Ontvangen 14 november 2018
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Na artikel XIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel XIV komt met ingang van 1 januari 2020 te luiden:
Voor de werknemer die uiterlijk op 31 december 2018 een vergoeding genoot waarop artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat op 31 december 2018 luidde of artikel 39e van de Wet op loonbelasting 1964 zoals dat op 31 december 2018 luidde van toepassing was:
a. is tot en met 31 december 2020 artikel 31a, zevende lid, van de Wet op loonbelasting 1964 niet van toepassing;
b. blijft tot en met 31 december 2020 bij de toepassing van artikel 31a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 de ingevolge die bepalingen geldende termijn van ten hoogste acht jaar, onderscheidenlijk ten hoogste tien jaar, van toepassing.
II
Aan artikel XV wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
E
In artikel 31a wordt, onder vernummering van het zevende tot en met dertiende lid tot achtste tot en met veertiende lid, een lid ingevoegd, luidende:
7. Het tweede lid, onderdeel e, is niet van toepassing indien het loon in het kalenderjaar meer bedraagt dan € 178.000. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de toepassing van de eerste zin, ingeval het tweede lid, onderdeel e, voor dezelfde werknemer ook wordt toegepast door een of meer met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschappen of door een of meer natuurlijke personen die voor ten minste een derde gedeelte belang hebben in de inhoudingsplichtige.
Dit amendement regelt de dekking voor het terugdraaien van de verhoging van de rentemaatstaf op studieschulden van 5 jaren naar 10 jaren (zie het daartoe ingediende amendement via Kamerstukken II 2017/18, 35007) door vanaf 2020 de zogenoemde 30%-regeling niet toe te passen en de mogelijkheid om de werkelijke extraterritoriale kosten onbelast te vergoeden niet toe te staan bij lonen (inclusief kostenvergoedingen en dergelijke) boven de zogenoemde Balkenendenorm (€ 178.000). Ingeval een werknemer van zowel de inhoudingsplichtige als van een of meer met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschappen of natuurlijke personen loon ontvangt, geldt het maximum van € 178.000 voor al deze inhoudingsplichtigen tezamen. Voor die situatie worden bij ministeriële regeling regels gesteld. Op grond van onderdeel I van dit amendement geldt het bij een werknemer met een loon van € 178.000 (inclusief kostenvergoedingen en dergelijke) niet toepassen van de 30%-regeling en van de regeling voor vergoeding van de werkelijke extraterritoriale kosten in het jaar 2020 niet voor dienstverbanden ter zake waarvan uiterlijk op 31 december 2018 een vergoeding wordt genoten waarop de regeling voor extraterritoriale kosten van toepassing is.
Het amendement leidt tot een opbrengst van € 258 miljoen in 2021 en een opbrengst van € 248 miljoen vanaf 2022, bovenop de opbrengst van het wetsvoorstel. Daarnaast is er in 2020 een beperkte opbrengst, omdat in dat jaar door het amendement voor een groep de 30%-regeling niet (meer) kan worden toegepast en ook de werkelijke extraterritoriale kosten niet (meer) onbelast kunnen worden vergoed. Het gaat om degenen met een beschikking van ná 31 december 2018 en een loon (inclusief kostenvergoedingen en dergelijke) boven € 178.000.
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
---|---|---|---|---|
Opbrengst amendement |
0 |
74 |
258 |
248 |
Nijboer Stoffer