Ontvangen 20 mei 2016
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. een misdrijf omschreven in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de verdenking betrekking heeft op een ongewenstverklaring op grond van artikel 67, eerste lid, onderdeel c, van de Vreemdelingenwet 2000.
Dit amendement regelt dat een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven ingeval van een verdenking van een vreemdeling die in Nederland verblijft van het feit dat hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, onderdeel c, van de Vreemdelingenwet 2000.
Ter nadere toelichting moge het volgende dienen:
Met onderhavig wetsvoorstel kan de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister), indien hij besluit tot intrekking van het Nederlanderschap van een persoon die zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, betrokkene ook tot ongewenst vreemdeling verklaren. Het wetsvoorstel bevat derhalve een preventieve maatregel, gericht op het voorkomen van terugkeer van uitgereisde jihadstrijders.
Het valt echter niet uit te sluiten dat betrokkene toch in staat is terug te keren naar Nederland. In dat geval is hij vanwege de ongewenstverklaring strafbaar op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het onrechtmatig verblijf en het belang van de nationale veiligheid ligt vreemdelingenbewaring conform artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 voor de hand; hierbij geldt echter wel de eis dat zicht is op uitzetting. Het is evenwel niet ondenkbaar dat uitzetting naar het land van de (overgebleven) nationaliteit in de praktijk voor problemen zal zorgen. Gelet op de strenge toets die ook de bestuursrechter hanteert bij toepassing van vreemdelingenbewaring loopt de samenleving aldus het risico dat deze vreemdelingenbewaring moet worden opgeheven.
Indieners willen vermijden dat teruggekeerde jihadstrijders, zonder de Nederlandse nationaliteit en ongewenst verklaard, zich vrijelijk in Nederland kunnen bewegen, gelet op de gepleegde handelingen op basis waarvan de betrokkenen hun Nederlandse nationaliteit is afgenomen en de dreiging die van hen uitgaat voor de nationale veiligheid. Daarom regelen indieners in dit amendement dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt gemaakt bij verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Zodoende ontstaat bij teruggekeerde jihadstrijders wier nationaliteit is ontnomen een grond om hen in voorlopige hechtenis te nemen en de samenleving op dien wijze te beschermen.
De Minister heeft tijdens de plenaire behandeling onomwonden gesteld dat bij een eventuele terugkomst van een jihadstrijder (zonder Nederlandse nationaliteit) is voldaan aan de delictsomschrijving van het lidmaatschap van een terroristische organisatie en zodoende hechtenis zou kunnen worden toegepast bij vervolging voor dit delict (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht). Dit omdat intrekking van de nationaliteit alleen maar kan plaatsvinden als iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en dit reeds door de rechter is vastgesteld. Indieners zijn hier niet zonder meer van overtuigd. Het zal in de praktijk immers nog moeten blijken of een dergelijke bewijsconstructie, gestoeld op de beoordeling van de bestuursrechter (van maanden of wellicht jaren terug), door de strafrechter zal worden aanvaard bij het vorderen van voorlopige hechtenis.
Bovendien vergt deze route, gelet op de complexiteit van het ten laste gelegde strafbare feit, veel tijd en inspanning van het OM, zeker in vergelijking met het vorderen van voorlopige hechtenis op grond van (het eenvoudiger te bewijzen) artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Indieners zijn van oordeel dat tegen een jihadstrijder die onverwacht is teruggekeerd, onverwijld moet worden opgetreden. Dan kan de route van voorlopige hechtenis op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht uitkomst bieden. Evident is immers dat betrokkene op grond van de ongewenstverklaring dan onrechtmatig het grondgebied van Nederland heeft betreden.
Van Toorenburg Van der Staaij Tellegen