Ontvangen 13 juni 2019
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt het voorgestelde artikel 5a als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt mede in aanmerking genomen de mate waarin de verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.
II
In artikel I, onderdeel C, onderdeel 1, wordt in het voorgestelde eerste lid «artikel 5a» vervangen door «artikel 5a, eerste lid,».
III
In artikel I, onderdeel F, wordt «5a» vervangen door «5a, eerste lid».
Het amendement strekt ertoe om in een tweede lid bij het voorgestelde artikel 5a te bepalen dat alcohol- en middelen gebruik door de rechter expliciet wordt betrokken bij de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat zeer gevaarlijk verkeersgedrag dat plaatsvindt terwijl de bestuurder onder invloed verkeert, een zeer afkeurenswaardige factor vormt.
Deze factor is niet opgenomen in de opsomming van gedragingen in artikel 5a, eerste lid, omdat het op zichzelf geen gedraging betreft. Het gaat hier om een omstandigheid waaronder het verkeersgevaarlijke gedrag plaatsvindt maar die wel mede bepalend is voor de ernstige mate waarin de verkeersregels worden geschonden.
De rechter zal bij de beoordeling rekening moeten houden met de mate waarin sprake was van overschrijding van artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en hierover rekenschap afleggen in het vonnis. Het gaat erom dat het besturen van een motorrijtuig terwijl iemand ernstig onder invloed is, zwaar weegt bij de beoordeling van het gevaarlijke rijgedrag. Anders dan in de strafverzwaringsgrond die is opgenomen in artikel 175, derde lid, WVW is het weigeren van een blaas- of bloedtest hier niet genoemd omdat een dergelijke weigering geen invloed heeft gehad op het voorafgaande roekeloze rijgedrag.
Van Dam