Voorgesteld 9 april 2019
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voorwaarde voor het door een nabestaande in aanmerking komen voor een vergoeding in het kader van de uitkeringsregeling chroom-6 is dat de aanvraag daartoe door de (inmiddels overleden) Defensiemedewerker bij leven moet zijn ingediend;
overwegende dat daar niet aan voldaan kan worden ingeval de desbetreffende Defensiemedewerker is overleden voor het in werking treden van de uitkeringsregeling (in 2018) dan wel de daaraan voorafgaande coulanceregeling (uit 2015);
constaterende dat de kans dat met chroom-6 in aanraking geweest zijnde Defensiemedewerkers voor genoemde data zijn overleden, aanzienlijk is en het niet redelijk is hun nabestaanden om de hiervoor bedoelde formele redenen van een mogelijke vergoeding op basis van de coulance- respectievelijk uitkeringsregeling uit te sluiten;
verzoekt de regering, bedoelde voorwaarde ten aanzien van nabestaanden van chroom-6-slachtoffers te laten vervallen, zodat ook zijzelf een aanvraag voor vergoeding als bedoeld kunnen indienen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kerstens
Krol
Karabulut