Voorgesteld 8 december 2022
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de eerder aangenomen Kamermotie-Palland c.s. (29 279, nr. 682) geconstateerd is dat in de Wet gebruik Friese taal is vastgelegd dat Friese burgers het recht hebben om hun eigen taal te gebruiken, bijvoorbeeld in de rechtszaal, en dat het dictum het verzoek aan de regering bevatte in overleg met de provincie tot een oplossing te komen, waarbij het kunnen spreken van de Friese taal in de rechtbank door betrokkenen geborgd is;
overwegende dat het niet alleen een erkend recht is maar voor mensen ook gewoon van groot belang is om in emotionele of moeilijke kwesties hun eigen taal, in dit geval het Fries, te kunnen spreken om zich te uiten en dat daarvoor een C1-tolk cruciaal is;
constaterende dat nu al meer dan een jaar door het Openbaar Ministerie wordt besloten geen tolken Fries in strafzaken in te zetten, tenzij de tolken de veel te lage minimumtarieven accepteren;
constaterende dat het kunnen spreken van de Friese taal nog steeds niet geborgd is, zoals de aangenomen motie verzocht, omdat niet alleen in strafzaken maar inmiddels ook in civiele zaken een C1-tolk Fries geweigerd wordt vanwege de discussie over tarieven;
verzoekt de regering linksom of rechtsom te garanderen dat het kunnen spreken van de Friese taal in de rechtbank geborgd is, en dat een discussie over het tarief van een noodzakelijke C1-tolk daaraan niet in de weg mag staan,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kwint
Van Nispen