Vastgesteld 8 oktober 2008
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 11 september 2008 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu over:
– de brief van minister van LNV van 13 mei 2008 over de resultaten van de praktijktoets co-existentie 2006–2007 (29 404, nr. 23);
– de brief van de minister van VROM van 24 april 2008 over COGEM-signalering «Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw» (27 428, nr. 108);
– de brief van de minister van LNV van 1 april 2008 over markttoelating van een genetisch gemodificeerde aardappel (27 428, nr. 104);
– de brief van de minister van LNV van 7 april 2008 over het Franse rapport GGO-mais MON810 (27 428, nr. 107);
– de brief van de minister van LNV van 7 mei 2008 over de stand van zaken moties en toezeggingen begrotingsbehandeling LNV, v.w.b. relevante onderdeel/onderdelen (31 200-XIV, nr. 216).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand woordelijk geredigeerd verslag uit.
Griffier: Dortmans
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De voorzitter: Dit overleg over biotechnologie is een overleg van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met de minister van LNV, mevrouw Verburg en met de minister van VROM, mevrouw Cramer, die ik uiteraard allebei van harte welkom heet, alsmede degenen die deze ministers bijstaan. Vanzelfsprekend heet ik ook de belangstellenden op de tribune welkom en de collega’s.
Het overleg loopt nominaal tot 13.30 uur. Lettend op het vervolg, zou het ons goed uitkomen als wij iets op de tijd zouden kunnen inlopen. Ik doe een beroep op u allen om daaraan een maximale bijdrage te leveren en dat kan door een sterke beperking bij het plaatsen van interrupties. Ik kijk iedereen even aan. Ik zal de interrupties beperken tot maximaal twee per persoon en bind iedereen aan een spreektijd van vier minuten voor de eerste termijn.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. U hebt een dermate straf weerbericht afgegeven dat het perspectief opeens zonnig is en wij om 12.30 uur klaar zijn.
De voorzitter: Ik weet zeker dat dat niet zal gebeuren.
De heer Ormel (CDA): Op de agenda staan vier brieven die allemaal betrekking hebben op genetisch gemodificeerde gewassen. Het CDA is een voorstander van verdere ontwikkeling van genetisch gemodificeerd gewassen, mits deze bijdragen aan een duurzaam milieu en geen risico’s opleveren voor de volksgezondheid. In de COGEM-studie «Perspectieven van gg-gewassen voor een duurzame landbouw» wordt geconcludeerd dat momenteel gewassen ontwikkeld worden die zowel vanuit economisch als vanuit milieuoogpunt waardevol kunnen zijn voor de ontwikkeling van een meer duurzame landbouw. Er wordt daarbij vooral gedacht aan de amylopectine aardappel – voor Nederland ook interessant – en aan de phytophthora-resistente aardappel maar ook aan de ontwikkeling van farmagewassen en het verhogen van de droogte- en zouttolerantie. Met in het achterhoofd de verzilting van de Nederlandse bodem, waarop de commissie van oud-minister Veerman wees, is vooral dat laatste interessant.
Nederland is toonaangevend op het terrein van zaadveredeling en tuinbouw. Dat moet zo blijven. De CDA-fractie roept beide ministers op om niet remmend maar stimulerend te handelen bij de ontwikkeling van gg-gewassen. Genetisch gemodificeerde gewassen dragen bij aan vermindering van de CO2-uitstoot, vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en vermindering van afvalproducten. Iedere milieuactivist zou hiervan moeten smullen! Er liggen kansen voor Nederland. Ik wijs in dit verband op het AO over plantenveredelingstechnieken dat wij dit voorjaar hebben gevoerd. Diverse veelbelovende processen maken bij veredeling gebruik van genetische modificatie, zoals cisgenese. Het eindproduct is niet te onderscheiden van een biologisch product. Wij vragen ons echt af, of dan gesproken moet worden over een genetisch gemodificeerd product. Het is onderdeel van een genetisch gemodificeerd proces. Welke inzet hebben de ministers in Europa? Kunnen zij nogmaals aangeven hoe zij staan tegenover product- versus ketenregistratie bij genetisch gemodificeerde planten? Wat vinden de ministers van het voorstel van de Duitse minister Seehofer die een knip wil maken en de EU alleen wil laten oordelen over toelating en import van gg-gemodificeerde planten en producten en het aan de lidstaten wil overlaten of zij al dan niet willen overgaan tot de teelt van transgene gewassen?
Uit de praktijktoets co-existentie met genetisch gemodificeerde maïs blijkt dat de isolatieafstanden van 25 meter tot gangbare maïs en 250 meter tot biologische maïs voldoen. De CDA-fractie is het eens met de conclusie dat de effectiviteit van de isolatieafstanden aangetoond is. Zij heeft wel vragen bij de aanvullende maatregelen die de regering laat onderzoeken. Op basis van één gg-maïskolf die op een vrij perceel tot wasdom is gekomen, overweegt de regering een verplichte cursus in te stellen. Een cursus is natuurlijk nooit weg, vermeerdering van kennis is mooi, maar om wederom verplicht een cursus op te leggen, gaat mijn fractie nogal ver.
Uit studies blijkt ook dat het in Nederland waarschijnlijk niet snel gebeurt dat grootschalig transgene maïs verbouwd gaat worden. Mocht er wel met transgene producten gewerkt worden, dan zullen de desbetreffende mensen die kennis waarschijnlijk zelf wel gaan vergaren.
De voorzitter: Wilt u uw betoog afronden?
De heer Ormel (CDA): De zaadproducerende bedrijven worden opgeroepen om een kleurcoating op het zaad toe te passen. Levert dat geen contaminatie van de bodem op? Kan daarmee één zaadje dat verkeerd komt, worden opgespoord? Het bedrijfsleven heeft er alle belang bij om gg-zaai- en pootgoed herkenbaar te laten zijn. Laat deze verantwoordelijkheid dan ook bij het bedrijfsleven.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het aantal interruptiemogelijkheid is zeer beperkt, maar ik kan mij toch niet inhouden om er een te spenderen aan de inbreng van de CDA-fractie, zeker gezien de vinger die geheven wordt naar de milieuorganisaties. Zij moeten vooral met eerlijke bijdragen deelnemen aan maatschappelijke debatten over milieuproblemen. Kan de heer Ormel dan wat eerlijker zijn in zijn interpretatie van de gegevens van de COGEM? De COGEM zegt immers zelf dat de bijdrage van gg-gewassen aan duurzame productieketens niet eenduidig kan worden vastgesteld. De kans dat de reductie op milieubelasting daadwerkelijk gerealiseerd wordt, is niet te voorspellen.
De voorzitter: Het is niet de bedoeling dat u uw spreektijd verlengt door middel van een interruptie.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Er zijn zoveel halve waarheden en onduidelijke interpretaties in het betoog van de heer Ormel dat ik de bal weer terugspeel naar hem en hem oproep om dit debat eerlijk te voeren.
De heer Ormel (CDA): Die oproep doe ik ook aan mevrouw Ouwehand. Ik dank haar zeer voor het feit dat zij een interruptie bij mij pleegt. Hoe gaan wij om met de discussie over biotechnologie? Vanuit het voorzorgsbeginsel of vanuit het risicobeginsel? Vooropgesteld dat aangetoond is dat gg-gewassen geen risico’s opleveren voor het milieu en voor de volksgezondheid, vinden wij dat het risicobeginsel van toepassing moet zijn. Een risico is nooit nul! Als wij het voorzorgsbeginsel toepassen op de teelt van gewassen waarbij zoveel variabelen aanwezig zijn, moeten wij eerlijk zijn en dat ook doen bij maïs in algemene zin. Maïs hoort niet thuis in Nederland, maar wordt hier wel op grote schaal verbouwd. Hetzelfde geldt voor heel veel gewassen. Hierbij wordt ook het risicobeginsel toegepast. Wij vinden dat dit ook moet gebeuren bij gg-gewassen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag. Ik laat het maar zo.
De heer Ormel (CDA): Dat spijt mij. Wellicht heeft mevrouw Ouwehand niet het antwoord gekregen wat zij wilde horen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dat is flauw. Ik heb gevraagd naar een andere interpretatie van de resultaten van de COGEM-studie. Ik heb daarop geen antwoord gekregen.
De voorzitter: De heer Ormel heeft een antwoord gegeven waarmee mevrouw Ouwehand het niet eens is. Zij vindt dat ontoereikend. Dat stellen wij vast en laten het voor dit moment daarbij.
De heer Ormel (CDA): Als u mij toestaat, wil ik nog een korte opmerking maken.
De voorzitter: Maar dan echt heel kort. Ik ben gehouden om uiterlijk half twee dit beraad te beëindigen en liever eerder.
De heer Ormel (CDA): De interpretatie van het CDA van het COGEM-onderzoek is dat er een aantal open einden is, dat er zeer veel onderzoek gedaan is en dat het onderzoek tot nu toe niet aantoont dat er vreselijke bedreigingen zijn voor milieu of volksgezondheid. Op basis daarvan maken wij de afweging: voorwaarts met gg-gewassen.
Mevrouw Van Velzen (SP): De discussie over biotechnologie moet wat mij betreft geen discussie over geloofitems zijn. Er moet nuchter naar de feiten gekeken worden. Wat zijn de voordelen en wat zijn de nadelen? Ik had gehoopt dat de CDA-fractie er zo zou instaan. Het valt mij echter op dat de discussie wordt gevoerd op basis van geloof. De heer Ormel gelooft in biotechnologie en dus is het goed. Ik moet mevrouw Ouwehand gelijk geven, het rapport van COGEM is zeer kritisch. Er wordt betwijfeld of de verhalen over milieuwinst wel hard te maken zijn.
Ik heb de onderzoeken bekeken en gezien dat bij bepaalde gewassen iets minder bestrijdingsmiddelen gebruikt worden, maar dat in het algemeen het gebruik van bestrijdingsmiddelen door de introductie van ggo-gewassen toegenomen is. De industrie komt met verhalen over grotere opbrengsten, maar dat is niet waargemaakt. De hallelujaverhalen over de introductie van gentechgewassen blijken tot nu toe fabels te zijn.
Ik ben blij dat er een akkoord ligt over het restschadefonds, een fonds dat biologische boeren moet compenseren vanwege het feit dat hun oogst niet meer gentechvrij is zonder dat de kosten op de vervuiler verhaald kunnen worden. Juist de boeren die de dupe dreigen te worden, hebben geen enkel belang bij de introductie van ggo-gewassen. Het is heel logisch dat zij een heldere regeling willen hebben.
Ik zie dat de positie van biologica inmiddels verduidelijkt is en gevraagd wordt om een garantstelling van de ggo-sector dat deze toekomstige schade op zich neemt. De minister spreekt over particuliere bedrijven. Bedoelt zij daarmee de ggo-sector? De bevoorschotting komt nu van de productschappen. Betekent dit dat de bedrijven dit moeten terugbetalen? Hoe wordt dit in de praktijk uitgevoerd?
Er wordt gesproken over gerichte monitoring van de oogst van bedrijven die op basis van een risicoanalyse als risicovol worden aangemeld. Ik weet niet welke risicoanalyse gebruikt wordt, ik weet niet wat risicovol is en ook niet hoe en ander gemonitord wordt. Ik wil graag een toezegging dat er een nadere uitwerking komt.
Er staat een brief op de agenda over veldproeven met co-existentie, in hoeverre pollen van maïs in andere velden terechtkomen. Het blijkt dat dit gebeurt. Zowel op 25 meter als op 250 meter vindt uitkruising tussen ggo-gewassen en andere planten plaats en/of in de oogst zijn ggo-elementen terug te vinden. De isolatiezones zijn dus niet veilig. Wat is wel een veilige isolatiezone om die twee soorten gewassen gescheiden te houden? In een bepaald monster was sprake van 13% ggo-vervuiling. De woordvoerder van de CDA-fractie kan dan wel zeggen dat het een incident was, maar een incident is genoeg om vermenging te krijgen. Dit incident heeft plaatsgevonden onder relatief wetenschappelijke omstandigheden. Ik vraag mij af of er geen aparte machines gebruikt moeten worden. Loonwerkers hebben immers altijd haast als er geoogst moet worden. Dan kan snel vermenging optreden. Dat lijkt mij niet handig. Bovendien bestaan twijfels over de statistische verantwoording van deze proef. Zijn er genoeg proeven uitgevoerd? Is het areaal wel groot genoeg geweest? Moet er geen vervolgonderzoek komen nu alles erop wijst dat er meer commerciële teelt komt?
Ik ben geschrokken van de uitkomst van de onderzoeken van VWA naar ggo’s in biologisch diervoerder: 18% is al vervuild en 2 van de 62 partijen die onderzocht zijn, hadden eigenlijk niet op de markt moeten komen maar zijn al in het traject verdwenen. Dat lijkt mij een reden te meer om de motie van mijn collega Polderman uit te voeren. In die motie wordt de regering verzocht, in Europa erop aan te dringen om de aanvoer van ggo-vrije soja te garanderen door middel van het opzetten van ggo-vrije ketens van soja. Het is duidelijk dat de markt hier tekortschiet. De minister zegt in haar reactie op de motie dat de markt het moet regelen. Dat kan natuurlijk niet. Als de markt tekortschiet, kan het kabinet niet zeggen dat de markt het maar moet regelen. Er moet gehandeld worden.
Mijn laatste vraag betreft de uitspraak van een rechter in Duitsland in de richting van bijenhouders waar vervuiling met monsanto 810 is opgetreden. Zij mogen hun honing niet meer verkopen omdat deze vervuild is. Zij kunnen echter niets doen aan het feit dat die vervuiling is opgetreden. Je kunt bijen niet vragen om niet in de buurt te komen van monsanto-810-gewassen. Wordt dat in Nederland wel goed geregeld? Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse bijenhouders geen toekomst meer hebben?
De heer Ormel (CDA): Mevrouw van Velzen begon haar betoog met het COGEM-rapport. Zij vond de CDA-appreciatie van dat rapport een soort geloof en stelde dat zij het helemaal anders had gelezen. Dat kan natuurlijk. Het is wel belangrijk om over dat rapport te spreken. In de conclusies staat dat de risico’s voor de Nederlandse landbouw hoofdzakelijk economisch van aard lijken. Dat is toch geen geloof? Dat is gewoon een conclusie van dat rapport. Mevrouw Van Velzen mag natuurlijk iets anders lezen. Wij kunnen aan cherry picking doen, maar mevrouw Van Velzen moet dan niet tegen ons zeggen: jullie geloven erin en zien daarom alles door de vingers.
Mevrouw Van Velzen (SP): De heer Ormel stelt dat milieuactivisten tevreden moeten zijn omdat er sprake is van minder bestrijdingsmiddelen en minder CO2-uitstoot, maar kan dat niet met feiten staven. Het COGEM-rapport zet zelfs grote vraagtekens bij de veronderstelde milieuwinst. Natuurlijk kan men shoppen in zo’n rapport, maar ik zie dat de heer Ormel dit als een geloofsartikel neerzet: het is goed, de milieuactivisten moeten het maar overnemen, terwijl het rapport dat niet met feiten staaft.
De heer Ormel (CDA): Ik heb het u zojuist voorgelezen, mevrouw Van Velzen. Laten wij bij de feiten blijven en weg van het geloof. Natuurlijk zijn er risico’s, maar volgens het COGEM-rapport zijn die risico’s voornamelijk van economische aard. Geen gewas en geen zaad worden zo goed gecontroleerd op mogelijke risico’s als juist gg-gewassen.
Mevrouw Van Velzen (SP): Wij hebben gisteren een heel interessante brief gekregen over hoe ggo’s weggehouden worden uit biologisch diervoer. Het blijkt dat het allemaal vermenging is. Wat veilig? Wat is onder controle? Welke milieuwinst is er? De heer Ormel komt niet met nieuwe feiten.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie is voor vernieuwing en voor verdere ontwikkeling. Zij is altijd voorstander geweest van het gebruik maken van biotechnologie. Nieuwe technische vooruitgang moet gebruikt en benut worden en vanuit het kabinet gestimuleerd worden. Het is zowel goed voor de voedselvoorziening als voor het milieu. In het COGEM-rapport staat dat de gewassen die momenteel worden ontwikkeld zowel vanuit economisch als milieuoogpunt waardevol kunnen zijn voor de ontwikkeling van een meer duurzame Nederlandse landbouw. Het is in de breedte van het speelveld een goede ontwikkeling die aansluit bij de visie van de VVD.
Wat gaat er in Nederland en op Europees niveau gebeuren? Zoals eerder gezegd, verbaast het ons dat de EU een eiland in de wereld blijft. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Ik hoor die geluiden ook in de landen om ons heen. Vanuit België komen signalen dat Europa zich isoleert. Ik refereer even aan de geluiden uit Duitsland. Minister Seehofer heeft gezegd dat het allemaal niet opschiet op EU-niveau en zich afgevraagd of het niet aan de lidstaten zelf moet worden overgelaten. De VVD gaat graag op EU-niveau, vindt dit een discussie waard en hoort graag de mening van de minister hierover. Ook uit Frankrijk komen geluiden dat men daar stappen wil zetten. Wat gaat dit kabinet doen op Europees niveau? Gaat de minister er harder aan trekken? Ik heb begrepen dat zij best de steen in de vijver wil gooien. Wordt dat eiland in de wereld opgeheven?
De voorzitter: Ik dank u, mevrouw Snijder, voor de compactheid van uw bijdrage.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. De beloftes en de vergezichten die geschilderd worden rondom de vooruitgang met het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen, dus de groene biotechnologie, lijken in technisch opzicht veelbelovend. In de randvoorwaarden bij de introductie van biotechnologie via genetisch gemodificeerde gewassen moeten essentiële vragen beantwoord worden. Er is een toenemende stroom van kritiek op de European Food and Safety Authority die in opdracht van de Europese Commissie analyses maakt van de risico’s. Kan het kabinet aangeven hoe een en ander geduid moet worden?
De Partij van de Arbeid beziet de kansen van biotechnologie bij de introductie van genetisch gemodificeerde gewassen van geval tot geval en stap voor stap. Biotechnologie is niet de enige route waarlangs de vooruitgang een plek moet krijgen, ook wat de duurzaamheid betreft. Er moet ook gekeken worden naar andere methodes die de vooruitgang kunnen stimuleren en niet op één paard worden gewed. Er zijn aansprekende voorbeelden, ook in het Durfproject, van het erin kruisen van phytophthora-resistentie. Er zijn nog andere traditionele systemen die misschien wel dezelfde beloftes kunnen geven.
De essentiële vragen richten zich ook op de co-existentie. Een en ander wordt toegespitst op isolatieafstanden. Het kabinet stelt dat dit een aantal garanties geeft en dat degene die introduceert verplicht op cursus moet. Dat gaat mijn partij eigenlijk niet ver genoeg. De controle, het toezicht en de handhaving van het hele pakket vormen een essentieel onderdeel. Wij hebben gezien dat er fouten gemaakt worden bij de isolatieafstanden. Hoe groot is het risico dat dit zich herhaalt?
In het kader van de nadere duiding van biologica hebben wij aangedrongen op een wettelijke verankering van aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid. Wij wachten met belangstelling op de juridische invulling van het convenant en de financiële consequenties voor de restschade. Ik sluit mij aan bij de desbetreffende opmerkingen van mevrouw Van Velzen.
Wij kijken natuurlijk vanuit de Nederlandse situatie naar de kansen van biotechnologie, maar ook naar de relevantie die dit kan hebben voor ontwikkelingslanden. De heer Ormel sprak terecht over droogte- en zoutresistentie. Die spelen niet alleen in het Nederlandse territorium maar eveneens in ontwikkelingslanden. Ik heb graag een reactie van het kabinet hierop.
Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de opmerkingen over de definities van cisgenese, de nieuwe technieken die nu langs de oude patronen in de bureaucratie moeten duiken en op de vraag of er voortgang geboekt is in Europa. Ik maak mij grote zorgen over het uitblijven van een detectiegrens voor uitgangsmateriaal. Ik sluit mijn inbreng al jaren af met de opmerking dat ik overigens van mening ben dat de wettelijke grens voor contaminatie van uitgangsmateriaal voor pootgoed en zaaizaad moet worden vastgesteld op de detectiegrens van 0,1%.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. D66 staat over het algemeen positief tegenover biotechnologie. Wij zijn daarin wat minder terughoudend dan een aantal fracties dat tot nu toe het woord heeft gevoerd. Wij sluiten ons meer aan bij de opstelling van het CDA en de VVD. Het kabinet heeft een praktische en ambitieuze houding op dit dossier die wij over het algemeen ondersteunen.
Wij stellen daarbij wel enkele voorwaarden. Voor mensen die iets anders willen consumeren, moet keuzevrijheid zoveel mogelijk worden gegarandeerd. Ook andere positieve ontwikkelingen moeten aandacht krijgen. Ik wijs even op het artikel dat onlangs in Trouw stond over de bionische aardappel. Via een andere weg is een zeer goede resistente aardappel geteeld. Dat kan erg waardevol zijn. Ik hoop dat de minister van LNV hierover iets wil zeggen. Het is een goede ontwikkeling die het kabinet zou moeten steunen.
Over de resultaten van de praktijktoets co-existentie wil ik een opmerking maken. Er zijn experimenten gedaan, er is een afwijkend monster gevonden en naar aanleiding daarvan moet er een cursus gevolgd gaan worden. Hoe groot is de kans dat dit incident zich nogmaals voordoet? Is het voorschrijven van een cursus wel de passende maatregel? In hoeverre kan een cursus dit voorkomen? Hoe wordt een en ander gemonitord? Zijn er in het kader van dit incident andere maatregelen bedacht en op grond waarvan is tot deze en niet tot andere maatregelen gekomen? Is het kabinet niet bang dat deze maatregel een wellicht te hoge drempel opwerpt voor het gebruik van gg-gewassen?
De COGEM heeft onderzoek gedaan naar de kansen van genetisch gemodificeerde gewassen. Er worden geen uitspraken gedaan over een bijdrage voor duurzame landbouw. Ik sluit mij in dezen aan bij de kritische opmerkingen van de SP-fractie. Er wordt gekeken naar ecologische en economische voordelen, maar het rapport is terughoudend over de grote bijdrage die gg-gewassen zouden kunnen leveren. Ik wil van de minister van VROM weten hoe zij hierover denkt.
Kunnen al uitspraken gedaan worden over eventuele vervolgstappen na dit onderzoek? In het rapport staat dat Nederland gebaat is bij een meer gestroomlijnde toelatingsprocedure voor ggo’s. Zet de minister zich in om dit te bereiken en wat gaat zij precies doen?
Toelatingskosten en niet transparante besluitvorming vormen een enorme drempel. Is de minister van plan om in dezen stappen te ondernemen? En wordt er aanvullend onderzoek gedaan naar de bijdrage van gg-gewassen aan duurzaamheid?
Er zijn onderzoeken gedaan naar de markttoelating van genetisch gemodificeerde aardappelen. De risico’s zijn relatief klein. D66 is een voorstander van toelating van dat soort gewassen tot de Europese markt en hoopt dat dit de inzet is van de Nederlandse regering. Europa is hierin volgens D66 ten onrechte terughoudend. Ook het Franse rapport over ggo-maïs geeft geen nieuwe inzichten die een voorzichtige houding voorschrijven.
Wij zijn blij met de ontwikkelingen bij het schadefonds en hopen dat de minister nader toelicht hoe een en ander verdergaat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik maak mij enige zorgen over het groene profiel van D66 als de heer Van der Ham zich zo nadrukkelijk aan de zijde van het CDA schaart. Wij weten dat de afgelopen dagen kritische notities zijn geschreven over de vraag hoe groen beide partijen eigenlijk zijn. Het CDA lost dit op door tegen haar achterban die niet zo kritisch en gezagsgetrouw is, te zeggen: let maar op, ons beleid is groen. Ik heb de indruk dat dit bij de achterban van D66 iets anders ligt. De heer Van der Ham spreekt over maximale keuzevrijheid. Ik wijs op de gevaren die inherent zijn aan genetische modificatie: als kruisbestuiving plaatsvindt, kunnen wij niet meer terug. De garanties voor keuzevrijheid worden niet gehaald als wij niet voorzichtig genoeg zijn. Wil D66 zich daarover iets scherper uitspreken, want ik neem aan dat de partij haar groene kleurtje wil behouden?
De heer Van der Ham (D66): Heel graag. Ik heb niet gesproken over maximaal uitsluiten van de risico’s want dat is 100%, maar over zo maximaal mogelijk. Het gaat dan om de contaminatiepercentages waarover ook de heer Waalkens sprak. Die moeten zo scherp mogelijk gesteld worden, maar wij kunnen die nooit op nul zetten. Wij zijn daarvan ook geen voorstander, omdat daarmee alle innovatie uitgesloten wordt. Wij zitten op het maximaal mogelijke maar niet op het maximale wat mevrouw Ouwehand wil, dus waarschijnlijk nul. Daarin verschillen wij met de Partij voor de Dieren. Dat klopt.
De keuzevrijheid zal nooit 100% zijn. Wij kijken per gewas wat haalbaar is. Ik kom in het bos nooit een aardappelplant tegen. Serieus, maïs en aardappelen zijn gewassen die niet zo gemakkelijk verstuiven of zich verspreiden als allerlei andere gewassen. Het moet per gewas bekeken worden. Wij hebben een pragmatische, praktische houding. Als die in dit geval aansluit bij het CDA of het CDA bij ons, is dat mooi toeval. Op allerlei andere punten, bijvoorbeeld dierenwelzijn en Europese landbouwsubsidies, staan wij recht tegenover het CDA, samen met u, mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Hoe beoordeelt D66 de keuzevrijheid in de toekomst? Ik vraag dat niet voor niets. Als besmetting plaatsvindt, is die niet meer terug te draaien. Met name biologische akkerbouwers komen daardoor in de knel. Hoe ziet u dat, mijnheer Van der Ham? Volgens mij moet je voorzichtiger zijn. Als je keuzevrijheid voorstaat, moet je ook denken aan de keuzevrijheid van consumenten die over 20 jaar biologische en gentechvrije producten willen kopen. Ik zie die garanties niet. In mijn optiek gaat u daarmee iets te gemakkelijk om.
De heer Van der Ham (D66): Bij de gewassen waarover wij het nu vooral hebben, zijn de risico’s op kruisbestuiving of op het eindeloos verspreiden van zaden, klein. Dat zien wij bij de huidige gewassen ook al. Nogmaals, in de vrije natuur kom je niet zo vaak een aardappelplant of een maïsplant tegen. Bij deze gewassen zijn die risico’s zeer klein en daarom zijn zij voor mijn fractie aanvaardbaar.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Er ligt een paar fundamentele vragen voor. Past gentechnologie in een duurzame landbouw? Is een vreedzaam samenleven tussen gg-gewassen en gewone gewassen mogelijk? Accepteren wij mogelijke risico’s omwille van mogelijke milieuwinsten en mogelijke economische voordelen?
De minister heeft de COGEM gevraagd een onderzoek in te stellen naar de kansen van gg-gewassen in een duurzame landbouw. De signalering gaat echter volledig voorbij aan de voorliggende vraag of gg-gewassen passen in een duurzame landbouw. De signalering is vooral technisch-wetenschappelijk van aard en gaat voorbij aan politieke, economische, culturele en sociale aspecten en aan de effecten op burgers, consumenten, producenten en milieu. Het onderzoek versmalt zich ook omdat alleen gekeken wordt naar mogelijke voordelen van gentechgewassen. Alternatieven worden niet of summier besproken. Ik adviseer de minister, het rapport van IAASTD (International Assessment of Agriculture Science and Technology for Development) in haar overwegingen te betrekken. Dit rapport beschouwt duurzame landbouwontwikkeling in een bredere context. Er is aandacht voor de lokale context, de afhankelijkheid van producenten blijft beperkt en men noemt de diversificatie van soorten en productiewijzen. Ik wijs ook nog op de uitwerking van het begrip duurzame ontwikkeling zoals geformuleerd in het actieprogramma duurzame daadkracht. Dat gaat uit van een ontwikkeling waarin sociale, economische en ecologische gevolgen zowel hier en nu als daar en later in samenhang vorm krijgen.
Wat doet de minister met deze signalering van de COGEM? Als het een onderbouwing is van haar beleid, vraag ik haar toch nog wat breder te kijken. Als het om nieuw beleid gaat, vraag ik haar om breder onderzoek te doen.
Het veldonderzoek is gedurende twee jaar uitgevoerd op totaal 12 velden met een focus op twee afstanden: 25 meter en 250 meter. Hoe statistisch significant is het onderzoek? Kunnen hieraan op wetenschappelijke basis conclusies worden verbonden, of gaat het om aannames?
De ChristenUnie betwijfelt of co-existentie mogelijk is. Tekenend is het foutje dat in het onderzoek geslopen is. Dat is nu juist waarmee wij te maken hebben: menselijk handelen. Vermenging vindt heel snel plaats. In hoeverre kan men bij toelating van gg-gewassen de boeren een keuzevrijheid garanderen voor biologische en gangbare maar gentechvrije gewassen?
Ik vind dat niet opgeroepen wordt tot zorgvuldigheid maar dat de zorgvuldigheid wettelijk verankerd wordt. De ChristenUnie vindt dat moet worden ingezet op nultolerantie van ggo’s in zaaigoed. Dit is immers de basis. De keuzevrijheid in de rest van de keten kan worden vergeten als daar vervuiling wordt toegestaan. Hieruit volgt logischerwijs dat er snel een schadefonds komt omdat nu al proeven lopen.
Onze zorgen over de onmogelijkheid van co-existentie werken direct door in onze visie op de toelating van de gentechaardappel. Daarover zijn wij kritisch. Zeker, er is milieuwinst te boeken. Weegt die echter op tegen mogelijke risico’s van uitkruising met gangbare gewassen, zeker gezien de rol van de aardappel in de Nederlandse akkerbouw? Dit geldt eigenlijk ook voor de suikerbiet.
De ChristenUnie beoordeelt biotechnologie bij planten op basis van het volgende ethische afwegingskader. De handeling wordt beoordeeld op de mate van aantasting van eigensoortelijkheid. Het doel wordt beoordeeld op het gediende belang. Daarbij spelen twee elementen een belangrijke rol, te weten: welk belang wordt nagestreefd en hoe groot is de kans dat dit belang daadwerkelijk gerealiseerd wordt? Het organisme wordt beoordeeld op het gewicht van soortelijke identiteit. De risico’s en neveneffecten op het gebied van gezondheid, sociale rechtvaardigheid en natuurlijke omgeving willen wij ook beoordelen, alsmede de alternatieven. Welke kosten en tijd zijn gemoeid met de ontwikkeling van alternatieven in vergelijking met de voorgestelde toepassing op voornoemde criteria? Wat scoort gunstiger en hoe realistisch zijn die alternatieven?
Op basis van dit afwegingskader ben ik negatief gestemd over de perspectieven van gg-gewassen in de duurzame landbouw en over het toelaten op de markt van een gg-aardappel.
Zoek de uitdaging in het verbeteren van de mogelijkheden binnen de klassieke plantenveredeling. Haal het onder het stringente beleid vandaan en zoek bijvoorbeeld naar een nieuwe veredelingstechniek. Onderzoek nieuwe mogelijkheden van resistentieveredeling zonder genetische modificatie.
De heer Ormel (CDA): Mevrouw Wiegman geeft het afwegingskader aan op basis waarvan de ChristenUnie toetst of bijvoorbeeld de amylopechtine aardappel geschikt is voor Nederland. Zij is zeer kritisch. Ik ga niet technisch in op de risico’s, de alternatieven en het doel, maar dat is wel haar afwegingskader. Ik hoor echter niet de principiële ethische keuze in haar afwegingskader. Zij zou op basis daarvan de amylopectine aardappel kunnen afwijzen, maar dat doet zij kennelijk niet. Klopt het dat de ChristenUnie principieel niet tegen genetische verandering van gewassen is, maar alleen kijkt naar doel, risico en alternatieven?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Dit is nu juist een ethisch afwegingskader. Ethiek is ook het wegen van belangen. Het is geen rücksichtslos of kritisch omarmen of afwijzen van biotechnologie. Je moet heel duidelijk het doel en het middel voor ogen hebben en hoe zwaar de belangen zijn. Bij de farmaceutische industrie gaat het om geweldige gezondheidsbelangen, maar daar kunnen risico’s goed gelokaliseerd worden omdat een en ander in laboratoria plaatsvindt. Dan ben ik geen tegenstander van biotechnologie. Het kader is ethisch en van daaruit kun je principiële keuzes maken.
De heer Ormel (CDA): Ik constateer dat mevrouw Wiegman een utilistisch kader schetst en het dus niet principieel afwijst. Het is een de-ontologische, principiële afweging van de vraag of het goed en toelaatbaar is, zonder te kijken of het doel de middelen heiligt.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik verval in herhaling.
De heer Ormel (CDA): Dat hoeft niet. Het is meer een constatering dat het een ander afwegingskader is dan gebruikelijk bij de ChristenUnie.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Helemaal niet. Wij hebben het heel specifiek over plantenbiotechnologie. Voor mensen of dieren gelden heel andere afwegingen. Het gaat over de eigensoortelijkheid en het gewicht van soortelijke identiteit. Je maakt verschillende afwegingen. Gaat het over micro-organismen of over menselijk leven? Dat is ethisch en principieel.
De voorzitter: Ik zie dat de heer Vendrik zijn interruptie wil plaatsen. U kwam wat later binnen, mijnheer Vendrik, maar u krijgt in totaal twee interrupties. Voor alle zekerheid meld ik het u even.
De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. De quotering is mij al meegedeeld. Ik snap dat u dit in mijn richting wilt herhalen.
Ik luister ademloos naar mevrouw Wiegman en probeer de politieke portee van haar inbreng in dit debat te snappen. Roept mevrouw Wiegman het kabinet op tot een veel fundamentelere heroverweging van de kabinetspositie op het terrein van biotechnologie en volgt daaruit dat wat de beide bewindslieden schrijven in hun brieven over co-existentie, toelatingsprocedures, het schadefonds en Europese inzet bij het al dan niet toelaten van ggo-gewassen, voorlopig maar even stopgezet moet worden? Eerst die principiële heroverweging van de vraag of wij überhaupt met dit kabinet verder moeten als het gaat om biotechnologie? Is dat de politieke samenvatting van wat mevrouw Wiegman zegt?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Het COGEM-rapport is vrij beperkt en daarom vraag ik een heroverweging. De ministers kunnen het niet hierbij laten. Er is onderzoek gedaan. Wij moeten ons heel nuchter afvragen of wij de genoemde risico’s zoveel mogelijk kunnen uitsluiten. Functioneren zogenaamde isolatiezones? Blijft er ruimte voor biologische landbouw? Dat moet heel scherp beantwoord worden. Vandaar mijn vragen. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van het kabinet.
De heer Vendrik (GroenLinks): Pleit mevrouw Wiegman bij het kabinet voor een time out? Eerst nadenken, risico’s scherper inventariseren, afbakenen, begrenzen, enzovoorts.
De voorzitter: Uw vraag is kristalhelder.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ja, verdergaan met onderzoek en scherper afbakenen, maar ik zeg niet: alles loslaten en niets meer doen. Ik heb een duidelijke richting aangegeven, namelijk het verbeteren van ambitie en mogelijkheden binnen de klassieke plantenveredeling en aan de slag gaan met nieuwe technieken die langs oude patronen worden gelegd. Onderzoek ook nieuwe mogelijkheden op het gebied van resistentie zonder genetische modificatie. Ik zeg niet dat er helemaal niets moet gebeuren.
De voorzitter: Mevrouw Van Velzen en mevrouw Snijder willen een interruptie plaatsen. Vanaf nu vraag ik de leden klemmend om dat kort en bondig te doen, zowel in de vraagstelling als in de beantwoording.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik herken de heldere en consistente lijn van de ChristenUnie in dit debat. Er is echter wel iets veranderd want de ChristenUnie is coalitiepartner geworden. Is mevrouw Wiegman niet erg teleurgesteld over het feit dat dit kabinet helemaal geen koerswijziging neerzet nu de ChristenUnie onderdeel daarvan is geworden?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Dit onderwerp staat niet expliciet in het coalitieakkoord. Ik sta een andere lijn voor. Dat is duidelijk.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik vroeg of u teleurgesteld bent, mevrouw Wiegman.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik herken mij niet in beleid op het gebied van biotechnologie zoals dat de afgelopen jaren is gevoerd en ook niet in de voorliggende lijn. Ik ben daarop heel kritisch, dat moge duidelijk zijn.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Het is duidelijk waar de ChristenUnie staat. Zij neemt afstand van waarmee het kabinet nu bezig is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik hoop dat ik alles kwijt kan in de mij toebedeelde vier minuten. Ik kan bij aansluiten bij de inbreng van de ChristenUnie en van de SP. De PvdD gelooft niet in het oplossen van door onszelf gecreëerde problemen met risicovolle technieken waarvan wij de langetermijneffecten niet kunnen overzien. Die geloofsdiscussie is duidelijk.
Ik sta niet bekend als een grote royaltywatcher maar tijdens het zomerreces kwam er een interessant bericht uit Engeland overgewaaid, namelijk dat prins Charles waarschuwde dat het wijdverbreide gebruik van genetisch gemodificeerde organismen zal leiden tot de grootste milieuramp aller tijden. Niet de minste, zou ik denken. Ik vind het wijze woorden van deze man, hulde voor hem, maar helaas lijkt hij weinig bijval te krijgen van onze ministers en met name van de minister van LNV. Zij blijft zich in Europa hard maken voor verdere versoepeling en versnelling van de markttoelating van genetisch gemodificeerde gewassen. Het lijkt haar zelfs te steken dat diverse lidstaten vraagtekens zetten bij de maatschappelijke meerwaarde van ggo’s en de verhouding van ggo’s tot het streven naar duurzame landbouw. De Partij voor de Dieren ziet graag dat Nederland meer vraagtekens durft te plaatsen en wil plaatsen in deze discussie.
Wij kennen deze minister als iemand die in debatten over milieu en dierenwelzijn voortdurend wijst op het belang van draagvlak: eerst de partijen om de tafel. Nee, mevrouw Ouwehand, wij kunnen echt niet sneller want dan werkt het niet. Nu ligt er een maatschappelijk controversieel discussiepunt, namelijk ggo’s, en wil de minister ineens vooruit rennen, voorop, het moet allemaal snel want anders komen er grote problemen. Ik wil wel eens weten welke grote problemen er echt komen als geen vaart gemaakt wordt met versnelde toelating. De voorman van Nutreco, een van de veevoedergiganten, roept het hardst in deze discussie. Ik constateer dat de winst van dit bedrijf de eerste zes maanden van dit jaar al tegen de 50 mln. loopt. Er wordt hard gegild over het effect van de stijging van de voedselprijzen met name voor de veevoederindustrie, maar ik zie het probleem niet. Ik zie grote winsten waarvan best iets af kan en een dalende vraag naar vlees lijkt mij in deze tijden van klimaatverandering alleen maar positief. Dat zou het kabinetsbeleid goed vooruithelpen en de minister hoeft daarvoor niets te doen behalve niet zo hard roepen om versnelde toelating.
De discussie wordt niet alleen gevoerd op basis van geloofsovertuiging. Zelfs de EFSA geeft toe dat de langetermijneffecten niet goed in kaart zijn gebracht. Twintig lidstaten van de EU hebben daarvoor regelmatig aandacht gevraagd. Er komt nu eindelijk een heropening van de discussie. De minister neemt namens Nederland plaats in die denktank. Ik heb er niet zoveel vertrouwen in want ik ken haar opstelling in dezen. Wat is de Nederlandse insteek? Gaat de minister erin vanuit het voorzorgsprincipe of vanuit de lobby van de veevoederindustrie?
Inzake de nultolerantie bij de vervuiling van zaaigoed sluit ik mij aan bij de ChristenUnie.
Verschillende collega’s hebben gesproken over de ontwikkeling van een aardappelras dat resistent is tegen de phytophthora. Iedereen is daar positief over maar ik hoor niemand vragen om een smak met geld. Mijn fractie vindt het meer dan waard om deze ontwikkeling te steunen. Dit verhoudt zich op geen enkele manier tot de 10 mln. die wordt geïnvesteerd in het ontwikkelen van biotechnologische gengewassen die hetzelfde resultaat zouden moeten behalen. Ik wil minstens hetzelfde budget en pleit bovendien voor een stop op de investeringen in biotechnologie.
Als keuzevrijheid serieus genomen wordt, moet er gewerkt worden met etiketten om aan de consumenten duidelijk te maken wat de achtergrond is van het voedsel. Hoe zit het met de melk van koeien die gengewassen hebben gegeten en met vlees van varkens die gevoerd zijn met genetisch gemanipuleerde soja? Mensen willen duidelijkheid. Zet het op een etiket. Dan kan er pas echt een discussie over keuzevrijheid gevoerd worden. Ik reken op de steun van de vrijheidsdenkende fracties in deze Kamer.
De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Misschien is het goed om te melden dat ik ook op het groene terrein de vervanger bent van Wynand Duyvendak die helaas de Kamer heeft moeten verlaten. Ik zal hier dus wel vaker aanschuiven.
Het heeft een voordeel dat ik opnieuw binnenwandel in dit debat over biotechnologie. Een aantal jaren geleden heb ik eenzelfde debat gedaan toen de heer Brinkhorst nog minister van Landbouw was. Dat is dus even geleden en ik moet constateren dat het op hoofdlijnen niet erg opgeschoten is, met name als het gaat om de grote beloftes waarmee biotechnologie ook destijds werd gepropageerd door wetenschappers en belanghebbenden. Aansprekend zou kunnen zijn dat biotechnologie een doorbraak zou kunnen betekenen voor duurzame landbouw. Voor een duurzame biologische landbouw kunt u ons wakker maken, voorzitter, maar ik geloof dat tot op heden heel weinig terechtgekomen is van deze belofte. Dat is geen geloofsartikel maar een feit. Overigens snap ik niet dat de heer Ormel tegen geloofsartikelen is, want dat is volgens mij de handelswaar van Christendemocraten.
De heer Ormel (CDA): Scheiding kerk en staat! Je kunt alles wel geloof noemen, maar de heer Vendrik doet een heleboel appels en peren in één zak.
De heer Vendrik (GroenLinks): Zo lang het maar lekker is, is daarmee niets mis.
Grote beloftes van biotechnologie, maar zij worden niet waargemaakt. Eerlijk gezegd ben ik benieuwd naar een actueel oordeel van het kabinet hierover.
Ik mis ook een kritische notie van het kabinet over de omgeving waarin biotechnologie vooral een rol speelt. Dit punt zal ook een rol spelen in de inbreng van mijn fractie in het debat over de wereldvoedselcrises. Laten wij eerlijk zijn, de meeste biotechnologie wordt ontwikkeld binnen grote commerciële agroconcerns die op dit moment een dominante speler zijn op de wereldvoedselmarkt. Zij hebben een bepaald commercieel perspectief, een bepaalde visie over welk type landbouw zij nodig hebben en in dat perspectief wordt biotechnologie het meeste ontwikkeld en toegepast. Dat betekent dat bijvoorbeeld Monsanto geen biotechnologie ontwikkelt om de landbouw duurzaam te maken maar om ervoor te zorgen dat de betreffende rassen nog beter tegen bestaande bestrijdingsmiddelen kunnen. Wat dat allemaal met duurzaamheid te maken heeft, ontgaat mij compleet. Juist dit kabinet mag iets kritischer zijn over de omgeving waarin biotechnologie wordt ontwikkeld en welke koers het onderzoek ingedrukt wordt. Ik heb hierop graag een reactie van de minister van Landbouw.
Als het in het eiland Europa zo ver komt – leve het eiland Europa zeg ik tegen de VVD – dat op grotere schaal linksom of rechtsom genetisch gemodificeerde gewassen worden toegelaten, moet het kabinet minimaal garanderen, zowel hier als aan de Europese tafel, dat boeren die dat wensen inderdaad gevrijwaard blijven van ggo-gewassen en niets minder dan dat! Het is te zot voor woorden als dat niet gegarandeerd wordt. Ik vraag die garantie van het kabinet. Het kabinet moet alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat biologische boeren en biologische consumenten 100% gevrijwaard blijven van genetisch gemodificeerd voedsel. Volgens mij hoort etikettering daarbij. Dit speelde destijds ook al. Het schiet werkelijk geen meter op. Ik word er een beetje gek van dat ik daarover nu weer moet beginnen. Regel dat, mevrouw de minister van LNV. Dat is toch keuzevrijheid. Ik als consument van biologisch spul heb er recht op om te weten dat iets 100% ggo-vrij is.
Ik sluit mij aan bij de kritische woorden van enkele collega’s over de co-existentie. Aan dit onderzoek kan nooit een harde 100% solide wetenschappelijke conclusie verbonden worden dat het allemaal zo moet. Ik zou de minister willen zeggen: bezint u opnieuw voordat u begint. Het co-existentieverhaal rammelt. De collega’s hebben daarover terecht vragen gesteld.
Ik sluit mij volledig aan bij het pleidooi voor klassieke veredeling. Ik vind dat daarvoor geld beschikbaar moet komen. Er zijn fantastische initiatieven in de markt. Waarom worden die niet bevorderd? Volgens mij wordt dan werkelijk een stap naar duurzame biologische landbouw. Die kant moet het op in Nederland en in de wereld. Klassieke veredeling kan daaraan een fantastische bijdrage leveren. Stimuleer die innovatie in plaats verder te gaan op het riskante pad van de biotechnologie. Wij weten uiteindelijk nog steeds niet waaraan wij beginnen. Voor de fractie van GroenLinks geldt niet het risicobeginsel, mijnheer Ormel, maar het voorzorgbeginsel.
De voorzitter: Vergunt u mij als woordvoerder van de SGP-fractie even een paar accenten te zetten. De heer Ormel houdt het dan wel even in de gaten. Ik zal het heel kort houden.
De heer Ormel (CDA): Natuurlijk, voorzitter.
De heer Van der Vlies (SGP): Ik sluit mij aan bij de vragen over het restschadefonds. Hoe wordt dat fonds gevuld en hoe is de garantstelling geregeld dat het gg-bedrijfsleven aangesproken wordt vanuit het principe de vervuiler betaalt?
Wij zijn ooit het debat over co-existentie ingegaan met de afspraak in politieke termen gesproken dat er een ggo-vrije keten zou zijn en de keuzevrijheid gegarandeerd bleef. Daarna is natuurlijk van alles en nog wat gebeurd. Ik wijs op de praktijktoets en op het onderzoek van de AID naar de aanwezigheid van ggo’s in biologisch diervoeder. Wij kennen dat onderzoek nu. Dat leidt mij tot de vraag hoe het wel of niet gescheiden gebruik van zaai en oogstmateriaal bevorderd kan worden. Moet daar niet een tandje bij in plaats van het alleen over te laten aan de zelfregulering?
Hetzelfde geldt voor de herkenbaarheid van gg-zaai- en pootgoed. De kruisbestuiving door bijen is al aan de orde gesteld door mevrouw Van Velzen. Ik sluit mij aan bij haar opmerkingen.
Ik heb een punt voorbereid over de besluitvorming in Europa; 15 juli 2008 is gestemd over de toelating van genetisch gemodificeerde soja en katoen. Er was geen gekwalificeerde meerderheid. Uiteindelijk heeft de Commissie op 8 september jongstleden de knoop doorgehakt en het positieve advies van de EFSA gevolgd. Dat is onbevredigend. Er wordt voorgesteld een fundamentele discussie te starten over de vraag hoe dat toelatingsbeleid in het vervolg gevoerd moet worden. Er komt een denktank. Hoe steekt dat in elkaar en hoe is onze participatie daarin voorzien?
Dat waren mijn zakelijke en compacte opmerkingen in aanvulling op hetgeen al is gezegd.
De voorzitter: Namens de interim-voorzitter complimenten voor uw inbreng. Ik geef de hamer weer terug.
De voorzitter: Ik heb van de bewindslieden begrepen dat zij in de gelegenheid zijn om meteen te reageren. Dat komt heel goed uit.
Ik heb de interrupties goed bijgehouden en blijf bij mijn rantsoenering. Dat is consequent en dat moet een handelsmerk zijn van ons allen in de politiek.
Minister Cramer: Voorzitter. Ik dank de verschillende Kamerleden voor hun inbreng. Het is duidelijk dat het onderwerp biotechnologie uw belangstelling heeft. Er zijn veel leden aanwezig. Dat doet mij deugd want het is inderdaad een belangrijk onderwerp.
Als minister van VROM wil ik reageren op de vragen over ggo’s in duurzame landbouw, over het Nederlandse standpunt in de Europese discussie over biotechnologie, over de denktank en over de markttoelating van de gg-aardappel, alsmede op de andere vragen die passen bij dit pakketje. De overige vragen worden beantwoord door collega Verburg. Dat betreft vragen over co-existentie, import van diervoerders en de detectieproblematiek.
Naar mijn mening biedt het COGEM-rapport «Perspectieven van genetisch gemodificeerde gewassen voor een duurzame landbouw in relatie tot de risico’s» een goed inzicht in de ontwikkelingen van gg-gewassen die zowel vanuit economisch als ecologisch oogpunt waardevol kunnen zijn voor een meer duurzame Nederlandse landbouw. Beantwoordt het onderzoek de vraag of genetisch gemodificeerde organismen altijd duurzaam genoemd kunnen worden?
Het kabinet huldigt het standpunt dat genetische modificatie niet per definitie duurzaam is, maar ook niet per definitie wél duurzaam. Niet of wél is dus de vraag. Het antwoord hangt onder meer af van de toepassingen van genetische modificatie en van de criteria die gebruikt worden om duurzaamheid te definiëren. Wij menen dat de COGEM als start een prima signalering heeft gedaan, maar dat vervolgonderzoek en in ieder geval discussie nodig zijn.
De heren Waalkens en Ormel spraken over de kansen van biotechnologie. Die kansen zijn er inderdaad. Mevrouw Van Velzen sprak over nuchter omgaan zowel met de risico’s als met de kansen. Dat is natuurlijk ook aan de orde. Mevrouw Wiegman, mevrouw Ouwehand en de heer Vendrik spraken over de culturele en sociaaleconomische kanten van de zaak. Die moeten eveneens in de afweging meegenomen worden. Het gaat immers niet alleen om techniek, het gaat ook om toepassing. Dat is een heel nadrukkelijk punt.
Uit het GOCEM-rapport blijkt niet eenduidig dat genetische modificatie synoniem is met duurzaam, maar het omgekeerde blijkt ook niet. Dat punt bracht de heer Van der Ham naar voren. Hij vroeg zich af hoe een en ander afgewogen wordt.
Op 29 september aanstaande wordt een workshop gehouden om deze problematiek wat verder uit te diepen. Ik hoop een beeld te krijgen van de duurzaamheidscriteria waarmee rekeninggehouden moet worden en van de mening van de verschillende belanghebbenden over de vraag hoe een en ander gezien wordt in relatie tot de toepassingen van de biotechnologie. Ik doel dan ook op toepassingen elders in de wereld. Dat is relevant bij de opmerking van mevrouw Wiegman over het rapport van de IASTD over de toepassing in ontwikkelingslanden waar een aparte problematiek aan de orde is. Die is inderdaad niet meegenomen in het COGEM-verhaal maar is wel relevant.
De heer Waalkens stelde een specifieke vraag over de kansen voor genetische modificatie in relatie tot duurzame landbouw. Hij vroeg of afspraken gemaakt kunnen worden met ontwikkelingslanden over aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid. Daaraan wordt gewerkt in bio-safetyprotocollen. Voor de ontwikkelingslanden moet echter nog een additionele slag gemaakt worden.
Dit hangt ook samen met onze inzet in Europees verband. In de EU loopt een discussie over het beleid ten aanzien van ggo’s. Die is aangezwengeld door het huidige Franse voorzitterschap. De Fransen willen hiervan een prioriteit maken. Hierbij speelt de vraag van de heer Van der Vlies over het verloop van de procedures ook een rol. De Fransen willen de huidige regels niet ter discussie stellen want die zijn goed, zij willen wel praten over de uitvoering van de regels en over de mogelijkheid om deze te verbeteren. Misschien kan ook de impasse bij de markttoelatingen doorbroken worden. Dit is immers een heikel punt in de Milieuraad. Die discussie moet zowel op hoog politiek als op technisch niveau gevoerd worden. De Fransen stellen dat het gaat om een breed scala van thema’s. Ik noem de vijf belangrijkste: verbetering van de milieurisicoanalyses, de vraag hoe wordt omgegaan met de sociaaleconomische criteria, de vraag hoe de wetenschappelijke samenwerking tussen EFSA en de lidstaten beter en transparanter gemaakt kan worden, de Europese drempelwaarden voor de etikettering van zaden en de vraag hoe rekeninggehouden kan worden met kwetsbare of beschermde gebieden.
Wij vinden dat de EFSA prima werk doet. Het is een expertisegroep die beslist weet hoe risicoanalyses gemaakt moeten worden. De vraag is of de procedures transparant genoeg zijn en of de risicoanalyses nog verbeterd kunnen worden. Er is altijd een discussie over de vraag wanneer het voorzorgsprincipe gehanteerd wordt. Dat moet transparant gemaakt worden.
Die vijf punten worden besproken in een denktank. Ik vertegenwoordig het kabinet daarin. Namens de Nederlandse regering zal ik inbrengen dat wij de analyses van de EFSA zeer adequaat vinden maar dat altijd verbetering mogelijk is. De procedures moeten transparanter zijn. De veiligheidsbeoordeling moet zorgvuldig gebeuren en transparant zijn. Wij zien ook mogelijkheden tot verbetering in de omgang met de sociaaleconomische criteria. De voor- en nadelen van marktaanvragen zouden in een bredere context aan de orde moeten komen. Dat moet natuurlijk niet bij elk dossier gebeuren. Er zijn verschillende dossierclusters die steeds weer over dezelfde thema’s gaan. Het gaat over import, over laboratoriumtesten en over veldproeven. Nu komt het daadwerkelijk commercieel telen daarbij. Ik meen dat niet op elk dossier de discussie over de brede context gevoerd moet worden, maar per cluster moet wel bekeken worden wat het precies betekent. Ik kom straks terug op cisgenese. Ook daarbij zijn niet alleen technische maar ook sociaaleconomische en cultureel-ethische afwegingen aan de orde. Dat hoort allemaal bij elkaar. Nogmaals, de EFSA moet gewoon zijn werk blijven doen en wij zijn met de processen bezig.
De vraag van mevrouw Ouwehand wat onze inzet kan zijn, heb ik grotendeels al toegelicht. Naarmate wij in deze discussie verder komen, houd ik u op de hoogte van de vorderingen en de keuzes die voorliggen.
Mevrouw Wiegman had twijfels over de genetisch gemodificeerde aardappel. De heer Van der Ham vond het oké en mevrouw Snijder en de heer Waalkens waren positief daarover. In Europa is veel discussie ontstaan over deze genetisch gemodificeerde aardappel die bedoeld is om tot zetmeel verwerkt te worden. Door de modificatie kan dit goedkoper en milieuvriendelijker gebeuren. Deze aardappel is niet bedoeld voor menselijke consumptie. Ik heb in de Milieuraad en ook in het kabinet het standpunt ingenomen dat ik geen bezwaar heb tegen deze markttoelating omdat de zetmeelproductie milieuvriendelijker is en de experts mij verzekerd hebben dat er geen risico’s aan verbonden zijn.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Mijn keuze is anders uitgevallen, dat is bekend. Maar wat doen wij ondertussen? Hoe zit het met de lange termijn en met het op andere manieren bezig zijn met resistentie? Gaat de minister voor de aardappel ook op dat traject verder? Dat is mijn belangrijkste vraag. Hoe ziet dat eruit na deze keuze? Het monitoren geldt breder.
Minister Cramer: Dit gaat over een andere aardappel. Ik geef deze vraag door aan collega Verburg. Die zal daarop verder ingaan.
Wij hebben het standpunt ingenomen dat ik zojuist heb verwoord. Ik heb u al eerder verteld dat binnen Europa een bredere discussie plaatsvindt over de vraag hoe nu verder met ggo’s. In dat kader komen de voor- en nadelen alsmede de duurzaamheid aan de orde, maar op dit dossier hebben wij dít standpunt ingenomen.
De heer Ormel vroeg naar de inzet bij product- versus ketenregistratie bij genetische modificatie van planten. Hij doelt natuurlijk op de procesbenadering versus productbenadering. Europa heeft gekozen voor procesbenadering. Als wij dat willen veranderen, moet dat op Europees niveau gebeuren. Er loopt een discussie over het ggo-beleid. Uitgangspunt daarbij is dat de regels zelf niet ter discussie staan. Zeer waarschijnlijk zal deze aanpak gehandhaafd worden. Het loslaten van de procesbenadering vereist een grote wijziging van Europese regels. Ik denk dat wij die kant niet opgaan.
De heer Ormel vroeg ook waarom wij geen EU-toelatingen hanteren voor import en de teelt overlaten aan nationale overheden.
De heer Ormel (CDA): Dat is niet het standpunt van het CDA. Het was een open vraag.
Minister Cramer: De Europese en nationale bevoegdheden maken onderdeel uit van de lopende discussie. In het algemeen kan ik daarover nu nog geen uitspraken doen. Ik wil meedenken over ideeën die door de Duitse minister Seehofer naar voren zijn gebracht. Wij moeten voldoen aan internationale WTO-afspraken. Het huidige systeem voldoet goed. Ik vind het eigenlijk veel beter om die teelt op Europees niveau te beoordelen, maar dat komt terug in de discussie. Bij dit soort zaken zijn de grenzen ook niet zo heel hard. Ik houd u op de hoogte als er een verandering van standpunt komt.
De heer Vendrik (GroenLinks): Het gaat toch om de amflora-aardappel waarvoor toelating is gevraagd door BASF?
Minister Cramer: Inderdaad.
De heer Vendrik (GroenLinks): Als ik goed geïnformeerd ben, heeft EFSA gezegd dat zij de langetermijnrisico’s niet kan inschatten. Zij weet het niet. Dat lijkt mij een heel gevoelig oordeel. Welke conclusie trekt de Nederlandse regering daaruit?
Minister Cramer: Ik heb gezegd dat de wetenschappers die een technisch oordeel vellen, de risico’s nihil hebben verklaard. Daarop baseer ik mijn standpunt.
De heer Vendrik (GroenLinks): Volgens mij zijn er verschillende dingen gezegd. EFSA zegt in het rapport over die aardappel dat zij de langetermijnrisico’s niet kan inschatten. EFSA zegt niet dat die risico’s nul zijn, zij weet het gewoon niet. Dat is een vorm van onzekerheid die mij in dit dossier nogal kritisch lijkt. Ik heb ook begrepen dat EFSA op dit moment probeert de eigen procedures te verbeteren in de hoop over een of twee jaar wél een uitspraak te kunnen doen over de langetermijnrisico’s. Zou het dan logisch zijn dat de minister in het Europese debat zegt: ho, even wachten? Zolang er geen zekerheid over de langetermijnrisico’s is, gaan wij niet toelaten.
Minister Cramer: De formulering is dat het risico verwaarloosbaar klein is. Dat betekent niet dat uitgesloten is dat er ooit een risico geconstateerd wordt. De EFSA zegt dat de vinger aan de pols gehouden moet worden via een strikte monitoring. Mevrouw Verburg zal nader ingaan op de detectie. De heer Vendrik heeft wel een punt. Wij moeten ervoor zorgen dat de risico’s die nu gedetecteerd worden, goed worden bijgehouden. In dit soort zaken kan ik het risico nooit helemaal uitsluiten. Ik spreek daarom van nihil, verwaarloosbaar klein. De formulering let heel nauw. Wij moeten daarop zeer scherp blijven. Dat is de inzet van dit kabinet.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik heb goed geluisterd naar mevrouw Cramer. Zij gebruikt veel woorden. Ik zie niet in hoeverre zij ten opzichte van vorige kabinetten een kentering in het beleid wil bewerkstelligen. Sterker nog, ook onder dit kabinet wordt bij elke discussie in Europa een positief advies afgegeven. Nederland is niet kritisch. Wil de minister dat?
Frankrijk zegt dat de milieurisicobeoordeling van gentechgewassen verbeterd moet worden. De minister vindt dat EFSA prima werk doet, maar Frankrijk vindt dat er een structurele discussie moet komen over de rol van de EFSA omdat zij te veel gefocust is op volksgezondheid en niet genoeg kijkt naar langetermijneffecten, vooral op het vlak van milieurisico’s. Is de minister van mening dat wat de vorige kabinetten hebben neergezet, afdoende is, of gaat zij een kentering in het beleid bewerkstelligen?
Minister Cramer: Ik heb uitgelegd dat wat de EFSA en de COGEM tot nu hebben gedaan, zeer waardevol is geweest, dat het altijd belangrijk is om de milieurisicoanalyses te verbeteren en de achterliggende beoordelingssystematiek en de wijze waarop men tot een oordeel komt transparanter te maken. Daarnaast heb ik gezegd dat wij in het kader van de sociaaleconomische en culturele gevolgen niet per afzonderlijk dossier maar met een cluster van eenzelfde type dossiers veel duidelijker de relatie willen leggen met de maatschappelijke consequenties: de pro’s en de contra’s, de kansen en de maatschappelijke risico’s. Collega Verburg en ik hebben in de Landbouwraad en de Milieuraad ingebracht dat beide in beschouwen genomen dienen te worden. De EFSA richt zich strikt op technische analyses en het kabinet blijft van mening dat de EFSA goed werk doet. Dat laat natuurlijk onverlet dat mogelijke verbeteringen natuurlijk moeten worden doorgevoerd.
De voorzitter: De minister gaat zich wijden aan het geven van een laatste antwoord, zo begreep ik haar tenminste.
Minister Cramer: Zeker, mijnheer de voorzitter.
De heren Ormel en Waalkens hebben gevraagd of ik voor of tegen een vrijstelling van cisgenese ben. Alleen als cisgenese veilig is voor mens en milieu, kan het worden toegepast. Dan kan de mogelijkheid voor soepele regelgeving worden onderzocht en kan zo’n regelgeving misschien worden gerealiseerd. Op dit moment onderzoeken de COGEM en andere experts of cisgenese veilig is voor toepassingen in voedsel en veevoeder. Mijn inbreng in de EU-werkgroep zal afhangen van de uitkomsten van het COGEM-onderzoek. Dat standpunt is nog in voorbereiding.
De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Cramer. Ik geef het stokje door aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw Verburg.
Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Voordat ik de aan mij gestelde vragen beantwoord, wil ik een paar opmerkingen maken. Ik vind het belangrijk om vandaag opnieuw stil te staan bij de ontwikkelingen op het gebied van ggo’s. Collega Cramer en ik hebben dat al eerder gedaan in uw Kamer. Wat mij betreft zijn het steeds diepgaande debatten waarin ingegaan wordt zowel op de mogelijkheden als op de bestaande aarzelingen. Beide zijn terecht en zullen gewogen moeten worden. Van de een moet meer onderzoek plaatsvinden, de ander wil dat er vanuit Europa nog meer geregeld wordt. De een wil dat wij opschieten en kansen benutten, terwijl een ander meent dat er minder gedaan moet worden. Dit debat moet worden gevoerd. Daarom ben ik heel blij dat dit vandaag gebeurt. Er is een heldere lijn. Daarin wijkt dit kabinet niet af van de vorige kabinetten. Voor genetische modificatie van plantaardig uitgangsmateriaal hanteren wij «ja, mits». De heer Ormel heeft de voorwaarden geschetst. Het moet veilig zijn voor de gezondheid van mensen en dieren en voor het milieu. Die voorwaarden staan niet ter discussie. Als de risico’s worden uitgesloten, is het toelaatbaar. Voor dierlijke modificatie geldt een helder «nee, tenzij». Het is een heel stevig nee en het duurt heel lang totdat «tenzij» aan de orde komt. Ik vind dat een behoedzame aanpak die wij moeten blijven hanteren.
Tegelijkertijd vind ik dat men zich zowel in Europa als in Nederland weleens verschuilt achter wat wij nog niet weten; achter risico’s, onderzoeken en zaken waarvan wij niet het laatste weten, et cetera. Wellicht missen wij daardoor kansen. Behoedzaamheid is goed, maar wij moeten wel verder. Collega Cramer heeft dit ook aangegeven. Het is een ontwikkeling die zich wel doorzet, of wij nu meedoen of niet. In de Verenigde Staten en Argentinië wordt 90% en in Brazilië 65% van de soja met ggo’s geproduceerd. Dat geldt ook voor circa 75% van de maïs in de Verenigde Staten. Ik denk niet dat het verstandig is om ons daarvoor af te sluiten. Het is veel verstandiger om de discussie nog eens scherp te voeren en een aantal mist- en rookgordijnen te verwijderen. Die mist- en rookgordijnen worden door verschillende mensen of door het bedrijfsleven om hun moverende redenen opgetrokken. Het bedrijfsleven heeft argumenten, de politiek heeft argumenten en is soms zeer terughoudend uit angst voor de kiezer en de niet-gouvernementele organisaties hebben argumenten om niet alles duidelijk op tafel te leggen. Daarom heb ik mij voorgenomen dit najaar een seminar te organiseren. Daar wordt gesproken over alle kansen en risico’s die met ggo’s en genetische modificatie te maken hebben. Daarvoor wordt het bedrijfsleven uitgenodigd, er worden wetenschappers uitgenodigd, ngo’s, bestuurders et cetera. Dat seminar sluit aan op een workshop die collega Cramer zal organiseren over ggo’s en duurzame landbouw. Het is een twee-eenheid: als minister Cramer een initiatief neemt, kijken en denken wij mee en andersom geldt dat ook. Wij werken op dat punt uitstekend samen. Wij moeten de beschikbare feiten op tafel leggen en in alle scherpte en openheid wegen.
Collega Cramer is heel duidelijk geweest over de positie van de EFSA. Mijn politieke vaststelling is dat in de Europese raden van ministers soms aarzeling bestaat om op basis van een helder advies een duidelijke keuze te maken, omdat men weet dat in de eigen lidstaat aarzelingen bestaan, dat er vraagstukken zijn, dat er veronderstellingen zijn die wel of niet deugen maar die niet helder op tafel liggen. Vandaar ons initiatief voor dat seminar.
De heer Van der Ham (D66): Het is goed dat er seminars komen juist om de feiten op tafel te krijgen. Misschien is het een optie van de ministers om een update te maken van het rapport «Eten en genen» van de commissie-Terlouw. Dan kan worden bezien wat er sinds dat rapport veranderd is, over welke punten meer helderheid is ontstaan en welke vragen nog steeds ter tafel liggen, enz. Zouden de ministers die seminars die ongetwijfeld heel interessant zullen worden, willen gebruiken om een algehele update van dat rapport te krijgen?
Minister Verburg: De heer Van der Ham wordt al op zijn wenken bediend. Wij maken elke twee jaar een trendanalyse op basis van dat rapport van de commissie-Terlouw. Ik meen dat wij daarmee moeten doorgaan want dat geeft ons inzicht in hoe de Nederlandse consument kijkt naar de ontwikkelingen. Ik wil echter niet de kans laten lopen om deze thema’s in alle scherpte en duidelijkheid op tafel te leggen. De volgende punten moeten daarbij meegewogen worden. Welke kansen en risico’s zijn er voor productieverhoging? Ik denk dan aan ggo-mogelijkheden voor rijst. Het blijkt dat de productie driemaal zo hoog kan worden of dat rijst met minder water geteeld kan worden. Welke kansen biedt dat en welke bedreigingen brengt dat met zich? Verder denk ik aan het produceren en ontwikkelen van geneesmiddelen, aan het minder gebruikmaken van gewasbeschermingsmiddelen, aan het meer resistent zijn van uitgangsmateriaal en aan toepassingen in de bio-based economy. Op een aantal nader te definiëren thema’s wordt gekeken wat de kansen en de risico’s alsmede de sociaal-maatschappelijke en economische gevolgen zijn.
Mevrouw Wiegman vraagt hoe ik kan garanderen dat er een ggo-vrije landbouw kan blijven bestaan. Wij kunnen dat wettelijk regelen, maar op enig moment zegt die boer dat hij niet meer aan betaalbaar veevoer kan komen en de wetgeving het hem dus onmogelijk maakt om tegen marktprijzen te produceren. Dit soort zaken moeten wij wel in ogenschouw nemen.
Mevrouw Ouwehand zegt dat de veevoederindustrie genoeg verdient en het best een tandje minder kan. Ik ben benieuwd naar haar bijdrage aan de algemene politieke beschouwingen. Komt daar een pleidooi voor economische krimp of iets dergelijks? Ik zou daarin wat behoedzamer willen zijn. Ik ben wel voor openheid; ik wil alle argumenten zeer scherp op tafel hebben. De leden zijn allemaal van harte uitgenodigd het seminar bij te wonen.
De voorzitter: Mevrouw Wiegman wil interrumperen. Dat is haar laatste interruptierondje.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Het seminar lijkt mij een goed initiatief. Komt daar de vraag aan de orde of het ook anders kan? Dat heb ik gemist in het betoog van minister Cramer. In hoeverre is het kabinet serieus bezig met alternatieven? Er moet niet alleen bekeken worden wat er kan met gentech en onder welke voorwaarden, maar ook of via een andere weg bijvoorbeeld via de klassieke veredeling, dezelfde doelen of misschien wel betere doelen te bereiken zijn.
Minister Verburg: Ik ben van én én. Wat mevrouw Wiegman vraagt, gebeurt ook. Naast wat ik hier voorstel en naast de vele onderzoeken die nationaal en internationaal op dat gebied lopen, zijn wij bezig met het stimuleren van onderzoeken naar andere methoden. De heer Van der Ham sprak over een bio-aardappel. Dat onderzoek hebben wij mogelijk gemaakt. De biologische phytophthora-resistente aardappel is gekomen op basis van door ons gestimuleerd onderzoek.
Mevrouw Wiegman en de heer Vendrik hebben gevraagd naar de alternatieven. Daarin investeert het Technologisch Topinstituut Groene Genetica. In de basale structuur van de veredeling wordt geïnvesteerd. Onderzoek op dat gebied mag niet stilstaan. Daarbij is ook het bedrijfsleven betrokken dat zich bezighoudt met biologische veredeling. Iedereen wordt ingezet.
De heer Waalkens, de heer Ormel en mevrouw Snijder hebben gezegd dat Nederland groot is in zaaizaad, pootgoed en uitgangsmateriaal. Dat kan alleen op basis van kwaliteit en duurzaamheid. Daarin wil het kabinet investeren. Dat versterkt de kracht en de kwaliteit. De beste reclame is nog altijd kwaliteit.
Wij investeren en stimuleren over de volle breedte in onderzoek. Dat neemt niet weg dat het seminar nodig is om de stand van zaken uiteen te zetten en een toekomstperspectief te schetsen.
De heer Waalkens (PvdA): Het ras bionica is op particulier initiatief ontwikkeld. Er is een project bio-impuls dat nog niet de goedkeuring heeft gekregen van de ministeries om grootschalig de klassieke veredeling van aardappelen ter hand te nemen voor het inkruisen van phytophthora-resistentie. Er ligt een concreet verzoek om ondersteuning van dit project. Ik leid dat door naar de beide ministers.
Minister Verburg: Dit verzoek ligt al bij ons ministerie?
De heer Waalkens (PvdA): Dat ligt op de burelen voor besluitvorming. Het is een unieke gelegenheid om dat particulier initiatief te ondersteunen en te verbreden.
Minister Verburg: Dit soort verzoeken wordt heel zorgvuldig gewogen. Dit verzoek komt waarschijnlijk zeer binnenkort op mijn bureau met een advies.
De heer Waalkens (PvdA): Dan heeft de minister meteen de appreciatie van de Partij van de Arbeid erbij gekregen.
De voorzitter: Dat is ons niet ontgaan.
Minister Verburg: Zijn er nog meer adviezen of adhesiebetuigingen?
De heer Ormel vroeg naar de kleurcoating van gg-zaad. Er worden al coatings toegepast op gg-zaad. Kleurcoating zal niet het contaminatierisico verhogen. De heer Ormel heeft gesproken over de verplichte cursus en de heer Van der Ham heeft daarbij wat vraagtekens gezet. Wij doen dat vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid. Zeker in zeer drukke perioden waarin veel loonwerkers worden ingezet, wil het nog wel eens gebeuren dat iets minder zorgvuldig met het materiaal wordt omgegaan. Het risico op besmetting is dan net iets groter. Met die cursus willen wij de bewustwording vergroten, plus de betrokkenheid van het bedrijfsleven en de opdrachtgevers. Wij denken hiermee stappen te maken. Natuurlijk kijken wij naar de resultaten.
De voorzitter: Mevrouw Cramer heeft mij doen weten om half twee weg te moeten vanwege een andere harde verplichting. Mevrouw Verburg heeft nog ongeveer vijf minuten nodig en om half twee moeten wij deze zaal verlaten voor een volgend overleg. Ik zit in alle opzichten klem. Ik stel vast dat wij vandaag geen ruimte hebben voor een tweede termijn en wij die naar een nader te bepalen tijdstip moeten verdagen.
Ik zou aan de leden willen voorstellen om mevrouw Cramer gelegenheid te geven om af te reizen naar haar volgende verplichting en de resterende paar minuten aan mevrouw Verburg te gunnen om haar antwoord af te ronden.
Ik sta nu geen interrupties meer toe. U moet begrip hebben voor mijn omstandigheden.
Mevrouw Van Velzen (SP): Er komt nog een tweede termijn. Ik stel voor dat mevrouw Verburg dan ruim de tijd neemt om de vele vragen goed te beantwoorden. Dat is beter dan haastige spoed.
De voorzitter: Ik heb haar toegezegd dat zij nog even haar antwoord mocht afmaken. Als zij mogelijkheden ziet om bepaalde vragen schriftelijk af te doen nu wij toch op een later tijdstip een tweede termijn krijgen, is dat oké. Dat zou kunnen, dat is een variant op wat wij in de wandelgangen hebben afgesproken.
Minister Verburg: Ik ga snel door de vragen heen. Mevrouw Van Velzen, mevrouw Wiegman en de heer Van der Vlies hebben gevraagd naar de praktijktoets. Die is uitgevoerd over een periode van twee jaar op twaalf locaties en volgt direct uit de gemaakte co-existentieafspraken. De resultaten van die praktijktoets worden ook Europees ingebracht door het Instituut Plantresearch International. Er komt dus vergelijkend materiaal op tafel. Daarnaast vindt bij commerciële teelt monitoring plaats. De gegevens uit de praktijktoets maken een conclusie over de effectiviteit van de overeengekomen isolatieafstanden voor maïs van 25 meter of 250 meter zonder meer mogelijk. Die conclusie is helder: de isolatieafstanden voldoen. De resultaten waren namelijk laag: 0,08% gemiddeld bij 25 meter en 0,007% gemiddeld bij 250 meter.
Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd naar de uitkomst van het AID-onderzoek dat zou bewijzen dat co-existentie in de keten niet mogelijk is. Een beperkte vermenging in de keten van ggo-stoffen met niet gg-stoffen is technisch niet altijd te voorkomen. Daarom mogen biologische diervoeders op ingrediëntbasis tot 0,9% ggo’s bevatten.
Uit het onderzoek bleek dat in 20% van het monster biologisch mengvoer ggo-soja zat. Dat heeft absoluut mijn aandacht. Het blijkt dat 2 van de 62 door het IAD gecontroleerde monsters een ggo-gehalte bevatten boven 0,9%.
De consument moet de ggo-vrije status van de biologische veehouderij gewaarborgd zien. Dat is de reden waarom de AID en de VWA nader onderzoek doen naar de mogelijke oorzaken van de onbedoelde vermengingen van soja in het mengvoer. Zij inventariseren de mogelijkheden om risico’s van onbedoelde vermenging met soja te beheersen. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek zal de Voedsel- en Warenautoriteit het risicogebaseerde toezicht verder invullen.
Mevrouw van Velzen heeft vragen gesteld over bijen. Uit een meerjarig Duits onderzoek naar het effect van de teelt van de ggo-maïs op de aanwezigheid van ggo’s in honing blijkt dat de honing een zeer laag gehalte, dus ver onder de 0,9% drempel, ggo’s kan bevatten; ggo-gewassen worden alleen toegelaten als zij veilig zijn voor mens en milieu. Bij de risicobeoordeling van genetisch-gemodificeerde gewassen wordt ook zorgvuldig gekeken naar mogelijk schadelijke effecten op het zogenaamde niet-doelwitorganisme zoals bijen. Dat wordt dus meegewogen.
Mevrouw van Velzen en de heer Van der Ham hebben gevraagd naar de restschade met betrekking tot co-existentie. Ook de heer Waalkens heeft daarover een opmerking gemaakt. Er is een garantstelling door particuliere bedrijven. Dat is de uitgangsmaterialensector, dus ook de ggo-sector. De bevoorschotting hoeft niet te worden terugbetaald door de boeren. Die komt voor rekening van het productschap. De risicoanalyse wordt ontwikkeld door de WUR en aan de stuurgroep worden co-existentieafspraken aangeboden. Met andere woorden: dat systeem gaat werken en de monitoring daarvan is ook georganiseerd.
De heer Waalkens heeft gesproken over de detectiegrens van zaaizaad en pootgoed. Die detectiegrens is nu 0,1%. Nederland dringt erop aan om dat zo laag mogelijk te krijgen. Die grens dient wel economisch haalbaar te zijn. Het wachten is nog steeds op een voorstel van de Europese Commissie.
Mevrouw Ouwehand vraagt of ik een voorstander ben van etikettering van melk en vlees afkomstig van dieren die ggo-diervoeders hebben gegeten. Het antwoord daarop is nee. Wij hebben daarover in Europees verband afspraken gemaakt. Dieren die ggo-veevoer hebben gegeten, zijn zelf geen ggo. Dat geldt ook voor de dierlijke producten. Dat heeft dus geen gevolgen voor het etiket. Wij hebben daarmee ingestemd. Daarbij komt nog dat consumenten ggo-etikettering van deze dierlijke producten niet nodig vinden. Dat is de uitkomst van een kwalitatief onderzoek naar de mening van burgers over biotechnologie.
De heer Vendrik vraagt hoe het kabinet staat tegenover de vrijheid om te kunnen kiezen tussen ggo-producten en ggo-vrije producten. Ook de heer Van der Vlies heeft daarover een opmerking gemaakt.
Uitgangspunt is dat het realiseren van ggo-vrije ketens en het aanbieden van ggo-vrije voedingsmiddelen primair een zaak is van marktpartijen. Het kabinetsbeleid is erop gericht de markt een optimale kans te geven om in te spelen op consumentenwensen voor ggo-vrije producten. Dat kan door stimuleren en door randvoorwaardelijke maatregelen te treffen.
Voorzitter. Kortheidshalve laat ik het hierbij. Ik heb alle nog openstaande vragen beantwoord.
De voorzitter: Dank u wel, mevrouw de minister. Ik heb al meegedeeld dat wij nu geen tweede termijn kunnen houden. Wij zullen daarvoor zo spoedig mogelijk een voorstel doen. Het zal uiteraard een korte tweede termijn zijn, maar niet nu.
Onder dankzegging aan de minister en degenen die haar hebben bijgestaan, sluit ik de vergadering.
De heer Ormel heeft nog een punt van orde.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. U spreekt over een korte tweede termijn. Ik stel voor maximaal 20 minuten anders gaan wij de eerste termijn opnieuw doen.
De voorzitter: Als ik spreek over een korte tweede termijn moet aan die orde van grootte worden gedacht.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).