Ontvangen 1 oktober 2013
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
In artikel 8 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
Dit wetsvoorstel regelt dat het recht op een partnertoeslag vervalt indien het gezamenlijk inkomen van twee partners boven de in dit wetsvoorstel genoemde inkomensgrenzen uitkomt. Er kunnen echter omstandigheden zijn dat twee partners een inkomensval doormaken. Ook in dat geval zou het recht op partnertoeslag volgens dit wetsvoorstel niet herleven. Dat vinden de indieners ongewenst.
Met dit amendement wordt daarom bewerkstelligd dat het recht voor de onderhavige doelgroep op de partnertoeslag kan herleven als het gezamenlijk inkomen op een gegeven moment lager is dan de in dit wetsvoorstel gehanteerde inkomensgrenzen voor de afbouw van de partnertoeslag.
Omdat hierdoor ongelijkheid kan ontstaan tussen de onderhavige doelgroep en de doelgroep die voor 1 januari 1950 geboren is, wordt ook het huidige tweede lid van artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet geschrapt. Daardoor kan ook een daling van het inkomen van de jongste partner die plaatsvindt ná 2015 tot herleving van het recht op partnertoeslag leiden.
De budgettaire derving als gevolg van dit amendement is 10 mln in 2015, 25 mln in 2016, 35 mln in 2017 en 50 mln in 2018. Dekking wordt gevonden in een minimale korting op basis van artikel 7 van de begroting SZW. De kwartaalanalyses bevestigen de bevindingen van het CPB dat bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag niet tot daling van het aantal arbeidsuren leidt. Dat is zeker niet het geval bij dit amendement, gelet op de beperkte budgettaire invloed.
Dijkgraaf Bisschop