Ontvangen 4 september 2019
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
In artikel 3, tweede lid, onderdeel a, wordt «tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «tenzij er bij één van hen sprake is van zorgbehoefte, of het betreft een aan- of bloedverwant in de eerste graad».
II
Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:
B
In artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b, wordt «tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «tenzij er bij één van hen sprake is van zorgbehoefte, of het betreft een bloedverwant in de eerste graad».
III
Artikel I, onderdeel C, vervalt.
IV
Artikel II komt te luiden:
In de artikelen 3, tweede lid, onderdeel b, en 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt «tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «tenzij er bij één van hen sprake is van zorgbehoefte of het betreft een bloedverwant in de eerste graad».
V
Artikel III komt te luiden:
In de artikelen 3, tweede lid, onderdeel b, en 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt «tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «tenzij er bij één van hen sprake is van zorgbehoefte of het betreft een bloedverwant in de eerste graad».
VI
Artikel IV komt te luiden:
In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt «tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte» vervangen door «tenzij er bij één van hen sprake is van zorgbehoefte of het betreft een bloedverwant in de eerste graad».
Dit amendement regelt dat ongehuwden en niet als partner geregistreerden met een zorgbehoefte in de Participatiewet vrijgesteld worden van de gehuwdennorm. Dit geldt tevens voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (hierna: IOW). Daarmee wordt de voorliggende wetswijziging om de uitzondering van de gehuwdennorm voor bloedverwanten in de tweede graad met een zorgbehoefte op te heffen, teruggedraaid.
Mensen met een zorgbehoefte kiezen er niet voor om chronisch ziek of gehandicapt te zijn. Als zij thuis willen blijven wonen met hun verzorger, moeten zij daarin niet dwars gezeten worden door de gehuwdennorm. De maatschappij heeft er bovendien belang bij dat zij desgewenst thuis kunnen blijven wonen. Dat is immers goedkoper dan een plaats in een zorginstelling voor langdurig verblijf. De indiener is dan ook van mening dat de Participatiewet, IOAZ, IOAW en IOW thuis wonen van zorgbehoevenden zou moeten faciliteren in plaats van dwarsbomen. Daarom maakt voorliggend amendement voor ongehuwden en niet als partner geregistreerden met een zorgbehoefte, een uitzondering op de gehuwdennorm. Zij worden niet aan de partner- en vermogenstoets onderworpen en ondervinden dus ook niet de negatieve financiële consequenties hiervan. Daardoor zullen zij meer kansen krijgen om desgewenst thuis te blijven wonen. Zij kunnen nu met iemand samenwonen die hen verzorgt, zonder dat dat leidt tot een korting op de uitkering.
Hiermee wordt de wet niet alleen in overeenstemming gebracht met het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3081, maar ook met artikel 28 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het voorliggende wetsvoorstel gaat immers in tegen artikel 28; het recht op een behoorlijke levensstandaard en sociale bescherming. Ook staat het haaks op artikel 19, waarin de mogelijkheid wordt geregeld om op voet van gelijkheid een verblijfplaats te kiezen. Bovendien gaat het wetsvoorstel in tegen de stand-still bepaling in het VN-verdrag waarin wordt bepaald dat bij wijziging van bestaande wetten geen verslechtering mag optreden. Dit amendement brengt de wet in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Jasper van Dijk