Ontvangen 11 juni 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel 3.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel d, vervalt: wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, dan wel.
1. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3a. De jachtakte kan worden geweigerd indien de aanvrager in de twee jaar voorafgaande aan het verzoek tot het verkrijgen van een jachtakte wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten is veroordeeld of indien tegen hem deswege een strafbeschikking is uitgevaardigd.
De indiener beoogt met dit amendement de korpschef de discretionaire bevoegdheid te geven om een jachtakte te weigeren in de twee jaar na schikking of veroordeling van een bij deze wet strafbaar gesteld feit.
De aanvrager van de jachtakte is reeds gestraft omdat zijn jachtakte wordt geweigerd gedurende de procesperiode op grond van art. 3.26, derde lid, onderdeel b. De vraag is dan of het verplicht weigeren van de jachtakte na schikking of veroordeling proportioneel is. Dit amendement is vergelijkbaar met de krachtens deze wet ingestelde discretionaire bevoegdheid om een jachtakte in te trekken onder artikel 5.4, derde en zesde lid.
Geurts