de EU toegelaten ggo’s. Die nultolerantie is in de praktijk moeilijk realiseerbaar, omdat de garantie dat iets 100% ggo-vrij is, niet te geven is. Een beperkte vermenging via teelt, uitkruising of transport en verwerking is technisch veelal onvermijdelijk. Als een ggo niet is toegelaten in de EU is er niet automatisch een risico voor de volksgezondheid en/of de voedselveiligheid. Het ggo zal meestal in een derde land toegelaten zijn op grond van een zorgvuldige risicobeoordeling van autoriteiten aldaar. Een nultolerantie leidt tot handelsproblemen. Dat komt ook door de asynchrone toelatingsprocedures. Ggo-exporterende landen laten ggo’s al jaren eerder tot de markt toe dan de EU. Deze exporteurs kunnen daarom niet voorkomen dat sporen van deze nog niet in de EU toegelaten ggo’s in grondstoffen voor diervoeders of levensmiddelen terechtkomen. Die grondstoffen mogen de EU echter niet binnenkomen. EU-importeurs hebben dus steeds de verantwoordelijkheid om alle moeite te doen om grondstoffen te importeren zonder sporen van niet-toegelaten ggo’s. De Europese Commissie wil de problematiek aanpakken door ten eerste de procedure voor EU-markttoelating van ggo’s te versnellen zonder afbreuk te doen aan de zorgvuldigheid en de kwaliteit van de veiligheidsbeoordeling en door een technische oplossing met behoud van de nultolerantie te vinden voor de aanwezigheid van sporen van niet-toegelaten ggo’s in diervoeders en levensmiddelen. Dit voorjaar, dus nog voor de zomer, komt de Europese Commissie hierover waarschijnlijk met een paper. Daarop zal het kabinet zijn reactie bepalen. Beide krijgt u dan zo snel mogelijk.
De heer Waalkens en de heer Polderman hebben gesproken over het behoud van het kwekersrecht in relatie tot patenten. Het kabinet is en blijft een groot voorstander van het kwekersrecht en wil daar op geen enkele manier op afdingen. Patenten mogen dan ook geen andere, nieuwe beperkingen opleveren. De mogelijkheden worden door LNV in samenwerking met Economische Zaken nader onderzocht als gevolg van de toezegging aan de Eerste Kamer tijdens het debat dat daar is gevoerd. Zodra dat onderzoek is afgerond, komt daarover natuurlijk een brief naar de Tweede Kamer. Het onderzoek zal ook worden betrokken bij de inzet van Nederland in de Europese Unie.
Verschillenden van u, de heer Polderman, de heer Heemelaar en mevrouw Ouwehand, hebben gesproken over glyfosinaat. Er zijn twee ggo-maïslijnen waarbij een gen is ingebracht dat ze resistent maakt tegen bepaalde schadelijke insecten. Daarnaast is bij de ontwikkeling van deze twee maïslijnen een herbicideresistentie-gen ingebouwd. Dat gen is, om misverstanden te voorkomen of uit de lucht te halen, niet ingebracht om een landbouwkundig doel te realiseren; het functioneert als merkergen. Met behulp van een dergelijke merker kan de veredelaar in een vroeg stadium van veredeling controleren of de modificatie geslaagd is. De aanvragers hebben geen toelating van het herbicideresistentie-gen aangevraagd. Daarom mag het product volgens de conceptbeschikking van de Europese Commissie niet gebruikt worden als een plant die resistent is tegen het herbicide glyfosinaat. De conceptbeschikkingen regelen alleen de toelating van commerciële teelt van twee ggo-maïslijnen die resistent zijn tegen bepaalde insecten. De maïslijnen zullen dus niet leiden tot toename van het gebruik van het middel glyfosinaat. Uiteraard is ook de veiligheid van het herbicideresistentie-gen door de EFSA beoordeeld en positief bevonden.
De heer Van der Ham heeft naar de etikettering van ggo’s met drempelwaarden beneden de 0,9% gevraagd. Er is een drempelwaarde van 0,9% voor de etikettering van in de EU toegelaten ggo’s of producten die in de EU toegelaten ggo’s bevatten. Via die etikettering wordt de keuzevrijheid van de consument gewaarborgd. Etikettering beneden de 0,9% is wel mogelijk, maar niet vereist door de Europese verordening.
Mevrouw Ouwehand heeft gezegd dat ik het taboe van genetische modificatie en biotechnologie wil doorbreken. Daar heeft zij volstrekt gelijk in. Mij valt namelijk telkens weer op dat feiten en fictie, waarheid en fabeltjes, sterk door elkaar lopen en dat zaken die niet op feiten gestoeld zijn, een hoge vlucht nemen en leiden tot aannames, veronderstellingen en beweringen die niet kloppen. Mij lijkt het goed dat wij zowel in het nationale seminar dat wij in juni organiseren en waarvoor mevrouw Ouwehand een uitnodiging krijgt, als in het seminar dat wij dit najaar op Europees niveau organiseren, de ruimte laten aan voor- en tegenstanders om op basis van feiten met elkaar van gedachten te wisselen. Dat lijkt mij het vruchtbaarst en dienstbaarst aan de ontwikkeling en handhaving van een zorgvuldig ggo-beleid. Zo gaan wij dat doen.
Er is nog een vraag over de round tables gesteld. Zij zouden geen oplossing bieden. De round tables halen wel alle «stakeholders» bij elkaar en werken toe naar een breed gedragen visie op uitgangspunten en criteria. Dat leidt tot resultaat. Zo heeft de RTRS criteria opgesteld voor duurzame sojaproductie. Die criteria zijn ter consultatie voorgelegd aan het publiek. Zij hebben betrekking op bodemvruchtbaarheid, het gebruik van bestrijdingsmiddelen en water, de bescherming van de biodiversiteit, landeigendomsrechten, werknemersrechten en respect voor kleinschalig en traditioneel landgebruik. Dat lijkt mij dus een mooi pakket. Daar moet het ook allemaal over gaan. Dit voorjaar wordt in de RTRS over het vastleggen van de criteria gesproken. Op basis daarvan is certificering van de duurzamesojaketen mogelijk, zowel voor non-ggo- als voor ggo-sojateelt.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb nog een vraag over soja en de round tables. Natuurlijk zijn de round tables prachtige overlegstructuren. Toch heb ik er vragen over, zeker als het om soja gaat. Wat kun je als verantwoorde soja beschouwen? Wat is onverantwoorde soja nog als ggo-soja als verantwoorde soja wordt gezien? Natuurlijk moeten de indianenverhalen de wereld uit, maar in dezen gaat het om echte Indianenverhalen, dus om de inheemse bevolking die hiermee te maken heeft. Ik vraag mij af in hoeverre deze Indianen daadwerkelijk betrokken zijn bij deze round table en in hoeverre zij inspraak hebben.
De heer Polderman (SP): Over de Indianen sluit ik mij aan bij mevrouw Wiegman. Ik denk dat de discussie over de round table illustreert dat er iets niet goed gaat. De sojacoalitie stelt zich daar in groten getale tegen te weer. Hier moet in mijn ogen over worden nagedacht. Ik ben het met de minister eens dat je moet strijden en gaan voor wat wetenschappelijk bewijsbaar is, maar er is onderscheid tussen wetenschap en politiek. Dat is het verschil. Je moet gewoon rekening houden met de misschien wel verkeerde ideeën die toch in de samenleving leven. Dat doet de minister mijns inziens onvoldoende. Zij moet er niet haar oren naar laten hangen, maar je moet er wel rekening mee houden. De minister doet dat te weinig.
De minister heeft het over glyfosinaat in verband met maïs, maar ik heb de resistentie van koolzaad aan de orde gesteld. Die is toegelaten. Als wij dit middel verbieden, waarom is de koolzaad die daartegen resistent is, nog toegelaten? Daar is de minister niet op ingegaan.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb nog twee andere vragen over de etikettering gesteld. Bepaalde vooral dierlijke producten, waarvoor ggo-voer of -medicijnen zijn gebruikt, vallen niet onder de etiketteringsplicht en de etikettering op ggo’s is vooral nationaal geregeld. Ik vroeg of er geen slag kon worden gemaakt ten behoeve van meer helderheid voor de consument.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb een korte vraag in aanvulling op de vragen van mevrouw Wiegman en de heer Polderman over de round table. Ons bereiken zeer sterke signalen dat het niet goed gaat. De soja wordt er wellicht duurzaam verklaard. Verlaat de minister zich blind op de round table of neemt zij andere geluiden in overweging om een eigen oordeel te kunnen vellen over de duurzaamheid van die soja?
Minister Verburg: Tegen mevrouw Wiegman en de heer Polderman wil ik zeggen dat juist in de round table de «stakeholders», onder wie de «small holders», dus de kleine producenten, de Indianen, vertegenwoordigd zijn. Zij zitten daar aan tafel. Dat is het unieke van het concept. Dat concept is ook niet uitgevonden in politieke of overheidskringen; het is een initiatief van ngo’s en het bedrijfsleven geweest. Zij hebben gezegd: laten wij eens kijken of wij iedereen aan tafel kunnen krijgen. Het is u misschien wel eens opgevallen dat sommige landen zich afvragen of de duurzaamheidscriteria die Europa of Nederland stellen geen verholen protectionistische maatregelen zijn in de zin dat als de EU of Nederland de lat maar hoog genoeg leggen, andere landen er toch niet aan kunnen voldoen, zodat Nederland of de EU kan zeggen: u hebt geen toegang tot onze markt. Die round table-aanpak haalt alle spelers bij elkaar. Dat vergt energie en inzet. Wij faciliteren dat overleg. Als die mensen eruit komen – ik heb de criteria genoemd: bodemvruchtbaarheid, gebruik van bestrijdingsmiddelen en water, bescherming van de biodiversiteit, landeigendomsrechten, werknemersrechten, respect voor kleinschalig en traditioneel landgebruik – dan is het niet niks wat er allemaal bestudeerd wordt. Ik juich dat zeer toe. Ik vind het concept dan ook zeer goed. Iedereen spreekt mee, waardoor er een gedragen standpunt komt.
Mevrouw Wiegman vraagt of ggo-sojateelt plotseling duurzaam is. Zodra er sprake is van een nieuwe ggo wordt die gewoon langs de EFSA geleid. Die toetst het op de veiligheid voor mens, dier en milieu. Als het aan de criteria van dat instituut voldoet, is het een toegelaten ggo. Daar verdienen elf miljoen kleine boeren in landen in ontwikkeling gewoon hun boterham aan, zoals ik al heb gezegd. Je moet die soja gewoon toelaten en toe willen laten als die getoetst is.
De heer Polderman vroeg naar glyfosinaat en het resistente koolzaad. Het betreffende koolzaad wordt niet meer geteeld. De producent heeft het product uit de markt gehaald. Er zijn problemen met de nultolerantie en daarom zijn er nieuwe aanvragen. Het punt is dat het betreffende koolzaad niet meer wordt geteeld. Er zijn dus maatregelen getroffen.
De nationale etikettering staat vrij. Wij hebben vaker over etikettering gesproken. Er is een Europese richtlijn waarin de drempelwaarde van 0,9 wordt gehanteerd.
Mevrouw Ouwehand vroeg of ik mijn oor ook ergens anders te luisteren legde. Natuurlijk doe ik dat. Ik luister heel graag. Ik baseer mij echter op de berichten en de verslagen van wat er aan de round table gebeurt. Daar worden afspraken gemaakt en daar wordt melding van gemaakt. Het kan best zijn dat een van de partijen denkt: het gaat ons te snel of het gaat ons te langzaam. Zij kunnen dan een eigen lijn trekken. Voor mij geldt het resultaat dat aan de round tables met alle «stakeholders» wordt geboekt. Het duurt langer, maar is wel duurzamer.
De heer Polderman (SP): Ik wil het nog even over dat koolzaad hebben. Het wordt niet geteeld, maar moet in Europa worden toegelaten om het te telen, dus het wordt elders geteeld. U zegt dat het niet meer wordt geteeld. Betekent dit dat het nergens meer wordt geteeld of dat de toelatingsprocedure wordt gestopt?
De heer Waalkens (PvdA): Wij verschillen fors van mening met de minister over de positie van de vrijwaring. Dat is voor ons een aangelegen punt. Ik heb geen pleidooi voor een moratorium gehouden, maar bepleit wel de inzet van het instrument van vrijwaring binnen de spelregels die er zijn. Vrijwaring is verleend aan Oostenrijk en Hongarije. De minister zegt: wij gaan daar niet in mee. Wij verschillen daarover fors van mening met haar.
De heer Ormel (CDA): De heer Waalkens heeft het over vrijwaringsmaatregelen binnen de spelregels die er zijn, dus die vrijwaringsmaatregelen gelden alleen als ze met risicoanalyses zijn onderbouwd. Als dat niet zo is, behoort Nederland te stemmen zoals het altijd heeft gestemd.
Minister Verburg: Tegen de heer Polderman zeg ik dat het betreffende koolzaad in Europa niet meer wordt geteeld. Of het buiten Europa wordt geteeld, weet ik niet. Dat kan ik niet overzien. Zodra het weer naar Europa komt, moet het de toelatingsprocedure doorlopen. Dat weet ik wel.
Ik moet dringend weg, dus ik zeg toe dat collega Cramer en ik u op zeer korte termijn een brief over de vrijwaring zullen sturen. Mij lijkt dit een belangrijk onderwerp. Ik zeg u daarover dus een brief toe. Daarin zullen wij precies de gang van zaken in Europa uiteenzetten evenals de insteek van het kabinet te dien aanzien. Dan kunnen wij het daarover nog een keer hebben.
De heer Waalkens (PvdA): Wilt u in die brief dan ook aangeven hoe het zit met de conclusies die in maart jongstleden in de Milieuraad zijn getrokken? Dit is een aangelegen punt voor de PvdA-fractie.
Minister Verburg: Ik zie dat het een aangelegen punt is in de Kamer. De een is overigens voor en de ander tegen. Minister Cramer en ik vinden de procedure en het onderwerp belangrijk genoeg. Mij lijkt het dus beter om hier nog eens apart over te spreken dan het nu in twee minuten af te raffelen, want dat is niet goed en ook niet zorgvuldig. Wij komen er per brief bij u op terug. U agendeert het dan zeer waarschijnlijk nog eens voor overleg.
De voorzitter: Ik rond dit blok af. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft toegezegd dat de Kamer rond de zomer een meerjarig programma voor alternatieven krijgt. De minister van LNV heeft ook toegezegd dat het meest recente onderzoek over drempelwaarden zo snel mogelijk naar de Kamer wordt gestuurd. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft toegezegd dat het onderzoek naar kwekersrecht aan de Kamer wordt gestuurd. Ten slotte komt op korte termijn de brief over de vrijwaring met alle kanttekeningen die daarbij kunnen worden gemaakt naar de Kamer.
Ik verontschuldig de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en geef het woord aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Minister Cramer: Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Mij is een aantal vragen gesteld, onder andere over de sociaaleconomische aspecten, nieuwe technieken en met name cisgenese, de snelheid van besluitvorming, de anjer en de populier. Op die kwesties ga ik in. U bent allen bekend met de procedures die op dit moment voor ggo’s gelden, zowel in Nederland als in Europa. Het gaat op dit moment met name om markttoelating van ggo’s. Ggo’s worden getoetst op de risico’s voor veiligheid in brede zin, dus voedselveiligheid, diervoederveiligheid en milieuveiligheid. Het gaat om veiligheid op de korte en lange termijn. Over beoordelingen aan de hand van die criteria hebben wij het tot nu toe. Ze worden in EFSA-verband in Brussel beoordeeld. Tevens worden ggo’s door de COGEM, het RIKILT en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op nationaal niveau aan de hand van deze aspecten beoordeeld.
Ik heb eerder in deze Kamer gemeld dat mij opviel dat de discussies in de Milieuraad en de afwijzing van ggo’s niet zozeer te maken hadden met de puur technisch-wetenschappelijke beoordeling, als wel met de achterliggende ethische aspecten. Die kwamen niet uit de risicobeoordelingen naar voren. Ik heb in de Milieuraad heel nadrukkelijk ingebracht dat het geen zin heeft om op deze manier door te gaan en bepleit dat wij in plaats van alleen maar over veiligheid te spreken ook over het bredere afwegingskader moeten spreken. Dat is door de Milieuraad en de Landbouwraad overgenomen. Daarmee hebben wij een nieuwe situatie, al gaat die niet direct in. Nederland zal zich er natuurlijk voor inzetten dat de sociaaleconomische en ethische afwegingen inderdaad een raamwerk bieden onder het bredere toetsingskader, zodat de toetsing in de toekomst uitvoerbaar blijft.
Zoals in de briefwisseling staat, zal Nederland zich ervoor inzetten dat de sociaaleconomische aspecten ook enige inhoud hebben. Wij lopen natuurlijk nog niet vooruit op wat die precies zijn. Wij hebben in de brief aangegeven dat wij misschien conform de Cramercriteria voor biobrandstoffen criteria voor duurzaamheid van ggo’s kunnen ontwikkelen. Een aantal andere aspecten heeft te maken met de zorgen van burgers, maar ook met de zorgen over de effecten op ontwikkelingslanden. Hoe dat precies in één kader terechtkomt, is natuurlijk een kwestie van uitwerking. Verschillende vragen gingen dan ook over de wijze waarop wij dat in de praktijk handen en voeten willen geven.
Het is voor u waarschijnlijk prettig om te weten hoe het met de fasering zit. Nu wordt er een discussie op EU-niveau gestart. Eind 2009 zal Nederland zijn wensen en standpunt op papier hebben staan. In 2010 start het onderhandelingsproces in EU-verband en in 2011 zullen de eerste aanpassingen in EU-beleid vorm krijgen en zullen er regels ten aanzien van de sociaaleconomische aspecten worden opgesteld. Wij hebben dus een periode waarin we van de «nu-» naar de «dan-situatie» moeten zien te komen. Wij komen dus in een overgangsfase terecht.
Allereerst heeft mevrouw Wiegman een vraag over de sociaaleconomische aspecten gesteld. Zij vroeg of de Kamer kennis van het voorstel kon nemen voordat het in Brussel zal worden besproken. Vanzelfsprekend kan ik toezeggen dat collega Verburg en ik de Kamer in oktober een brief over de stand van zaken zullen sturen, zodat wij met de Kamer over het concept dat wij naar Brussel zullen sturen, van gedachten kunnen wisselen en de Kamer er een reactie op kan geven.
De heer Heemelaar en mevrouw Ouwehand vroegen naar onze definitie van duurzaamheid, mede in het kader van ggo’s. Ik zei zojuist al dat die nog in ontwikkeling is. Wij zullen gebruik maken van de Cramercriteria voor biomassa. Ook zullen wij waar nodig en wenselijk bredere aspecten in aanmerking nemen. Wij komen hier zeker nog op terug in de Kamer. Natuurlijk is de vraag wanneer er sprake is van een ggo-toepassing die strookt met wat wij onder duurzame landbouw verstaan. Hierop is collega Verburg ook ingegaan. Deze vraag levert in het algemeen het antwoord op dat het een kwestie van maatwerk en voorbeelden is en dat je er geen algemene uitspraken over kunt doen. Precies daarop moeten wij meer grip krijgen. Wij moeten dus ons huiswerk doen om een concrete inbreng in Brussel te kunnen leveren. Ik moet zeggen dat de ervaringen met de Cramercriteria wat dat betreft heel positief waren. Het feit dat wij zo concreet waren en er in Nederland zoveel consensus bestaat over de criteria, heeft in Brussel heel positief gewerkt en is sterk leidend geweest voor de criteria die uiteindelijk in Brussel zijn geformuleerd. Wij gaan ook in dezen weer ons uiterste best doen. Wij hebben al verschillende activiteiten geprogrammeerd. Daarover hebben wij u per brief geïnformeerd. Wij zijn zeker van plan om bij de keuzevrijheid van de producent en de consument ethische aspecten te betrekken. Hiernaar vroeg de heer Van der Vlies. De vraag is natuurlijk wat en hoe.
De heer Waalkens vroeg naar degenen die een dergelijke voorbereiding konden treffen. Hij merkte op dat de COGEM tot nu toe een technisch-wetenschappelijke groep is geweest die heel adequaat haar huiswerk heeft gedaan. Hij vroeg zich af of de COGEM ook een breder verhaal kon neerzetten. Wij zelf hebben de COGEM daarover ook bevraagd. De medewerkers daarvan hebben gezegd: natuurlijk, als wij de klus voor u moeten klaren, moeten wij zorgen voor adequate expertise. Wij zullen voor dat onderdeel dan ook andere experts bij betrekken. Wij hebben vanuit onze eigen ervaring namen ingebracht van mensen die van belang zijn. De club die dus normaliter de risicobeoordeling doet, is niet de club die deze bredere maatschappelijke kwesties gaat uitwerken. Er wordt bijvoorbeeld gedacht aan de subcommissie Ethiek en Maatschappelijke aspecten van de COGEM, mensen van TNO, maar dan met name degenen die al met dit soort zaken gewerkt hebben, en van het LEI. Die kunnen een heel andere inbreng leveren. Dit waren de antwoorden op de in mijn ogen belangrijkste vragen over de sociaaleconomische aspecten.
Andere vragen gingen over nieuwe plantveredelingstechnieken en met name over cisgenese. De heer Waalkens vroeg of ik uitging van het niet-vrijstellen van de ggo-regelgeving, of dat niet wat kortzichtig was en of een veilige techniek niet moest worden vrijgesteld van ggo-regelgeving. De veiligheid is natuurlijk van groot belang in de afweging of een vrijstelling tot de mogelijkheden behoort. In een Europese werkgroep bekijken we meerdere technieken zeer nauwkeurig. De veiligheid is natuurlijk een van de aspecten waar wij sterk op letten. Wij zijn daar nog mee bezig. Ik heb u in een brief ook geschreven dat wij van de COGEM al een reactie hadden gekregen. De COGEM had met name ten aanzien van veevoederveiligheid geconcludeerd dat er op zich geen milieurisico’s waren, maar wel risico’s voor voedsel- en diervoedertoepassingen. Die konden nog niet helemaal gegarandeerd worden. De zaak vergt meer onderzoek. Omdat wij van de COGEM nog niet echt op alle fronten groen licht hebben gekregen, waren wij, alhoewel wij het helemaal eens zijn met de stelling dat cisgenese een andere techniek is dan transgenese – dat is absoluut waar – van mening dat wij toch eerst even goed moesten nagaan of wij voldoende aandacht aan alle veiligheidsaspecten hadden besteed. In een werkgroep in EU-verband wordt dat dus ook nog eens goed en zorgvuldig gedaan. De heer Ormel heeft de analyse bestudeerd die de heer Jacobsen van de veiligheid van cisgenese heeft gemaakt. Ik heb de brief daarover zojuist ontvangen, maar helaas nog niet kunnen lezen. Ik ben wel bereid om daar apart een reactie op te geven, omdat ik even moet nagaan of die strookt met de reactie van de COGEM. Daar kom ik binnen twee weken op terug, want wij kunnen snel nagaan wat de situatie ten aanzien van dit onderwerp is.
In antwoord op de vraag van de heer Van der Vlies merk ik op dat de COGEM cisgenese in principe veilig heeft bevonden, op de punten die ik noemde na. Ook de Wageningen Universiteit heeft dat gedaan in de persoon van de heer Jacobsen. Hij heeft dat onlangs laten weten. Er zijn helemaal geen risico’s, liet hij eigenlijk weten. Daarom moet het vrijgesteld worden. Ik herhaal dat het voor mij van groot belang is of de voedselveiligheidsbeoordelaars cisgene planten op voorhand als veilig beoordelen. Een vrijstelling van ingeperkte gebruiksregels levert op dit moment weinig op. Dit andere aspect wil ik aan bod laten komen, want er is nauwelijks sprake van een lastenverlichting en de wetgeving wordt onduidelijk en moeilijk handhaafbaar. Wij moeten dus gewoon uitzoeken wat wij kunnen stroomlijnen en wat echt iets oplevert en wat niet. Ik ga daarom het volgende doen met collega Verburg. In de komende EU-werkgroep zal ik de EFSA specifiek vragen om een risicobeoordeling te doen van de nieuwe technieken, met nadruk op cisgenese. Ik zeg u dus toe dat ik in een brief aan de Kamer hierop zal ingaan De Kamer vraagt dingen die heel valide zijn, maar wij zijn nog niet helemaal over alles uit, onder andere niet uit de veiligheidsaspecten en niet uit de vraag of het überhaupt zin heeft om het te doen en of het voldoende af te bakenen is. De conclusie is dat wij nog niet helemaal groen licht kunnen geven.
Mevrouw Neppérus vroeg of de trage en kostbare besluitvorming in Europa niet kon worden versneld. Ik zei hier al iets over in verband met de vraag over cisgenese. Toelatingsprocedures verlopen erg moeizaam in Europa. Ik zei dat dit onder andere te maken had met de onduidelijkheid over dingen waarover wij al dan niet besluiten nemen. Veiligheidsbeoordelingen zijn een dusdanige inperking dat heel veel landen het eigenlijk over wat anders willen hebben en de zaak ook om die reden traineren, los van de procedures bij de EFSA. Wij willen de zaak nu op twee manieren bespoedigen zonder de kwaliteit in de waagschaal te stellen. In de eerste plaats zullen wij de EU-werkgroep waarover ik zojuist sprak en die zich over nieuwe veredelingstechnieken buigt, vragen om duidelijk aan te geven of voor specifieke technieken een soepeler toelatingsprocedure mogelijk is. Daarnaast hopen wij dat door het traject over de sociaaleconomische aspecten meer verantwoordelijkheid op het niveau van de lidstaten wordt gelegd, waardoor ook de EU-toelating van een ggo-gewas, die daaraan vooraf moet gaan, meer gestroomlijnd kan worden. Duidelijk is het grote belang, ook op EU-niveau, om tot beslissingen te komen in plaats van aldoor onduidelijk te zijn en zaken vooruit te schuiven. Eigenlijk zitten wij de hele tijd hete aardappels heen en weer te schuiven – zo gaat het nu in de praktijk – en dat zijn geen ggo-aardappels, maar gewone aardappels.
Nieuwe technologieën die wellicht bijdragen aan een duurzame landbouw moeten ook voor kleinere bedrijven te gebruiken zijn, dus ook daar moet weer rekening mee worden gehouden. Kortom: wij werken absoluut, mevrouw Neppérus, aan stroomlijning waar mogelijk, maar wij zitten in een rare overgangsfase waarin wij dus eigenlijk op verschillende schaakborden aan het schaken zijn.
De heer Waalkens heeft een vraag in dezelfde sfeer gesteld, al had die meer te maken met de capaciteit van de EFSA, waardoor de besluitvorming wordt vertraagd. Zoals ik eerder tegen de Kamer heb gezegd, is het werk dat de EFSA levert op zichzelf goed. Procedures kunnen altijd herzien worden en leiden tot vernieuwde inzichten. Wat mij betreft staan de onafhankelijkheid en de expertise van de EFSA niet ter discussie. De enorme stroom aanvragen die de EFSA te verwerken heeft, heeft geleid tot een uitbreiding van het secretariaat ervan. Ik heb dus ook goede hoop dat het probleem dat de heer Waalkens signaleert dankzij de uitbreiding beter ondervangen kan worden.
Ik ga nu in op kortere vragen, allereerst een van de heer Van der Vlies, al stelde hij eigenlijk geen vraag, maar gaf hij iets in overweging: de anjer. Volgens de bestaande procedures is deze anjer toelaatbaar. De heer Van der Vlies vindt haar uit ethische overwegingen niet nodig. De ethische discussie leidt vooralsnog niet tot een wijziging van het beleid, maar de overweging van de heer Van der Vlies is valide en speelt in de toekomst wellicht wel een rol. Nu kan ik dat nog niet beoordelen. Op dit moment hebben wij te maken met regels op grond waarvan deze anjer wordt toegelaten.
Mevrouw Ouwehand had nog een vraag over de populier. Ik heb de Kamer daarover een brief geschreven. Daarin heb ik uitgelegd dat er in de proef geen sprake is van uitkruising van ggo’s. Let wel: het gaat om een proef. De details erover staan in de brief. Ik herhaal ze niet, maar samengevat gaat het erom dat alleen vrouwelijke populieren worden gebruikt die geen stuifmeel kunnen vormen, zoals u weet, waardoor de kans op uitkruising minimaal is. De populieren worden na drie tot vier jaar geoogst. Dat is ver voordat er sprake is van bloei, want die vindt na vijf tot acht jaar plaats. Dit zijn de voornaamste redenen waarom de populier als experiment kan.
De voorzitter: Voor een heel korte tweede termijn geef ik het woord aan de collega’s.
De minister van VROM heeft drie toezeggingen gedaan. De conceptbrief over de criteria voor de duurzaamheidsbeoordeling, die naar Brussel gaat, wordt in oktober aanstaande aan de Kamer voorgelegd. De reactie op de brief van professor Jacobsen gaat binnen twee weken naar de Kamer. Bij het extra onderzoek naar de nieuwe technieken, de nieuwe mogelijkheden wordt Nederland zeer nadrukkelijk betrokken.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik ben bang dat ik het niet eens kan worden met de lijn die minister Verburg heeft uitgezet. Zij heeft een brief toegezegd. Die ontvang ik graag binnen een week. Op dit punt wil ik ook een motie indienen. Ik zal daarvoor volgende week een VAO aanvragen.
Ik ben erg blij met het meerjarenprogramma voor alternatieven, al vind ik het ook belangrijk dat de alternatieven in aanmerking worden genomen in het afwegingskader dat wij willen opstellen.
Een voorstel voor de drempelwaarden volgt spoedig. Wanneer? Hetzelfde geldt voor het kwekersrecht. Wanneer kunnen wij het onderzoek daarnaar verwachten?
Ik vind het lastig om de RTRS op waarde te schatten. Minister Verburg is er enthousiast over, maar ik vraag mij af waarom een organisatie als Cordaid zich heeft teruggetrokken. Op die vraag kom ik wellicht in het VAO terug.
De blauwe anjer staat symbool voor nut en noodzaak. Op dat punt is het ook goed als de alternatieven op een gegeven moment worden meegewogen en als de bloemist het blauwe druifje en de blauwe iris als goed alternatief weet te waarderen.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Het punt van de vrijwaring zou in de brief terugkomen, maar die brief zou ons ook tegemoet moeten komen op het punt van de mogelijkheid van de vrijwaring. Wij zien die brief met belangstelling tegemoet en hopen dat die gauw komt, zodat wij er politiek over kunnen concluderen.
Ik word graag op de hoogte gehouden van de inrichting van de COGEM met betrekking tot de andersoortige wetenschappers die nodig zijn om de gammakant van de beoordeling mee te nemen.
In de volgende procedurevergadering van de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal ik voorstellen om een werkbezoek aan de EFSA te brengen.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Allereerst moet mij van het hart dat ik het een beetje merkwaardig vind om een motie te willen indienen waarin wordt gesteld dat er over een week een brief moet komen, terwijl de minister net vertrokken is.
De heer Waalkens (PvdA): Nee, die brief zou er binnen een week moeten zijn. Zo heb ik het gezegd.
De voorzitter: Ik heb begrepen dat kan worden toegezegd dat die brief er inderdaad binnen een week is, dus dan hoeft niemand er meer op terug te komen.
De heer Ormel (CDA): Dan bedank ik de minister voor het feit dat er een brief wordt gestuurd over de analyse van de heer Jacobsen. In de brief staat dat de minister een vrijstelling van de regels voor cisgenese voor het ingeperkt gebruik van ggo’s in Nederland op dit moment niet ziet zitten, omdat de veiligheid van cisgene gewassen nog niet is vastgesteld. Volgens mij vindt zij dat eigenlijk jammer. Als die veiligheid wel wordt vastgesteld, onder andere door Jacobsen, verwacht ik dat de minister in diezelfde brief aangeeft dat er een vrijstelling van de regels komt.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik heb in eerste termijn geprobeerd een punt te maken door de in mijn ogen cruciale vraag te stellen in wiens belang de ggo’s nu zijn. Ik heb die vraag opgehangen aan de documentaire «De wereld van Monsanto». Ik moet constateren dat noch minister Verburg, noch minister Cramer op mijn uitnodiging is ingegaan om daarover een bespiegeling te geven. Dit is een cruciaal punt. Minister Verburg zegt dat er elf miljoen kleine boeren zijn die ggo-gewassen in Zuid-Amerika en andere landen telen. Toch zijn er natuurlijk boeren die niet meer worden dan de uitvoerder van de patentrechten die bijvoorbeeld Monsanto heeft. Dat is mijn cruciale punt. Ik vind het jammer dat de bewindslieden daar niet op ingaan. Ik had met name van een PvdA-bewindspersoon verwacht dat zij daarop in zou gaan. Wat vindt zij ervan dat dit de toekomst is? Dit hangt samen met het kwekersrecht en het octrooirecht, waardoor langzamerhand de situatie ontstaat dat maar een klein aantal producenten van zaaigoed kan uitmaken wat voor goed er in deze wereld wordt gezaaid. Dat is vrij kwalijk. Ik verwacht eigenlijk van de minister van de PvdA dat zij daarop haar visie geeft. Tot nu toe hoor ik die niet.
Ik heb gevraagd om een reactie op de brief die diverse ngo’s op 20 november jl. hebben gestuurd. Zij maken zich ernstig zorgen over de round table. Ik neem aan dat minister Verburg, minister Cramer en minister Koenders, aan wie die brief is gericht, daarop een reactie sturen. Ik ben vooral benieuwd naar de reactie van minister Koenders. In ieder geval krijg ik daarvan graag een afschrift, liefst nog voor het VAO, dat, naar ik begrijp, wordt aangevraagd.
Ik wacht de brief over de vrijwaringskwestie af.
De heer Heemelaar (GroenLinks): Ik ben blij met de toezegging dat wij in oktober een conceptbrief krijgen over het standpunt dat Nederland in Europa gaat innemen. Dat is helder. Ik ben teleurgesteld dat de ministers niet helder uiteen hebben gezet wat zij verstaan onder duurzaamheid. In de lopende discussie ben ik bang dat duurzaamheid ondergeschikt gemaakt wordt aan allerlei economische motieven. Ik sluit mij helemaal aan bij de SP in de zin dat ook ik vraag om een reactie op de brief van de verschillende organisaties. Ook sluit ik mij aan bij de SP als het gaat om de discussie over soja en de negatieve gevolgen daarvan voor Zuid-Amerika, die verschillenden naar voren hebben gebracht. Hoe is het mogelijk – deze vraag blijft overeind ondanks het feit dat de minister van LNV hier niet meer bij is – dat er zo veel kritiek is op de ellende die dat veroorzaakt en dat die niet in zo’n round table naar voren komt?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): In aanvulling daarop merk ik op dat ook ik mij zorgen maak over het feit dat dit kabinet zijn beleid inzake duurzame soja ophangt aan zo’n round table en dat signalen daarover niet serieus worden genomen. Minister Verburg zegt dat er verschillende «stakeholders» bij zitten en dat dit belangrijk is, maar ik vraag mij af of het kabinet wel een analyse heeft gemaakt van hoe het in de praktijk uitpakt.
De heer Polderman vroeg in wiens belang het was. Als blijkt dat ook in dit stakeholdersoverleg de financiële belangen uiteindelijk veel zwaarder wegen dan de individuele belangen van de kleine gemeenschappen aldaar, moet het kabinet zich flink achter de oren krabben. Ik steun het verzoek om een aanvullende brief over dat onderwerp en om een reactie op de signalen die wij en het kabinet hebben ontvangen van harte.
Er bestaat wel degelijk een risico op uitkruising. Er zijn populieren in Nederland. Met een inheemse boomsoort kan het goed misgaan. De minister heeft de vraag niet beantwoord of er al nagegaan is wat wij daarmee kunnen en wat er in de toekomst voor nodig is.
Om vrolijk af te sluiten vertel ik een anekdote over een werkbezoek aan Brussel. Wij spraken daar met Tsjechen over gentech en hebben hun de anjerkwestie voorgelegd. Zij konden zich bijna niet voorstellen dat er ethische bezwaren waren tegen het genetisch manipuleren van bloemen, omdat je er vrouwen een plezier mee kon doen. Mij lijkt dat ik in reactie daarop ook de visie van de heer Van der Vlies goed heb verwoord, want ik zei dat ze daar niet te zeer op moesten rekenen, omdat ik denk dat veel vrouwen een dergelijk bosje bloemen recht in hun gezicht zouden slaan.
De heer Atsma (CDA): Dat horen wij van de heer Van der Vlies zelf.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Allereerst sluit ik mij aan bij wat collega Ormel samenvattend over de cisgenese en over de brief inzake de visie van professor Jacobsen stelde. Mijn tweede punt betreft iets waarmee ik moeite heb, een bestuurlijk-juridisch probleem met voor mij ethische kanten, namelijk dat wij te maken hebben met regelgeving op Europees niveau. Wij willen daar allemaal veranderingen in aanbrengen, maar zolang die veranderingen niet operationeel zijn, moeten wij het doen met de huidige regels en dus moeten wij ons daarnaar voegen. Bestuurlijk-juridisch snap ik dat; ethisch heb ik daar problemen mee. Neem als voorbeeld die anjer. Wie zit daar nu toch op te wachten? Laten wij nuchter zijn. Om even in te spelen op wat mijn collega zei: als ik bij de bloemist sta, zeg ik niet: wat hebt u toch een karig assortiment, waar blijft nu toch die variant? Nee, ik heb werk genoeg om een goede keuze te maken voor mijn echtgenote zodat ik het bosje bloemen niet in mijn snuit geduwd krijg. Dat is ook nog nooit gebeurd. Ik hoop dat u begrijpt wat ik bedoel. De humoristische noot laten wij maar even liggen, want het gaat om de precedentwerking. Ik geef je op een briefje dat het Europese proces over de verandering van de regelgeving langer gaat duren dan wij denken en de precedentwerking is er dan. Daar heb ik ethisch problemen mee. Ik zeg het maar even klip-en-klaar in de hoop dat dit overkomt en in overweging wordt genomen, zodat er consequenties aan worden verbonden.
Minister Cramer: Voorzitter. Mevrouw Wiegman vroeg of alternatieven mede in aanmerking werden genomen in het afwegingskader. Daar moet ik nog even naar kijken, maar mij lijkt dat wij in principe alles in overweging nemen. De Kamer wordt in oktober geïnformeerd over wat daar uit is gekomen.
Ik zeg toe dat wij de Kamer rondom de zomer per brief informeren over het kwekersrecht. De Kamer wil nog een brief en daarna eventueel een VAO aanvragen, als ik het goed begrijp. Ik zeg die brief graag toe, maar weet niet of het lukt om die binnen een week toe te sturen, omdat wij zo’n rare week hebben met Pasen. Het is geen onwil, maar ik zeg liever twee weken, want dan kan ik alles goed afstemmen met collega Verburg.
De voorzitter: Als het voor het meireces maar kan worden afgetikt. Dat is de ambitie. Houdt u daar rekening mee, want anders moet u terugkomen.
Minister Cramer: Prima. Dan zullen wij daarvoor zorgen.
De samenstelling van de COGEM is zo goed als rond. Binnen vier weken is er een definitieve lijst. Wij hebben nu een groslijst met mogelijke kandidaten. Aan hen wordt nu gevraagd of zij tijd hebben om mee te werken. Binnen vier weken kan ik u zeker berichten, want dan is de lijst rond. Als u over twee weken een lijst wilt hebben, krijgt u een groslijst. Binnen vier weken krijgt u een definitieve lijst. Aan u de keuze. Ik stel voor dat ik u over vier weken de definitieve lijst geef.
De heer Waalkens (PvdA): Ik ben wel nieuwsgierig naar de groslijst, moet ik zeggen.
Minister Cramer: De heer Ormel heeft een vraag over cisgenese gesteld. Die had te maken met de technische beoordeling die nog niet rond is, want die moet de werkgroep in EU-verband uitwerken. Verder is de vraag in hoeverre wetgeving en procedures kunnen worden versneld. Beide zijn nog in ontwikkeling, maar voor de zomer kan ik de Kamer daarover berichten. Het is nu net in behandeling.
De heer Polderman heeft een vraag over Monsanto en de RTRS gesteld. Over Monsanto heb ik eerder tijdens een algemeen overleg opmerkingen gemaakt, dus ik zou in herhaling vallen. Ik wil benadrukken dat ggo-afwegingen geen criterium zijn in het kader van de RTRS, net zo min als zij deel uitmaken van de Cramercriteria voor de biomassa. De criteria gaan veelal over de sociaaleconomische effecten op ontwikkelingslanden in het algemeen en niet zozeer in relatie tot ggo’s. Wij kunnen geen antwoord geven op die vraag. De relatie met ggo’s wordt in de round table ook nog niet goed uitgediept. Wij hebben dus nog geen ankerpunten, ook niet in lopende ontwikkelingen.
De heer Heemelaar is teleurgesteld dat wij «duurzaamheid» niet goed konden definiëren. In het kader van de Cramercriteria voor biomassa hebben wij dat juist wel gedaan. Die zullen wij ook bestuderen op hun bruikbaarheid in deze situatie.
Mevrouw Ouwehand vroeg zich af waarom wij niet verder gingen nadenken over het grotere plaatje als het gaat om de populier. Het gaat nu om een experiment. Daarvoor is een verzoek ingediend in het kader van de productie van tweedegeneratiebiobrandstoffen. Het gaat wederom niet om nut en noodzaak in de tweede generatie op zich, maar om de vraag of dit experiment als veldproef acceptabel is volgens de veiligheidscriteria. Dat heb ik in de brief uiteengezet.
Aan de heer Van der Vlies zou ik graag een witte anjer willen uitreiken nu ik zijn verhaal gehoord heb. Los daarvan begrijp ik zijn zorg over het punt dat wij te maken hebben met de huidige situatie en de situatie waar wij naartoe groeien. Nu zitten wij in een soort interbellum. Daar is lastig mee om te gaan. Meer kan ik er niet over zeggen. Wij worstelen zelf ook met de vraag hoe daarmee om te gaan.
De heer Polderman (SP): Ik heb heel nadrukkelijk gevraagd of de Kamer een afschrift kan krijgen van de reactie van de drie ministers op de brief van 20 februari jl. die aan hen is geadresseerd. Ik krijg dat afschrift het liefst voor het VAO.
De voorzitter: Die toezegging is er. Dat afschrift komt per kerende post, bij wijze van spreken. De overige toezeggingen heb ik allemaal al verwoord. De minister heeft die nog eens verduidelijkt dan wel toegelicht. Ik dank u allen voor de medewerking. Het was passen en meten om het allemaal binnen de twee uur te kunnen houden, maar ik geloof dat de meeste onderwerpen wel zijn behandeld. Wij zien dan ook uit naar de brieven die zijn toegezegd.
– De minister van LNV zal in overleg met de minister van EZ het onderzoek naar het kwekersrecht voor de zomer 2009 aan de Kamer sturen.
– De minister van LNV zal het meeste recente Europese onderzoek naar de drempelwaarde van zaaizaad, inclusief voorstellen van de Europese Commissie en een kabinetsreactie hierop zo snel mogelijk aan de Kamer zenden.
– De minister van LNV zal in overleg met de minister van VROM en voor het meireces 2009 een brief aan de Kamer sturen over de nationale ggo-vrijwaringen inclusief een kabinetsaanpak naar aanleiding van de conclusies van de Milieuraad van 4 december 2008.
– De minister van VROM zegt toe in oktober 2009 een brief aan de Kamer te sturen met een eerste inbreng van Nederland in het Europese debat over de sociaaleconomische aspecten van ggo.
– De minister van VROM zal binnen twee weken een reactie aan de Kamer sturen naar aanleiding van het position paper over cisgenese van de heer Jacobsen van de WUR (inclusief de in de literatuurlijst genoemde artikelen). Hierbij zal ook de reactie van het COGEM worden betrokken.
– De minister zal in overleg met de ministers van VROM en OS en vóór het te houden VAO een reactie aan de Kamer sturen op de brief van diverse organisaties met een gezamenlijk NGO-statement bij de presentatie van de film Birdwatchers.
– De minister van LNV zal in overleg met de minister van EZ het onderzoek naar het kwekersrecht rondom de zomer 2009 aan de Kamer sturen.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Linhard (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Van Dam (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Linhard(PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).
Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Sterk (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).