Ontvangen 19 juni 2012
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Artikel IX komt te luiden:
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, onderdeel a, komt te luiden:
a. de diensten op het vlak van de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, voor zover deze diensten tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoren en onderdeel vormen van bedoelde opleiding;.
B
Aan tabel I, onderdeel b, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van post 20 door een puntkomma, een post toegevoegd, luidende:
21. renovatie en herstel van woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming van die woningen, met uitzondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van deze diensten.
II
Na artikel XII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b en c worden geletterd d, respectievelijk e.
2. Onderdeel a wordt geletterd b.
3. Voor onderdeel b (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een grondwaterbelasting;.
4. Voor onderdeel d (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. een afvalstoffenbelasting;.
B
In artikel 2, eerste lid, wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
C
Na artikel 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
zoet grondwater;
grondwater dat minder dan 300 milligram chloride per liter bevat;
onttrekkingsinrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;
het onttrekken van grondwater aan de bodem door middel van een inrichting;
water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van grondwater;
het maximum wateropbrengend vermogen van een inrichting in kubieke meter per uur;
drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;
een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen gecombineerde inrichting voor grondwaterwinning met voorschakeling van oeverfiltratie en diepinfiltratie.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden als één inrichting aangemerkt:
a. inrichtingen die een samenhangend geheel vormen;
b. inrichtingen van dezelfde houder die op minder dan een kilometer afstand van elkaar gelegen zijn en die worden gebruikt voor overeenkomstige doeleinden.
3. Als drinkwaterbedrijf wordt mede aangemerkt de persoon die of het lichaam dat op zichzelf niet een drinkwaterbedrijf is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet, doch met een dergelijk bedrijf in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig is verweven dat die persoon of dat lichaam met dat bedrijf een eenheid vormt.
4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het onttrekken van grondwater:
a. bij de ontwatering of afwatering van gronden;
b. bij of ten behoeve van het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, voor zover het onttrekken op een diepte van meer dan 500 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem plaatsvindt.
Onder de naam grondwaterbelasting wordt een belasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater.
1. De belasting wordt geheven van de houder van de inrichting.
2. De houder van de inrichting is voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen:
a. indien de daartoe krachtens de Waterwet en de daarop berustende bepalingen bevoegde instantie een vergunning heeft verleend voor de onttrekking van het grondwater: degene aan wie deze vergunning is verleend;
b. indien ter zake van de onttrekking van het grondwater de krachtens de Waterwet en de daarop berustende bepalingen voorgeschreven melding is gedaan: degene die deze melding heeft gedaan;
c. in overige gevallen: degene ten behoeve van wie de onttrekking plaatsvindt.
1. De belasting wordt berekend over de onttrokken hoeveelheid grondwater, gemeten in kubieke meter.
2. Op de belasting wordt een vermindering toegepast, berekend over het aantal kubieke meter geïnfiltreerd water, indien het infiltreren van water geschiedt in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken of voor het infiltreren van water is verleend ingevolge de Waterwet en voor zover het infiltreren van water geschiedt in rechtstreeks verband met een belaste onttrekking van grondwater.
3. Bij op voordracht van Onze Ministers vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze waarop het aantal kubieke meter van de onttrekking onderscheidenlijk de infiltratie van water wordt vastgesteld.
4. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Het tarief bedraagt per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,1996.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor onttrekkingen door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van grondwater is verleend ingevolge de Waterwet.
3. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor onttrekkingen met behulp van een OEDI per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,0646 voor zover de in een jaar onttrokken hoeveelheid grondwater de in dat jaar geïnfiltreerde hoeveelheid water niet overschrijdt, met dien verstande dat in dat geval de onttrekking door middel van een oevergrondwaterwinning en de infiltratie niet in aanmerking worden genomen.
1. Vrijgesteld zijn de volgende onttrekkingen van grondwater:
a. onttrekking door middel van een inrichting met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan tien kubieke meter per uur;
b. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meter per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier aaneengesloten maanden;
c. onttrekking door middel van een inrichting die bij wijze van proef grondwater aan de bodem onttrekt, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meter per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier aaneengesloten maanden;
d. onttrekking door middel van een inrichting ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder mede wordt verstaan brandputten, koeling van noodstroomaggregaten, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden;
e. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, dan wel voor beide doeleinden;
f. onttrekkingen in het kader van een bodem- of grondwatersaneringsproject;
g. onttrekkingen ten behoeve van een bodemenergiesysteem door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van grondwater is verleend ingevolge de Waterwet;
h. onttrekkingen ten behoeve van landijsbanen.
2. Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, wordt slechts één maal per inrichting verleend.
3. Indien zich in de in het eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde periode van vier aaneengesloten maanden ten gevolge van aantoonbare overmacht een onderbreking in de werkzaamheden voordoet, wordt die periode verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van de overmachtsituatie.
1. De belastingplichtige voert een administratie waaruit de hoeveelheden van de onttrekkingen en van de infiltraties van water duidelijk blijken.
2. Geen administratie behoeft te worden gevoerd ter zake van een onttrekking als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a, d, e, f, g en h.
3. Geen administratie behoeft te worden gevoerd ter zake van een onttrekking als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b en c, indien vaststaat dat de onttrekking niet langer dan twee aaneengesloten maanden zal duren en de pompcapaciteit van de inrichting minder dan zestig kubieke meter per uur bedraagt.
4. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt voldaan.
D
Na artikel 21 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer, en zeer laag radioactief afval;
radioactieve afvalstoffen van natuurlijke bronnen van ioniserende straling, waarin de activiteit van de betrokken natuurlijke bronnen op enig moment gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde, en de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bronnen gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde en lager is dan tien maal die waarde;
storten of verbranden van afvalstoffen, met uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;
nuttige toepassing als bedoeld in de Wet milieubeheer;
storten als bedoeld in de Wet milieubeheer;
een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden verwijderd;
een stortplaats die staat vermeld op de lijst, bedoeld in artikel 8.53 van de Wet milieubeheer;
materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van een oppervlaktelichaam en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter. Onder baggerspecie wordt mede verstaan: sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;
stoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer;
preparaten als bedoeld in de Wet milieubeheer;
gewicht per volume-eenheid uitgedrukt in kilogram per kubieke meter;
vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;
gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten en voorwerpen, die voldoen aan de voorwaarden van bij algemene maatregel van bestuur opgesomde besluiten en regelingen volgens welke deze stoffen, preparaten en voorwerpen buiten inrichtingen met een stortplaats milieuhygiënisch verantwoord zijn toe te passen, dan wel bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen.
1. Onder de naam afvalstoffenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van:
a. de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting;
b. de verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan.
2. De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen worden geacht alle te zijn afgegeven ter verwijdering.
1. De belasting wordt berekend over het gewicht van de afvalstoffen, gemeten in kilogrammen.
2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het gewicht van de afvalstoffen wordt bepaald.
De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:
a. de afvalstoffen ter verwijdering worden afgegeven;
b. de afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze afvalstoffen zijn ontstaan, worden verwijderd.
1. Op de verschuldigde belasting wordt in mindering gebracht de belasting ter zake van stoffen, preparaten of voorwerpen die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, hebben verlaten, met dien verstande dat de vermindering niet wordt toegepast ter zake van percolaat of stortgas.
2. Indien bij de afgifte van een afzonderlijke, duidelijk herkenbare afvalstoffenstroom aan een inrichting bekend is dat deze niet uitsluitend bestaat uit voor verwijdering bestemde afvalstoffen, kan de inspecteur op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige toestaan dat voor de berekening van de verschuldigde belasting met betrekking tot die afvalstroom de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid voor verwijdering afgegeven afvalstoffen.
3. Het in het tweede lid bedoelde verhoudingsgetal wordt gebaseerd op de gegevens uit het voorafgaande tijdvak. Na afloop van het kalenderjaar vindt herrekening plaats op de voet van het eerste lid.
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting en het in het tweede lid bedoelde verhoudingsgetal worden toegepast.
5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
1. Het tarief bedraagt in geval van:
a. het storten van afvalstoffen: € 109,97 per 1 000 kilogram;
b. het verbranden van afvalstoffen: nihil.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief € 17,18 per 1 000 kilogram voor:
a. afvalstoffen die uitsluitend bestaan uit de categorie van afvalstoffen, genoemd in artikel 1, eerste lid, onder 21, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;
b. afvalstoffen die afkomstig zijn van de afgraving van een oude stortplaats indien met betrekking tot die stortplaats door de inspecteur een vergunning is afgegeven voor de toepassing van dit tarief;
c. afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1 100 kilogram per kubieke meter;
d. bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen afvalstoffen die niet verbrandbaar zijn en waarvan nuttige toepassing niet mogelijk is, die onvermengd zijn met andere afvalstoffen en die rechtstreeks door de producent worden aangeboden.
3. De inspecteur verleent de vergunning, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, op schriftelijk verzoek indien bij de vergunningaanvraag een herontwikkelingsplan wordt overgelegd dat voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.
4. Bij de vergunningverlening kan de inspecteur voorwaarden stellen met betrekking tot het tijdpad en de administratie van de herontwikkeling.
5. De inspecteur kan de vergunning, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken indien:
a. blijkt dat de herontwikkeling niet wordt uitgevoerd in overeenstemming met het herontwikkelingsplan;
b. de vergunninghouder heeft gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden of met de bepalingen van deze wet of daarop gebaseerde regelingen;
c. misbruik van de vergunning is gemaakt of een poging daartoe is gedaan; of
d. de vergunninghouder daarom verzoekt.
6. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.
7. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde afvalstoffen moeten worden aangeboden.
1. Bij regeling van Onze Minister kan artikel 28, tweede lid, onderdeel b, buiten toepassing worden gesteld of per kalenderjaar of gedeelte daarvan worden beperkt, na overleg met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid mag slechts strekken tot het voorkomen of beperken van een overschrijding van het voor de regeling voor het afgraven van oude stortplaatsen in de begroting opgenomen bedrag.
3. Het buiten toepassing stellen, bedoeld in het eerste lid, heeft geen werking voor afvalstoffen afkomstig van een oude stortplaats waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, is verleend die reeds voor dit buiten toepassing stellen is afgegeven.
1. Vrijgesteld is de verwijdering van baggerspecie.
2. Indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan inrichtingen waar op grond van de voor die inrichting geldende omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.
3. De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.
1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting ter zake van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens artikel 18.2 van de Wet milieubeheer of artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestuursdwang is toegepast, indien:
a. de afvalstoffen ter verwijdering aan een inrichting zijn afgegeven door of vanwege het bevoegd gezag van een provincie of van een gemeente;
b. de afvalstoffenbelasting door de houder van de inrichting bij de provincie of de gemeente in rekening is gebracht;
c. de afvalstoffen gescheiden van andere afvalstoffen zijn afgegeven aan de inrichting; en
d. de kosten die verband houden met de toepassing van bestuursdwang, hieronder begrepen de stortkosten, de verschuldigde afvalstoffenbelasting en de overige kosten die direct met de verwijdering van de afvalstoffen verband houden, niet of niet geheel verhaald kunnen worden op de overtreder.
2. De teruggaaf wordt verleend aan de provincie of de gemeente, die de afvalstoffen ter verwijdering heeft afgegeven.
3. De teruggaaf bedraagt maximaal de betaalde afvalstoffenbelasting die naar evenredigheid is toe te rekenen aan het deel van de totale kosten van de toepassing van bestuursdwang dat niet verhaald kan worden op de overtreder.
1. De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat daaruit te allen tijde duidelijk blijken de aard, de hoeveelheid en de herkomst van de afvalstoffen.
2. De belastingplichtige is gehouden de administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen welke stoffen, preparaten of voorwerpen als bedoeld in artikel 22, tweede lid, in welke hoeveelheden en op welk tijdstip de inrichting zijn binnengebracht dan wel hebben verlaten.
E
In artikel 90 wordt «18,» vervangen door: 8, eerste en derde lid, 9, 18, 28, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid,.
F
In artikel 91, eerste lid, wordt «de artikelen 20, eerste lid, 45,» gewijzigd in: de artikelen 20, eerste lid, 27, tweede lid, 28, derde lid, 30, eerste lid, 45,.
G
In artikel 92 wordt «belasting op leidingwater en energiebelasting» gewijzigd in: belasting op leidingwater, afvalstoffenbelasting en energiebelasting.
III
Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A, komt te luiden:
A
In artikel 1 vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot respectievelijk b tot en met d.
2. Onderdeel C. komt te luiden:
C
In artikel 90 wordt «9, 18,» vervangen door: 9,.
3. Onderdeel E komt te luiden:
E
In artikel 92, eerste lid, vervalt «belasting op leidingwater,».
IV
Na artikel XVIII wordt en artikel ingevoegd, luidende
Dit amendement strekt tot herinvoering van de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting en het onder het verlaagde btw-tarief brengen van renovatie- en herstelwerkzaamheden, met uitzondering van materialen die een deel vertegenwoordigen van de waarde van de verstrekte diensten.
Het toe te passen tarief op renovatie- en herstelwerkzaamheden als bedoeld in artikel IX, onderdeel B, is het tarief dat van kracht is op het tijdstip waarop het belastbare feit zich voordoet, met uitzondering van de situatie waarbij de verschuldigdheid al voor 1 januari 2013 is ontstaan als gevolg van een vooruitbetaling voor renovatie- en herstelwerkzaamheden waarvan het moment van prestatie pas plaatsvindt na 1 januari 2013. In deze situatie geldt het tarief dat van toepassing is op het moment van ontstaan van de verschuldigdheid. De budgettaire derving van deze maatregel wordt geschat op structureel € 226 miljoen euro.
Het verlaagde btw-tarief voor renovatie- en herstelwerkzaamheden wordt gedekt uit de herinvoering van de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting, opbrengst structureel respectievelijk € 183 en € 44 miljoen (prijspeil 2013). De tot en met 31 december 2011 in de Wet belastingen op milieugrondslag opgenomen bepalingen met betrekking tot de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting worden daartoe met ingang van 1 januari 2013 opnieuw in de wet opgenomen. De in het voorstel opgenomen tarieven van de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting zijn de tarieven zoals deze zouden hebben gegolden in 2012, ingeval deze belastingen niet zouden zijn afgeschaft (tarieven 2011 na toepassing van de inflatiecorrectie van 1,7%). Alvorens de tarieven op 1 januari 2013 in werking treden, zullen deze nog worden geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor zoals deze in juli 2012 wordt vastgesteld.
Groot Monasch