Ontvangen 14 mei 2009
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel B, wordt «artikel 7.32, vijfde lid, in samenhang met artikel 7.12, eerste lid» vervangen door: artikel 7.32, vijfde of zesde lid.
In artikel I, onderdeel NN, wordt aan artikel 7.32 een lid toegevoegd, luidende:
6. Artikel 7.12 is van overeenkomstige toepassing op een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van toepassing zijn, met uitzondering van een besluit met betrekking tot een activiteit waarvoor tevens een besluit is vereist waarvoor op grond van artikel 19f, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 een passende beoordeling moet worden gemaakt, met dien verstande dat de commissie kan bepalen dat geen advies wordt uitgebracht indien zij van oordeel is dat de milieueffecten van het plan dat een kader vormt voor het besluit, op grond van artikel 7.12 al in voldoende mate zijn beoordeeld.
In artikel I, onderdeel QQ, wordt in artikel 7.37, tweede lid, onderdeel a, «artikel 7.32, vijfde lid, in samenhang met artikel 7.12» vervangen door: artikel 7.32, vijfde of zesde lid.
In artikel I, onderdeel YY, punt 3, wordt «artikel 7.32, vijfde lid, in samenhang met artikel 7.12» vervangen door: artikel 7.32, vijfde of zesde lid.
In artikel I, onderdeel HHH, punt 1, wordt «artikel 7.32, vijfde lid, in samenhang met artikel 7.12» vervangen door: artikel 7.32, vijfde of zesde lid.
Dit amendement regelt dat de verplichting een advies aan de Commissie voor de MER te vragen ook bij de beperkte procedure wordt gehandhaafd. Hierbij wordt wel een vrijstellingsmogelijkheid geïntroduceerd voor die gevallen waarin de Commissie voor de MER zelf meent dat de effecten van een activiteit in het kader van een plan-MER reeds in voldoende mate beoordeeld zijn. De beoogde procedurewinst van vijf weken door het achterwege laten van het toetsingsadvies van de Commissie voor de MER blijft met deze wijziging behouden doordat de adviestijd voor het toetsingsadvies net als in de uitgebreide procedure op maximaal 6 weken wordt gesteld en nu moet samenvallen met de inspraakperiode en niet daarna pas zal aanvangen.
Wiegman-van Meppelen Scheppink
Van Gent