Voorgesteld 16 december 2021
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Zwarte Piet een racistische stereotypering is, en dit door talloze organisaties (zoals de Verenigde Naties) is onderschreven;
constaterende dat racistische stereotyperingen een symptoom zijn van racisme;
constaterende dat racisme een ernstige vorm is van discriminatie, en discriminatie op grond van artikel 1 van de Nederlandse Grondwet is verboden en strafbaar is gesteld op grond van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht;
constaterende dat, dankzij anti-Zwarte-Pietdemonstranten, de meerderheid van de Nederlandse bevolking inmiddels van mening is dat er in de samenleving geen plek meer is voor Zwarte Piet en steeds meer gemeenten afstand doen van de racistische karikatuur;
constaterende dat Zwarte Piet desondanks ieder jaar opduikt in de publieke ruimte, voornamelijk in gemeenten die de racistische karikatuur nog niet hebben verbannen;
overwegende dat de publieke ruimte voor iedereen veilig en toegankelijk moet zijn;
overwegende dat tradities altijd en door de eeuwen heen onderhevig zijn (geweest) aan verandering;
verzoekt de regering op grond van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht de racistische karikatuur van Zwarte Piet te verbieden in de openbare ruimte,
en gaat over tot de orde van de dag.
Simons
Van Baarle
Van Esch