Ontvangen 11 december 2018
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Aan artikel IV worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. In het in artikel I, onderdeel A, ingevoegde artikel 2.8, komen de aanduiding «1.» voor het eerste lid en het tweede, derde en vierde lid met ingang van de eerste dag van het derde jaar na het tijdstip waarop dat artikel in werking is getreden, te vervallen.
4. In het in artikel II, onderdeel A, ingevoegde artikel 2.6.1, komen de aanduiding «1.» voor het eerste lid en het tweede, derde en vierde lid met ingang van de eerste dag van het derde jaar na het tijdstip waarop dat artikel in werking is getreden, te vervallen.
Dit amendement voorziet in het opnieuw tijdelijk maken van de delegatiebepalingen over regionale samenwerking in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 die met dit wetsvoorstel bewerkstelligd wordt. Deze delegatiebepalingen dienen na drie jaren uit de wet te worden gehaald. De indieners zijn van mening dat het voorbarig is om middels een permanente bevoegdheid noodzakelijke samenwerking tussen gemeenten in het gedecentraliseerde stelsel af te dwingen en pleiten daarom voor een verlenging van de tijdelijke bevoegdheid van de Minister. Voor het gebrek aan noodzakelijkheid van een permanente delegatiebepaling in dit stelsel verwijzen de indieners naar het advies van de Raad van State.
Ellemeet Van der Staaij