Voorgesteld 1 december 2016
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en van gecertificeerde instellingen momenteel geen eed hoeven af te leggen tijdens rechtszittingen;
overwegende dat waarheidsvinding versterkt wordt middels een dergelijke eedaflegging;
overwegende dat een eedaflegging een krachtige poging is om te garanderen dat mensen in de uitoefening van hun functie gewetensvol en rechtvaardig handelen;
overwegende dat het vooraf afleggen van een eed tevens ingewikkelde klachtenprocedures achteraf kan voorkomen;
overwegende het gegeven dat een eedaflegging zeker geen «formaliteit is zonder toegevoegde waarde», zoals de Minister stelt, omdat hierbij de strafsanctie van meineed hoort, een serieuze strafsanctie waar consequenties bij horen;
verzoekt de regering, het instellen van een dergelijke eed mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Klein