De effecten van decentrale selectie op de samenstelling van studentenpopulaties bij universitaire opleidingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente overzichtsstudie van ResearchNed, o.a. over de doelen, criteria, instrumenten en effecten van selectie in het wetenschappelijk onderwijs?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de waarneming in het rapport dat er zorgen bestaan en worden geuit door geïnterviewden binnen het wetenschappelijk onderwijs over het gebrek aan diversiteit en het toenemende homogene karakter binnen de samenstelling van de geselecteerde studentenpopulatie bij opleidingen?
Uit de gesprekken die de onderzoekers hebben gevoerd met vertegenwoordigers van de onderzochte numerusfixusopleidingen blijkt dat de vertegenwoordigers niet altijd tevreden zijn met de huidige studentenpopulatie. Zij vinden dat de heterogeniteit van de studentenpopulatie onder druk staat. Zij zien zichzelf dan ook voor een dilemma geplaatst: als zij kiezen voor selectiecriteria die een voorspellende waarde hebben voor studiesucces, dan komt kansengelijkheid in het geding. Bovendien worstelen de opleidingen bij decentrale selectie met de vraag in hoeverre het groeipotentieel van de student kan worden gemeten in de selectieprocedure.
De onderzoekers stellen vast dat decentrale selectie – naast ongewenste zelfselectie – ook nog andere negatieve effecten heeft. Denk daarbij aan de diversiteit van de studentenpopulatie. Daar maak ik me zorgen over. Ik neem de bevindingen uit het rapport dan ook serieus. Als decentrale selectie tot een minder diverse samenstelling van de studentenpopulatie leidt, dan vind ik dat het instrument kritisch moet worden bezien. Ik wil in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek die de Tweede Kamer eind 2019 ontvangt bezien hoe deze ongewenste effecten van decentrale selectie kunnen worden weggenomen. Daarover wil ik in gesprek met hogeronderwijsinstellingen en studenten. Ook blijf ik de effecten van decentrale selectie monitoren door het verrichten van onderzoek. Daarnaast investeren universiteiten en hogescholen in kennisdeling en kennisontwikkeling. De leergang «effectief en inclusief toelatingsbeleid» van de VSNU en de studiedagen van de Vereniging Hogescholen zijn daar goede voorbeelden van.
Draagt naar uw mening en op basis van de inzichten in dit rapport de huidige selectiewijze bij aan kansenongelijkheid (gelet op hun ondervertegenwoordiging) van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond, studenten uit lagere sociaaleconomische groepen en studenten in het algemeen, zoals het rapport naar voren brengt? Zo ja, wat gaat u concreet tegen dergelijke ongewenste effecten ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de typering dat de huidige selectiewijze, vanuit verschillende redenen, zorgt voor geselecteerde studenten groepen die getypeerd worden als «witte brave meisjes en studenten uit hoger sociale klassen»? Deelt u de mening dat deze eenzijdige samenstelling via de huidige selectiewijze een zorgwekkend en ongewenst effect is? Zo ja, hoe gaat u hierop bijsturen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting en beoordeling rond de gewenste kansengelijkheid voor iedere student wat betreft de toegankelijkheid van het Nederlandse hoger en wetenschappelijk onderwijs, in het licht van de inzichten uit dit rapport en wat betekent dit voor uw beleidsinzet in algemene zin?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar bijsturingsmogelijkheden om de kansengelijkheid en toegankelijkheid binnen het wetenschappelijk onderwijs beter te borgen?
Zie antwoord vraag 2.
De cijfers over bevoegde en benoembare docenten in het voortgezet onderwijs |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is het verschil tussen de oude en nieuwe meetmethode waarmee het aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde of benoembare docenten in het voortgezet onderwijs wordt aangegeven?1
In alle metingen die getoond worden onder 1) wordt bij scholen via de personeelsbestanden informatie opgevraagd over welke lessen een leraar geeft. Vervolgens wordt deze informatie gekoppeld aan registratiesystemen van het hoger onderwijs (BRON-HO, voorheen CRIHO) waarin opleidingsinformatie op persoonsniveau is opgenomen. Door het koppelen van deze bestanden wordt op persoonsniveau bepaald of een leraar bevoegd is voor de gegeven lessen.
Het blijkt dat niet alle personen kunnen worden teruggevonden in BRON-HO. Dat heeft verschillende oorzaken zoals: men heeft geen opleiding in het hoger onderwijs gevolgd; het identificatienummer waarmee de koppeling van bestanden plaatsvindt ontbreekt; diploma’s dateren van voor 1991 zodat veel informatie over de oudere leraren ontbreekt.
Een deel van de personen waarvoor geen bevoegdheid kon worden vastgesteld is in de oude metingen daardoor als onbevoegd gekenmerkt. In het overgrote deel van de gevallen is dat niet correct en leidde het tot een overschatting van het aandeel onbevoegd gegeven lesuren.
Om de bevoegdheidssituatie nauwkeuriger vast te stellen is in de nieuwe metingen (vanaf 2014 en later), in aanvulling op de oude systematiek, voor al deze onbekende gevallen bij de scholen de bevoegdheid opgevraagd. Dit leidt tot een toename in de onder 1) getoonde bevoegdheidscijfers (bevoegd plus benoembaar) tussen 2013 en 2014.
In de nieuwe meting (vanaf IPTO 2014) wordt, in aanvulling op de oude systematiek, een aanvullende check uitgevoerd. Hierdoor proberen we te voorkomen dat leraren ten onrechte als onbevoegd of benoembaar worden aangemerkt.
Daarnaast zijn vanaf IPTO 2013 en later verticale scholengemeenschappen (ROC’s/AOC’s met een vo afdeling) meegenomen in de meting. Dit gebeurde voor 2013 niet.
Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van de percentages bevoegde, benoembare en onbevoegde docenten in het voortgezet onderwijs uitgesplitst naar onderwijsniveau van 2009 tot en met 2018?
Het is niet mogelijk om een betrouwbare reeks voor de gehele periode 2009–2018 aan te leveren die ook daadwerkelijk de informatie geeft waar u naar op zoek bent, omdat is gebleken dat de gehanteerde onderzoekmethode in de metingen voor 2014 leidt tot een overschatting van het aantal onbevoegd gegeven lesuren in die periode. In bijlage 1 is een tabel weergegeven met de gevraagde gegevens van 2014 t/m 2017. Cijfers met betrekking tot 2018 zijn nog niet beschikbaar2
Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van het percentage benoembare docenten van 2009 tot en met 2018 uitgesplitst naar de verschillende categorieën die worden benoemd op de website van de rijksoverheid, namelijk:
Het is niet mogelijk om deze gegevens voor de gehele periode 2009–2018 aan te leveren. Gebleken is dat de bevoegdheidssituatie van degenen die niet via eenvoudige bestandsanalyses als bevoegd konden worden aangemerkt in de periode voor 2014 zodanig anders is gemeten dat deze naar de huidige maatstaven als onbetrouwbaar moeten worden gezien. Daarmee zou een verkeerd beeld geschetst worden als ze zouden worden afgezet tegen de resultaten uit latere metingen. In bijlage1 is een tabel weergegeven met de gevraagde gegevens van 2014 t/m 2017. Cijfers met betrekking tot 2018 zijn nog niet beschikbaar.
Waarom wordt er door zowel de Inspectie van het Onderwijs in de Staat van het Onderwijs als op de website van OCW in cijfers geen onderscheid gemaakt tussen bevoegde en benoembare docenten?3
Mede door het plan van aanpak tegengaan onbevoegd gegeven lessen (Kamerstuk 31 289, nr. 286). zijn scholen actiever beleid gaan voeren om het aantal onbevoegd gegeven lessen te verminderen. De cijfers over onbevoegd gegeven lessen geven inzicht in de resultaten van het plan van aanpak. Hiervoor is het niet noodzakelijk tabellen van bevoegd en benoembare docenten op te nemen. Deze zijn wel openbaar en terug te vinden in de jaarlijkse IPTO rapportage.
Bent u het eens dat benoembare docenten in feite onbevoegd voor de klas staan, aangezien zij geen onderwijsbevoegdheid voor dat bepaalde vak of voor de bovenbouw hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet maakt onderscheid tussen bevoegde en benoembare leraren. Om bevoegd voor de klas te staan, moet een leraar beschikken over het juiste getuigschrift. Een benoembare leraar beschikt nog niet over dat getuigschrift, maar moet dat binnen de wettelijk vastgestelde termijn halen. De wet bepaalt welke leraren benoembaar zijn. Het gaat bijvoorbeeld om leraren die nog in opleiding zijn of om leraren die wel over een getuigschrift beschikken, maar dan voor een ander vak. De hoofdregel is dat zij hun bevoegdheid binnen twee jaar halen. De wet biedt schoolbesturen op die manier enige ruimte om knelpunten in hun personeelsbeleid op te lossen of – in het geval van gastleraren – hun onderwijs te verrijken met de inzet van specifieke deskundigheid.
Bent u het eens dat door bevoegde en benoembare docenten op één hoop te gooien er een vertekend beeld ontstaat van de daadwerkelijke situatie als het gaat om bevoegd lesgeven en het lerarentekort in het voortgezet onderwijs en er daardoor sprake kan zijn van een stille crisis die alleen maar groter wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel bevoegde als benoembare leraren zijn leraren die op dit moment volgens de wet voor de klas mogen staan. Benoembare leraren zijn leraren die een bevoegdheid hebben voor een ander vak of op dit moment in opleiding zijn en deze binnen afzienbare tijd afronden. Zij dragen op termijn dus bij aan het tegengaan van het tekort.
Klopt het dat benoembare docenten steeds van school kunnen wisselen, waardoor de termijn voor het behalen van een diploma uit te stellen is? Zo ja, acht u dit wenselijk en bent u bereid hier actie tegen te ondernemen?
De wet stelt schoolbesturen in staat om tijdelijk benoembare leraren in dienst te nemen. Het is mogelijk dat benoembare leraren tijdens of na afloop van die periode in dienst treden van een ander schoolbestuur, waarna zij opnieuw tijdelijk aan de slag kunnen.
De wet schrijft voor welke leraren benoembaar zijn. Dat is een beperkte groep. Het gaat bijvoorbeeld om zij-instromers of studenten aan een universitaire lerarenopleiding die binnen de daarvoor gestelde termijn hun opleiding nog moeten afronden, of om contract- of gastleraren. De hoofdregel is dat zij hun bevoegdheid binnen twee jaar halen. Gezien de gestelde wettelijke termijn is dit niet de groep die van het ene bestuur overstapt naar het andere bestuur. Alleen als een leraar tijdelijk afwezig is, heeft een schoolbestuur meer ruimte in het voorzien in een tijdelijke vervanger.
Bent u bereid om voortaan zowel door de Inspectie van het Onderwijs als door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de cijfers eerlijk weer te laten geven en dus ook onderscheid te gaan maken tussen bevoegde en benoembare docenten? Zo nee, waarom niet?
De cijfers worden eerlijk weergegeven. Ik ben bereid om in aanvulling daarop voortaan het onderscheid tussen benoembare en bevoegde docenten eveneens weer te geven en zal uw verzoek ook aan de Inspectie van het Onderwijs voorleggen.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Leraren van 24 januari a.s.?
Ja.
Het bericht dat er weer een farmaceut is die de prijs van een weesgeneesmiddel maar liefst zes keer verhoogd |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat farmaceut Novartis voor een kuur van het middel Lutathera meer dan 90.000 euro vraagt, terwijl het Erasmus MC het medicijn al bijna twintig jaar in de eigen apotheek maakt voor ongeveer 16.000 euro per kuur van vier infusen?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u het eens met de stelling van zorgverzekeraar VGZ, dat het niet uit te leggen is «dat kankerpatiënten geen toegang hebben tot een geneesmiddel dat ontwikkeld is door het ziekenhuis zelf, maar onbetaalbaar wordt door tussenkomst van een farmaceut die niets aan die ontwikkeling heeft bijgedragen. Het is pervers.»?
Dit is een voorbeeld van hoe het niet moet: een forse prijsverhoging zonder onderbouwing. In het belang van patiënten mogen we van de sector nieuwe geneesmiddelen tegen redelijke prijzen verwachten. In dit geval is er sprake van het naar de markt brengen van een bestaande behandeling tegen een excessief hoge prijs. Ik keur dit af.
Ik vind het positief dat een fabrikant een bestaande apotheekbereiding laat registreren bij de geneesmiddelenautoriteiten. Het is immers een groot goed dat bij registratie de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het geneesmiddel worden getoetst. Lutathera heeft bij die registratie de status van weesgeneesmiddel gekregen. Dit betekent dat Novartis gedurende een bepaalde periode marktexclusiviteit kan genieten. Deze regels zijn bedoeld om fabrikanten te stimuleren nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen voor zeldzame ziekten, en dus niet om fabrikanten excessief hoge prijzen in rekening te kunnen laten brengen voor geneesmiddelen die al jaren bekend zijn. Het is begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding, gezien de hogere eisen die gesteld worden aan geregistreerde geneesmiddelen en de investeringen van bijvoorbeeld klinische studies die hiervoor nodig zijn. De mate van prijsverhoging vind ik in dit geval discutabel.
Ik heb daarom gesprekken gevoerd met delegaties van Novartis. Novartis kon niet precies uitleggen waarom ze deze hoge prijs vragen. Ik heb laten weten dat ik deze handelwijze afkeur en niet wil accepteren. Het is aan Novartis om het middel tegen een redelijke prijs aan te bieden aan ziekenhuizen in Nederland.
De behandeling is in Nederland ook al langere tijd als apotheekbereiding beschikbaar, tegen aanzienlijk lagere kosten. Ziekenhuizen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze dit middel kunnen blijven bereiden. Ik heb Novartis – die ook eigenaar is van de belangrijkste leverancier van de ingrediënten voor die bereiding – daarin ook op haar verantwoordelijkheid gewezen. Ik heb van Novartis begrepen dat zij de levering continueren.
Novartis gaat zich naar aanleiding van de gesprekken op haar internationale hoofdkantoor beraden, en ik ben bereid om daarna verder met hen in gesprek te gaan.
Welke regelgeving staat het zelf produceren van weesgeneesmiddelen door de ziekenhuizen, zoals dat tot voor kort gebeurde, in de weg? Op welke wijze en binnen welke termijn zou deze regelgeving zijn te wijzigen? Is nationale wetgeving mogelijk die het zelf produceren van weesgeneesmiddelen door ziekenhuizen toch mogelijk maakt?
De status van weesgeneesmiddel houdt onder meer in dat het desbetreffende product tien jaar marktexclusiviteit heeft. Dit betekent dat in die periode voor dat product geen andere handelsvergunningen voor een vergelijkbaar geneesmiddel worden afgegeven. Een weesgeneesmiddel mag wel «magistraal» worden bereid in (de apotheek van) ziekenhuizen. Daarbij moet worden voldaan aan de regels voor apotheekbereidingen, zoals bereiding op recept van een arts of op voorraad voor verstrekking op kleine schaal aan patiënten van het ziekenhuis. De regels voor apotheekbereidingen zijn vastgelegd in de Europese geneesmiddelenrichtlijn. Die richtlijn hoeft op dit punt dus niet te worden aangepast, omdat die nu al voldoende ruimte biedt aan de ziekenhuizen.
Welke mogelijkheden heeft u in Europees verband om dit soort praktijken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan alles te doen om te voorkomen dat ooit nog een door een ziekenhuis ontwikkeld geneesmiddel wordt verkocht aan een farmaceutisch bedrijf dat de prijs zo hoog kan maken dat het middel niet meer beschikbaar is voor patiënten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u daartoe zetten?
Zoals eerder aan de Kamer bericht heb ik de NFU bereid gevonden een commissie te vormen die principes voor maatschappelijk verantwoord licenseren uitwerkt. Ik verwacht de NFU-rapportage in het eerste kwartaal van 2019. Ik zal de Kamer daar dan nader over berichten. «Verkopen» betreft echter niet alleen octrooien of licenties, maar ook aandelen in spin-off-bedrijven. Daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 11, 12, en 13 van het lid Van Gerven (2019Z00195).
In welke landen is Lutathera als kosteneffectief beoordeeld en in welke landen wordt het middel vergoed? Kunt u aangeven, eventueel na navraag te hebben gedaan, waarom deze landen het middel wel tegen deze exorbitante prijs vergoeden?
Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig te achterhalen. Ik heb de vraag uitgezet bij de landen die aangesloten zijn bij het PPRI-netwerk. Dat is een internationale organisatie die zich bezighoudt met de prijzen en vergoeding van geneesmiddelen, voornamelijk in Europa. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
De houding van dit kabinet ten aanzien van medische ethische onderwerpen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Wat is het stil over voltooid leven»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is het een bewuste strategie van het kabinet om zo min mogelijk aandacht te vragen voor medische ethiek en in het bijzonder over voltooid leven? Zo ja, waarom?
Ik herken mij niet in het beeld dat het kabinet zo min mogelijk aandacht zou vragen voor medische ethiek. In het regeerakkoord zijn twee pagina’s gewijd aan medisch-ethische onderwerpen, met daarbij concrete afspraken, bijvoorbeeld voor onderzoek en het stimuleren van brede maatschappelijke discussies. In mijn nota medische ethiek2, die ik op 6 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd, ben ik uitgebreid ingegaan op de medisch-ethische thema’s. Ik heb daarin aangegeven hoe ik verdere uitwerking zal geven aan de afspraken uit het regeerakkoord. Daarnaast heb ik u daarmee geïnformeerd over mijn beleid op de onderdelen waarover niets is afgesproken in het regeerakkoord. Bovendien bevatte de nota een uitgebreide reactie op de evaluatie van de euthanasiewet, waarbij ook het thema voltooid leven en de aanbevelingen uit het rapport van de commissie Schnabel aan de orde kwamen. In het Algemeen Overleg medische ethiek d.d. 6 september jl. heb ik met uw Kamer afgesproken dat ik u voor de zomer van dit jaar zal informeren over de voortgang van mijn voornemens, waaronder de aangekondigde maatschappelijke discussies.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het toegezegde onderzoek onder ouderen met een stervenswens? Wie gaat het onderzoek uitvoeren? Wanneer start het onderzoek? Zijn dit jaar nog resultaten te verwachten? Zo nee waarom niet? Zo ja, wanneer?
De Universiteit voor Humanistiek en het Julius Centrum van het UMCU zullen onder leiding van onderzoeker Els van Wijngaarden het onderzoek uitvoeren naar de omvang en omstandigheden van de groep mensen voor wie de door de commissie Schnabel genoemde ruime interpretatie en toepassing van de bestaande euthanasiewetgeving onvoldoende soelaas biedt in de ogen van betrokkenen. Daarnaast worden de omvang en omstandigheden onderzocht van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen en als gevolg daarvan een persisterende stervenswens hebben, maar nog niet klaar zijn om daar actief vervolg aan te geven.
Dit is op 16 januari jl. bekendgemaakt door ZonMw en de onderzoekende instellingen. Het onderzoek is deze maand gestart en wordt eind 2019 opgeleverd. In het onderzoek worden 20.000 burgers van 55 jaar en ouder gevraagd een vragenlijst in te vullen. Daarnaast zal er diepgravend kwalitatief onderzoek plaatsvinden. Ook wordt er vragenlijst- en dossieronderzoek verricht onder huisartsen.
Bent u het met mij eens dat de discussie over voltooid leven een maatschappelijk belangrijk thema is waar veel mensen erg mee bezig zijn? Zo ja, waarom heeft dit thema dan zo weinig prioriteit voor het kabinet?
Ik ben het met u eens dat het onderwerp voltooid leven een maatschappelijk belangrijk thema is. Ik zie dat de meningen over dit het thema uiteenlopen in de samenleving. Het maken van keuzes over dit type vraagstukken is dan ook geen eenvoudige opgave en vraagt om zorgvuldigheid en voldoende onderbouwing. Voor het kabinet ontbreekt het momenteel op onderdelen aan inzicht in de omvang en omstandigheden van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen en een stervenswens hebben, maar waarvoor de euthanasiewet nog onvoldoende soelaas biedt in de ogen van de betrokkenen. Daarom is in het regeerakkoord het eerdergenoemde onderzoek aangekondigd. Daarnaast zal dit kabinet de maatschappelijke discussie over het thema voltooid leven faciliteren (zie daarvoor het antwoord op vraag 7).
Bent u het met mij eens dat juist een kabinet dat zo terughoudend is en zo leunt op «de bestaande wetgeving als uitgangspunt», vaart zou moeten zetten achter concrete onderzoeken en het opzetten van brede maatschappelijke discussies over medisch ethische onderwerpen?
Ik kan u verzekeren dat ik na het uitbrengen van de nota medische ethiek en de gedachtewisseling daarover met uw Kamer op 6 september jl. alle vaart heb gezet achter het uitzetten van de voorgenomen onderzoeken en de planvorming voor het opzetten en stimuleren van de maatschappelijke discussies. Ethische kwesties raken aan de kern van wie we zijn en waar we voor staan. In de samenleving bestaan op medisch-ethisch gebied verschillende opvattingen. Het maken van keuzes over deze vraagstukken is daardoor geen eenvoudige opgave. Juist daarom is een goede dialoog en voldoende inzicht van belang. Zoals ik u in antwoord op uw derde vraag aangaf, is het onderzoek gestart naar de omvang en omstandigheden van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen, maar buiten de reikwijdte van de euthanasiewet lijken te vallen. De opdrachten voor ethische reflectie over geslachtskeuze bij dragerschap van een ernstige erfelijke geslachtsgebonden aandoening zijn eveneens toegekend. Het onderwerp zal vanuit verschillende perspectieven worden benaderd door prof. Th. Boer en prof. I. de Beaufort. De Gezondheidsraad is, in samenspraak met de KNAW en het Rathenau Instituut, op basis van mijn adviesaanvraag d.d. 17 augustus jl., voortvarend aan de slag met zijn advies over de regulering van cybriden en iPS-chimaeren. Ik heb u eerder laten weten dat een breed maatschappelijk collectief bezig was met een plan voor een gedegen en brede maatschappelijke discussie over kiembaanmodificatie. Ik heb dit samenwerkingsverband, onder leiding van het Erfocentrum, inmiddels een subsidie verleend voor het uitvoeren van dit project gedurende de komende twee jaar. In mijn beantwoording van vraag zeven ga ik in op mijn activiteiten op het gebied van de laatste levensfase, waaronder het faciliteren van een brede maatschappelijke discussie.
Wat is precies de verantwoordelijkheid van de overheid ten aanzien van voorlichting over wat binnen huidige wetgeving wel en niet mogelijk is, (bijvoorbeeld bij dementie) bij zo’n complex onderwerp, mede gezien het feit dat 88% van de mensen nooit met hun huisarts heeft gesproken over levenseinde?
Ik acht het van belang dat mensen tijdig spreken over het levenseinde, zowel met hun huisarts als met naasten. Door deze gesprekken weten naasten en artsen welke wensen iemand heeft voor de laatste levensfase en is iemand beter op de hoogte van wat binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijk is. Om het gesprek over het levenseinde in bredere zin te stimuleren en te faciliteren, subsidieer ik de coalitie «Van Betekenis tot het Einde». Deze coalitie bestaat uit acht organisaties en levert met behulp van een grote verscheidenheid aan initiatieven een waardevolle bijdrage aan het gesprek over de laatste levensfase.
Ik zie het als de verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor zorg te dragen dat er voldoende en goed vindbare informatie is over de mogelijkheden voor iemand in zijn laatste levensfase. Door het veld worden al veel initiatieven ontplooid op het gebied van kennis en spreken over het levenseinde. Eén voorbeeld hiervan is dat de KNMG een e-book voor artsen heeft uitgebracht getiteld Tijdig spreken over het levenseindeen een publieksbrochure Praat op tijd over uw levenseinde. Andere voorbeelden heb ik genoemd in de nota medische ethiek van 6 juli 2018. In de nota medische ethiek noemde ik ook dat ik momenteel werk aan het ontwikkelen van rijksoverheid.nl als een centraal informatiepunt op het gebied van euthanasie. De reikwijdte van de euthanasiewet wordt in ieder geval onderdeel van de hier verzamelde informatie. Ik heb een flitspeiling laten uitvoeren, om inzicht te krijgen in de informatiebehoefte van burgers over euthanasie en de (reikwijdte) van de wet. Ik betrek de beroepsgroepen bij het ontwikkelen van het centrale informatiepunt. Ook ben ik voornemens om de patiëntenverenigingen hierbij te betrekken. Ik verwacht dat het informatiepunt in het voorjaar online gaat.
Kan van ieder van de drie in de brief van 7 december 2017 genoemde activiteiten op het gebied van «voltooid leven» aangegeven worden wat er sinds 7 december 2017 concreet is gedaan, welke voortgang is geboekt en wat er verder nog op de agenda staat?2
In de door u aangehaalde brief kondigde ik aan dat het kabinet rond levenseindevraagstukken zal inzetten op drie activiteiten die in samenhang met elkaar bekeken dienen te worden: het stimuleren van maatschappelijke discussie, het vergroten van de kennis bij het publiek en bij beroepsgroepen, en het doen van (wetenschappelijk) onderzoek. Op mijn voornemens hiertoe ben ik in de nota medische ethiek van 6 juli jl. ingegaan. Voor het stimuleren van de maatschappelijke discussie ondersteunt VWS de al eerdergenoemde coalitie «Van Betekenis tot het Einde, onder andere met de ontwikkeling van een Argumentenkaart door De Argumentenfabriek. Een argumentenkaart biedt een overzicht van argumenten rond een thema en kan daarmee gebruikt worden om het maatschappelijke gesprek te faciliteren. Voor het verder faciliteren van de maatschappelijke discussie over het thema voltooid leven worden de plannen nog uitgewerkt. Daarover informeer ik u in de eerdergenoemde voortgangsrapportage medische ethiek. Voor het vergroten van de kennis bij het publiek en beroepsgroepen, noemde ik al het opzetten van een centraal informatiepunt op het gebied van euthanasie. Ook noemde ik het recent gestarte onderzoek naar de omvang en omstandigheden van de groep mensen die hun leven als voltooid beschouwen, maar buiten de reikwijdte van de euthanasiewet lijken te vallen. Deze maand is tevens het onderzoek naar de ontwikkeling van het aantal euthanasiegevallen gestart. Ook verwacht ik dat binnenkort het onderzoek naar euthanasie binnen de psychiatrie zal starten.
Wanneer zal het standpunt van het kabinet op Derde evaluatie Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, toegezegd voor de eerste helft van 2018, naar de Kamer worden gestuurd?
Het standpunt van het kabinet op de derde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is al aan de Kamer gezonden, namelijk op 6 juli 2018 als onderdeel van de Nota Medische Ethiek.
De aardbeving in het zoutwinningsgebied bij Veendam |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat op maandag 7 januari 2019 zich bij Veendam een aardbeving heeft voorgedaan van 1.3 op de schaal van Richter?1
Ja.
Is of wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor de ondergrond en in het bijzonder de zoutlagen en -koepels waaruit zout wordt gewonnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten of wanneer worden de uitkomsten verwacht en openbaar gemaakt?
Nee, er wordt op dit moment niet onderzocht wat deze specifieke aardbeving voor gevolgen heeft voor de zoutcavernes bij Veendam. Een magnitude van 1,3 op de schaal van Richter betekent een zeer kleine beweging in de ondergrond. Van een dergelijke aardbeving worden geen directe gevolgen verwacht voor de zoutcavernes bij Veendam. Gasunie heeft in het verleden wel onderzocht of een aardbeving met magnitude 5 de opslag cavernes zou kunnen beschadigen. Het onderzoek2 gaf aan dat er zelfs bij een aardbeving van een dergelijke kracht geen problemen worden verwacht.
Is u bekend dat bij de bewoners in het zoutwinningsgebied veel bezorgdheid en vrees heerst over de gevolgen van de combinatie van gas- en zoutwinning?
Ja, de zorgen van de bewoners in het zoutwinningsgebied zijn mij zeer goed bekend. Voor de goedkeuring van het winningsplan zijn de risico’s mede door SodM beoordeeld. Tijdens de winning houdt SodM toezicht en zal ingrijpen als de veiligheid van de winning niet meer gegarandeerd is.
Kan worden uitgesloten dat door gaswinning geïnduceerde aardbevingen kunnen leiden tot verzakken en/of instorten van ondergrondse cavernes in de zoutlagen? Zo ja, op welke gegevens is dat gebaseerd? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat zoutwinning in dit gebied blijft plaatsvinden?
Nee, dit kan nooit volledig uitgesloten worden, maar een dergelijk effect is volgens TNO en SodM wel onwaarschijnlijk.
Kan worden uitgesloten dat door gaswinning geïnduceerde aardbevingen leiden tot lekkages van vloeistoffen als pekel en dieselolie uit de cavernes in de zoutlagen? Zo ja, op welke gegevens is dat gebaseerd? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat zoutwinning in dit gebied blijft plaatsvinden?
Nee, dit kan nooit volledig uitgesloten worden, maar een dergelijk effect is volgens TNO en SodM wel onwaarschijnlijk. Voor lekkage uit cavernes in zoutlagen is een directe beweging nodig langs een breuk die raakt aan de zoutcaverne, of een grote beweging in de ondergrond door een geïnduceerde aardbeving. De aardbevingen in Nederland met de magnitudes tot 3,6 op de schaal van Richter leiden tot zeer kleine bewegingen in de ondergrond (orde van grootte in millimeters). Dit is te klein om te leiden tot lekkages uit de zoutcavernes.
De Staat van de sector zout van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit 2018 gaat verder in op de specifieke zoutwinning bij Veendam en de risico’s die hierbij geïdentificeerd zijn.
Is het gegeven dat een aardbeving nabij Veendam heeft plaatsgehad voor u aanleiding om de vergunning(en) voor zoutwinning te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke overwegingen zijn daarin leidend?
In de regio rond Veendam vinden al langere tijd kleine aardbevingen plaats. Deze bevingen worden veroorzaakt door de gaswinning in het Groningenveld en het gasveld Annerveen. Tijdens en na deze aardbevingen zijn er geen veranderingen gezien aan de zoutcavernes van Veendam. Hierdoor is er geen aanleiding om de bestaande vergunningen voor zoutwinning te heroverwegen gebaseerd op deze recente aardbeving.
Bent u van oordeel dat, gelet op de risico’s van en de onzekerheden over de effecten van aardbevingen op de zoutlagen waaruit zout wordt gewonnen, de toepassing van het voorzorgsprincipe moet leiden tot het beëindigen van de zoutwinning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Op dit moment vinden er verschillende onderzoeken plaats in opdracht van de zoutwinningsbedrijven. Daarnaast heeft SodM onderzoek uitgezet in het kader van het programma Kennis Effecten Mijnbouw naar de lekkage bij zoutcavernes (zie hiervoor www.KEMprogramma.nl).
In de vigerende winningsplannen zijn alle risico’s beoordeeld inclusief het effect van aardbevingen, bodemdaling en lekkage. SodM adviseert mij hierover en houdt toezicht op de wijze waarop zoutwinningsbedrijven deze risico’s beheersen. Als nieuwe inzichten ontstaan over de risico’s van zoutwinning, dan zal ik bezien of dit aanleiding geeft tot het stellen van aanvullende voorwaarden voor winningsplannen en zal SodM toezien op het nemen van adequate maatregelen door de betreffende bedrijven. Hiermee wordt gehandeld conform het voorzorgsprincipe.
Met de huidige stand van de kennis over aardbevingen en de relatie met naburige zoutwinning verwacht men geen instorting van de cavernes of lekkage vanuit deze cavernes door aardbevingen. Dit laat onverlet dat nader onderzoek uitgevoerd wordt om de risico’s beter te begrijpen.
Het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) 'rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft' |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft»?1
Ja.
Is het u bekend dat Stichting Agri Facts bezwaren heeft gemaakt bij PBL over de weergave van de relatieve omvang van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw en het effect van minder vlees eten op het verlagen van de totale broeikasgasemissies?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat het PBL inmiddels het publicatiebericht, op basis van bezwaren Stichting Agri Facts, bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website heeft aangepast?
Ja. De tekstuele verduidelijking staat ook expliciet op zijn website vermeld. Er wordt nu expliciet aangegeven dat het om landbouwgerelateerde emissies gaat. Het achterliggende wetenschappelijk artikel uit 2014 behoefde geen aanpassing.
Waarom zijn de Tweede Kamer en de Eerste Kamer niet op de hoogte gesteld van tekortkomingen van het PBL in zijn publicaties?
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De onafhankelijke rol van het PBL wordt gewaarborgd in de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Staatscourant 2012, 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau. De Staatssecretaris van I&W is beleidsmatig verantwoordelijk voor het PBL. In 2012 en in 2017 zijn periodieke internationale visitaties van het PBL uitgevoerd. Hierdoor wordt de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het werk van het PBL bewaakt. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Op grond van de door de Stichting Agri Facts aangedragen bezwaren en de reactie van het PBL daarop heb ik geen tekortkomingen kunnen constateren en onderschrijf ik de stelling van de Stichting dus niet. Aangezien ik geen tekortkomingen heb geconstateerd, heb ik deze ook niet aan uw Kamer kunnen melden.
Welke verschillende bezwaren op publicaties van het PBL heeft Stichting Agri Facts en wat is de reactie van het PBL op deze bezwaren?
De bezwaren van de Stichting Agri Facts kunt u lezen op hun website3. Ten eerste vond men het publicatiebericht «Minder vlees eten levert forse klimaatwinst op» niet juist. De Stichting schrijft verder dat het PBL niet objectief zou rapporteren over het gebruik van dierlijke producten en landgebruik in relatie tot het klimaatvraagstuk. Tot slot heeft de Stichting bezwaar tegen een aantal vergelijkende grafieken die een vertekend beeld zouden geven, onder meer omdat ze niet beginnen in referentiejaar 1990.
Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website aangepast omdat hierin ten onrechte het woord «landbouwgerelateerd» ontbrak. Ten aanzien van de mogelijk niet objectieve weergave herkent het PBL zich niet in de andere twee bezwaren. Het PBL heeft hier in twee brieven uitgebreid schriftelijk op gereageerd naar de Stichting Agri Facts4.
Kunt u inhoudelijk reageren op de stelling van Stichting Agri Facts dat het PBL tekort schiet in zijn rol van rekenmeester van het Klimaatakkoord?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen hebben de aanpassingen van de cijfers van het PBL voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord?
Aanpassing van cijfers is niet aan de orde, derhalve zijn er ook geen gevolgen voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord.
Het bericht dat drie passagiers zijn opgepakt in vliegtuig na protest tegen de uitzetting van vluchteling |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drie passagiers opgepakt in vliegtuig na «staan-actie» tegen uitzetting vluchteling»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat passagiers op de betreffende vlucht door de Koninklijke Marechaussee (KMar) zijn bevolen videobeelden van de arrestaties van hun telefoon te verwijderen onder bedreiging anders te worden opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke wet- en regelgeving de KMar in dit geval gerechtigd was te dreigen met arrestatie?
Ik herken mij in het beeld dat wordt geschetst in het artikel niet. De bemanning van het vliegtuig heeft passagiers op basis van het huisreglement van de vliegmaatschappij verzocht te stoppen met filmen. De dienstdoende marechaussees hebben passagiers niet gevorderd door hen gemaakte beelden te verwijderen en hebben niet gedreigd met arrestatie. Wel heeft een marechaussee met een passagier gesproken over wat het filmen doet met mensen die met hun werk bezig zijn. Na dit gesprek heeft de passagier de door hem gemaakte beelden uit eigen beweging verwijderd.
Hoe verklaart u de communicatie van de KMar dat passagiers gemaakte videobeelden van de arrestaties vrijwillig zouden hebben verwijderd, terwijl hen is gedreigd dat ze anders in handboeien zouden worden afgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke geweldsmiddelen zijn ingezet door de KMar bij de arrestatie van protesterende reizigers op het vliegtuig? Klopt het dat bijvoorbeeld een jonge vrouw in een hoofdklem is weggesleept uit het vliegtuig? Kunt u beargumenteren waarom de inzet van dit type geweld subsidiair en proportioneel was?
Het voorbeeld dat u aanhaalt is geen correcte weergave van de gang van zaken. Er zijn drie passagiers aangehouden. Eén aangehouden vrouw is onder lichte dwang van de marechaussee uit het vliegtuig geëscorteerd. De lichte dwang bestond uit het uitoefenen van geringe kracht op de bovenrug om de passagier uit het nauwe gangpad van het vliegtuig te begeleiden. Dit was op dat moment passend gelet op de situatie.
Is het u, onder meer uit het bericht «Waarschuwing: geen nieuwe zonneparken, het net kan het niet aan», bekend dat netwerkbedrijven kampen met capaciteitsproblemen om zonne-energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk aan te sluiten?1
Ja.
Is u het bericht «Groot probleem: voetbalclub wil zonnepanelen maar krijgt deksel op neus» bekend dat sportvereniging VV Nieuw Buinen hierdoor wordt getroffen?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst en onbillijk is dat een sportvereniging door een capaciteitsknelpunt bij het netwerkbedrijf Enexis vooralsnog geen duurzame energie kan gaan produceren en het voordeel dat hieruit voortvloeit niet kan genieten? Zo nee, waarom niet?
Dit is uiteraard ongewenst voor iedere partij die hernieuwbare elektriciteit op wil wekken en daar de benodigde investeringen in tijd, menskracht en financiën voor gedaan heeft. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden. Daarnaast ben ik samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen soelaas kunnen bieden.
Bent u bereid u nader te verdiepen in de knelpunten die VV Nieuw Buinen ondervindt en te bevorderen dat de aan te leggen installatie voor het opwekken van zonne-energie spoedig op het net wordt aangesloten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het u bekend dat de Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) de voorwaarde kent dat de aanvrager binnen een jaar na de subsidietoekenning de maatregel waarvoor subsidie is aangevraagd moet uitvoeren en dat, in het geval dat niet geschiedt, niet binnen een termijn van drie jaar opnieuw subsidie toegekend kan worden voor deze maatregel?
Er geldt inderdaad de voorwaarde dat men binnen een jaar na verlening van de subsidiebeschikking de maatregel moet hebben gerealiseerd.
De voorwaarde dat men binnen een termijn van drie jaar niet een nieuwe subsidie toegekend kan krijgen voor dezelfde maatregel is niet opgenomen in de regeling van de EDS. Er is wel een voorwaarde dat er slechts eenmaal per kalenderjaar subsidie kan worden verleend voor dezelfde maatregel aan een aanvrager.
Deelt u de opvatting dat het onbillijk en ongewenst is dat deze restrictie in de EDS geldt indien de vertraging wordt veroorzaakt door een omstandigheid die de aanvrager niet kan beïnvloeden, in casu onvoldoende capaciteit voor aansluiting op het netwerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat de subsidie komt te vervallen en niet meer binnen een termijn van drie jaar kan worden aangevraagd?
In beginsel is er geen uitstel mogelijk, maar bij bijzondere omstandigheden kan er besloten worden om de realisatietermijn te verlengen. Hierover wordt dan een gesprek gevoerd met de desbetreffende aanvrager. De EDS is per 7 december 2018 gesloten. Per 1 januari 2019 is de regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA) onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport open gegaan. De vereniging kan voor deze regeling in aanmerking komen waardoor de realisatietermijn opnieuw drie jaar wordt. Bijkomend voordeel is dat het subsidiepercentage van deze regeling hoger is dan bij de EDS (35% vs. 30%) en geldt op materiaal en arbeid. Daarnaast kan het gezien het langere traject ook gunstig zijn om een nieuwe overeenkomst af te sluiten voor de projectontwikkelaar omdat de prijzen en de techniek van zonnepanelen constant in beweging zijn.
Bent u bereid meer generiek maatregelen te treffen die voorkomen dat de aansluiting van projecten voor kleinschalige energieopwekking niet worden gedupeerd door capaciteitsproblemen op het netwerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen?
De veiligheid van escaperooms in Nederland |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat er tientallen escaperooms in Polen onveilig zijn?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel locaties er in Nederland zijn waar één of meerdere escaperooms bezocht kunnen worden? Voldoen deze locaties allen aan de eisen van het bouwbesluit en zijn voor deze locaties door gemeenten vergunningen verleend?
Een grove schatting is dat er enkele honderden locaties in Nederland zijn waar één of meerdere escaperooms kunnen worden bezocht. Mij is niet bekend of deze locaties aan de eisen van het Bouwbesluit voldoen en of voor deze locaties door gemeenten vergunningen zijn verleend.
Escaperooms moeten voldoen aan de veiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit. Het gaat om bouwvoorschriften en om voorschriften voor het brandveilig gebruik. Toezicht op de naleving hiervan ligt bij gemeenten die bevoegd gezag zijn voor het Bouwbesluit. Gemeenten kunnen bij dit toezicht de brandweer betrekken.
Kunt u aangeven hoe de veiligheidsregels voor escaperooms in Nederland nu zijn? Kunt u ook aangeven welke instanties daarbij een rol hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend of gemeenten ook geregeld controles uitvoeren? Zo ja, wat is het resultaat daarvan? Zo nee, wilt u de gemeenten wijzen op het belang van goede controles?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland. Hieruit volgt dat gemeenten niet geregeld controles bij escaperooms uitvoeren. Dit in lijn met hun beleidsprioritering van het toezicht op de brandveiligheid van gebouwen. Escaperooms zijn door gemeenten bij de prioritering tot nu toe niet als risicovolle gebouwcategorie beschouwd omdat in de meeste escaperooms relatief weinig personen aanwezig zijn en de exploitant hierdoor ook geen gebruiksmelding2 hoeft in te dienen bij de gemeente. De brand in Polen is bij gemeenten en brandweer echter niet onopgemerkt gebleven. Diverse gemeenten hebben inmiddels besloten om, aanvullend op hun vastgestelde beleid, alsnog alle escaperooms in hun gemeente te controleren. Dit vind ik een goede zaak. Gelet op de vele publiciteit over de brand in Polen vind ik het niet nodig om gemeenten alsnog te wijzen op het belang van goede controles.
Is het waar dat er geen specifieke regels zijn voor escaperooms en dat de enige wettelijke eis is dat de ruimtes een vluchtroute hebben? Acht u het wenselijk dat er aanvullende regels komen, zoals een noodknop om de ruimte te verlaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met de gemeenten, de brandweer en de sector eventuele aanvullende regels te bespreken?
Voor escaperooms gelden er in het Bouwbesluit diverse voorschriften ten aanzien van brandveiligheid. Deze voorschriften stelt het Bouwbesluit niet specifiek voor escaperooms maar voor alle gebouwen waarin mensen bijeenkomen. De voorschriften behelzen onder andere dat personen bij brand veilig moeten kunnen vluchten uit ruimtes. Dit geldt ook als personen worden opgesloten in een ruimte zoals kan voorkomen bij escaperooms. Een gesloten deur moet bij brand snel geopend kunnen worden zodat de opgesloten personen kunnen vluchten. Het Bouwbesluit schrijft hiervoor geen specifieke oplossing voor, maar het is aan de eigenaar/exploitant van een escaperoom een oplossing te kiezen waarmee voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente kan hierop toezicht houden. Dit maakt het mogelijk een veilige oplossing te kiezen die specifiek is afgestemd op de inrichting, gebruik en de organisatie van een bepaalde escaperoom. Ik vind het daarom niet wenselijk om in het Bouwbesluit specifieke oplossingen voor te schrijven zoals een noodknop.
De zesvoudige prijsstijging van kankermedicijn veroorzaakt door Novartis |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Farmaceut vraagt zesvoudige voor kankermedicijn»?1
Dit is een voorbeeld van hoe het niet moet: een forse prijsverhoging zonder onderbouwing. In het belang van patiënten mogen we van de sector nieuwe geneesmiddelen tegen redelijke prijzen verwachten. In dit geval is er sprake van het naar de markt brengen van een bestaande behandeling tegen een excessief hoge prijs. Ik keur dit af.
Ik vind het positief dat een fabrikant een bestaande apotheekbereiding laat registreren bij de geneesmiddelenautoriteiten. Het is immers een groot goed dat bij registratie de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het geneesmiddel worden getoetst. Lutathera heeft bij die registratie de status van weesgeneesmiddel gekregen. Dit betekent dat Novartis gedurende een bepaalde periode marktexclusiviteit kan genieten. Deze regels zijn bedoeld om fabrikanten te stimuleren nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen voor zeldzame ziekten, en dus niet om fabrikanten excessief hoge prijzen in rekening te kunnen laten brengen voor geneesmiddelen die al jaren bekend zijn. Het is begrijpelijk dat een fabrikant voor een geregistreerd geneesmiddel meer vraagt dan voor een magistrale bereiding, gezien de hogere eisen die gesteld worden aan geregistreerde geneesmiddelen en de investeringen van bijvoorbeeld klinische studies die hiervoor nodig zijn. De mate van prijsverhoging vind ik in dit geval discutabel.
Ik heb daarom gesprekken gevoerd met delegaties van Novartis. Novartis kon niet precies uitleggen waarom ze deze hoge prijs vragen. Ik heb laten weten dat ik deze handelwijze afkeur en niet wil accepteren. Het is aan Novartis om het middel tegen een redelijke prijs aan te bieden aan ziekenhuizen in Nederland.
De behandeling is in Nederland ook al langere tijd als apotheekbereiding beschikbaar, tegen aanzienlijk lagere kosten. Ziekenhuizen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze dit middel kunnen blijven bereiden. Ik heb Novartis – die ook eigenaar is van de belangrijkste leverancier van de ingrediënten voor die bereiding – daarin ook op haar verantwoordelijkheid gewezen. Ik heb van Novartis begrepen dat zij de levering continueren.
Novartis gaat zich naar aanleiding van de gesprekken op haar internationale hoofdkantoor beraden, en ik ben bereid om daarna verder met hen in gesprek te gaan.
Wat verklaart volgens u de grote prijsstijging van lutetium-octreotaat?
Novartis heeft in de gesprekken dat ik met hen gevoerd heb niet precies uitgelegd waar deze plotse prijsverhoging vandaan komt. Novartis zegt de prijs van Lutathera te baseren op de waarde ervan voor patiënten.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van zorgverzekeraar CZ: «We hebben sterk het gevoel dat er misbruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de prijs op te drijven.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van zorgverzekeraar VGZ: «Dat kankerpatiënten geen toegang hebben tot een geneesmiddel dat ontwikkeld is door het ziekenhuis zelf, maar onbetaalbaar wordt door tussenkomst van een farmaceut die niets aan die ontwikkeling heeft bijgedragen. Het is pervers.»?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat de farmaceut niet alleen het medicijn, maar ook de grondstofleverancier heeft opgekocht?
Het staat bedrijven vrij zich in te richten op een wijze die past bij de bedrijfsvoering. Uiteraard dient Novartis zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden. In dit kader zijn met name de nationale en Europese mededingingswetgeving relevant. Zo worden fusies en overnames door (nationale en/of internationale) mededingingsautoriteiten getoetst op de gevolgen voor de mededinging. Ook mogen ondernemingen met een economische machtspositie op grond van de mededingingsregels daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door partijen uit te sluiten of uit te buiten. Het weigeren van de levering van grondstoffen aan een andere afnemer door een onderneming met een economische machtspositie kan onder omstandigheden een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie opleveren. Of in concrete gevallen sprake is van een overtreding van de mededingingsregels is ter beoordeling aan de mededingingsautoriteit, zoals de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie.
Zijn er bij u andere gevallen bekend van farmaceuten die naast een medicijn ook de grondstofleverancier hebben ingelijfd en wat waren daar de gevolgen van?
Andere gevallen zijn mij niet bekend.
Hoe kan het dat het Erasmus MC 16.000 euro voor een kuur vraagt, Novartis voor dezelfde kuur 90.000 euro, en deze laatste, die zowel het medicijn als de erkende grondstofleverancier opgekocht heeft, beweert dat er geen grote prijsverhoging komt?
De prijs van een apotheekbereiding is niet een op een te vergelijken met die van het geregistreerde product. Het geregistreerde geneesmiddel kan een hogere prijs hebben omdat fabrikanten kosten maken voor het opstellen van een registratiedossier, het verkrijgen van de handelsvergunning en voor het garanderen van kwaliteit en veiligheid bij het productieproces. Het productieproces vindt op grotere schaal plaats en daarvoor gelden andere eisen dan voor een apotheekbereiding. In dit geval is de prijs echter het zesvoudige en dat vind ik zonder goede onderbouwing discutabel.
Kunt u garanderen dat ziekenhuizen het middel kunnen blijven maken, ook al is niet met zekerheid te zeggen voor hoelang en tegen welke prijs het Novartis, dat de grondstofleverancier heeft opgekocht, de grondstoffen zal blijven leveren?
Garanties over de handelwijze van Novartis kan ik niet afgeven. Wel geldt dat Novartis zich dient te houden aan de mededingingsregels. Onderdeel daarvan is dat een partij met een economische machtspositie daar geen misbruik van mag maken. Of in concrete gevallen sprake is van een overtreding van de mededingingsregels is ter beoordeling aan de mededingingsautoriteit, zoals de Autoriteit Consument en Markt en de Europese Commissie.
Welke gevolgen voorziet u voor de toegankelijkheid van medicijnen voor patiënten met andere kankersoorten, aangezien de behandelwijze van dit medicijn op het punt staat nieuwe medische toepassingen te krijgen voor andere kankersoorten? Kunt u zeggen om welke kankersoorten het gaat?2
Bij het op de markt komen van een nieuwe medische toepassing van dit medicijn gelden dezelfde regels als voor andere nieuwe geneesmiddelen of indicaties die op de markt verschijnen. Deze stroomt het verzekerde pakket in als het voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Ik verwacht dat ziekenhuizen en/of zorgverzekeraars bij de inkoop zullen onderhandelen met de fabrikant. Wanneer de nieuwe indicatie echter voldoet aan de wettelijke criteria voor de pakketsluis, wordt deze indicatie in de sluis geplaatst en zal een beoordeling door het Zorginstituut volgen en mogelijk een onderhandeling door het Bureau Financiële Arrangementen Geneesmiddelen van het Ministerie van VWS. Op dit moment is alleen bij mij bekend dat Endocyte, een bedrijf van Novartis, aan een behandeling werkt voor patiënten met uitgezaaide castratieresistente prostaatkanker.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat patiënten die dit middel nodig hebben, toegang behouden en verkrijgen, ondanks deze recente ontwikkelingen? Welke wettelijke mogelijkheden heeft u of dienen er te komen om dit mogelijk te maken?
Op dit moment is er toegang tot de behandeling met de werkzame stof lutetium-octreotaat voor Nederlandse patiënten. Ik verwacht ook dat Lutathera beschikbaar blijft. Het is aan de ziekenhuizen om te onderhandelen over de prijs met Novartis. Ik heb eerder al aangegeven dat ik de huidige prijs discutabel vind en dat een goede onderbouwing ontbreekt. De behandeling is in Nederland als apotheekbereiding beschikbaar tegen een aanzienlijk lagere prijs. Ziekenhuizen hebben dus ook de mogelijkheid om het geneesmiddel op deze manier te verstrekken aan patiënten.
Het middel wordt toegepast binnen de medisch-specialistische zorg en valt onder de Zorgverzekeringswet.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van dokter Krenning die grote belangen had in de Rotterdamse EMC startup Biosynthema en deze onder persoonlijk zeer lucratieve voorwaarden heeft verkocht? Hoeveel heeft hij daar concreet mee verdiend of gaat hij daarmee nog verdienen? Is dit niet onethisch aangezien hier geprofiteerd wordt van publiek onderzoek voor private financiële baten?
Ik beschik niet over gegevens over het inkomen van prof. Krenning. De Nederlandse Federatie van UMC’s (NFU) heeft in 2009 een brochure uitgegeven: «Naar een goede waarde; Valorisatie in de Universitair Medische Centra van Nederland: uitgangspunten voor vorm- en regelgeving». 3 In deze kaderregeling worden principes vastgelegd met betrekking tot onder meer de financiële relatie tussen UMC’s, onderzoekers die voor een UMC werken en spin-off-bedrijven. Een en ander is verder uitgewerkt in een Richtsnoer omgang met intellectueel eigendom (2016) en een Richtsnoer omgang met aandelenbelangen van kennisinstellingen en medewerkers in academische startups (2018).
Een deel van de gebeurtenissen uit de reconstructie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) dateren van voordat de kaderregeling tot stand kwam. Volgens de reconstructie ontstond Biosynthema al in 2001. De bestuursvoorzitter van het Erasmus MC geeft ook in het NTvG-artikel aan dat het nu waarschijnlijk niet meer zo zou gaan. Het is goed dat er inmiddels een kaderregeling is. Dit betekent uiteraard niet dat onderzoekers nooit meer financieel kunnen profiteren van een belangrijke ontdekking of uitvinding die zij zelf gedaan hebben. Ik wil dat ook helemaal niet onmogelijk maken. Het is wel van belang dat er een redelijke verdeling is tussen de belangen van de onderzoeker, de belangen van de afdeling en instelling waar hij werkt en het publieke belang.
Hoe gaat u voorkomen dat het in de toekomst nog kan voorvallen dat startups uit de academische medische wereld die belangwekkende medicijnen ontwikkelen met behulp van publiek menselijk en financieel kapitaal worden verkocht waarbij de winsten in private zakken verdwijnen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het idee om een artsen- en onderzoekerscode vast te stellen in de academische medische wereld die het onmogelijk maakt dat artsen en onderzoekers persoonlijk financieel gewin halen uit startups die academische medische centra opzetten? Kunt u uw standpunt nader toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Het gebruik van pepperspray in het Turkse consulaat in Rotterdam en het feit dat niemand daarvoor vervolgd wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkije trekt beveiliger consulaat Rotterdam die pepperspray gebruikte terug», waarin een woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zegt dat de kwestie in overleg met Turkije is opgelost, doordat de Turkse autoriteiten zelf hebben besloten de beveiliger terug te trekken?1
Ja.
Kunt u een beschrijving geven van wat er zich heeft voorgedaan in het Turkse consulaat in Rotterdam in mei 2018?
In het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam heeft zich een incident voorgedaan, waarbij een medewerker van het consulaat-generaal pepperspray heeft gebruikt tegen een bezoeker.
Klopt de bewering van burgemeester Aboutaleb dat beveiligers [meervoud] geen vergunning hadden pepperspray te gebruiken en dat de beveiligers strafbaar zijn?2
Geen van de medewerkers van het Turkse consulaat-generaal in Rotterdam beschikt over een vergunning voor het bezit of gebruik van pepperspray. Conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen beschikken de medewerkers over functionele immuniteit. Zij kunnen derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van hun functie, tenzij de zendstaat hun immuniteit opheft.
Hoeveel mensen van het Turkse consulaat hebben peperspray gebruikt in het Turkse consulaat?
Uit informatie van de politie en het Openbaar Ministerie blijkt dat er door één persoon pepperspray is gebruikt in het consulaat-generaal.
Hoeveel mensen die in dienst waren van het Turkse consulaat, waren in het bezit van pepperspray?
Er is van één persoon bekend dat hij in het bezit was van pepperspray.
Hoeveel van de mensen die pepperspray gebruikt hebben, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
De persoon die pepperspray gebruikte beschikt over functionele immuniteit, conform de bepalingen van het verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen. Hij kan derhalve niet vervolgd worden voor overtredingen begaan in het kader van zijn functie, tenzij de zendstaat de immuniteit opheft.
Hoeveel van de mensen die pepperspray in bezit hadden, hadden volledige diplomatieke immuniteit?
Zie de antwoorden op vraag 5 en vraag 6.
Wie heeft besloten om af te zien van vervolging van betrokkenen die geen diplomatieke immuniteit genieten?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van vervolging van andere personen of van het afzien daarvan.
Heeft iemand in Nederland aan Turkije toegezegd om bepaalde mensen die geen diplomaat zijn (maar bijvoorbeeld lokaal medewerker), niet te onderzoeken of niet te vervolgen voor betrokkenheid bij dit incident?
Afgezien van het in het bezit hebben en het gebruik van pepperspray door de in het antwoord op vraag 4 genoemde persoon, die over functionele immuniteit beschikte, zijn voor zover bekend geen overtredingen of misdrijven begaan. Er is derhalve ook geen sprake geweest van het niet onderzoeken of niet vervolgen van bepaalde mensen die geen diplomaat zijn voor betrokkenheid bij dit incident.
Is er overleg geweest met Turkse autoriteiten over het al dan niet vervolgen van mensen? Zo ja, kunt u dan meedelen waarom dat overleg plaatsvond, wie eraan deelnamen en wat de uitkomst was?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft overlegd met de Turkse autoriteiten over het incident. De Turkse autoriteiten hebben besloten de betrokken persoon uit Nederland terug te trekken.
Kunt u de landelijke werkafspraken die uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 aankondigde te maken als Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en in overleg met het Openbaar Ministerie, aan de Kamer doen toekomen?3
Met het oog op de noodzakelijke afstemming over omgang met delicten gepleegd door personen met een diplomatieke immuniteit zijn werkafspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze houden in dat:
Is naar aanleiding van het incident met pepperspray (en mogelijk mishandeling) in Rotterdam gevraagd om opheffing van de diplomatieke immuniteit, zoals uw ambtsvoorganger in zijn brief aan de Kamer van 23 april 2014 als beleid aankondigde?4
Nee, zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u het jaarlijkse overzicht van gegevens over diplomatieke vertegenwoordigingen en organisaties die boetes of heffingen niet betalen, aan de Kamer doen toekomen, zoals u eerder toezegde? Wanneer is dit overzicht voor het laatst aan de Kamer gestuurd?
Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68).
Herinnert u zich dat u bij ernstige incidenten de tankpassen (gemakkelijk belastingvrij tanken voor diplomaten) zou intrekken?
Ja. Zie de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 20 maart 2018 (Kamerstuk 34 775 V no 68.
Bij hoeveel diplomatieke vertegenwoordigingen is de tankpas ingetrokken, zoals eerder aangekondigd?
Op dit moment is bij vier diplomatieke vertegenwoordigingen op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de tankpas ingetrokken naar aanleiding van het niet voldoen aan de verplichting om sociale premies af te dragen voor lokaal in dienst genomen personeel.
Is het IT-systeem om notificaties te sturen aan diplomatieke missies in gebruik genomen?5 Zo nee, wanneer is het dan eindelijk klaar?
De Eerste Kamer is op 22 januari 2019 akkoord gegaan met de voor dit systeem benodigde wetswijziging. Het systeem zal meteen nadat de wetswijziging in werking is getreden in gebruik genomen worden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de biggensterfte in Nederland is toegenomen in plaats van afgenomen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van het programma Nieuwsuur van 7 januari 2019 waarin werd gesteld dat inmiddels jaarlijks ruim vijf miljoen biggen voortijdig sterven ondanks afspraken met de sector dat dit aantal omlaag moet? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja. De hoge sterfte onder biggen is een probleem en daar moet verbetering in komen. Niet voor niets is de zorg voor jonge dieren expliciet onderdeel van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn die ik 4 oktober 2018 naar uw Kamer heb gestuurd. De verdere daling van de biggensterfte blijft een belangrijke zaak.
Deelt u de mening van verschillende experts dat de belangrijkste sleutel voor het terugdringen van de biggensterfte ligt in het aanpassen van fokprogramma’s, omdat op dit moment de biologische grenzen van het aantal biggen per worp teveel zijn opgerekt?
Er zijn meerdere factoren die meespelen bij biggensterfte. Het uitgangspunt van het plan van aanpak «Verlaging biggenuitval» is dat een zeug zelfstandig haar biggen kan grootbrengen. Aandacht in fokkerij voor moedereigenschappen en bigvitaliteit is een belangrijk punt om de biggenuitval te verlagen.
Ziet u daarnaast nog kansen in de verbetering van leefomstandigheden van pasgeboren biggen om de overlevingskans te vergroten? Zo ja, welke maatregelen zijn volgens u het meest kansrijk?
Het is van belang dat pasgeboren biggen de zorg krijgen die ze nodig hebben en dat de zeug in staat is haar biggen zelf groot te brengen. Hiervoor is het nodig dat de omstandigheden van de zeug voor, tijdens en na het werpen van de biggen goed geregeld is. Hiervoor is in 2018 de checklist bigvitaliteit, als onderdeel van het plan van aanpak «Verlaging biggenuitval», opgesteld. De checklist geeft inzicht in verbeterpunten op het bedrijf. De focus ligt daarbij op een goede gezondheid, management, huisvesting in de kraamstal, huisvesting van guste en dragende zeugen, voeding en opvang en adaptatie van opfokzeugen.
Deelt u de mening dat we kunnen spreken van een mislukking op het gebied van de gezamenlijke ambitie uit 2009 om biggensterfte naar beneden te brengen, aangezien we nu, tien jaar later, moeten constateren dat het percentage dode biggen in de periode alleen maar is gestegen?
De hoge biggensterfte is een reden tot zorg, zoals ik ook heb geschreven in de brief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr.991) heeft dit mijn aandacht. Naast de ingezette acties rondom bigvitaliteit wil ik een benchmark op laten zetten binnen de varkenssector welke gericht is op het verminderen van de biggensterfte. Door de sterfte van jonge dieren onderling tussen de bedrijven inzichtelijk te maken, zullen ondernemers gemotiveerd zijn om in te zetten op de vermindering van biggensterfte.
Deelt u de mening dat er feitelijk tien jaren verloren zijn gegaan als het gaat om bestrijden van biggensterfte?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft u de woorden «Dan komt inderdaad het punt in zicht waarop je als overheid zegt: ja, sorry, we hebben het geprobeerd met afspraken maar dat heeft niet gewerkt» van de Staatssecretaris in 2016 over het gebrek aan voortgang in het bestrijden van biggensterfte door de sector zelf?2
Ik zal u, conform mijn toezegging in het debat Dieren in de veehouderij van 24 januari jl., in het voorjaar informeren over de voortgang van de activiteiten gericht op betere zorg voor het jonge dier.
Deelt u de mening dat inmiddels het punt is bereikt dat vrijblijvende afspraken met de sector geen optie meer zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op korte termijn een brief aan de Kamer te sturen waarin u aangeeft welke aanvullende maatregelen u gaat nemen om ervoor te zorgen dat de biggensterfte wordt teruggedreven?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten betreffende het misbruikschandaal in de atletiekwereld |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u deze berichten?1 2
Ja.
Kunt u een tijdlijn naar de Kamer sturen waarin staat wie op welk moment wat voor kennis had van dit misbruik en wat de betreffende instanties en/of personen op welk moment hebben gedaan? Zo nee, waarom niet?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het OM zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Hoe kwalificeert u het handelen van de Atletiekunie, het Instituut Sportrechtspraak (ISR), de politie en het openbaar ministerie (OM) in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat het niet doen van aangifte door leden van een sportbond of tuchtcollege die weten of vermoeden dat zich zedenmisdrijven afspelen of hebben afgespeeld, strafbaar wordt gesteld? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat in de toekomst het wegkijkgedrag door leden van bijvoorbeeld sportbonden en tuchtcolleges leidt tot nieuwe slachtoffers?
Het is in de sport een standaard procedure om daar waar sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit contact te leggen met de politie. Ook worden slachtoffers aangemoedigd om melding te doen bij de politie. Daarnaast werkt de sportsector al enige tijd intensiever samen met de politie en het OM, met als doel een effectievere aanpak van seksueel misbruik in de sport te realiseren. Dit is op 28 juni 2017 vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast is de sportsector aan de slag om de aanpak van seksuele intimidatie in de sport te verbeteren door het implementeren van de aanbevelingen van commissie De Vries met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hieronder vallen onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen.
Naar aanleiding van de motie van de leden Groothuizen (D66) en Van Oosten (VVD) laat de Minister voor Rechtsbescherming een onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het verruimen van de aangifteplicht voor derden bij wetenschap van een zedenmisdrijf.3
Bent u bereid te regelen dat slachtoffers die aangifte doen van een zedenmisdrijf op hun verzoek anoniem kunnen blijven, zodat hun privacy beschermd wordt en hun naam niet opduikt in officiële documenten? Zo nee, waarom beschermt u de privacy van verdachten en daders wel, maar de privacy van slachtoffers niet?
In circa 80% van zedenzaken kennen slachtoffers en beschuldigden elkaar. In die gevallen zal de beschuldigde, als die het verhaal kent, weten wie het slachtoffer is. Dat hoeft overigens niet altijd te betekenen dat dader en slachtoffer dan van elkaar weten waar men woont.
In alle gevallen kan een slachtoffer bij het doen van aangifte daarom kiezen voor domicilie. Dit houdt in dat het adres van het slachtoffer wordt afgeschermd en een ander adres (bijvoorbeeld het adres van een werkgever of familielid) in het proces-verbaal wordt geregistreerd. Om de privacy van slachtoffers te verbeteren wordt er op dit moment samen met de politie, het OM, Rechtspraak en Slachtofferhulp Nederland gewerkt aan een werkwijze waarbij persoonsgegevens van slachtoffers (behoudens naam en geboortedatum) in de toekomst niet meer standaard met het proces-verbaal door de strafrechtsketen gaan.
Ook bestaat al de mogelijkheid dat slachtoffers bij de aangifte kunnen verzoeken of ze aangifte kunnen doen op nummer: daarbij komen naam en adres van het slachtoffer niet in de aangifte te staan en wordt in plaats daarvan een nummer opgenomen. Dit gebeurt echter alleen in zeer specifieke gevallen, bijvoorbeeld in zedenzaken waarbij op deze wijze de identiteit van zeer jeugdige slachtoffers wordt beschermd.
Niettemin zal in het merendeel van de gevallen de naam van het slachtoffer, maar ook die van de beschuldigde, ten behoeve van het opsporingsonderzoek in het politiesysteem geregistreerd staan. Daarnaast kan de beschuldigde via de raadsman het dossier inzien. Daarin kan de naam van het slachtoffer, bijvoorbeeld in een verklaring van een getuige, voorkomen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 15 januari 15.30 uur? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vragen vraagt om zorgvuldige afstemming met alle betrokken partijen waardoor een beantwoording vóór de door u gevraagde termijn niet is gelukt.
Het bericht ‘Regels nekken mestexport per schip’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Regels nekken mestexport per schip»?1
Ja.
Deelt u de mening dat agrarische ondernemers het ondernemen niet nog moeilijker moet worden gemaakt?
Onafhankelijke monstername is een noodzakelijk onderdeel van de export van mest waarbij het noodzakelijk is dat de voorgeschreven werkwijze strikt wordt gehanteerd. Het instrument moet de mogelijkheden voor fraude met mest beperken en milieurisico’s van de landbouw voor de waterkwaliteit tegengaan.
De voorgenomen wijziging van de procedure voor het aanmelden van monsternames in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarnaar in het artikel wordt verwezen, is mede tot stand gekomen naar aanleiding van het verzoek van de sector om de termijn voor aanmelding van monsternames te versoepelen.
Om de NVWA in gelegenheid te stellen een deel van de onafhankelijke monsternames bij te wonen en de monsternemende organisaties om hun werk te organiseren dient het tijdstip van monstername ruim van te voren aangemeld te worden. Het melden door de monsternemende organisaties van het tijdstip van monstername uiterlijk om 13:00 uur de dag van te voren gaf veel praktische bezwaren voor transporteurs. Transporten zijn afhankelijk van omstandigheden op de weg en in de praktijk van de mesttransporten worden veel transporten pas bekend wanneer het uiterste aanmeldtijdstip al verstreken is. Aan de andere kant hebben de monsternemende organisaties tijd nodig om het werk te plannen en heeft de NVWA tijd nodig om het toezicht goed te kunnen regelen. In het zogenoemde harmonisatieoverleg is een afweging gemaakt van deze belangen en is geadviseerd om het aanmeldtijdstip te stellen op uiterlijk 15:00 uur de werkdag voorafgaand aan de monstername. Deze verruiming van de aanmeldperiode doet voldoende recht aan de praktijk en geeft tegelijkertijd de monsternemende organisatie en de NVWA de mogelijkheid om hun werkzaamheden te plannen. In dit kader zijn in het harmonisatieoverleg ook afspraken gemaakt over wat onder een tijdvak van bemonsteren moet worden verstaan. Een tijdvak is een opgegeven begin- en eindtijd met maximaal twee uur tussenruimte. De monstername dient in dit tijdvak uitgevoerd te worden. In de voorgenomen regeling wordt omwille van de duidelijkheid nu ook vastgelegd dat een tijdvak bestaat uit een periode van twee uur. Daarnaast wordt, om meer flexibiliteit te verkrijgen, maar ook om een sluitende planning te kunnen maken in de aanmeldapplicatie, de mogelijkheid gecreëerd om voortaan tot drie uur voorafgaand aan het begin van het aangemelde tijdvak te mogen afmelden of wijzigen.
De sector heeft gevraagd om voor bemonstering bij intermediaire ondernemingen waar de monstername intensief is, doordat bemonsteringen bij het laden en het lossen zich daar concentreren, en waar derhalve permanent een monsternemer aanwezig is, per dagdeel te mogen aanmelden in tegenstelling tot aanmelding per tijdvak van twee uur. De NVWA heeft ten aanzien van deze wens een afweging gemaakt waarbij de ervaringen met onafhankelijke monstername tot nu toe belangrijk waren. Hoewel in deze voorgenomen regeling reeds meer flexibiliteit is geboden voor de meldprocedure door een later tijdstip van aanmelden te introduceren alsmede de mogelijkheid meldingen te wijzigen of in te trekken, wordt onder voorwaarden gehoor gegeven aan de wens van de sector. Hiertoe wordt een nieuw artikel ingevoegd. Indien bemonstering plaatsvindt bij een intermediaire onderneming met een constante aanvoer en/of afvoer van dikke fractie, mag de leverancier de bemonstering van een vracht in een ruimer tijdvak (laten) aanmelden bij de NVWA. Dit betreft een tijdvak van een dagdeel (bij tenminste vijf monsternames) of van een dag (bij tenminste tien monsternames). Voor monsternames in de avond of nacht blijft wel aanmelding in tijdvakken van twee uur verplicht.
Gaat u in overleg met de sector om zo spoedig mogelijk tot een oplossing te komen, zodat transport en export van mest niet onnodige kosten en vertraging oplopen? Zo nee, waarom niet?
Over de aanmeldtijden heeft zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, afstemming plaatsgevonden met de sector en is een afweging gemaakt tussen de verschillende belangen. Er is sprake van een versoepeling van de eisen. Ik zie geen aanleiding om hierover opnieuw overleg met de sector te voeren.
Het bericht dat er extra huurwoningen nodig zijn voor asielzoekers in Westland |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra huurwoningen nodig voor asielzoekers»?1
Ja.
Klopt het dat er met dezelfde tijd en moeite meer tijdelijke huisvesting kan worden geplaatst dan vaste huisvesting kan worden gebouwd? Zo ja, deelt u de mening dat tijdelijke huisvesting voor statushouders kan helpen om de druk van de overvolle azc's en de woningmarkt te halen?
Naar mijn mening kunnen flexibele en tijdelijke oplossingen inderdaad dienen om de druk op de asielzoekerscentra en de woningmarkt te verminderen. Lokale omstandigheden zijn bij de keuze voor het type oplossing doorslaggevend. Gemeenten zijn namelijk primair verantwoordelijk om de nodige maatregelen te treffen om de druk op de woningmarkt zoveel mogelijk tegen te gaan, met name door middel van prestatieafspraken met corporaties.
Herkent u het signaal dat tijdelijke huisvesting van statushouders meer moeite en geld kost als er geen leegstaande kantoorpanden beschikbaar zijn voor transformatie in een gemeente, zoals in de gemeente Westland?
Als er geen leegstaande kantoorpanden beschikbaar zijn voor transformatie kunnen onder meer modulaire bouw, kamergewijze verhuur, verplaatsbare woningen en het huisvesten van meerdere vergunninghouders in één woning als mogelijke oplossingen dienen om deze doelgroep, al dan niet tijdelijk, te huisvesten. Het is aan gemeenten om een afweging te maken welke mogelijke oplossing het meest haalbaar en passend is, waarbij ik veronderstel dat ook benodigde financiële middelen en inzet worden meegewogen.
Bent u bereid om het in het artikel genoemde probleem onderdeel te laten worden van de landelijke pilots en het beschikbare budget om ervaring op te doen met flexibele, tijdelijke en sobere woonoplossingen voor statushouders, bijvoorbeeld in combinatie met arbeidsmigranten en/of studenten?
Op 29 mei jl. heeft de Minister van BZK uw Kamer de Stimuleringsaanpak Flexwonen2 aangeboden, waarin is aangekondigd een pakket aan maatregelen te treffen om de bouw van flexibele en tijdelijke woningen te bevorderen. Het gaat onder meer om een vrijstelling op de verhuurderheffing en het mogelijk maken van een langere exploitatieperiode. Ook ondersteun ik met zogeheten versnellingskamers gemeenten bij nieuwe of vastgelopen projecten en bestaat er de mogelijkheid een beroep te doen op de kennis en kunde van het Expertteam Woningbouw voor meer ondersteuning.
Ook is inmiddels de woondeal Zuidelijke Randstad tot stand gekomen waarin specifieke maatregelen zijn opgenomen op het gebied van flexwonen. Zo wordt er actief gezocht naar locaties voor de realisatie van flexibele of tijdelijke woningen, vinden er pilots plaats in Rotterdam en in Den Haag en voor flexwonen in kleinere gemeenten en is de provincie een programma gestart voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Specifiek voor de gemeente Westland zal in samenwerking met RVO een versnellingskamer worden georganiseerd. Daarnaast zal in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving worden gezocht naar geschikte locaties.
Onafhankelijk onderzoek naar de bijna-ramp rond het vreugdevuur Scheveningen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving over de gebeurtenissen rond het vreugdevuur in Scheveningen, voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de jaarwisseling 2018–2019?
Ja.
Deelt u de mening dat er sprake was van een bijna-ramp waarbij de bewoners van Scheveningen, de bezoekers, de persoonlijke- en publieke eigendommen, de duinen en de gebouwde omgeving ernstig risico liepen op schade en letsel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid, binnen de kaders die de Rijkswet hiervoor geeft, op verzoek van de burgemeester van Den Haag een onderzoek zal opstarten naar deze lokale situatie. Het is niet aan mij om -in deze fase- verder uitspraken hierover te doen.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek naar deze bijna-ramp inzicht zal bieden in wat er mis ging bij de activiteiten en beslissingen voorafgaand aan, tijdens en in de nasleep van het vreugdevuur in Scheveningen, en wat er in de toekomst kan worden gedaan om een ramp of bijna-ramp te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) het best in staat is dergelijk onderzoek goed en daadwerkelijk onafhankelijk uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de OVV te vragen een onderzoek in te stellen rond deze bijna-ramp als gevolg van het vreugdevuur in Scheveningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Herstel van gebroken been is te meten, maar geldt dat ook voor een depressie?’ |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over «Herstel van gebroken been is te meten, maar geldt dat ook voor een depressie»?1
Het is goed dat er aandacht wordt besteed aan inzicht in kwaliteit binnen de ggz in Nederland, waarbij verschillende aspecten belicht worden.
Wat vindt u ervan dat de Autoriteit Persoonsgegevens, inzake het op 24 maart 2017 ingediende handhavingsverzoek door een ex-patiënt uit de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) ten aanzien van de databank Stichting Benchmark GGZ, de redelijke bestuurstermijn met 93 weken heeft overschreden en er nog steeds geen uitspraak is gedaan?2
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om een gewogen oordeel te geven. Daarbij is een zorgvuldig proces van belang. Ik heb geen inzicht in de termijn waarop het oordeel van AP beschikbaar zal zijn. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de duur van het onderzoek of een aanwijzing aan de AP te geven. Dat neemt niet weg dat duidelijkheid zeer welkom is.
Hoe weegt u in dezen het overschrijden van de redelijke bestuurstermijn? Heeft u de mogelijkheid en bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens een aanwijzing te geven om spoedig een besluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat Menzis Zorgverzekeraar in 2019 met koepelorganisatie Volante start met een prestatiebekostigingsproject op basis van Routine Outcome Monitoring (ROM)-gegevens? Respecteren Menzis en de Volante-koepel volgens u in dit project het recht op expliciete toestemming van patiënten ten aanzien van het delen van medische gegevens? Zo nee, hoe beoordeelt u het feit dat Menzis, voordat de Autoriteit Persoonsgegevens een uitspraak heeft gedaan, doorgaat met haar project en daarmee uw advies negeert?
Ik ben op de hoogte van het project van Menzis waar u naar verwijst. Zie ook mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid van Ellemeet (GL).3 Menzis start dit traject niet alleen met koepelorganisatie Volante, maar met meerdere individuele zorgaanbieders die op vrijwillige basis deelnemen. Hieronder bevinden zich (mogelijk) deelnemers die zijn aangesloten bij Volante. Het gaat om een inkooptraject waarbij aanbieders onderling gezamenlijk met behulp van kwaliteits- en kosteninformatie verschillen herkennen, duiden en aangrijpen om van elkaar te leren met als doel inspiratie op te doen om de zorg voor patiënten te verbeteren. Het voornemen is om vanaf volgend jaar ook financiële afspraken te koppelen aan deze kwaliteitsontwikkeling. Dit in overleg met deelnemende aanbieders. Het is een project op basis van een divers palet aan kwaliteits- en kostenindicatoren, waaronder ROM. Menzis heeft mij verzekerd binnen het traject met de uitdrukkelijke toestemming van patiënten te werken. Dit jaar is gestart met de nulmeting, waarbij in het inkoopbeleid is geborgd, dat aan elke cliënt uitdrukkelijke toestemming wordt gevraagd om de te registreren data te delen met de onafhankelijke derde partij (trusted third party, TTP). Bij de rol van TTP in dit traject komen zaken kijken als dataverzameling, data-analyse en het leiden van spiegelbijeenkomsten. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG.
Kunt u aangeven welke onafhankelijke instantie, waarnaar Menzis in de uitzending verwijst, zal toezien of door het prestatiebekostigingsproject de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet wordt overtreden? Kunt u toelichten hoe deze instantie de patiëntenrechten op het gebied van de persoonlijke levenssfeer en informed consent/expliciete toestemming gaat handhaven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe garandeert u dat in de GGZ, en breder in de gezondheidszorg, het recht op privacy en het recht op informed consent van patiënten gerespecteerd worden? Kunt u de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd gericht bij de Volante-koepel laten handhaven op deze patiëntenrechten?
Ik en ook mijn voorganger hebben telkens geadviseerd om in de periode tot de uitspraak van de AP voor de zekerheid met uitdrukkelijke toestemming van de patiënt te werken. De AP is de aangewezen onafhankelijke partij om toezicht te houden op privacy en naleving van de AVG.
Zijn de beoogde kwaliteitsmetingen door de Alliantie Kwaliteit in de GGZ (AKWA)3 volgens u bruikbaar voor zorginkoop in de GGZ? Zo nee, met welke andere methodieken bent u reeds bekend?
Het is aan de ggz-sector zelf om de beste methode te kiezen om kwaliteit beter inzichtelijk te maken, binnen de geldende wet- en regelgeving. Ik vertrouw er ook op dat de ggz-partijen de beste keuze maken voor het instrument dat zij gebruiken ten behoeve van kwaliteitsmetingen. De partijen hebben gezamenlijk gekozen voor de methodieken die nu door Akwa verder ontwikkeld worden. Binnen Akwa zijn de verschillende expertises beschikbaar om aan hoge kwaliteit van data te werken.
Wanneer een keuze gemaakt is, vind ik continuïteit wel belangrijk, zodat de professional snapt waarover het gaat en de methode optimaal (door)ontwikkeld en gebruikt kan worden. Ik steun daarom de lijn die partijen hebben gekozen met Akwa.
Net als in andere sectoren in de zorg juich ik het ook in de ggz toe als zorgverzekeraars en zorgaanbieders in dialoog met elkaar initiateven starten om de kwaliteit en uitkomsten van zorg meer centraal te stellen bij de zorginkoop. De methodieken van AKWA kunnen dan gebruikt worden. Om de beweging naar uitkomstgerichte zorg te stimuleren zet het Ministerie van VWS in op de vier programmalijnen die de brief van 2 juli aan uw kamer zijn toegelicht.5 Eén van de programmalijnen is «meer uitkomstgericht organiseren en betalen».
Vindt u het zorgwekkend dat er geen wetenschappelijke consensus is of de huidige manier van meten, ondanks hoge kosten, überhaupt inzicht geeft in zaken als kwaliteit, doelmatigheid en tevredenheid?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom heeft u, gezien het totale gebrek aan wetenschappelijke consensus, geen onafhankelijk onderzoek gevraagd naar hoe je dingen als kwaliteit en doelmatigheid in de GGZ zou kunnen meten? Bent u hier alsnog toe bereid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met een wetenschappelijke methode waarmee doelmatigheid en kwaliteit van de GGZ op basis van bestaande data en zonder privacy-overtredingen geëvalueerd kunnen worden, met name voor wat betreft het terugdringen van ongewenste en irrationele praktijkvariatie in het toekennen van budget aan regio's op basis van GGZ-zorgbehoefte-indicatoren?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Boorlocatie Ameland weggespoeld, vrees voor vervuiling’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Boorlocatie Ameland weggespoeld, vrees voor vervuiling»?1
Ja.
Klopt het dat vervuilde grond in de zee is gespoeld? Kunt u nader toelichten wat hier precies is gebeurd?
Het klopt dat zand met een verontreiniging van diesel en barium van de mijnbouwlocatie Hollum in zee is gespoeld.
Op de mijnbouwlocatie Hollum heeft in 1963 een proefboring plaatsgevonden, maar is vervolgens geen gas gewonnen. Voor diepboringen golden in die tijd andere standaarden en wet- en regelgeving dan nu. Hierdoor kon indertijd op de mijnbouwlocatie Hollum op Ameland een verontreiniging van de bodem optreden met diesel en barium. Bij een hedendaagse boring zou op grond van de Wet bodembescherming en de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming een soortgelijke verontreiniging niet meer kunnen optreden.
De mijnbouwlocatie werd oorspronkelijk door een brede duinenrij beschermd tegen de zee. Als gevolg van het dynamisch kustbeheer is deze langzaam verschoven, en is deze mijnbouwlocatie de afgelopen jaren aan de buitenrand van de duinen komen te liggen. Om de locatie te beschermen tegen de zee heeft de NAM, na advies van Rijkswaterstaat hierover, een nooddijk aangelegd (met zogenoemde «big-bags»). De verwachting was dat deze voldoende bescherming zou bieden. Tegen de storm van 8 januari 2019, in combinatie met een springtij, bleek hij echter niet bestand.
Door deze storm is ongeveer 4.400 kubieke meter zand met verontreiniging van de mijnbouwlocatie in zee gespoeld. De weggespoelde vervuilde grond betreft niet het meest vervuilde deel van de locatie. Het betreft ook niet de pure boorspoeling van de diepboring van indertijd, aangezien die is opgeslagen op Ameland buiten de mijnbouwlocatie, op locaties die niet worden bedreigd door de zee. De weggespoelde vervuilde grond bevatte wel sporen van diesel en barium. De hoeveelheid van deze stoffen die in zee is gespoeld dient nog vastgesteld te worden, evenals het eventuele effect hiervan op het milieu of de natuur.
NAM heeft ondertussen de nooddijk hersteld en heeft samen met de gemeente Ameland en Rijkswaterstaat besloten tot het aanvullend slaan van een damwand. Naar verwachting zal de sanering van de mijnbouwlocatie Hollum in maart 2019 zijn afgerond.
Hoe kan het dat meer dan een halve eeuw na de afronding van de boringen deze locatie nog niet fatsoenlijk was gesaneerd?
De bodemverontreiniging op de mijnbouwlocatie Hollum was al geruime tijd bij alle betrokken partijen bekend en is ook geregistreerd bij het Bodemloket. De verontreiniging is in de loop der jaren voortdurend gemonitord en er zijn ook maatregelen genomen om de verontreiniging te beheersen (door middel van bemaling, peilbuizen en dergelijke). Hierdoor was sanering niet direct noodzakelijk. Deze afweging is steeds in goed overleg tussen de betrokken overheden en de NAM gemaakt.
Nadat Rijkswaterstaat in 2015 aangaf dat de basiskustlijn in het betreffende deel van Ameland zodanig zou kunnen verschuiven dat op termijn de mijnbouwlocatie Hollum door de zee bedreigd zou kunnen worden, heeft de NAM in 2016 definitief besloten om deze mijnbouwlocatie te gaan opruimen en te saneren. NAM heeft daarvoor toen een saneringsplan opgesteld en de noodzakelijke vergunningen aangevraagd. De situatie werd op dat moment door partijen nog niet ingeschat als urgent. Vanaf dat moment is overleg gestart met lokale stakeholders over de gewenste eindsituatie. Tijdens de voorbereidingen voor deze sanering zijn alle partijen verrast door de snelheid van de ter plekke optredende duinerosie. Dit heeft, in overleg met de provincie Friesland als bevoegd gezag, geleid tot het medio november 2018 versneld starten met saneren.
Waarom heeft de NAM hier niet eerder actie op ondernomen? Waarom kwam de NAM pas in actie nadat Amelanders hun zorgen uitten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe monitort de NAM oude boorlocaties? Hoe wordt ervoor zorggedragen dat oude locaties tijdig worden gesaneerd? Kunt u een overzicht geven van alle nog ongesaneerde boorlocaties in Nederland?
De wijze van monitoring van oude boorlocaties wordt, net zoals het tijdstip van het saneren van een aanwezige bodemverontreiniging, door het betreffende olie- en gasbedrijf in samenspraak van het bevoegd gezag vastgesteld. In Nederland zijn ongeveer 250.000 locaties waar de bodem mogelijk ernstig vervuild is. Het volledig wegnemen van de verontreiniging op alle vervuilde locaties brengt zeer hoge kosten met zich mee. Daarom is het beleid erop gericht om alleen met spoed maatregelen te nemen bij die locaties waar sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu, of om verdere verspreiding van de verontreiniging tegen te gaan. In alle overige gevallen krijgt de veroorzaker en/of de eigenaar van de locatie de tijd om maatregelen te nemen op een moment dat passend is bij de bedrijfsvoering of op het moment dat het terrein een andere bestemming krijgt. Dit scheelt veel kosten evenals herhaaldelijke overlast voor omwonenden door werkzaamheden op een locatie.
De rol van bevoegd gezag is voor bodemverontreinigingen, op grond van de Wet bodembescherming, verdeeld tussen gemeente, provincie en rijksoverheid.
Ik ben uitsluitend bevoegd gezag voor mijnbouwlocaties met een bodemverontreiniging van na 1987, het moment waarop de Wet bodembescherming inwerking is getreden (waardoor de kans op een bodemverontreiniging aanzienlijk is afgenomen). Het door u gevraagde overzicht van alle nog ongesaneerde boorlocaties in Nederland, waarvan ik aanneem dat u uitsluitend doelt op locaties waarvan het gebruik niet meer aan de orde is, kan ik u dan ook niet geven. Voor een overzicht van nog niet gesaneerde mijnbouwlocaties met een verontreiniging ontstaan na 1987 verwijs ik u naar mijn brief van 18 juni 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 133).
Is er voldoende capaciteit bij de NAM om oude werklocaties op tijd te saneren en netjes achter te laten? Herziet u uw reactie op de motie-Van der Lee (Kamerstuk 32 849, nr. 149) waarin u aangaf dat er geen urgentie is voor extra opruimcapaciteit? Heeft u al de wens voor extra opruimcapaciteit overgebracht aan de NAM? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen indicaties dat de NAM onvoldoende capaciteit zou hebben om oude werklocaties te saneren en netjes achter te laten op het moment dat het bevoegd gezag, ingegeven door het hiervoor in Nederland gevolgde beleid, dit nodig acht. Ik zie dan ook geen aanleiding om mijn eerdere reactie op de motie Van der Lee (Kamerstuk 32 849, nr. 149) te herzien.
In specifieke gevallen, zoals voor de sanering nabij de NAM-locatie Giethoorn waarover ik uw Kamer recentelijk berichtte (Kamerstuk 32 849, nr. 156), voer ik overleg over het op vrijwillige basis versnellen van de uitvoering van de sanering.
De Nederlandse versie van de Nashville-verklaring |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66), Henk Krol (50PLUS), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de Nederlandse versie van de Nashville-verklaring, de anti-lhbti-uitingen daarin en de ondertekening van dat pamflet?1 2
In Nederland mag iedereen, altijd en overal, zichtbaar zichzelf zijn. Dat is het uitgangspunt van dit kabinet. De Nashville-verklaring is hiermee niet in overeenstemming. De inhoud daarvan druist in tegen de kernboodschap van het kabinet en die van het overgrote deel van de kerkgemeenschappen in Nederland, die juist de verbinding en de dialoog zoeken om geloof, seksuele gerichtheid en genderidentiteit met elkaar te verbinden. Het kabinet heeft dan ook afstand genomen van de Nashville-verklaring.
In onze Grondwet worden de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting beschermd, maar is ook een verbod op discriminatie opgenomen. Daar waar de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de godsdienstvrijheid in botsing komt met de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden, is het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welke weging in een dergelijk geval dient te worden gehanteerd. De Algemene wet gelijke behandeling is op het pamflet zelf niet van toepassing, omdat deze wet niet ziet op publieke meningsuitingen. Alleen als het pamflet of het gedachtengoed dat daarin wordt beschreven een rol zou spelen bij de werving en selectie van personeel of het aannemen van leerlingen op scholen, zou dat mogelijk anders kunnen zijn.
Uit informatie van het Openbaar Ministerie is naar voren gekomen dat er aangifte is gedaan tegen enkele ondertekenaars van de Nederlandse versie van de Nashville-verklaring. Er is tegen de Nashville-verklaring als zodanig ook aangifte gedaan. Op dit moment beziet het OM of er sprake is van strafbare gedragingen. Zolang deze zaken ter beoordeling liggen bij het OM en/of de rechter ligt het niet in de rede dat het kabinet daarover uitspraken doet.
Is het u bekend dat de Vrije Universiteit afstand heeft genomen van het pamflet en in gesprek gaat met de met medewerkers die onder titel van hun functie aan de universiteit het pamflet hebben ondertekend? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteit over inclusief lhbti-beleid?3
Het college van bestuur van de Vrije Universiteit heeft, binnen de faculteit, universiteitsbreed en naar de betrokken medewerkers duidelijk afstand genomen van de verklaring en het pamflet, en zal het gesprek over diversiteit en inclusiviteit binnen de organisatie intensief voortzetten. Ook publiekelijk heeft de Vrije Universiteit afstand genomen van deze onbarmhartige verklaring. Ik vind het daarom nu niet opportuun om hierover het gesprek aan te gaan.
Wat vindt u ervan dat een geestelijk verzorger werkzaam bij het Ministerie van Defensie de verklaring heeft ondertekend? Is het openlijk bekend van deze geestelijk verzorger dat hij op deze manier kijkt naar lhbti-personen? Hoe wordt geborgd dat geestelijk verzorgers in lijn met het inclusieve beleid van het ministerie en lhbti-acceptatie ondersteuning bieden?
Direct na het bekend worden van de ondertekening, heeft de Diensten Geestelijke Verzorging (Diensten GV) en in het bijzonder de Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging op 7 januari op internet laten weten «met kracht afstand van de inhoud van de «Nashville-verklaring» te nemen» en dat de Diensten GV er zijn voor alle defensiemedewerkers, hun thuisfront en veteranen.
Voor de positionering en werkzaamheden van geestelijk verzorgers binnen Defensie geldt de scheiding tussen kerk en staat. De geestelijke verzorging verricht haar werk onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de door de staat erkende zendende instanties. Defensie heeft hierover geen zeggenschap, zoals opgenomen in het ministerieel besluit betreffende Functionele Kaders Geestelijke Verzorging bij Defensie (2011) en het statuut betreffende Geestelijke Verzorging bij Defensie (2012). De krijgsmachtpredikant en zijn zendende instantie zijn daarom zelf verantwoordelijk voor de uitlatingen. De betrokken geestelijke verzorger heeft zijn steun voor de verklaring ingetrokken en excuses gemaakt naar het defensiepersoneel. Op grond hiervan heeft de zendende instantie kenbaar gemaakt het vertrouwen in de betreffende predikant te behouden.
Er zijn tot nu toe meerdere klachten ingediend en meldingen gemaakt over de ondertekening van de verklaring door de predikant. Deze klachten worden conform de bestaande meldings- en klachtenprocedure onderzocht.
Wat betekent dit pamflet voor lhbti-jongeren? Gegeven het feit dat lhbti-jongeren met een religieuze achtergrond meer suïcidaliteit rapporteren, zou het pamflet en de ondertekening daarvan mogelijk tot meer zelfmoordgedachten kunnen leiden? Wat kunnen we daar aan doen, ook gezien het stijgende aantal zelfdodingen onder jongeren?4 5
Naast alle initiatieven van kerken en geloofsgemeenschappen zelf, ondersteun ik verschillende initiatieven gericht op LHBTI-jongeren met een religieuze achtergrond. Specifiek voor christelijke LHBTI’s is de alliantie van christelijke LHBTI-netwerken vorig jaar gestart met activiteiten gericht op: jonge LHBTI’s in reformatorische en evangelische geloofsgemeenschappen, ouders van LHBTI’s, christelijke LHBTI’s die op een later moment in hun leven uit de kast komen. Voorts richt de alliantie zich op christelijke LHBT-organisaties in Europa, kerkelijke gemeenschappen en regenbooggemeenten in de zogenaamde «bible belt». In deze alliantie werken samen: het Landelijk KoördinatiePunt groepen kerk en homoseksualiteit (LKP), vereniging ChristenQueer, European Forum of LGBT Christan Groups en Verscheurd.nl.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak van depressie en zelfdoding onder LHBTI-jongeren door 113 Zelfmoordpreventie, Movisie en COC. De activiteiten richten zich op: ondersteunen van ouders met toegankelijke informatie en handvatten om het gesprek aan te gaan en het actualiseren van de website Iedereenisanders.nl in samenspraak met jongeren. Verder bestaat die aanpak uit masterclasses en onlinetraining voor professionals en het inzetten van het GSA-netwerk van het COC om scholen te bereiken.
In uw open brief in januari 2017 schreef u dat iedereen die ons land zo fundamenteel afwijst, door bijvoorbeeld homo’s lastig te vallen, liever weg kan gaan; hoe kijkt u in het licht van deze brief naar de Nashville-verklaring?6
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit pamflet zich tot de wetgeving in Nederland, zoals de Grondwet, de algemene wet gelijke behandeling en het strafrecht? Kan dit pamflet worden gezien als een vorm van haatzaaien? Naar verluidt is er aangifte gedaan over de Nashville-verklaring, als dit het geval is, bent u bereid om de Kamer van de ontwikkeling rond deze aangifte op de hoogte te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ook leden van de Staten-Generaal, die trouw hebben gezworen aan de Grondwet, de verklaring hebben ondertekend?
In een gezonde democratie moet het debat gevoerd kunnen worden, ook op het scherpst van de snede. In Nederland is de vrijheid van meningsuiting, vooral in het politieke debat, een groot goed, ook wanneer daarbij een mening wordt verkondigd die omstreden is. Hoewel het kabinet het uiteraard niet met elke uiting van parlementsleden eens is, zal het zich er altijd sterk voor blijven maken dat ook deze mening geuit en gehoord mag worden. Het is daarbij vooral de taak van de Staten-Generaal zelf om in het debat eventuele bezwaren tegen geuite meningen kenbaar te maken.
Hoe kijkt u naar de verwijzingen naar teksten uit de bijbel die geweld tegen homoseksuelen beschrijven, in het pamflet dat mensen oproept om zich te verzetten tegen de «historische overgangssituatie», waarin op «ingrijpende wijze invulling wordt gegeven aan wat het betekent mens te zijn»? Hoe kijkt u specifiek naar de verwijzingen Lev. 20:13 «Wanneer een man met een andere man slaapt, zoals men met een vrouw slaapt, dan hebben zij beiden iets gruwelijks gedaan. Zij moeten zeker ter dood gebracht worden. Hun bloed rust op henzelf.!»? En naar Rom. 1:26–27; 1:32: «En evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkaar ontbrand: mannen doen schandelijke dingen met mannen en ontvangen het gepaste loon voor hun dwaling in zichzelf. Zij kennen het recht van God, namelijk dat zij die zulke dingen doen de dood verdienen, en toch doen zij niet alleen zelf deze dingen, maar stemmen ook van harte in met hen die ze doen.»?
Het kabinet is van mening dat uitleg van geloofsschriften niet tot zijn taken behoort.
Gaat u in gesprek met de ondertekenaars van het pamflet?
Het kabinet steunt de maatschappelijke dialoog over hoe homoseksualiteit en geslachtsaanpassing en geloof met elkaar verenigd kunnen worden. Maar het is niet aan het kabinet om met de individuele ondertekenaars van het pamflet in gesprek te gaan.
Welke acties gaat het kabinet ondernemen naar aanleiding van de brede ondertekening van de Nashville-verklaring? Zijn er mogelijkheden om jongeren in deze gemeenschappen te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk»?1
Ja
Klopt het bericht dat uit onderzoek blijkt dat douaniers op Schiphol een te hoge mate van werkdruk ervaren? Zo ja, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Het bericht klopt dat uit onderzoek blijkt dat er op Schiphol douaniers zijn die hoge werkdruk ervaren. Zoals ik in de 22e halfjaarrapportage Belastingdienst heb aangegeven, heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) in februari 2018 een werkdrukenquête uitgezet bij de medewerkers van Douane Schiphol. De resultaten zijn in maart 2018 gepresenteerd. De conclusie van de FNV is dat de werkdruk bij Douane Schiphol hoger is dan gemiddeld in Nederland.
De Belastingdienst, waartoe de Douane behoort, voert periodiek tevredenheidsonderzoeken onder de medewerkers uit. In 2017 heeft een dergelijk onderzoek plaatsgevonden onder andere onder medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Cargo laten weliswaar op kantoorniveau geen bijzondere score zien voor zowel werkdruk als herstelbehoefte, maar wel verschil tussen de verschillende teams. De uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek bij Douane Schiphol Passagiers zijn niet in een algemeen rapport opgenomen omdat te weinig medewerkers mee hebben gedaan aan het onderzoek.
De Douane herkent dat in de processen met roosterdiensten sprake is van een hoge gepercipieerde werkdruk. De medewerkers kunnen werkdruk(te) ervaren door de gemaakte keuzes in de handhaving, het niet kunnen uitvoeren van geplande activiteiten en onderbezetting waardoor medewerkers het gevoel kunnen hebben met minder mensen hetzelfde werk te moeten doen, en waarbij het werken in een rooster op een werkplek zoals Schiphol, waar 24 uur 7 dagen in de week gewerkt wordt, een grote impact heeft op medewerkers.
De uitkomst van het medewerkerstevredenheidsonderzoek van de Belastingdienst uit 2017 en het werkdrukonderzoek van de FNV zijn belangrijke signalen voor de Douane over de hoogte van de werkdruk zoals die wordt beleefd door medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Douane Schiphol Cargo.
Voordat het onderzoek van de FNV bekend werd, had de Douane al diverse maatregelen in gang gezet. Daarmee geeft de Douane ook invulling aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u aangeven wanneer de benoemde documenten in het artikel door het Ministerie van Financiën zijn geschreven? Wanneer heeft het Wob-verzoek plaatsgevonden en wanneer zijn de gevraagde documenten verstrekt?
Het WOB verzoek is op 29 juni 2018 ontvangen en is in overleg met de indiener opgeschort op 18 juli 2018 in verband met het behandelen van het verzoek als persvraag. Op 22 augustus 2018 is het WOB-verzoek weer hervat. Het WOB-verzoek is op 24 december 2018 beantwoord. Verder verwijs ik u naar het besluit en de bijlage zoals gepubliceerd op 24 december 2018 op rijksoverheid.nl, waarbij een inventarislijst van de verstrekte documenten inclusief datum is opgenomen.
Kunt u aangeven wat er bedoeld wordt met «er geregeld onvoorziene pieken in het werkaanbod ontstaan waardoor er soms moet worden gekozen om controles niet te doen»? Welke onvoorziene pieken worden hier bedoeld, hoe vaak en wanneer hebben deze het afgelopen jaar plaatsgevonden, hoeveel controles zijn er niet uitgevoerd en hoeveel controles zijn er ten dele uitgevoerd vanwege deze onvoorziene pieken in het werkaanbod (graag een overzicht per maand van het afgelopen jaar)?
Het proces op Schiphol wordt gekarakteriseerd door een hoge mate van dynamiek; vluchten van en naar bestemmingen over de hele wereld komen aan op en vertrekken vanaf Schiphol en kennen onverwachte en onvoorspelbare wijzingen in aankomst- en vertrektijden van vliegtuigen (volatiliteit). Daardoor ontstaan pieken in het werkaanbod die vaak niet te voorzien zijn. Het komt voor dat er gekozen moet worden om (gedeeltes van) geplande controles op basis van risicoafweging op dat moment niet te doen. Bij het maken van dergelijke keuzes geldt het uitgangspunt dat de grootste risico’s de meeste handhavingsaandacht krijgen; de Douane werkt immers risicogericht. Zo wordt bijvoorbeeld een geplande controle-interventie op een vlucht uit een lager risico land niet uitgevoerd om op dat moment capaciteit vrij te spelen voor vluchten met een hoger risico waarvan de aankomsttijd is gewijzigd. Deze dagelijkse dynamiek op Schiphol staat niet in de weg dat Douane Schiphol Passagiers zijn doelstelling over 2018 heeft gerealiseerd; er zijn in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Herkent u zich in het bericht dat er een capaciteitstekort is in het aantal douaniers op Schiphol? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit capaciteitstekort zo snel mogelijk moet worden verholpen?
Ik herken mij in het bericht; de bezetting bij Douane Schiphol Passagiers heeft in 2017 een dip gekend en bij Douane Schiphol Cargo is op teamniveau soms sprake van (forse) onder- of overbezetting. Zo hebben de teams fysiek toezicht en aangiftebehandeling te maken gehad met een forse onderbezetting. Over de jaren heen is Douane Schiphol Cargo als geheel vrijwel op sterkte.
De Douane heeft hard gewerkt om de bezetting weer op sterkte krijgen. Op dit moment is de bezetting op het niveau van regiokantoor vrijwel op sterkte. Op teamniveau komt het nog wel voor dat er sprake is van onder- of overbezetting. Uitstroom, instroom en doorstroom van personeel is een continu proces. Ook het ziekteverzuim speelt natuurlijk een rol bij de daadwerkelijke capaciteitsinzet. Om met de bezetting op sterkte te blijven stuurt de Douane voortdurend bij onder andere door werving van nieuw personeel. De werving vindt plaats in tranches voor groepsfuncties en tussentijds voor specifieke individuele functies. Ook bij de beide regiokantoren op Schiphol stromen nieuwe medewerkers in.
Sinds wanneer is duidelijk dat er een capaciteitstekort is bij de Douane en welke acties zijn het afgelopen half jaar ingezet om dit capaciteitstekort op te vangen, los van de extra benodigde capaciteit voor de op handen zijnde brexit?
Zie antwoord vraag 5.
In het artikel wordt gesproken over een vernietigend rapport van de vakbond; wanneer heeft dat onderzoek plaatsgevonden? Kunt u aangeven of u naar aanleiding van dit rapport zelf onderzoek heeft laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, wanneer heeft dit onderzoek plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten hiervan?
In februari 2018 heeft FNV Overheid een werkdrukonderzoek gehouden onder de medewerkers van Douane Schiphol Passagiers en Cargo. De resultaten daarvan zijn in maart 2018 gepresenteerd. In de periodieke medewerkerstevredenheidsonderzoeken van de Belastingdienst, waaronder de Douane valt, wordt werkdruk meegenomen. Het laatste onderzoek was in 2017.
De leiding van Douane vindt het van belang om in het kader van goed werkgeverschap te zorgen voor een verantwoorde werkdruk (niet te weinig werk maar ook niet te veel werk). Een verantwoorde werkdruk draagt bij aan het creëren van een intern veilige omgeving, waar iedere medewerker met plezier zijn of haar werk kan doen. Werkdruk en werkdrukbeleving zijn voor de leiding van de Douane dan ook belangrijke gesprekonderwerpen met de medewerkers.
Voordat het FNV-onderzoek bekend werd, hadden de beide regiokantoren al diverse maatregelen in gang gezet en daarmee wordt ook invulling gegeven aan de aanbevelingen van de FNV. Het gaat daarbij onder andere om het opstellen van nieuwe roosters door de leiding in overleg met medewerkers en medezeggenschap, versterking van de communicatie over keuzes en wat de medewerkers bezig houdt en instroom van nieuwe medewerkers om op formatieve sterkte te komen.
Kunt u in een overzicht weergeven op welke douaneafdelingen op Schiphol welke tekorten aan medewerkers zijn? Kunt u aangeven welke werkzaamheden deze afdelingen uitvoeren en of er bij de uitvoering van deze werkzaamheden taken in het geding zijn gekomen? Zo ja, welke?
Hieronder is een overzicht van formatie en bezetting voor de beide regiokantoren op Schiphol gegeven. Douane Schiphol passagiers is belast met het toezicht op de goederen in het reizigersverkeer. Douane Schiphol Cargo is belast met het toezicht op goederen in de luchtvracht.
548
545
509
520,4
494
442
487
465,9
476
456
616
634,3
493
636,3
531
502,1
532
536,4
519
546
De formatiegeeft het meerjarig te financieren personele kader dat de Douane nodig heeft om haar taken optimaal te kunnen uitvoeren. De formatie wordt periodiek aangepast. Bijvoorbeeld aanpassingen door het invoeren van andere werkwijzen (automatiseren van administratieve processen en de inzet van innovatieve controlemiddelen) en het verschuiven van taken tussen onderdelen van de Douane door herinrichting van de organisatie. Het kan voorkomen dat de bezetting op momenten tijdelijk hoger is dan de formatie omdat de feitelijke verplaatsing van de medewerkers later plaatsvindt. Zo is in de formatie 2016 de overheveling van taken van de regio’s naar een landelijk organisatieonderdeel verwerkt. De bijbehorende verschuiving van de medewerkers is in bovenstaand overzicht terug te zien in de bezetting op 1 januari 2017.
De bezetting geeft het aantal medewerkers van de Douane aan waarmee het werk in de praktijk wordt gedaan. Van onderbezetting is sprake als er minder medewerkers zijn dan de formatie. Onderbezetting betekent dat er wervingsruimte is.
Afgezien van de extra werkzaamheden voor de Brexit, is Douane Schiphol Passagiers, zoals in bovenstaand overzicht is te zien, na een dip in 2017, inmiddels vrijwel op sterkte. Douane Schiphol Cargo is over de jaren heen vrijwel op sterkte. Voor wat betreft verschillen in bezetting tussen teams wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Er zijn door Douane Schiphol Passagiers in 2018 in totaal 15.413 vluchten gecontroleerd daar waar de planning uitging van 13.032.
Klopt het bericht dat de 100-procentscontroles van risicovluchten niet altijd uitgevoerd worden? Zo ja, kunt u dit verklaren? Is bij het besluit om niet over te gaan tot 100-procentscontroles een veiligheidsanalyse uitgevoerd? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft het 100%-regime waarover gesproken wordt in het desbetreffende artikel «Douane laat controles risicovluchten schieten door hoge werkdruk» is de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) beleidsverantwoordelijk en opdrachtgever van de Douane. Doel van dit controleregime is de beheersing van het risico van de smokkel van verdovende middelen op vluchten afkomstig uit de door de Minister van JenV aangewezen herkomsten. Onder het 100%-controleregime vallen intercontinentale vluchten afkomstig uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela. Het gaat daarbij om 30 tot 35 vluchten per week. Over de invulling van dit controleregime is uw Kamer in het verleden meerdere malen door de Minister van JenV in vertrouwelijke brieven geïnformeerd.
De Douane heeft gedurende het jaar overleg met haar opdrachtgevers over de uit te voeren handhaving en de bijdrage daarvan aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen. Zo ook met JenV, onder andere over het 100%-controleregime. De Douane spreekt met JenV over de nakoming van de handhavingsafspraken over 2018. Daarbij wordt door de Douane aangeven dat zij de afspraken over het toepassen van het 100%controleregime op de door JenV aangewezen vluchten is nagekomen. Ook geeft de Douane aan wat de resultaten waren, wat in de handhaving is bevonden en wat de ontwikkelingen waren. Er zijn reeds afspraken gemaakt over de handhaving in 2019. Afgesproken is bijvoorbeeld dat het 100%-controleregime gewoon door gaat in 2019; er wordt dus niet ten koste van dit controleregime geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Wordt op dit moment op alle vluchten die daarvoor in aanmerking komen gegarandeerd een 100-procentscontrole uitgevoerd? Hoeveel 100-procentscontroles hebben er niet plaatsgevonden? Kunt u aangeven welke risico’s er hierbij zijn geweest voor de nationale veiligheid en de veiligheid van medewerkers?
Met JenV is afgesproken dat het 100%-controleregime in het kader van de drugsbestrijding op de door JenV aangewezen vluchten, ook in 2019 uitgevoerd zal worden. Daarbij is ook afgesproken dat er niet ten koste van het 100%-controleregime wordt geprioriteerd ten behoeve van de Brexit.
Binnen welke termijn worden de 100-procentscontroles weer volledig uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie maakt de Douane de keuze welke controles en/of werkzaamheden wel en niet worden uitgevoerd? Hoe vaak vindt een «risicobepaling» plaats?
De Douane is verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De Douane handhaaft risicogericht en kan daarin keuzes maken naar thema, doelgroepen en intensiteit van het toezicht. In overleg met de opdrachtgevers van de Douane wordt risicogericht het handhavingsniveau bepaald voor de handhaving op het nakomen van fiscale en niet-fiscale verplichtingen op de goederenstroom.
De Douane werkt in de actualiteit. Dit betekent dat wanneer risico’s veranderen de Douane de handhaving en planningen daarop aanpast. Voor haar risicoanalyses maakt de Douane gebruik van informatie uit diverse bronnen, zoals de bij de Douane ingediende aangiften, openbare bronnen, en informatie van nationale en internationale handhavingspartners.
Welke gevolgen heeft de onderbezetting bij de douane voor het kunnen screenen van alle mensen die Nederland via Schiphol binnen willen komen? Welke gevolgen heeft dit voor zowel onze veiligheid als de veiligheid van de douaniers zelf? Weet de Douane wel wie er precies ons land binnenkomen? Deelt u de mening dat onze veiligheid niet in het geding mag komen en dat strenge en gedegen controles door de douane noodzakelijk zijn bij het waarborgen hiervan?
De Douane is – ook op Schiphol – verantwoordelijk voor het toezicht op goederen die de buitengrens van de EU overschrijden. De taken van de Douane liggen op het gebied van de afdracht van invoerrechten en belastingen, beschermen van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen en het bevorderen van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Voor wat betreft de bescherming van de maatschappij tegen gevaarlijke en ongewenste goederen, draagt de Douane bij aan de veiligheid. Het handhavingsniveau wordt in overleg met de opdrachtgevers bepaald.
Als met screening wordt bedoeld het toezicht houden op het grensoverschrijdend personenverkeer in het kader van de Vreemdelingenwet, dan heeft de Douane daarin geen taak. Op Schiphol zijn de politietaken – waaronder de uitvoering van de Vreemdelingenwetgeving (paspoortcontroles) – opgedragen aan de Koninklijke Marechaussee. De bezetting van de Douane heeft geen invloed op de veiligheidssituatie op de luchthaven.
Heeft de Douane op andere Nederlandse vliegvelden ook te maken met capaciteitstekorten, een te hoge werkdruk of andere problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke problemen ervaren de douaneafdelingen op deze vliegvelden? Zijn er naast vliegvelden nog andere douaneafdelingen (bijvoorbeeld havens) die te kampen hebben met capaciteitsproblemen?
Ook binnen douaneregio’s die verantwoordelijk zijn voor het douanetoezicht op andere vliegvelden kan het voorkomen dat er – tijdelijk – sprake is van onder- of overbezetting op teamniveau. Daarbij merk ik op dat alleen op Schiphol vluchten aankomen die onder het 100%controleregime vallen. Landelijk was er op 31 december 2018 (exclusief Brexit) een feitelijke onderbezetting van 60 fte op een formatie van 4.645 fte. Per locatie en functie kunnen er verschillen zijn in over- en onderbezetting. Bezetting is namelijk een dynamisch geheel; er stromen mensen in, uit en door. De landelijke doelstelling van het totaal aantal te controleren vluchten in het in- en uitgaande passagiersverkeer in 2018 is gerealiseerd.
De doelstelling voor 2019 is om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen. Zoals reeds aan uw Kamer is gemeld, is de verwachting dat eind 2019 alle medewerkers benodigd voor de Brexit-werkzaamheden zijn ingestroomd.
De Douane werft in tranches. In maart 2019 is een volgende wervingsronde voorzien. Er wordt zowel voor de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit geworven als voor overige werkzaamheden, voor zover er sprake is van een onderbezetting. Tussentijds wordt er ook nog geworven voor specifieke individuele functies, zoals de functie van teamleider.
Voor wat betreft de risicogerichte inzet van de medewerkers verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12.
Kunt u aangeven of medewerkers nog tegen andere problemen aanlopen in het kader van hun werkzaamheden, zoals bij het gebruik van ICT? Zo ja, welke?
Mij zijn op dit moment geen bijzondere aandachtspunten bekend die in de weg zouden staan aan het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden.
Wat is het percentage ziekteverzuim onder de douaniers op Schiphol over de afgelopen twee jaar (graag per maand weergeven)?
In onderstaande tabel staan de verzuimcijfers voor zowel Douane Schiphol Cargo als Douane Schiphol Passagiers voor de jaren 2017 en 2018 uitgesplitst per maand.
Het management besteedt continu aandacht aan de beheersing van het ziekteverzuim. Douaneregio's met een verzuim boven de 6%, waaronder de beide regiokantoren op Schiphol, hebben een plan van aanpak opgesteld.
Kunt u aangeven wanneer de vragen gesteld in het schriftelijk overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de brexit worden beantwoord?2
De vragen over het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Brexit zijn uw Kamer op 21 januari 2019 toegezonden.
Kunt u aangeven hoe de hierboven beschreven capaciteitsproblemen in relatie staan tot de grote vraag naar inzet van de Douane bij de op handen zijnde brexit?
Zoals geantwoord bij vraag 14 wordt er geworven voor zowel de toename van de werkzaamheden ten gevolge van de Brexit als voor de overige werkzaamheden daar waar er sprake is van een onderbezetting, bijvoorbeeld als gevolg van medewerkers die met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Daarbij is de doelstelling voor 2019 om de totale bezetting in lijn met de formatie te krijgen.
In het geval zittende douaniers solliciteren op een plaats die open is gesteld als gevolg van de Brexit, zal voor de openvallende plek (extern) weer worden geworven.
Medewerkers die zijn ingestroomd in het kader van de Brexit worden samen met ervaren krachten ingezet op de te verrichten werkzaamheden, of die nu voortvloeien uit de Brexit of niet. Dit om een evenwichtige mix van ervaren en nieuwe medewerkers de werkzaamheden te laten uitvoeren.
Uit eerdere rapportages blijkt dat u in aanloop naar de brexit 300 fte heeft aangetrokken om de extra werkzaamheden in verband met de brexit op te vangen; klopt het dat deze nieuw geworven mensen niet ingezet worden voor het huidige capaciteitsprobleem? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u een overzicht geven van de nieuw geworven mensen voor de uitbreiding rond de brexit-activiteiten en nieuwe geworven mensen voor de reguliere activiteiten? Kunt u aangeven hoeveel mensen er voor beide categorieën nog geworven moeten worden voor 29 maart 2019? Zo nee, waarom niet?
In totaal werft de Douane 928 fte in het kader van de Brexit. De verwachting is dat dit aantal nodig is om de gevolgen van een Brexit no deal op te kunnen vangen. De verwachting is dat op 29 maart 2019 ruim 500 nieuwe medewerkers zijn ingestroomd waarvan ruim 300 opgeleid en inzetbaar. De verwachting is dat eind 2019 de 928 extra douaniers voor de Brexit zullen zijn ingestroomd, waarvan ca. 760 inzetbaar.
Om voor de reguliere werkzaamheden de bezetting op de formatie te krijgen is, tegelijkertijd met de vierde tranche werving Brexit, in het najaar 2018 daarvoor geworven. Het gaat daarbij om 71 groepsfuncties. De instroom op basis van deze werving vindt vanaf 1 maart 2019 plaats.
Op dit moment is de selectie in het kader van de vijfde wervingstranche gaande.
De start van de zesde tranche is voorzien op 7 maart. Het gaat daarbij om vacatures voor de toename van de werkzaamheden in het kader van de Brexit en overige werkzaamheden daar waar er sprake is van onderbezetting, bijvoorbeeld omdat medewerkers met pensioen gaan of een andere baan accepteren. Het precieze aantal van de vacatures voor Brexit- en overige werkzaamheden van deze zesde tranche moet nog worden vastgesteld.
Kunt u aangeven of de nieuw geworven mensen voor de brexit, die inmiddels de opleiding hebben voltooid, op dit moment worden ingezet voor reguliere taken? Zo ja, wat gebeurt er met de reguliere werkzaamheden en capaciteit als zij op 29 maart 2019 worden ingezet voor de extra werkzaamheden met betrekking tot de brexit?
De ruim 300 nieuwe medewerkers worden in maart daadwerkelijk inzetbaar in de werkprocessen.
Kunt u aangeven hoe u de huidige capaciteitsproblemen gaat oplossen?
Zie het antwoord op de vragen 8, 14 en 16.
Op welke manier(en) werft de Douane nieuwe medewerkers? Zit er een verschil tussen het werven van medewerkers voor de reguliere activiteiten en specifiek voor de brexit-activiteiten? Zo ja, welke verschillen? Welk opleidingstraject doorlopen nieuwe douaniers?
De Douane heeft gekozen om de werving op te delen in tranches.
Er is geen verschil in (eisen bij) werving, selectie en opleiding tussen medewerkers die in het kader van de Brexit en medewerkers die voor overige werkzaamheden worden geworven.
Een deel van de nieuwe medewerkers wordt taakgericht opgeleid. Medewerkers krijgen een algemene douanebasis aangeboden en daarna een algemeen taakgericht deel (deels in de praktijk) dat leidt tot inzetbaarheid op één of meerdere taken. Daarna volgt verdieping voor het proces waarin de medewerker tewerkgesteld wordt (vanuit het werken in de praktijk).
Hebben de capaciteitsproblemen invloed gehad op de opleiding van de nieuwe medewerkers die opgeleid worden voor de brexit activiteiten?
De Douane verwacht voldoende docenten te kunnen inzetten voor alle lopende en geplande opleidingen, onder ander doordat aan eigen medewerkers een opleiding didactische vaardigheden is gegeven. Het knelpunt dat door de ARK is benoemd is daarmee verholpen (zie TK 2018–2019, 31 934, nr. 20 Beantwoording TK vragen ARK).
Wilt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja, met uitzondering van vragen en 5 en 6, 10 en 11 alsmede 18 en 19, gezien de inhoudelijke samenhang tussen deze vragen.