Ontvangen 2 december 2011
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Na artikel 2.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, voor de toepassing van artikel 2.1, tweede lid, een getal vaststellen dat geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 4° en 5°. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen hoger worden vastgesteld.
II
Na artikel 3.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, voor de toepassing van artikel 3.1, derde lid, een getal vaststellen dat geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder 4° en 5°. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen hoger worden vastgesteld.
III
In artikel 7.3, derde lid, wordt «artikel 2.5, eerste lid, artikel 2.6, tweede lid, of artikel 3.3, tweede lid,» vervangen door: artikel 2.5, eerste lid, artikel 2.6, tweede lid, artikel 2.6a, artikel 3.3, tweede lid, of artikel 3.3a,.
Gebleken is dat met leden van toezichthoudende organen, zoals raden van toezicht of raden van commissarissen, bezoldigingsafspraken worden gemaakt, zonder dat daarbij afspraken worden gemaakt over de door deze leden te besteden tijd. Ook in de diverse sectorcodes wordt uitgegaan van een jaarlijks te ontvangen maximum, dat is gebaseerd op een gemiddelde tijdsbesteding. Bij een bezoldiging op jaarbasis zonder een afgesproken tijdsbesteding, kan de aan deze leden toegekende bezoldiging niet worden vergeleken met het bezoldigingsmaximum of de toepasselijke sectornorm, die immers is gebaseerd op voltijdse functievervulling. Om dit te ondervangen wordt voorgesteld om de betrokken minister de bevoegdheid te geven om een forfaitaire omvang van de dienstbetrekking vast te stellen die overeenkomt met de tijdsbesteding die in de betreffende sector gebruikelijk is. Op grond van artikel 2.1, tweede lid, of artikel 3.1, derde lid, kan op grond van de forfaitaire omvang de geldende maximale bezoldiging voor leden van toezichthoudende organen worden bepaald. De betrokken minister kan van deze bevoegdheid gebruik maken, indien in een sector de bezoldiging voor leden van toezichthoudende organen substantieel uit de pas loopt met de toepasselijke op voltijdse functievervulling gebaseerde sectornorm.
Het overgangsrecht van artikel 7.3, derde lid, is van toepassing in geval na de invoering van een forfaitaire omvang van de dienstbetrekking een norm van toepassing wordt die lager is dan de overeengekomen bezoldiging. Als de bezoldiging is overeengekomen vóór de inwerkingtreding van de wet of de plaatsing van de instelling op de bij de wet behorende bijlage, blijft de hogere bezoldiging toegestaan. Is de bezoldiging overeengekomen na inwerkingtreding van de wet, dan heeft de forfaitaire omvang van de dienstbetrekking onmiddellijke werking, omdat de betrokkenen konden weten dat de wet van toepassing is.
Heijnen