De omgang van defensie met getraumatiseerde veteranen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie zet veteranen met rug tegen de muur»?1
Nee. De verzekeringsartsen zijn aangesteld om te beoordelen of de beperkingen van cliënten (in enige mate) verband houden met de uitoefening van de militaire dienst. Om dit te kunnen bepalen worden er tijdens een uitgebreid spreekuur ook vragen gesteld over de jeugd van de cliënt en zijn/haar leven na de diensttijd. Dit is noodzakelijk voor de arts om een compleet beeld te krijgen van het leven van de cliënt. Hiermee kan hij een adequaat advies uit brengen. In de uitnodiging voor het spreekuur wordt dit aangegeven bij de cliënten. De verzekeringsarts is gehouden uit te vragen op basis van Protocollen, waaronder het PTSS-Protocol.
Bij alle cliënten wordt de relevante (behandel-) informatie opgevraagd om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen bij de toetsing voor het MIP. De partijen die benaderd worden, worden door de cliënt zelf aangedragen. Ook kan de verzekeringsarts naar aanleiding van het spreekuur met de cliënt nog besluiten aanvullende informatie op te vragen. Al deze informatie moet worden meegewogen in het advies dat de verzekeringsarts uitbrengt. De adviezen worden voordat ze worden uitgebracht geviseerd door de Pensioen- en Verzekeringsautoriteit. Dit is een onafhankelijke partij gecontracteerd door Defensie.
Het Klantonderzoek ABP laat zien dat het overgrote deel van de klanten die op spreekuur zijn geweest het contact met Sociaal Medische Onderzoek van ABP als prettig en vriendelijk ervaart en vindt dat er voldoende ruimte is om de eigen situatie met de verzekeringsarts te bespreken.
Herkent u het beeld dat bij genoemde veteranen leeft dat bij de toetsing voor het Militair Invaliditeitspensioen (MIP) suggestieve vragen worden gesteld, klachten worden gebagatelliseerd en relevante informatie terzijde wordt geschoven? Kunt u verklaren waarom dit zo ervaren wordt door de veteranen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Defensie schade pas berekent vanaf het moment van vaststelling van die schade, en niet vanaf het moment van ontstaan van die schade, zoals bijvoorbeeld PTSS als gevolg van een missie?
De datum waarop de schade is ontstaan en vanaf wanneer deze berekend wordt, wordt aan de hand van de gegevens uit het dossier en in samenspraak met de belangenbehartiger van de veteraan vastgesteld. Dit als onderdeel van het gezamenlijk te bewandelen schaderegelingstraject. Als deze datum in het verleden ligt, dan wordt daar met de berekening uiteraard van uitgegaan. Specifiek voor PTSS geldt dat de oorzaak hiervan gelegen kan zijn in een uitzending, doch dat de PTSS zich later pas openbaart. Het komt voor dat een militair geruime tijd normaal heeft gefunctioneerd voordat de effecten op de gezondheid (en daarmee schade) zich openbaarden.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de beoordelingen voor het MIP, die door de ABP-verzekeringsartsen namens Defensie worden gemaakt? Worden bij dit toezicht ook de ervaringen van gekeurde veteranen betrokken? Zo nee, waarom niet?
De eerder genoemde Pensioen- en Verzekeringsautoriteit is door Defensie gecontracteerd om een 100% controle te doen op alle uitgebrachte adviezen bij de beoordelingen voor het MIP en rapporteert dit aan Defensie. Dit zijn ook verzekeringsartsen maar zij hebben geen relatie met het ABP. De ervaringen van veteranen worden niet bij dit toezicht betrokken. De Pensioen- en Verzekeringsautoriteit is een onafhankelijke partij.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat veteranen minder lang met Defensie hoeven te twisten om tot een rechtvaardige regeling te komen?
In 2018 was er behoefte aan twee extra verzekeringsgeneeskundige artsen. De eerste hiervan is op per 1 september 2018 in dienst getreden bij het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP. Per 1 januari 2019 is de capaciteit met nog een tweede verzekeringsarts uitgebreid.
De komst van deze twee artsen betekent niet dat de achterstanden snel kunnen worden ingelopen. Nieuwe krachten moeten worden ingewerkt; dat vergt tijd en capaciteit van de zittende bezetting. Gemiddeld bedraagt de inwerkperiode voor nieuwe verzekeringsartsen 6 tot 8 maanden. Pas daarna draaien zij volledig mee.
Het bedrijf Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB) van Defensie heeft om die reden aangeboden verzekeringsgeneeskundige capaciteit in te zetten om keuringen voor het Bedrijf Sociaal Medisch Onderzoek van het ABP uit te voeren. Het gaat om 9 keuringen op maandbasis. Van dit aanbod wordt dankbaar gebruik gemaakt en inmiddels is het Bedrijf Sociaal Medische Onderzoek van het ABP gestart met het aanleveren van de eerste dossiers aan BMB.
Deelt u de mening dat een standaard terugkeergesprek met uitgezonden militairen én hun gezin nuttig kan zijn om direct na uitzending psychische problemen vroegtijdig actief te signaleren? Zo ja, wat is er voor nodig qua middelen om dit standaard mogelijk te maken en op welke termijn zou dit te realiseren zijn?
Ongeveer 3 maanden na terugkeer van de uitzending vindt het terugkeergesprek plaats tussen een bedrijfsmaatschappelijk werker van Defensie en de veteraan. In 2017 is Defensie begonnen met een pilotproject, waarin is gekeken naar de meerwaarde van een terugkeergesprek waarbij naast de militair ook diens partner aanwezig is. Uit de pilot bleek dat het terugkeergesprek waarbij de partner aanwezig is, een beter zicht geeft van het persoonlijk functioneren van de militair binnen het gezin en ook kunnen problemen beter worden onderkend. Daarnaast biedt het terugkeergesprek met militairen en partners de mogelijkheid om erkenning en waardering te geven aan de partners. De pilot is vanwege de positieve bevindingen in 2018 voortgezet en uitgebreid. Momenteel wordt bezien of het wenselijk is om standaard aan de veteraan aan te bieden dat de partner aan het terugkeergesprek van de militair kan deelnemen.
Bent u bereid deze vragen vooraf aan of gelijktijdig met het publiceren van de Veteranennota te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Seawatch3 alweer bijna bij Libië’ |
|
Bente Becker (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Mark Harbers (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat het schip Seawatch3 is uitgevaren en inmiddels voor de kust van Libië vaart?1
Ja. Overigens is het schip op 19 mei jl. tijdelijk in beslag genomen naar aanleiding van een opdracht van het Italiaanse Openbaar Ministerie (OM) in Agrigento. Op 1 juni werd het door hetzelfde OM vrijgegeven en op 9 juni jl. is het schip opnieuw uitgevaren. Op het moment ligt het schip vast in Italië vanwege een lopend onderzoek door Italiaanse autoriteiten.
Bent u nog steeds van mening dat het onverstandig is van deze niet-gouvernementele organisatie (ngo) om uit te varen aangezien de veiligheidseisen nog steeds niet op orde zijn en zowel bemanning als mogelijk mensen die zij oppikken gevaar kunnen lopen als ze langere tijd op zee bivakkeren? Wie is aansprakelijk voor het geval er brand, schade of andere ellende uitbreekt op dit schip?
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 1 april 2019, waarin de wijzigingsregeling voor schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen wordt toegelicht.1 Ik heb deze regeling opgesteld om te borgen dat schepen die dit soort activiteiten uitvoeren, voldoen aan veiligheidseisen en
werken met een gekwalificeerde bemanning. Zolang de Sea-Watch 3 niet voldoet
aan de eisen van de regeling, vind ik het onverstandig dat het schip wordt ingezet voor het aan boord nemen van drenkelingen. Sea-Watch is zelf verantwoordelijk indien er zich aan boord calamiteiten voordoen.
Waarom is de Seawatch3 uitgevaren? Heeft de organisatie daarover met u gesproken of dit gemeld? Wat zegt dat over de verhoudingen als het kabinet wel coulance heeft met deze organisatie, maar als andersom de Seawatcj3 alle afspraken aan hun laars lapt?
De Rechtbank en daarna het Gerechtshof te Den Haag hebben besloten dat de ministeriële regeling inzake de veiligheids- en bemanningseisen aan schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen d.d. 1 april 2019, in stand blijft, maar tijdelijk nog niet van toepassing is op de Sea-Watch 3. Op basis van de uitspraak van de Rechtbank had de Sea-Watch 3 de mogelijkheid tot 15 augustus 2019 om aan de veiligheids- en bemanningseisen te voldoen; op basis van de uitspraak van het Hof in hoger beroep (1 augustus jl.) is die termijn verlengd tot 31 december 2019. Ik heb een moreel beroep gedaan op Sea-Watch om pas weer uit te varen als het schip en de bemanning voldoen aan de veiligheids- en bemanningseisen die zijn gesteld in de regeling. Desondanks is het schip vrijwel direct na de uitspraak van de Rechtbank uitgevaren. De organisatie heeft ons niet vooraf op de hoogte gebracht van de plannen om uit te varen. U kunt zich voorstellen dat ik met het oog op de veiligheid liever had gezien dat Sea-Watch mijn advies wel zou hebben opgevolgd.
Wat vindt u ervan dat de organisatie Seawatch3 uw advies in de wind heeft geslagen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de komst van de Seawatch3 mogelijk nieuwe migranten en mensensmokkelaars op het idee kan brengen de oversteek te wagen, terwijl in het regeerakkoord is afgesproken dat mensensmokkel uit alle macht bestreden moet worden? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om het aanzetten tot mensensmokkel strafbaar te maken, ook indien dit niet gepaard gaat met financieel eigen gewin?
De kans bestaat dat zowel smokkelaars als opvarenden erop rekenen dat men nog tijdens de overtocht naar Europa zal worden opgepikt. Zoals verwoord in het regeerakkoord, onderschrijft het kabinet de internationale verplichtingen om mensenlevens op zee te redden. Daarbij is het echter wel zaak dat dergelijke operaties niet onbedoeld bijdragen aan het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Kortheidshalve zij in dit verband mede gewezen op de beantwoording van Kamervragen van de leden Groothuizen en Voordewind d.d. 30 september 20192 en het besprokene terzake in het Algemeen Overleg Vreemdelingen- en Asielbeleid d.d. 4 juli jl.
Kunt u de Libische of andere kustwachten vragen in te grijpen en zo nodig het schip te blokkeren in haar missie, zodra zij in de search and rescue zone opereren waar eigenlijk deze kustwachten voor verantwoordelijk zijn?
In het algemeen geldt dat de Staat waartoe de SAR-regio behoort verantwoordelijkheid draagt voor de coördinatie van een reddingsactie in die search and rescue zone. Daarbij is het van belang dat betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke autoriteiten. Dat geldt ook voor het binnenvaren van de territoriale wateren.
Wat is de situatie als de Seawatch3 onverhoopt nieuwe migranten aan boord neemt? Hoe zorgen we ervoor dat mensen teruggebracht worden naar Afrika?
Kust- en vlaggenstaten dienen op basis van internationale verplichtingen zich in te spannen teneinde schepen de gelegenheid te bieden om op zee geredde drenkelingen tijdig aan wal te brengen in een veilige haven.
Het is niet vanzelfsprekend dat deze acties altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Conform de conclusies van de Europese Raad van juni 2018 moet ook ontscheping in een veilige haven elders in de landen rond de Middellandse Zee tot de mogelijkheden behoren. Feit is dat ontscheping aldaar, in samenwerking met UNHCR en IOM, al plaatsvindt. Deze landen kunnen daarmee ook veilige havens bieden.
Ten tijde van de SAR-missie in mei 2019 van Sea-Watch 3 bood Tunesië de meest nabijgelegen veilige haven. De havenstad Zarzis, alwaar UNHCR een veldkantoor heeft, bevond zich ca. 50 nautische mijl van de redding zone. Ondanks deze nabijheid heeft de kapitein van de Sea-Watch 3 de Tunesische autoriteiten in eerste instantie niet geïnformeerd over de reddingsactie. Het Ministerie van IenW heeft op dit hiaat gewezen en heeft Sea-Watch geadviseerd om alsnog contact op te nemen met de Tunesische autoriteiten, om aldaar tijdige ontscheping te laten plaatsvinden. De kapitein heeft er echter voor gekozen door te varen naar Italië.
Wilt u bevestigen dat Nederland geen illegale migranten zal accepteren die vanuit dergelijke schepen naar Europa komen en mogelijk per land herverdeeld worden?
Graag verwijs ik u naar de brief van 14 januari 2019, over ontwikkelingen rond het schip Sea-Watch 3. Nederland neemt in principe niet meer deel aan ad hoc maatregelen in het kader van ontscheping in de Middellandse Zee regio en zal dientengevolge geen migranten meer overnemen van dergelijke schepen.
Het opschorten van de trainingsmissie in Irak |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse trainingsmissie in Irak tot nader order is opgeschort vanwege een dreiging?1
Ja.
Waarom moet de Kamer en het defensiepersoneel hiervan via de media kennis nemen?
Het Nederlandse defensiepersoneel dat werkzaam is in Irak is op zondagavond 12 mei direct door hun leidinggevenden geïnformeerd over het besluit van de Amerikaanse commandant van de anti-ISIS coalitie om uit voorzorg alle trainingen in Irak, inclusief de Koerdistan Autonome Regio, tijdelijk op te schorten vanwege een verhoogd dreigingsniveau. Op basis van dit besluit besloot Nederland om uit voorzorg de Nederlandse militaire trainingen in Bagdad en de Koerdistan Autonome Regio tijdelijk te onderbreken. De Tweede Kamer is op donderdag 16 mei geïnformeerd over de onderbreking.
Kunt u aangeven wat deze dreiging inhoudt? Zo nee, vindt u niet dat de Kamer en het defensiepersoneel recht hebben op duidelijkheid wat betreft de veiligheid van ons defensiepersoneel in Irak?
In verband met de operationele veiligheid kan ik geen nadere details verstrekken over de gronden op basis waarvan de Amerikaanse commandant van de anti-ISIS coalitie besloot het dreigingsniveau tijdelijk te verhogen. Uiteraard is het Nederlandse defensiepersoneel dat werkzaam is in Irak binnen de operationele kaders op de hoogte gesteld van de dreigingsinschatting en de mogelijke gevolgen daarvan voor de veiligheidssituatie. De trainingen van de coalitie in Bagdad, waaronder Nederlandse Special Operations Forces-trainers, zijn op dinsdag 14 mei weer onder voorwaarden hervat en vinden vanaf zondag 19 mei weer onder normaal regime doorgang. De trainingen in Noord-Irak zijn op zondag 19 mei weer hervat. Het dreigingsniveau is inmiddels weer afgeschaald tot op een niveau van voor de opschorting van de trainingen. Het tijdelijk onderbreken van activiteiten is overigens niet ongebruikelijk; de Nederlandse commandant ter plaatse is te allen tijde bevoegd om activiteiten te onderbreken wanneer daar aanleiding toe is. Hij/zij zal deze verantwoordelijkheid ook altijd nemen.
Bent u bekend met het bericht dat de spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran een geweldsescalatie in Irak teweeg kunnen brengen, met alle gevaren van dien voor ons defensiepersoneel in Irak?2
De veiligheidssituatie in Irak wordt voortdurend beïnvloed door een veelheid van factoren, waaronder door regionale verhoudingen. Het kabinet houdt de situatie zoals altijd nauwgezet in de gaten en toetst doorlopend of het verzorgen van trainingen door Nederlandse militairen verantwoord is.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten per direct een groot deel van het overheidspersoneel terughaalt uit Irak?
De Verenigde Staten hebben aangegeven niet-essentiële staf van de ambassade in Bagdad en het consulaat-generaal in Erbil terug te trekken.
Bent u bereid de trainingsmissie met onmiddellijke ingang te beëindigen, zodat de veiligheid van ons defensiepersoneel kan worden gegarandeerd en het vrijgekomen budget beter besteed kan worden, zoals bijvoorbeeld aan betere arbeidsvoorwaarden voor defensiepersoneel en veilig materiaal? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is overtuigd van het belang van de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie. De Nederlandse geïntegreerde inzet is erop gericht de behaalde successen in de strijd tegen ISIS te bestendigen en de veiligheid en stabiliteit van Irak te versterken. Zoals in de artikel 100-brief van 14 september jl. en de voortgangsrapportage van 15 mei jl. is gemeld is de deelname van Nederland aan de strijd tegen ISIS in Irak uiteraard niet zonder risico voor het defensiepersoneel. Het kabinet spreekt daarom zijn waardering uit voor de mannen en vrouwen die in Irak onder soms moeilijke omstandigheden hun belangrijke werk doen. Het kabinet houdt de situatie voortdurend nauwgezet in de gaten en toetst doorlopend of het verzorgen van trainingen door Nederlandse militairen verantwoord is. Als er voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden dan gebeurt dit ook. De veiligheid van onze mensen gaat immers boven alles.
Het vervoer tijdens de Formule 1 in Zandvoort |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NS: Spoor Zandvoort kan drukte Formule 1 niet aan?1
Ja.
Hoeveel bezoekers verwacht u aan de Grand Prix in Zandvoort? Kunt u uitsplitsen wat de verwachting is hoe dit aantal zich zal verspreiden over de verschillende soorten vervoersmiddelen en vervoerwijzen?
De organisatie gaat uit van circa 100.000 tot 120.000 bezoekers per dag. Het aantal bezoekers en de wijze waarop zij zich zullen verspreiden over de verschillende vervoersmodaliteiten en gedurende het weekend is afhankelijk van verscheidene factoren, zoals bijvoorbeeld het evenementenprogramma, de vervoersmogelijkheden, het aantal en type aangeboden (combi)tickets en de weersverwachting. Het zorgdragen voor een mobiliteitsplan en een goede bereikbaarheid van het evenement is de verantwoordelijkheid van de organisatie in samenwerking met de gemeente Zandvoort, in afstemming met eventuele samenwerkingspartners zoals de provincie en vervoerders. De organisatie heeft recentelijk contact met mij gezocht om mij te informeren over hun plannen.
In hoeverre bent u betrokken geweest bij het verkeers- en mobiliteitsplan waar het circuit, de gemeente en de provincie aan werken? In hoeverre wordt u hier in de toekomst bij betrokken? Wat is er tot nu toe bekend over het verkeers- en mobiliteitsplan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het spoor op dit moment ongeschikt is om honderdduizenden bezoekers te vervoeren en dat zonder het upgraden van de bovenleiding NS met veel creativiteit maximaal 100.000 reizigers kan vervoeren in het hele weekend, inclusief de vrijdag (vrije training op het circuit)?
Het baanvak Haarlem-Zandvoort aan Zee wordt op dit moment bediend met 2 treinen per uur. Dit wordt gedurende de zomermaanden én op dagen met mooi weer uitgebreid naar 4 treinen per uur. De infrastructuur en stroomvoorziening is daar ook op berekend.
Door goede afstemming tussen ProRail en NS over de inzet van specifiek materieel en door specifieke instructies aan machinisten te geven is het mogelijk om incidenteel met 6 treinen per uur te rijden. Een dergelijke capaciteitsverhoging heeft recent nog plaatsgevonden tijdens de Jumbo Racedagen op 18 en 19 mei jl. Daarbij zijn zowel dubbeldekstreinen (type VIRM) als sprinters (type SLT) ingezet. Zonder aanpassingen aan de infrastructuur is het niet mogelijk om met meer dan 6 treinen per uur te tijden op dit baanvak.
Wat is het plan om ervoor te zorgen dat de Grand Prix voor het grote publiek bereikbaar wordt qua vervoersmogelijkheden?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u aangeven of er – voordat bekend werd dat de Formule 1 naar Zandvoort zou komen – al plannen waren met betrekking tot het upgraden van de lijn Haarlem-Zandvoort? Zo, ja welke?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat het onder bepaalde voorwaarden mogelijk is om incidenteel met 6 treinen per uur te rijden. ProRail heeft de maakbaarheid van een structurele 5e en 6e treindienst tussen Haarlem-Zandvoort aan Zee onderzocht. Daaruit is gebleken dat er aanvullende maatregelen ten behoeve van stroomvoorziening nodig zijn om het aantal treinen op een veilige en robuuste manier structureel te kunnen verhogen naar 6 per uur. Daarnaast dienen er bijvoorbeeld overwegveiligheidsmaatregelen genomen te worden om de overwegveiligheid op termijn op niveau te houden. Tot op heden is er geen aanleiding geweest om besluiten te nemen over deze maatregelen.
Wat zijn de kosten voor het upgraden van de energievoorziening in de bovenleiding? Hoe kijkt u hier tegenaan, welke actoren zijn eventueel bereid dit te financieren? Zou een eventuele upgrade gereed kunnen zijn voor de eerste Grand Prix?
De benodigde maatregelen, bijbehorende kosten en tijdlijn voor het rijden van méér dan zes treinen per uur worden door ProRail onderzocht. Zodra dit bekend is zal ik deze informatie delen met de organisatie.
Op welke wijze kunnen er slimme oplossingen voor dit traject komen die zowel ten goede komen aan de drukke stranddagen als aan evenementen zoals de Formule 1? Wordt hierbij ook gedacht aan het inzetten van dubbeldekstreinen? Kunnen deze oplossingen ook reguliere topdrukte aan, zoals bijvoorbeeld met Pinksteren (mei 2018) waarop goed strandweer in combinatie met de racedagen op het Zandvoortse circuit zorgde voor tjokvolle treinen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 heeft ProRail onderzocht welke maatregelen nodig zijn om structureel een 5e en 6e treindienst te kunnen rijden. Het (incidenteel of structureel) met méér dan 6 treinen per uur rijden lijkt niet mogelijk zonder extra aanvullende maatregelen. Indien maatregelen worden gerealiseerd, zal dat bijdragen aan de bereikbaarheid van Zandvoort tijdens reguliere drukke dagen als tijdens een weekend met een evenement op het circuit. De inzet van dubbeldekstreinen vond tijdens de Jumbo Racedagen ook plaats.
Het bericht ‘Algemene voorwaarden en verzekering rijscholen niet altijd op orde’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel van BNR Nieuwsradio en feit dat rijscholen hun algemene voorwaarden en verzekeringen niet altijd op orde hebben?1
Ja.
Is het waar dat er zich situaties voordoen waarbij leerlingen moeten opdraaien voor verkeersovertredingen of schade die zij veroorzaken tijdens de rijles, omdat de rijschool de zaken niet op orde heeft?
De branchepartijen hebben aangegeven dat zij enkele voorbeelden kennen van situaties waarbij leerlingen schade en/of boetes zouden moeten betalen. Het betreft hier niet bij hen aangesloten rijscholen.
Hoe is het mogelijk dat rijscholen rondrijden met auto’s die niet of onvoldoende verzekerd blijken te zijn of niet verzekerd zijn voor inzittenden? Zijn hier cijfers van bekend? Zo ja, kunt u dan een overzicht bieden van de laatste drie jaar.
Er zijn bij mij geen rijscholen bekend die lesauto’s inzetten die niet voldoen aan minimale basis wettelijke aansprakelijkheid (WA) en dus onverzekerd zijn. Dat is een verplichting voor iedere autobezitter.
Aanvullende verzekeringen, zoals een Casco (All Risk) en de inzittendenverzekering zijn niet verplicht en worden niet centraal geregistreerd. Er zijn daarover dan ook geen cijfers bekend.
Hoort het niet zo te zijn dat brancheorganisaties bij het signaleren van dergelijke situaties deze rijscholen direct behoren te verwijderen uit hun ledenbestand? Hoeveel en welke brancheorganisaties zijn u bekend? Hoe controleren zij hun leden op onder andere verzekeringen, algemene voorwaarden en integer en correct handelen? Wat heeft het Rijleskeurmerk voor waarde? Hoe kan een leerling vooraf weten aan welke eisen wel of niet is voldaan om dit keurmerk te krijgen? Hoe wordt omgegaan met individuele rijscholen die zich niet aan bepaalde standaarden houden en op het randje of discutabel opereren?
De brancheorganisaties BOVAG, FAM en VRB hebben allen aangegeven dat ze leden jaarlijks controleren op verzekeringen, algemene voorwaarden en integer en correct handelen. De leden dienen hun polissen ter inzage te overleggen. Hoewel dit nog niet is voorgekomen wordt bij niet voldoen het lid geroyeerd.
Het Rijleskeurmerk is een particulier vrijwillig initiatief en geeft informatie op hun website. Er bestaat geen landelijk verplicht keurmerk voor rijscholen en ook de voorwaarden zijn afhankelijk van de individuele rijschool. Elke leerling of ouder kan vooraf de individuele voorwaarden van de rijschool opvragen.
Er is een klein aantal voorbeelden van afwijkende voorwaarden door de branche gemeld en door mij doorgezet naar de ACM om mogelijke consumentenmisleiding te onderzoeken. Het CBR besteedt in de campagne rijbewijstips aandacht aan het kiezen van een goede rijschool en waar deze aan moet voldoen.
Er zijn wettelijk geen mogelijkheden om individuele rijscholen aan te spreken op vastgelegde standaarden die de consument beter kunnen beschermen. Wel onderzoek ik in overleg met de branche andere mogelijkheden om dit beter te organiseren en zal ik in het beantwoorden van de Kamervragen2, die hierover zijn gesteld door lid van Dijk met betrekking tot het faillissement van de rijschool in Zoetermeer, nader ingaan op de verschillende scenario’s die ik in overleg met de branche zal onderzoeken.
Wanneer zijn de eerste resultaten te verwachten waarbij rijscholen die niet aan de eisen voldoen hun bevoegdheid wordt ontnomen, nu de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (gewijzigd) door de Tweede Kamer is aangenomen?
De Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) regelt dat instructeurs moeten voldoen aan de verplichte bijscholing en praktijkbegeleiding. Er worden in de WRM geen eisen gesteld aan rijscholen.
Hoe staat het met gesprekken met de branche en de voortgang om het kaf van het koren te scheiden en de rijschoolbranche op te schonen van lieden die daar niet horen? Welke sancties zijn er en welk toezicht is verder mogelijk om rijinstructeurs die niet aan de eisen voldoen tijdelijk of definitief uit de branche te verwijderen?
De rijschoolbranche is een vrije sector en niet gebonden aan wettelijke vestigingsregels. Mijn Ministerie onderzoekt samen met de branche, het CBR en het IBKI de mogelijkheden de kwaliteit van rijscholen te verbeteren en de consument (beginnend bestuurder) beter te beschermen. Te denken valt hier aan het mogelijk maken van onderdelen van het verbeterplan van de branche (BOVAG, FAM en VRB). Ik heb er vertrouwen in dat het nieuwe educatieve traject in de WRM zal bijdragen aan verbetering. Ik ben erg blij dat de branchepartijen actief meewerken en samen met mij ervan overtuigd zijn dat een professionele rijschoolbranche cruciaal is voor de verkeersveiligheid. Voor de sancties aangaande rijinstructeurs wordt verwezen naar het antwoord van vraag 5.
Deelt u de mening dat onverzekerd rondrijden onacceptabel is? Op welke manier wordt hierop gehandhaafd? Wat zijn de sancties bij onverzekerd rijden en kan er preventief ingegrepen worden?
Ja, dat deel ik.
De sanctie (hechtenis of geldboete) is wettelijk geregeld in de Wet Aansprakelijkheid Motorijtuigen (WAM) en wordt in opdracht van het OM door de RDW gecontroleerd in het Kentekenregister en door handhaving op straat. In het Kentekenregister wordt geen onderscheid gemaakt naar personenauto’s die gebruikt worden als lesauto. Dit geldt niet voor de casco (AllRisk) en inzittendenverzekering, waar de brancheorganisaties dus een belangrijke rol spelen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het artikel 'The hidden subsidy of fossil fuels' |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «The hidden subsidy of fossil fuels»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat er in 2017 wereldwijd voor 5,2 miljard dollar werd gesubsidieerd aan fossiele brandstoffen, gelijk aan 6,5 procent van het wereldwijde GDP en dat als dit niet het geval was er in 2015 alleen al 28 procent minder wereldwijde CO2-uitstoot zou zijn?
Er verschijnen regelmatig internationale rapporten waarin wordt getracht inzicht te geven in het totale bedrag aan subsidies voor fossiele brandstoffen. Een eensluidend beeld komt uit deze rapporten niet naar voren omdat doorgaans een eenduidige definitie voor fossiele subsidies ontbreekt.
Ik kan geen inzicht geven in een aandeel van Nederland in directe subsidies en belastingvoordelen in een totaal ingeschat Europees bedrag. Overigens gaat het in het artikel van The Atlantic niet alleen om daadwerkelijke uitgaven. Het artikel refereert aan de analyse van het IMF dat de negatieve externe effecten in relatie tot milieu en volksgezondheid niet in de energieprijzen worden doorbelast.
Het is een bekend feit dat in een aantal ontwikkelingslanden de energieprijzen, bijvoorbeeld motorbrandstoffen, kunstmatig laag worden gehouden. Dit gebeurt vaak met een sociale doelstelling, zoals het steunen van kwetsbare delen van de bevolking. Er is breed begrip en steun voor de noodzaak om «ineffectieve fossiele subsidies» te hervormen. Dit is in de mondiale duurzame ontwikkelingsagenda opgenomen onder Sustainable Development Goal 12. Ook Nederland steunt deze Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Internationaal heeft het kabinet via de Energy Subsidy Reform Technical Assistance Facility van de Wereldbank al 55 ontwikkelingslanden ondersteund die hun fossiele subsidies willen hervormen.
De steun betreft een combinatie van advisering bij beleidsontwikkeling, publiekscommunicatie en inrichting van alternatieve sociale vangnetten.
In Nederland wordt het gebruik van fossiele brandstoffen niet gestimuleerd. Nederland is een van de koplopers binnen de OESO-landen wat milieubelastingen betreft. Uit een rapport van de OESO onder de titel «Effective Carbon Rates» (gepubliceerd op 18 september 2018) bleek dat Nederland als een van vijf OESO-lidstaten meer dan 90% van de totale broeikasgasemissies beprijsd heeft in 2015.
Niet alle externe milieueffecten worden echter volledig beprijsd. Zo kent Nederland een aantal vrijstellingen van accijns en energiebelasting die ook in de ons omringende landen bestaan.
Kunt u inzicht geven wat het aandeel is van Nederland binnen de 289 miljard dollar die de Europese Unie in 2017 uitgaf aan directe subsidies en belastingvoordelen voor fossiele brandstoffen?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke maatschappelijke kosten in Nederland jaarlijks verbonden zijn aan directe subsidies voor fossiele brandstoffen en welke aan indirecte kosten zoals de rekening van milieu en gezondheidskosten voor de samenleving ten gevolge van fossiele uitstoot?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheid subsidies die Nederland geeft op fossiele brandstoffen in verhouding tot schone brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke vormen van subsidies aan fossiele brandstoffen in Nederland bestaan en in welke mate de producent dan wel de consument van deze subsidies profiteert?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek naar de uiteenlopende definities van milieuschadelijke subsidies verwachten, naar aanleiding van de motie-Van Raan c.s.?3
Uw Kamer heeft mij in de motie van het lid Van Raan op 16 januari 2018 gevraagd om deel te nemen aan het G20-peerreviewproces over subsidiëring van fossiele brandstoffen. Aangezien Nederland geen permanent lid is van de G20, is die deelname niet mogelijk gebleken. Ik heb daarom gekozen voor een alternatieve aanpak om de motie toch zo goed mogelijk uit te voeren. De aanpak houdt in dat onderzoek gedaan wordt naar de uiteenlopende definities van subsidies van onder andere het IMF en de OESO. Vervolgens zullen zowel nationale als internationale stakeholders worden geconsulteerd over de vraag welke definitie het meest passend is om in Nederland te hanteren. Daarna zal een inventarisatie van bestaande subsidies worden uitgevoerd en een concrete beleidslijn worden geformuleerd. Deze wordt vervolgens getoetst in de In-Depth Review van het International Energy Agency, waarvoor een team van internationale experts Nederland in november dit jaar zal bezoeken. Het rapport volgt meestal enkele maanden later. Wanneer het gereed is, zal ik uw Kamer nader informeren.
Deelt u de mening dat het cruciaal is dat het stimuleren van fossiele brandstoffen spoedig wordt afgebouwd? Wat doet het Kabinet om dit te versnellen?
Het kabinet onderschrijft de wenselijkheid om wereldwijd het subsidiëren van fossiele brandstoffen af te bouwen. Nederland is een van de koplopers binnen de OESO-landen wat milieubelastingen betreft. Ook internationaal steunt Nederland hervorming van de fossiele subsidies via de Energy Subsidy Reform Technical Assistance Facility van de Wereldbank. Daarnaast voert het kabinet beleid gericht op het stimuleren van hernieuwbare energie, zoals onder andere blijkt uit de SDE+-regeling.
Ik wacht de bevindingen van het nog af te ronden onderzoek af. Aan de hand van de uitkomsten zal het kabinet besluiten of en zo ja welke verdere actie ondernomen moet worden.
De berichten ‘Bij hoogleraar B. moesten de vrouwen hakken dragen ’ en ‘Van seksueel wangedrag tot sabotage van je onderzoek’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bij hoogleraar B. moesten de vrouwen hakken dragen»?1
Ja.
Wat vindt u van deze reconstructie van een verziekte cultuur bij een afdeling van een grote publieke instelling waar macht en angst het wonnen van veiligheid?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat na een diepgravend journalistiek onderzoek over ex-hoogleraar R.B. en de sectie arbeidsrecht, dat gebaseerd is op tientallen (vertrouwelijke) documenten, apps, mails, gespreksverslagen en rapportages, een schokkend en stuitend beeld naar voren komt?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de constatering dat jarenlang een verziekte en onveilige cultuur kon blijven bestaan waarbij deze ex-hoogleraar zelden tot de orde werd geroepen, zelfs niet als er «wél een keer melding werd gedaan»?
Universiteiten moeten een veilige haven zijn waar wetenschappers, docenten, studenten en ondersteunend personeel hun werk moeten kunnen doen zonder last te hebben van onwenselijk gedrag en intimidatie. Elk signaal van dergelijk gedrag is er een te veel. Ik vind het beeld dat in het artikel van NRC wordt geschetst schokkend. Het geschetste gedrag van de hoogleraar, de cultuur waarin dit gedrag niet in een veilige omgeving besproken kon worden en hoe lang dit zich af heeft kunnen spelen, vind ik ontoelaatbaar. Voor de cultuurverandering die nodig is om dit in de toekomst te voorkomen, moeten studenten en personeel kunnen vertrouwen op een veilige werkomgeving en procedures die daarbij passen.
Welke stappen heeft de Universiteit van Amsterdam (UvA) sinds de eerste melding uit 2005 ondernomen om de verziekte en onveilige cultuur te bestrijden? Hoe beoordeelt u deze?
Het is mij niet bekend wat de UvA met de eerste melding uit 2005 heeft gedaan. De UvA heeft mij laten weten dat, nadat in juni 2018 meldingen bij de decaan van de faculteit der Rechtsgeleerdheid binnen kwamen, ze een onafhankelijk, in sociale veiligheid gespecialiseerd bureau hebben ingeschakeld om onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft geleid tot het vertrek van de hoogleraar. Na dit vertrek is ondersteuning geboden aan de betreffende afdeling en is interim management aangesteld. De UvA heeft een extern bureau een quick scan uit laten voeren naar het systeem van vertrouwenspersonen. Het rapport met aanbevelingen van dit bureau en een door het bestuur opgesteld overzicht van de organisatie rondom sociale veiligheid binnen de UvA zijn begin 2019 met de centrale medezeggenschap besproken. Naar aanleiding daarvan is universiteitsbreed een aantal maatregelen in gang gezet, zoals de grotere aandacht voor sociale veiligheid en diversiteit in het programma Academisch Leiderschap. Met de Centrale Studentenraad is afgesproken dat er een brede enquête over sociale veiligheid wordt uitgezet onder studenten. Naar aanleiding van het opstellen van het «Kader Diversiteit» zal de UvA een onafhankelijke ombudsfunctionaris aanstellen. Met deze stappen heeft de UvA een beweging in gang gezet om de sociale veiligheid te vergroten zodat in de toekomst ontoelaatbaar gedrag tijdig wordt gesignaleerd en aangepakt. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Is er inmiddels wel sprake van een functionerend systeem van vertrouwenspersonen opgezet?
Ja. De UvA had al een netwerk van 21 vertrouwenspersonen. Het onafhankelijke bureau dat de opdracht kreeg dit systeem door te lichten heeft geen grote knelpunten aangetroffen. Naar aanleiding van de aanbevelingen van dit bureau wordt onder andere een routekaart vertrouwenspersonen uitgewerkt om de toegankelijkheid te verbeteren. In aanvulling op de vertrouwenspersonen wordt een onafhankelijke ombudsfunctionaris aangesteld.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksopzet naar de meldingen en signalen over seksueel overschrijdend gedrag waarbij «de persoon over wie de meldingen gaan, kan lezen wie wat over hem heeft gezegd»?
De UvA heeft mij laten weten dat de onderzoeksopzet de mogelijkheid bood om desgewenst anoniem te verklaren. Ik acht het van belang dat deze mogelijkheid bestaat in een onderzoek naar een gevoelige situatie als deze. Het is echter ook van belang dat de persoon waar onderzoek naar wordt gedaan de mogelijkheid krijgt om op de bevindingen te reageren. Ik begrijp dat het ingewikkeld is om aan beide belangen volledig tegemoet te komen. Uit de onderzoeksopzet van het bureau dat door de UvA is ingeschakeld blijkt dat beide doelen binnen het onderzoek konden worden verwezenlijkt. Of dat ook in voldoende mate is gebeurd, kan ik niet beoordelen.
Hoeveel verklaringen zijn er alsnog ingetrokken en hoeveel verklaringen zijn er anoniem gedaan?
Dat is mij niet bekend. De UvA kon mij deze informatie niet verstrekken in verband met de vertrouwelijkheid.
Welke acties heeft de UvA ondernomen nadat de ex-hoogleraar moest vertrekken omdat een onderzoekscommissie vorig jaar oktober concludeerde dat er «sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag» en er «gedurende een langere periode in de betrokken afdeling een gevoel van onveiligheid heeft geheerst»? Op welke manier blijkt dat de universiteit lering heeft getrokken uit het verleden?
De UvA heeft bij de betreffende afdeling na het ontvangen van het onderzoeksrapport interim management aangesteld en extra psychosociale hulp voor medewerkers beschikbaar gesteld. Binnen de rechtenfaculteit is daarnaast bijvoorbeeld met alle afdelingsleiders gesproken en er zijn trainingen op het gebied van sociale veiligheid georganiseerd. Op 29 maart jl. is aanvullend facultair beleid op het gebied van sociale veiligheid vastgesteld, met daarin aanscherpingen op het gebied van benoemingsprocedures van leidinggevenden, trainingen en een normenkader. Universiteitsbreed wordt onder andere gewerkt aan het versterken van het systeem van vertrouwenspersonen en er wordt naar aanleiding van het nieuwe «Kader Diversiteit» een onafhankelijke ombudsfunctionaris aangesteld.
Bent u bekend met het artikel «Van seksueel wangedrag tot sabotage van je onderzoek»?2 Deelt u de mening dat kennelijk niet alleen op de UvA dergelijke praktijken plaatsvinden?
Ja. Zoals het op 6 mei verschenen onderzoeksrapport «Harassment in Dutch academia» van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) laat zien komen wangedrag en intimidatie in verschillende vormen voor binnen de gehele academie. De onderzoekers van dit rapport stellen tevens dat de cases die zijn geanalyseerd naar alle waarschijnlijkheid het topje van de ijsberg betreft, want de hiërarchische verhoudingen en afhankelijkheidsrelaties die gelden binnen de wetenschap vormen een voedingsbodem voor dit soort praktijken. Een sociaal veilige werkomgeving is in een situatie met dergelijke complexe machtsverhoudingen extra van belang. In huidige debatten rondom het herzien van het systeem van erkennen en waarderen van wetenschap komen dit soort aspecten aan bod en wordt er nagedacht over verandering – daar ben ik blij mee. Universiteiten en kennisinstellingen moeten continu aandacht houden voor het thema sociale veiligheid en de benodigde cultuurverandering teweeg brengen.
Op welke wijze dringt u er bij de UvA en andere universiteiten op aan dat zij verantwoordelijk zijn voor een veilige en stimulerende cultuur voor studenten en wetenschappers? Op welke wijze verwacht u dat zij daar invulling aan geven?
In de wetenschapsbrief heb ik al aangekondigd dat ik na het verschijnen van het rapport van het LNVH in overleg met het veld zou treden over de acties die ondernomen moeten worden. Ik ben blij te zien dat de rectoren van de universiteiten en het LNVH in goed overleg zijn over dit onderwerp en dat de VSNU zich in een statement heeft uitgesproken tegen dit soort praktijken. Ik zal samen met het LNVH en de VSNU bekijken welke stappen er verder genomen kunnen worden, zoals ik ook in het VAO wetenschapsbeleid van 5 juni jl. heb toegezegd aan de Kamer. Ik neem daarbij de aanbevelingen uit de rapporten, zoals het instellen van een ombudsfunctionaris, ter overweging mee. Daarnaast is het belangrijk dat de universiteiten vooral zelf kritisch naar hun bestaande procedures kijken. Enkele universiteiten zijn hier al mee aan de slag gegaan. We moeten ons realiseren dat we er met goed werkende procedures nog niet zijn. Er is een cultuurverandering nodig om tot een sociaal veilige en inclusieve academie te komen. Dit zal ook onderwerp van aandacht zijn tijdens de Europese Gender Summit die Nederland op 3 en 4 oktober organiseert. Op basis daarvan presenteer ik medio 2020 samen met de veldpartijen een nationaal actieplan op gebied van diversiteit in de wetenschap, waarin een veilige en inclusieve cultuur een van de elementen zal zijn.
Mannen die vluchten voor huiselijk geweld en daardoor het contact met hun kinderen kwijtraken |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht dat per jaar tientallen mannen die vluchten voor huiselijk geweld het contact met hun kinderen kwijtraken, doordat de kinderen toegewezen worden aan moeder en moeder vervolgens bepaalt of vader zijn kind mag zien?1
Ja.
Hoeveel mannen verblijven er per jaar in een mannenopvang vanwege huiselijk geweld? Hoe groot is het percentage mannen dat kinderen meeneemt naar de opvang?
De meest recente cijfers over het gebruik van de vrouwenopvang zijn afkomstig van de Federatie Opvang en hebben betrekking op het jaar 20182. Daaruit blijkt dat in 2018 ruim 16.500 personen een beroep hebben gedaan op de opvang. Het gaat om zo’n 12.000 vrouwen, 200 mannen en 4.500 kinderen. Uit die cijfers blijkt niet hoeveel kinderen met hun moeder dan wel met hun vader in de opvang zaten. Ik heb van de Federatie Opvang begrepen dat het merendeel van de kinderen in de opvang met de moeder meekomt.
Hoeveel vrouwen verblijven er per jaar in een vrouwenopvang vanwege huishoudelijk geweld? Hoe groot is het percentage vrouwen dat kinderen meeneemt naar de opvang?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat vrouwen na een (v)echtscheiding over het algemeen meer bescherming lijken te genieten dan mannen en dat mannen hierdoor het contact met hun kinderen ongewild kunnen kwijtraken?
Ik beschik niet over informatie die het beeld zoals verwoord in de vraag zonder meer kan bevestigen. Zowel mannen als vrouwen kunnen na een scheiding het contact met hun kinderen kwijtraken.Belemmeringen in het contact komen vaak voort uit conflicten tussen de ouders onderling. Dit mag echter geen reden zijn dat het kind het contact met de ouder kwijtraakt na een scheiding.
Uitgangspunt is dat kinderen hun beide ouders moeten kunnen blijven zien, ook na een scheiding. Met het Programma Scheiden zonder Schade dat de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Volksgezondheid uitvoeren, samen met de VNG, zetten we ons in om de schade bij kinderen als gevolg van de scheiding van hun ouders zoveel als mogelijk te beperken.
Deelt u de mening dat kinderen recht hebben op contact met beide ouders, dus ook met hun vader? Zo ja, bent u bereid dit probleem nader in beeld te brengen en passende maatregelen te nemen, zodat vaders die vluchten voor huiselijk geweld meer mogelijkheden krijgen om contact te houden met hun kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Blijvend contact met beide ouders is in het belang van een gezonde ontwikkeling van het kind. Met het oog op deze problematiek wordt op afzienbare termijn, mede ter uitvoering van de motie-Westerveld3, een expertteam opgericht, dat als opdracht krijgt om concrete oplossingen aan te reiken (Zie Voortgangsrapportage Scheiden zonder Schade4). Ik zal dit aspect van vaders die vluchten voor huiselijk geweld en als gevolg daarvan hun kinderen niet meer zien, onder de aandacht van dit expertteam brengen.
Het rapport ‘Epilepsie bij Sint Bernards’ |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het rapport «Epilepsie bij Sint Bernards» dat in opdracht van de Stichting Dier en Recht is gemaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat de beschreven wijze van fokken van Sint Bernards met een aanmerkelijke aanleg voor epilepsie onnodig dierenleed en leed bij houders van deze honden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, de beschreven wijze van fokken geeft een aanmerkelijk risico op epilepsie. Epilepsie is een nare aandoening. Het komt onverwacht en heeft altijd een inbreuk op de kwaliteit van leven van de hond en de eigenaar.
Is het waar dat de Hollandsche Sint Bernardclub (HSBC) dieren als fokdier heeft goedgekeurd terwijl die een groot risico hebben om drager van- of lijder aan epilepsie te zijn? Zo ja, wat is uw mening hierover en bent u bereid om de HSBC hier op aan te spreken? Zo nee, wat is er dan niet waar met betrekking tot hetgeen hierover in het genoemde rapport staat?
Ik ben van mening dat een fokker er alles aan moet doen om te voorkomen dat erfelijke gebreken worden overgedragen en dat is ook vastgelegd in regelgeving. Een fokker is primair verantwoordelijk voor het inzetten van gezonde dieren voor de fokkerij. Omdat er nog geen DNA test bestaat voor epilepsie bij Sint Bernards en het terugdringen van epilepsie alleen mogelijk is door de juiste gegevensverzameling van (voor)ouders en familielijnen in combinatie met de juiste gegevens over ziekte en gezondheid, is het aan de Nederlandse rasverenigingen van Sint Bernards om samen met de Raad van Beheer het fokbeleid zo aan te passen dat in de toekomst alleen gezonde Sint Bernards, die geen drager zijn van epilepsie, ingezet worden voor de fok.
Ik heb van de Raad van Beheer van Kynologie vernomen dat zij samen met de HSBC en de andere Nederlandse Sint Bernardclub hierover in overleg gaan met een specialist van het Expertisecentrum genetica gezelschapsdieren.
Deelt u de mening dat vanuit het belang van dierenwelzijn en vanuit het belang van goedwillende houders van huisdieren voorkomen moet worden dat Sint Bernards worden gefokt en verhandeld met een verhoogd risico op epilepsie? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid toezicht te doen uitoefenen om te beoordelen of fokkers van Sint Bernards artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren overtreden en maatregelen en handhavingsmaatregelen toe te passen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA bepaalt jaarlijks risicogericht de prioriteiten bij het toezicht op de naleving van de dierenwelzijnsregelgeving. Een aanzienlijk deel van de beschikbare capaciteit wordt bijvoorbeeld ingezet op het toezicht op de invoer van honden uit landen met een hoog rabiësrisico, een ander deel is gereserveerd door de handhaving op artikel 3.4.
Te dure huurwoningen voor zorgcliënten in Zwolle |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zwolle doet onderzoek naar te duur wonen zorgcliënten»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen over zorgcliënten die gedwongen moeten verhuizen omdat de huur van hun woning te hoog blijkt voor hun inkomen?
Nee. Bij huur van woonruimte zou een huurverhoging op grond van een faillissement van de intermediaire verhuurder zich in principe ook niet kunnen voordoen. Huurders van zelfstandige woningen (eengezinswoningen, appartementen) met een eigenstandige huurovereenkomst kennen huurbescherming ten opzichte van de hoofdverhuurder. Wanneer de intermediaire verhuurder niet langer een huurovereenkomst met de hoofdverhuurder heeft, bijvoorbeeld in het geval van een faillissement, zet de hoofdverhuurder van rechtswege het huurcontract dat de zorgcliënt met de intermediair heeft als verhuurder voort. De hoofdverhuurder treedt dus in de positie van de onderverhuurder. Dat betekent dat de voorwaarden van de onderhuurovereenkomst blijven gelden, bijvoorbeeld de huurprijs die de zorgcliënt aan de intermediaire verhuurder betaalde.
Dit is anders wanneer het zorgcomponent in de gemengde zorg-huurovereenkomst zeer sterk overheerst en de twee overeenkomsten niet naast elkaar kunnen bestaan. Dan is er sprake van een zorgovereenkomst en niet van een huurovereenkomst voor woonruimte. In dat geval geldt de huurregelgeving niet en heeft de onderhuurder geen huurbescherming jegens de hoofdverhuurder. Het oordeel of er sprake is van een zorgovereenkomst of van een huurovereenkomst (naast een zorgovereenkomst) is uiteindelijk aan de rechter.
Wordt er toezicht gehouden op de huurprijzen van woonzorgvormen in relatie tot het inkomen van zorgcliënten? Zo ja, hoe?
Nee, op huurprijzen wordt geen toezicht gehouden in relatie tot het inkomen van huurders (die ook zorgcliënt kunnen zijn). De huurprijs van huurders van woonzorgvormen die de woonruimte zelf huren (al dan niet via de begeleidende instelling die optreedt als (intermediair) verhuurder), komt tot stand tussen de huurder en (intermediaire) verhuurder. Woningen met een aanvangshuur onder de op de ingangsdatum van de huurovereenkomst geldende liberalisatiegrens behoren tot het sociale of gereguleerde huursegment. Voor deze huurwoningen geldt dat de huur niet hoger mag zijn dan de huurprijsgrens op basis van het puntensysteem voor huurwoningen (het woningwaarderingsstelsel). Huurders die vermoeden dat zij teveel huur betalen, kunnen de Huurcommissie inschakelen. Afhankelijk van de hoogte van het inkomen, kunnen huurders van zelfstandige woningen in het gereguleerde segment of daartoe aangewezen complexen met onzelfstandige woningen (kamers) aanspraak maken op huurtoeslag. De huurtoeslag draagt bij de betaalbaarheid van het huren.
Bent u bereid deze situatie te monitoren en indien nodig maatregelen te nemen, nu dit een ongewenste situatie is?
Ik heb mij in contact gesteld met de gemeente Zwolle en zal volgen wat uit hun onderzoek komt. Naar aanleiding van hun onderzoek zal ik bekijken of verder onderzoek of maatregelen nodig zijn.
Het bericht ‘Gemeenten geven vervuilde compost gratis weg aan inwoners’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten geven vervuilde compost gratis weg aan inwoners»?1
Ja.
Klopt het dat er eind maart op nationale compostdag miljoenen kilo’s gratis compost door gemeenten aan tuinders zijn weggegeven?
Op 30 maart heeft de Landelijke Compostdag plaatsgevonden waarop door gemeenten gratis compost is weggegeven. Met dit jaarlijks initiatief vraagt de afvalsector aandacht voor het belang van een goede afvalscheiding van gft-afval, maakt ze burgers bewust van de waardevolle producten die vanuit gft-afval gemaakt worden en wil ze de burgers bedanken voor de inspanningen die zij leveren door gft-afval goed te scheiden.
Klopt het dat zeker negentien gemeenten compost hebben uitgedeeld of in hun eigen plantsoenen hebben toegepast dat met plastic is vervuild?
In het artikel wordt gerefereerd aan het Afvalverwerkingsbedrijf HVC. Alle gemeenten die aandeelhouder bij HVC zijn, zijn in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan de Landelijke Compostdag. Deze negentien deelnemende gemeenten hebben gecertificeerde Keurcompost ontvangen.
Binnen Keurcompost worden verschillende kwaliteitsklassen gehanteerd die de mate van aanwezigheid van bodemvreemd materiaal, zoals glas en kunststoffen, onderscheiden. De eisen waaraan Keurcompost voldoet zijn scherper dan de minimumeisen die in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gesteld worden.
Deelt u de mening dat inwoners van gemeenten ervan uit moeten kunnen gaan dat de compost die wordt uitgedeeld voor hun tuin niet vervuild is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gebruikers van compost moeten ervanuit kunnen gaan dat deze compost voldoet aan de eisen die zijn gesteld.
In hoeverre is het bekend of deze vervuilde compost ook bij akkerbouwers (en daarmee potentieel in ons voedsel) terecht is gekomen?
Alle compost die is verstrekt, is gecertificeerde Keurcompost. Het is niet bekend of de compost ook bij akkerbouwers terecht is gekomen. Echter, een groot deel van de Nederlandse voedings- en levensmiddelenindustrie eist van akkerbouwers om te produceren volgens het Voedsel en Voederveiligheid Akkerbouw (VVAK) certificaat. Vanaf begin 2017 mogen telers die gecertificeerd zijn volgens VVAK, alleen nog maar de klassen A en B (Keur)compost aanvoeren als organische bodemverbeteraar en niet meer de basiskwaliteitsklasse C.
Klopt het dat de compost is vervuild met plastic, omdat consumenten plastic bij het gft-afval gooien, maar dat dit er met de juiste zeef goed kan worden uitgefilterd?
De oorsprong van de kunststoffen in de compost ligt inderdaad bij de aanwezigheid van deze kunststoffen in het aangeboden gft-afval. Door technische handelingen voorafgaand aan het composteringsproces zijn vele van deze bodemvreemde materialen, waaronder kunststoffen, te verwijderen. Ook na de compostering wordt de geproduceerde compost nog gezeefd om te voldoen aan de eisen gesteld aan de aanwezigheid van bodemvreemd materiaal. Met deze inspanningen wordt veel bereikt, maar is het helaas niet mogelijk om de kunststoffen volledig uit te filteren. Daarom heb ik Rijkswaterstaat, de NVRD en de Vereniging Afvalbedrijven gevraagd uitvoering te geven aan het Aanvalsplan gft-afval om via een brongerichte aanpak onder andere de aanwezigheid van bodemvreemde materialen te verminderen en helder en eenduidig te communiceren met burgers over wat wel en niet in het gft-afval aanwezig mag zijn.
Klopt het dat afvalverwerkers (zoals HVC in Purmerend) wettelijk niets fout doen en zich houden aan de normen die door de Meststoffenwet zijn bepaald?
HVC heeft gecertificeerde compost onder het Keurcompost keurmerk geproduceerd. De normen voor Keurcompost zijn scherper dan de eisen die zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Denkt u dat de regels voor de hoeveelheid bodemvreemde stof in gewichtsprocenten met betrekking tot compost nog voldoende zijn? Deelt u de mening dat het beter zou zijn om regels te maken voor de hoeveelheid bodemvreemde stof in volumeprocenten? En deelt u de mening dat er een betere definitie van bodemvreemde stof zou moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het huidige stelsel van wettelijke eisen en bovenwettelijke certificeringseisen biedt voldoende sturing om de aanwezigheid van bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen tegen te gaan. Een wijziging van de eisen voor bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen in volumeprocenten, zal geen wezenlijke verbetering tot gevolg hebben. Ook de definitie van bodemvreemd materiaal is helder en voldoende geborgd in wetgeving. Er is geen twijfel dat deze kunststoffen bodemvreemd zijn.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat die grote hoeveelheid plastic in compost is toegestaan, in de natuur terechtkomt en nota bene verstrekt wordt door overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang om de verspreiding van plastic tegen te gaan. Vandaar de inspanningen via het Aanvalsplan gft-afval om te zorgen dat deze materialen niet in het aangeboden gft-afval zitten.
Wat gaat u doen om dit grote probleem aan te pakken? Bent u bereid om de normen in de Meststoffenwet aan te scherpen en een specifieke norm voor plastic toe te voegen? Bent u in de tussentijd bereid om restricties aan gemeenten op te leggen over wat voor soort compost zij gratis aan inwoners mogen uitdelen?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor de normen voor compost in het Uitvoeringsbesluit Meststoffen. Zij heeft in een reactie op vragen van de CDA-fractie over de geannoteerde agenda van de Landbouw en Visserijraad van 14 mei jl. naar aanleiding van het van kracht worden van de nieuwe Europese verordening meststoffen en de normen die daarin gelden voor verontreiniging in compost, aangegeven dat zij geen reden ziet voor een aanscherping van de wettelijke normen voor bemestingsproducten, omdat dit met het huidige certificeringssysteem in de akkerbouw (VVAK) goed is geregeld.2
Zoals aangegeven ben ik samen met partijen actief met het verbeteren van de kwaliteit van het gft-afval en de geproduceerde compost. Het Aanvalsplan gft-afval zet in op een gecoördineerde brongerichte actie over de gehele keten (burgers, gemeenten en verwerkers).
De berichten ‘Waarom is bekostiging e-health zo complex, het kan zoveel simpeler’ en ‘Dankzij een app hebben hartpatiënten minder vaak spoedeisende hulp nodig’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Waarom is bekostiging e-health zo complex, het kan zoveel simpeler»?1, «Dankzij een app hebben hartpatiënten minder vaak spoedeisende hulp nodig»?2
Ja.
Deelt u de mening dat slimme zorg thuis een noodzakelijke oplossing is om de zorg beschikbaar, betaalbaar en bereikbaar te houden?
Ja, slimme zorg thuis kan een oplossing zijn om de zorg beschikbaar, betaalbaar en bereikbaar te houden. Zie ook mijn reactie op de motie Rutte in de brief «moties en toezeggingen» van 20 december 20183.
Kunt u toelichten waarom effectieve slimme zorgoplossingen voor chronische patiënten slechts sporadisch opgeschaald worden, terwijl dit wel in het belang van de patiënt is?
Het opschalen van effectieve slimme zorgoplossingen voor chronische patiënten thuis blijkt een complexe veranderkundige opgave. Ik zie dat er volop beweging is op dit terrein, maar dat er ook nog diverse uitdagingen zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om samenwerken in netwerkzorg, financiering, bekostiging en het beschikbaar hebben van de juiste informatie op de juiste plaats op het juiste moment. Ik heb recent bijvoorbeeld een bezoek gebracht aan het initiatief Hartwacht, waarbij dat beeld werd bevestigd.
In de hoofdlijnenakkoorden is, in lijn met het rapport van de taskforce «De Juiste Zorg op de Juiste Plek»4, afgesproken dat veldpartijen slimme zorg thuis in de praktijk gaan brengen.
Onder andere de transformatiegelden uit het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg kunnen daar een impuls aan geven. Hierover kunnen zorgverzekeraars met zorgaanbieders afspraken maken, zoals bijvoorbeeld Zilveren Kruis en het Isala ziekenhuis hebben gedaan.
Zie verder ook de voortgangsrapportages Juiste Zorg op de Juiste Plek5 en Innovatie en Zorgvernieuwing6 die uw Kamer onlangs ontving en waarin tal van activiteiten benoemd staan die (ook) een impuls geven aan de transformatie naar slimme zorg thuis.
Deelt u de oplossingsrichting om de benodigde apparatuur te vergoeden vanuit de basisverzekering, als een verstrekking in het kader van de hulpmiddelenwet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat realiseren? Zo nee, op welke wijze gaat u er aan bijdragen dat de geschetste problematiek opgelost wordt en de opschaling van slimme zorg thuis versnelt, zodat binnen nu en twee jaar iedere patiënt die daar baat bij kan hebben er ook daadwerkelijk gebruik van kan maken?
Versnelling van slimme zorg thuis is voor mij een belangrijke prioriteit en loopt langs meerdere sporen waar VWS bij betrokken is of (mede-) initiatiefnemer van is. Voorbeelden hiervan zijn: de vliegwielcoalitie van de Patiëntenfederatie Nederland, Zorg op de juiste plek en Innovatie en zorgvernieuwing.
Daarnaast heb ik Zorgverzekeraars Nederland (ZN) gevraagd om voor de begrotingsbehandeling een uitwerking te maken van de wijze waarop verzekeraars, individueel en gezamenlijk, een bijdrage kunnen leveren aan het versnellen van de gewenste opschaling van bewezen vormen van slimme zorg thuis. ZN pakt dit verzoek op.
Ook ga ik de komende tijd in gesprek met zorgverzekeraars, zorgaanbieders, professionals en patiënten en mantelzorgers om scherp te krijgen wat hen nog meer kan helpen om over enkele jaren slimme zorg thuis regulier onderdeel van «zorg van nu» te laten zijn. Ik onderzoek in samenspraak met de NZa, het Zorginstituut en IGJ de mogelijkheden om meer financiële prikkels te geven via prestaties en tarieven. Verder ga ik door met de gesprekken over de digitale transformatie die ik samen met VNO-NCW voer met leveranciers, werkgevers en financiers. Ook zal ik Health~Holland en de kennisinstellingen hierbij betrekken.
De combinatie van deze actielijnen leidt naar mijn oordeel tot betere resultaten dan het separaat vergoeden van de benodigde apparatuur als hulpmiddel in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
De huidige wet- en regelgeving biedt voldoende ruimte aan partijen om onderling afspraken te maken over het bieden van slimme zorg thuis, inclusief de daarvoor benodigde apparatuur. De NZa e-health wegwijzer bekostiging7geeft een overzicht op hoofdlijnen van de ruimte in de bekostiging in de verschillende sectoren om e-health in te zetten. Tot deze conclusie kom ik na consultatie van o.a. de Nederlandse Zorgautoriteit en het Zorginstituut.
Deelt u onze mening dat het onwenselijk is dat innovatieve, slimme zorg niet op een uniforme wijze geïmplementeerd wordt en dat het daarom wenselijk is te zoeken naar een uniforme wijze van financieren?
Uniforme implementatie en financiering is waar mogelijk en wenselijk een middel om opschaling te bevorderen. Tegelijk is altijd de (regionale) context belangrijk en moet er ruimte blijven voor maatwerk in financiering, implementatie en gebruik. Passend bij de regionale context, uitgaand van het functioneren van mensen en gericht op het voorkomen, verplaatsen of vervangen van zorg waar mogelijk en wenselijk.
Ook ben ik van mening dat het opschalen van innovatieve, slimme zorg geen complexe zoektocht moet zijn waarbij iedereen de weg zelf opnieuw moet vinden. Daarom ben ik dan ook blij met bouwstenen en andere handvatten zoals die geboden worden vanuit de initiatieven die ik noemde bij de beantwoording van vraag 4, om processen te stroomlijnen en daarmee partijen te faciliteren en te helpen keuzes te maken over implementatie en financiering van innovatieve, slimme zorg.
Aanvullend ga ik met partijen dan ook afspreken hoe te komen tot meer uniforme implementatie en financiering, die het makkelijk en lonend maakt voor zorgaanbieders om slimme zorg thuis actief aan te gaan bieden aan patiënten/burgers.
Kunnen voor het versnellen van de implementatie van slimme zorg thuis de zogeheten «transitiegelden» ingezet worden? Zo ja, hoe werkt dat in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ja dat is mogelijk.
In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over de rol van verzekeraars bij «de Juiste Zorg op de Juiste Plek» (2019Z05982)8 heb ik aangegeven hoe dit in de praktijk in zijn werk gaat.
In het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 is afgesproken dat het macrokader medisch-specialistische zorg voor de betreffende jaren incidentele ruimte bevat voor de financiering van initiatieven die bijdragen aan de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek (de zogenaamde transformatiegelden). Zorgaanbieders en zorgverzekeraars kunnen hierover lokaal afspraken maken in de reguliere contractering. Deze afspraken kunnen gedurende het gehele jaar gemaakt worden. De uitgangspunten voor de initiatieven die hiervoor in aanmerking komen zijn vastgelegd in het inkoopbeleid van de zorgverzekeraars.
Mijn verwachting is dat transformatiemiddelen gedurende de looptijd van het hoofdlijnenakkoord in toenemende mate zullen worden benut, in samenhang met andere (meerjarige) contractafspraken.
Er is uniformiteit in die zin dat elke zorgverzekeraar de initiatieven toetst aan de afspraken zoals deze in het hoofdlijnenakkoord zijn vastgelegd. Dat wil zeggen dat initiatieven moeten voldoen aan de volgende uitgangspunten:
Deze uitgangspunten zijn door alle zorgverzekeraars opgenomen in hun inkoopbeleid.
Zorgverzekeraars zullen bij het maken van de afspraken over de inzet van transformatiegelden congruent gedrag vertonen met inachtneming van eigen verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars.
Verdere uniformering van de afspraken acht ik niet wenselijk. Er moet ruimte blijven bestaan om in te spelen op de lokale situatie. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders kunnen op basis van de situatie in de regio en de belangrijkste knelpunten bepalen welke initiatieven het meest bijdragen aan de opgave in de regio.
De berichten ‘Werkende is kind van de rekening’ en ‘Hoe kan dat: krapte op de arbeidsmarkt én dalende lonen?’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Werkende is kind van de rekening»1 en «Hoe kan dat: krapte op de arbeidsmarkt én dalende lonen?»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat extreme schaarste op de arbeidsmarkt zich amper lijkt te vertalen in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao)-lonen? Welke oorzaken ziet u voor deze spagaat, waarbij enerzijds de voor prijsstijgingen gecorrigeerde lonen in 2019 zijn gedaald, terwijl bedrijven grosso modo stevig blijven groeien en de werkloosheid sinds de jaren zeventig niet zo laag is geweest?
Door de toenemende krapte neemt de loonstijging de afgelopen jaren geleidelijk toe. Voor het eerst sinds 2009 is op dit moment een loonstijging in de maandcijfers zichtbaar van boven de 2%, na 2,0% gemiddeld in 2018 (bron: CBS). De verwachting is daarom dat de stijgende lijn in de cao-lonen ook dit jaar doorzet. De loonstijging in reeds afgesloten cao’s voor 2019 wijst hierop3.
Gezien het lage werkloosheidsniveau is de loonstijging van de afgelopen jaren gematigd te noemen. Het op 23 november 2018 verschenen onderzoek van het CPB over de loonontwikkeling wijst op de lagere groei van de arbeidsproductiviteit als belangrijke verklaring voor de lagere loongroei dan in het verleden. Ook is denkbaar dat factoren als globalisering en flexibilisering van de arbeidsmarkt bijdragen aan de gematigde loonontwikkeling. Het CPB heeft niet vast kunnen stellen of deze factoren een rol spelen.
Tegelijkertijd is de prijsstijging in 2019 forser geweest dan verwacht, bijvoorbeeld doordat internationale ontwikkelingen de brandstofprijzen opstuwen. Aangezien cao-loonstijging vooraf wordt afgesproken met inachtneming van de verwachte prijsstijging, kan onverwachts hoge inflatie leiden tot een negatieve reële contractloonstijging.
Hoe beoordeelt u bijvoorbeeld de verklaring van Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen dat de tegenvallende productiviteitsgroei reden is voor minder loongroei? Hoe beoordeelt u dan de stelling dat juist over een langere tijd bezien de lonen achterblijven bij de ontwikkeling van de productiviteit? Kunt u een overzicht geven van waar deze achterstanden het grootst zijn?
Het hierboven genoemde onderzoek van het CPB wijst ook op de groei van de arbeidsproductiviteit als belangrijke verklaring voor de lagere loonontwikkeling. Er is niet zo zeer sprake van een tegenvallende productiviteitsgroei, maar een dalende trend in de groei van de arbeidsproductiviteit. Dit is een internationaal verschijnsel.
De arbeidsinkomensquote (aiq) is een maatstaf die (op langere termijn) aangeeft in hoeverre de reële arbeidsinkomens zijn meegegroeid met de productiviteit. Onderstaand figuur geeft de aiq weer voor bedrijven (marktsector + zorg). De aiq is een volatiele maatstaf, waarin conjuncturele effecten duidelijk waarneembaar zijn. In de periode van 1995 tot 2018 was de aiq gemiddeld 73,5%. Inmiddels ligt het niveau van de aiq weer iets boven dit gemiddelde. Wel is in de periode 1995 – 2017 een beperkte daling zichtbaar.
Figuur 1. Aiq bedrijven (Bron: CPB, cijfers bij CEP 2019)
Het CBS heeft gegevens over de aiq per bedrijfstak. Met deze cijfers is het mogelijk om de ontwikkeling van het reële arbeidsinkomen te vergelijken met de productiviteitsstijging in verschillende bedrijfstakken. In de bijlage vindt u ter illustratie de ontwikkeling van de aiq in de 8 grootste sectoren (exclusief zorg, openbaar bestuur en onderwijs).4 Van de 8 grootste bedrijfstakken (zakelijke dienstverlening, handel, industrie, bouwnijverheid, cultuur en recreatie, horeca, vervoer en opslag, informatie en communicatie) ligt handel percentueel het meest onder het langjarige gemiddelde.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de in de jaren ’80 geïntroduceerde loonmatiging een Nederlandse obsessie geworden is, die mede debet is aan lagere loongroei?
Na het Akkoord van Wassenaar begin jaren ’80 droeg loonmatiging bij aan herstel op de arbeidsmarkt en van de economie. In de jaren ’80 en ’90 maakte een verantwoorde loonontwikkeling een krachtige werkgelegenheidsgroei mogelijk. Ander gevolg is dat Nederland internationaal erg concurrerend is geworden, wat terug is te zien in een sterke exportsector. Tegelijkertijd kenden het begin van de jaren »90 en jaren ’00 ook loonstijgingen van boven de 4%. De loonontwikkeling blijkt daarmee ook altijd afhankelijk van de economische vooruitzichten en krapte op de arbeidsmarkt.
De huidige beperkte loongroei is niet eenvoudig te verklaren. Zoals hierboven geschreven wijst het CPB om de beperkte groei van de arbeidsproductiviteit als belangrijke verklaring. Er zijn ook andere factoren denkbaar, zoals de invloed van globalisering of de flexibilisering van de arbeidsmarkt, die mogelijk de onderhandelingspositie van de vakbonden verzwakken. Empirisch is het moeilijk gebleken om het belang van deze factoren vast te stellen. Hoewel volgens sommigen loonmatiging een «Nederlandse obsessie» is, lijkt loonmatiging als verklaring voor de huidige loonontwikkeling op zijn minst een versimpeling van de werkelijkheid.
In hoeverre bent u, alles bij elkaar genomen, tevreden met de huidige loonontwikkeling? Welke criteria gebruikt u om deze tevredenheid vast te stellen?
Het is goed dat de stijgende lijn in de loonontwikkeling doorzet. Ook het feit dat de loonstijging in recent afgesloten cao’s hoger ligt, is positief nieuws. Het is echter teleurstellend dat de loonontwikkeling de prijsstijging het afgelopen kwartaal niet heeft bijgehouden. Het kabinet roept het bedrijfsleven dan ook op om de beschikbare loonruimte te benutten. Het kabinet heeft overigens geen specifieke doelstelling voor de loonontwikkeling. Loonbeleid vereist immers maatwerk en is daarom aan decentrale cao-partijen. De situatie is immers van sector tot sector verschillend.
Kunt u een overzicht geven per sector van de loongroei over het afgelopen jaar? Welke ruimte ziet u nog binnen sectoren om verdere loongroei aan te wakkeren? Welke indicatoren kunnen worden gehanteerd om de ruimte voor loongroei binnen sectoren in kaart te brengen?
Tabel 1 laat de gemiddelde contractloonmutatie zien in procenten op jaarbasis, in 2018, naar economische sector. Deze cijfers zijn gebaseerd op de rapportage over de cao-afspraken 2018, die op 20 juni 2019 naar uw Kamer zijn verzonden (Grafiek 1.2).
2,8
1,9
2,2
1,7
2,4
1,7
1,4
1,7
Het kabinet speelt geen directe rol in de loonontwikkeling of in het aanwakkeren van loonstijging. Loonbeleid vereist immers maatwerk, omdat de situatie van sector tot sector verschilt. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is. Of werkgevers hogere lonen aan hun werknemers kunnen betalen, hangt af van de winstgevendheid en financieel-economische vooruitzichten van bedrijven en sectoren en aan de prioriteiten die partijen stellen.
Constaterende dat u eerder stelde dat informatie over mislukte of afgebroken cao-onderhandelingen niet wordt bijgehouden, deelt u de mening dat het missen van dit soort gegevens in de weg staat om juist daar waar het nodig is werkgevers en werknemers aan te spreken op een verantwoordelijkheid rond loongroei? Bent u bereid hier meer gegevens over te verzamelen en bij te houden?3
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoe verhoudt uw antwoord op eerdere vragen dat gegevens over mislukte of afgebroken cao-onderhandelingen niet worden bijgehouden4 tot uw antwoorden op Kamervragen bij de begroting SZW 2019 waarbij uit het loononderzoek over 2018 blijkt dat van de 98 cao’s uit het onderzoek er 78 geldig waren, en van de overige 20 gold dat van twee cao’s de onderhandelingen zijn gestart, een arbeidsvoorwaardenregeling tot stand is gekomen in plaats van een cao, negen cao’s geen informatie is, maar er bij twee cao’s sprake is van onenigheid tussen partijen, een onderhandeling is stukgelopen en bij vijf cao’s sprake van acties?5
Jaarlijks rapporteer ik uw Kamer over de ontwikkelingen die zich het jaar daarvoor hebben voorgedaan in de cao-afspraken rondom een aantal onderwerpen, waaronder de loonontwikkeling. Dit doe ik aan de hand van een steekproef die de 99 grootste cao’s bevat, gemeten naar het aantal werknemers dat eronder valt. De rapportage over 2018 heb ik 20 juni 2019 naar uw Kamer verzonden. In mijn antwoord op vraag 6 heb ik naar deze rapportage verwezen. Deze rapportages beschrijven ook het aantal cao’s waarvan de onderhandelingen zijn opgeschort of afgebroken, voor zover ik hier informatie over heb (zie pagina 132 van de rapportage over 2018 voor de gegevens over het afgelopen jaar). In mijn antwoorden op Kamervragen bij de begroting SZW 2019 heb ik gebruik gemaakt van de gegevens in de rapportage over 2017. Ik volg echter niet alle lopende cao-onderhandelingen van álle bedrijfstak- en ondernemings-cao’s op de voet en heb geen volledige informatie over de stand van zaken van alle cao-onderhandelingen. Dit is ook niet nodig of wenselijk. Het is immers niet mijn taak om werkgevers en werknemers aan te spreken op de voortgang van de onderhandelingen en verantwoordelijkheid te nemen rond de loongroei bij het afbreken of het mislukken daarvan. Werkgevers en werknemers kunnen het best beoordelen welke loonruimte binnen hun sector of bedrijf aanwezig is, en hoe zij deze ruimte benutten in het pakket aan arbeidsvoorwaarden dat zij afspreken.
Hoe verhouden de cao-gegevens uit het hier bovengenoemde loononderzoek over 2018 zich tot loononderzoeken in andere jaren? Kunt u een overzicht geven over ten minste de afgelopen tien jaar?
Het door SZW uitgevoerde loononderzoek is gebaseerd op de grootste bij SZW aangemelde bedrijfstak- en ondernemingscao’s. Deze groep cao’s wordt, afhankelijk van de ontwikkelingen in cao-land, elke 3 jaar aangepast. Deze groep cao’s is naar werknemersaantal gemeten representatief voor de werknemers onder cao in Nederland. In tabel 2 is voor de afgelopen 10 jaar de gemiddelde contractloonmutatie op jaarbasis weergegeven op basis van de steekproef.
2,8
1,1
1,3
1,6
1,6
1,0
1,4
2,0
1,4
1,7
Bent u bereid op korte termijn de Sociaal Economische Raad (SER) te vragen om een verkenning te doen naar zowel de (sectorale) oorzaken van verminderde loongroei, de specifieke knelpunten en mogelijke oplossingen hiervan?
Het CPB heeft recent onderzoek gedaan naar de loonontwikkeling (zie ook antwoord 2 en 3). Daaruit kwam naar voren dat de dalende groei van de arbeidsproductiviteit een belangrijke factor is in de lagere loonontwikkeling. Verder is het empirisch lastig gebleken om het belang van specifieke factoren als flexibilisering of globalisering aan te wijzen (zie antwoord 4). Het ligt daarom niet voor de hand om de SER om advies te vragen over de oorzaken van verminderde loongroei. De ruimte voor loonstijging kan het best decentraal, op sector- en ondernemingsniveau, beoordeeld worden door de cao-onderhandelaars. Daarom is de loonvorming in Nederlands ook decentraal belegd bij de sociale partners.
Het kabinet heeft wel herhaaldelijk aangegeven dat loongroei wenselijk is als daar de ruimte voor is. Mede door toenemende krapte op de arbeidsmarkt is een stijgende lijn in de loonontwikkeling zichtbaar. Overigens heeft het kabinet de SER wel gevraagd om een verkenning om het aantal werkende armen te kunnen terugdringen, waarbij aandacht is gevraagd voor institutionele belemmeringen en sectorale verschillen.
Het bericht dat gemeenten bouwplannen frustreren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bouwers: Gemeenten frustreren bouwplannen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Het artikel gaat in op een onderzoek van NVB Bouw naar knelpunten die bouwers ervaren bij nieuwbouw. Bouwers noemen onder meer de lange procedures bij gemeenten en een tekort aan bouwlocaties. Vereniging Eigen Huis constateert daarnaast dat ook de bouwsector kampt met een gebrekkige capaciteit.
Met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende bouwlocaties verwijs ik u naar de Staat van de Volkshuisvesting met de meest recente cijfers over de beschikbare plancapaciteit. In de aanbiedingsbrief ga ik ook inhoudelijk in op deze cijfers.
Ik deel de bevinding dat capaciteit een knelpunt is. Tijdens de crisis is de woningbouw sterk teruggelopen. Zowel bij gemeenten als bij marktpartijen is de personele capaciteit in deze periode afgebouwd. Dit kan ook leiden tot langere procedures bij gemeenten, bijvoorbeeld in de vergunningverlening. Voor gemeenten en marktpartijen is het een grote opgave om deze capaciteit weer op voldoende niveau te brengen. Het is daarom belangrijk dat de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk benut wordt. Ik verwacht van gemeenten dat zij projecten die substantieel bijdragen aan de bouwopgave prioriteren in processen. Verder ondersteun ik verschillende initiatieven om kennis en capaciteit regionaal te delen. Voor gemeenten met projecten die vastlopen kan ondersteuning vanuit het expertteam woningbouw uitkomst bieden. Dit expertteam is in heel Nederland actief. In de gemeente Rijswijk ondersteunt het expertteam bijvoorbeeld bij grootschalige gebiedstransformatie in het havengebied, en in de Drechtsteden bij het versnellen van realisatie van de woonvisie. Naast inzetten op capaciteit, kunnen gemeenten ook gebruikmaken van de Crisis- en herstelwet om plannen sneller uit te voeren.
Erkent u dat er sprake is van woningnood en veel te weinig betaalbare woningen? Acht u het ongewenst dat de realisatie van nieuwbouwwoningen achterblijft bij de geformuleerde doelstelling van 75.000 woningen per jaar?
Met name in de stedelijke regio’s is het woningtekort groot. Het kwalitatieve tekort verschilt per regio, maar duidelijk is wel dat ook in het betaalbare segment veel extra woningen nodig zijn.
In de Nationale Woonagenda heb ik met medeoverheden en marktpartijen de ambitie uitgesproken om jaarlijks 75 duizend woningen bij te bouwen. Het niveau van de woningbouw lag in 2018 dichtbij deze ambitie. Dit is echter geen reden om achterover te leunen. Om de bouwproductie ook de komende jaren op niveau te houden is het nodig dat gemeenten en provincies tijdig nieuwe plannen realiseren.
Erkent u dat slechts de helft van de bouwambitie lijkt te worden gerealiseerd?
Het doel van 75 duizend woningen is in 2018 bijna bereikt. Ik herken het in het artikel geschetste beeld dat de nieuwbouwpijplijn leger raakt niet. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) constateerde in maart nog dat de orderportefeuilles bij de woningbouw sterk toegenomen zijn naar een niveau van 11,8 maanden werk. Op basis van de opgegeven bouwprogrammering van de provincies en de verwachte transformatie van niet-woongebouwen zie ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de bouwproductie dit jaar zal halveren.
Zoals gezegd is het voor de komende jaren nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die op korte termijn realiseerbaar zijn. Daarvoor is maximale inzet van alle partijen nodig. In de Woondeals die ik heb gesloten, en die ik nog beoog te sluiten, is het strak monitoren van de verleende vergunningen voor nieuwbouw, de gerealiseerde productie, de voorraad plancapaciteit en samenwerking rondom bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen die cruciaal zijn voor het halen van de ambitie een belangrijk onderdeel. De Woondeals bevatten verder afspraken over het versnellen van bouwlocaties en de aanpak van de gevolgen van de krapte op korte termijn. Daarnaast bied ik ondersteuning door de inzet van het expertteam woningbouw, de uitbreiding van de Crisis- en herstelwet en het inrichten van de transformatiefaciliteit.
Welke maatregelen gaat u nemen om de doelstelling van 75.000 woningen per jaar alsnog te halen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat met name een tekort dreigt aan betaalbare huurwoningen? Bent u bereid hiervoor een investeringsfonds in te stellen, zodat de huren voor lage en middeninkomens betaalbaar blijven? Zo nee, waarom niet?
De beschikbaarheid van betaalbare huurwoningen in stedelijke regio’s is een urgent probleem. Ik vind het belangrijk dat middeninkomens voldoende kans hebben om een betaalbare woning te vinden. Door krapte op de woningmarkt staat dit onder druk. Ik zet me daarom in voor voldoende aanbod van woningen. Door de markttoets te vereenvoudigen wordt het makkelijker voor corporaties om middenhuurwoningen te bouwen. Dit geeft marktpartijen en corporaties voldoende mogelijkheden om betaalbare huurwoningen te realiseren. Maar bijbouwen is niet voldoende. Jaarlijks wordt met nieuwbouw slechts 1 à 2 procent aan de voorraad toegevoegd. Het is daarom van belang om ook in te zetten op het behouden van betaalbare huurwoningen. Met name bij middenhuurwoningen is dit een urgent probleem. Daarom ben ik bezig met de uitwerking van de noodknop om excessieve huurstijgingen tegen te gaan. Hierover zal ik u voor de zomer informeren.
Bent u het eens met de analyse dat de tegenvallende productie van nieuwbouwwoningen kan worden geweten aan een tekort aan bouwambtenaren en beschikbare arbeidskrachten? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De plaatsing van ex-gedetineerden in een woonwijk in Arnhem |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Komst zorgmijders naar Paasbergflat zorgt voor onrust in Arnhemse wijk»1 en «Stichting Onderdak verrast gemeente Arnhem met plan voor Paasberg»?2
Ja.
Worden er door de Stichting Onderdak op de genoemde locatie, forensische klanten waaronder ex-gedetineerden opgevangen of mensen die op proefverlof zijn dan wel op basis van een andere justitiële titel? Zo ja, om hoeveel personen zal het gaan en worden deze personen door justitie aangemeld bij de stichting?
Stichting Onderdak is een zorgaanbieder die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gecontracteerd is voor de Forensische Zorg. Stichting Onderdak geeft aan dat er op 4 juni vijf personen met een forensische titel op de betreffende locatie verbleven. Deze personen zijn hier inderdaad door DJI geplaatst.
Begrijpt u dat er onrust onder buurtbewoners is of kan ontstaan als er zonder vooroverleg ex-gedetineerden of mensen die elders overlast hebben veroorzaakt in hun buurt worden gehuisvest? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat buurtbewoners zorgen hebben als zij niet tijdig geïnformeerd worden over de komst van een instelling met forensische patiënten in hun wijk. Het is voor het gevoel van veiligheid belangrijk dat duidelijk is wat voor instelling zich wil vestigen in een wijk, welke partijen daarbij betrokken zijn en hoe de veiligheid in de wijk gewaarborgd wordt. Het moet voor buurtbewoners en de gemeente dan ook transparant zijn welke plannen een dergelijke instelling heeft.
Goed contact tussen forensische instellingen en gemeenten is van groot belang. In het kader van de lokale openbare orde en veiligheid is het belangrijk voor een gemeente te weten welke doelgroep in de betreffende instelling verblijft. De gemeente dient op basis van die informatie bijvoorbeeld beslissingen te nemen over de inzet van wijkagenten. Instellingen voor forensische zorg hebben een eigen rol in het onderhouden van goede contacten met de gemeente waarin zij zijn gehuisvest. Uit contact met de Stichting en de gemeente blijkt dat dat in het onderhavige geval niet goed is verlopen. Om ervoor te zorgen dat zorgaanbieders actief en regelmatig in contact treden met gemeenten zal dit voortaan als verplichting opgenomen worden in de contracten tussen DJI en de forensische instellingen.
DJI onderhoudt nauw contact met de gemeente Arnhem en Stichting Onderdak over deze zaak. DJI heeft stichting Onderdak nadrukkelijk opgeroepen te zoeken naar een oplossing die werkbaar is voor de gemeente en recht doet aan de maatschappelijke onrust.
De gemeente Arnhem heeft met vertegenwoordigers van de wijkverenigingen van de drie omliggende wijken gesproken over de ontstane situatie, en heeft afgesproken de vertegenwoordigers van de wijkverenigingen in de ontwikkelingen te blijven betrekken. Tevens zijn omwonenden geïnformeerd middels een brief.
Deelt u de mening dat vooraf overleg moet hebben plaatsgevonden met de gemeente over de plaatsing van personen door de genoemde stichting? Zo ja, hoe komt het dat dit niet gebeurd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de gemeente en de bewoners nu wel geïnformeerd gaan worden? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit voortaan wel op tijd gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Het ontbreken van vergoeding voor het Freestyle Libre systeem dat grote voordelen heeft voor diabetespatiënten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van professor dr. Henk Bilo, hoogleraar interne geneeskunde en hoofd van het Diabetes Onderzoekscentrum in Zwolle, waarin wordt geconcludeerd dat de FreeStyle Libre (FSL), een innovatief Flash Glucose Monitoring systeem, diverse gezondheidsvoordelen heeft voor mensen met diabetes type 1, waaronder gezondere suikerwaardes, minder ernstige hypoglykemieën, een positief effect op de kwaliteit van leven, minder ziekenhuisopnamen als gevolg van de diabetes, een gezonder HbA1c-gehalte en minder verlies aan arbeidsproductiviteit?1 Wat is uw reactie op het onderzoek?
Ik ken het onderzoek van professor dr. Henk Bilo. Ik heb daar geen inhoudelijk oordeel over. Ik voeg daaraan toe dat de Rondetafel Diabeteszorg onlangs heeft geadviseerd om op basis van de informatie die er nu ligt, na te gaan of alle mensen met diabetes type 1 flash glucose monitoring (Freestyle Libre) vergoed kunnen krijgen. Door alle betrokken partijen wordt nu zo snel mogelijk gewerkt aan het bij elkaar brengen en onderbouwen van de benodigde wetenschappelijke studies en overige informatie zoals het onderzoek van professor dr. Bilo. Het is de verwachting dat Zorginstituut Nederland voor einde 2019 een uitspraak kan doen over vergoeding van FGM voor alle mensen met diabetes type 1.
Wist u dat Nederland zo'n honderdduizend patiënten met diabetes type 1 telt, waarvan na 20 jaar 82% van oogproblemen heeft, een op de drie nierproblemen krijgt en ruim een op de vijf te maken krijgt met aantasting van de zenuwen?2 3
Het is mij bekend dat diabetes type 1 helaas tot dergelijke ingrijpende problemen kan leiden.
Bent u van mening dat bij de kostenvergelijking tussen de FSL en traditionele bloedglucose-meetsystemen (met vingerprikken) niet alleen gekeken moet worden naar de verschillen in prijs, maar ook naar de kosten die met de FSL bespaard kunnen worden door de daling van het aantal ziekenhuisopnames, de vermindering van complicaties en het beperken van verlies aan arbeidsproductiviteit bij diabetespatiënten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op de eerste vraag aangaf, werkt het Zorginstituut aan een uitspraak over de effectiviteit van FGM. Daarbij wordt gekeken naar klinisch relevante aspecten en zijn kostenaspecten hierbij niet relevant. Het is daarna aan de zorgverzekeraars om doelmatig zorg in te kopen en te voldoen aan hun zorgplicht.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Zorginstituut slechts voor vijf specifieke indicatiegroepen heeft beoordeeld of zij in aanmerking komen voor vergoeding van de FSL uit het basispakket, terwijl een veel grotere groep diabetespatiënten grote risico's loopt om complicaties te krijgen?4
In het standpunt waar u naar verwijst heeft het Zorginstituut de stand van de wetenschap en praktijk van de FSL beoordeeld als technische variant van real time Continue Glucose Monitoring (rt-CGM) en vastgesteld dat de FSL effectief is voor vier van de vijf indicatiegroepen die in aanmerking kunnen komen voor rt-CGM. Volgens het Zorginstituut is de technische accuratesse van de FGM vergelijkbaar met rt-CGM en voldoet de FSL voor de vier genoemde indicaties daarom aan «de stand van de wetenschap en praktijk». Ik heb daar verder geen oordeel over. Over een mogelijke uitbreiding naar andere indicatiegroepen van patiënten met diabetes type 1 verwacht het Zorginstituut voor eind 2019 een standpunt in te kunnen nemen
Bent u het met professor Bilo eens dat de FSL (of soortgelijke systemen) grote voordelen heeft voor alle diabetespatiënten? Kunt u toezeggen dat het Zorginstituut voor álle diabetespatiënten met type 1 gaat beoordelen of zij baat kunnen hebben bij het FSL-systeem?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat het National Health Scheme in het Verenigd Koninkrijk de FSL al sinds 2017 vergoedt voor mensen met type 1 en type 2 diabetes?5
Ik ben ervan op de hoogte dat in het Verenigd Koninkrijk in 2017 een beoordeling van FGM heeft plaats gevonden. Daar is sinds 2017 FGM in de richtlijn voor diabeteszorg opgenomen voor patiënten van vier jaar en ouder met type 1 en 2 diabetes die insuline injecties gebruiken. Hieraan is wel gekoppeld dat zijzelf, of hun verzorgers, in staat zijn hun diabetes te controleren. Dit betekent overigens nog niet dat de FSL in alle regio’s binnen het Verenigd Koninkrijk ook vergoed werd. Die beslissing is namelijk afhankelijk van de regionale kosteneffectiviteit beoordeling. Sinds mei dit jaar zijn in het Verenigd Koninkrijk de vergoedingscriteria aangepast waardoor 20% van de diabetes type 1 patiënten die aan de criteria voldoen onder bepaalde voorwaarden de FSL vergoed krijgt.
Kunt u een overzicht geven van EU-lidstaten waar de FSL wordt vergoed vanuit het basispakket?
In verscheidene Europese landen zijn adviezen over vergoeding van FGM gepubliceerd. Dit betreft vooralsnog in alle gevallen de FreeStyle Libre. Het Zorginstituut heeft alleen die adviezen die de indicaties betreffen in hun standpunt beoordeelt. Andere overzichten hebben wij niet.
Volgens het rapport van het Zorginstituut met het standpunt over de Flash Glucose Monitoring van 30 april 2018 wordt in Spanje FGM vergoed voor patiënten met diabetes type 1 met gecontroleerde HbA1c waarden en goede zelfmonitoring en heeft Frankrijk in mei 2017 besloten om FGM te vergoeden voor insulineafhankelijke type 1 en 2 patiënten.
Hoe kan het dat Nederland achterloopt bij het toegankelijk maken van systemen die van groot belang zijn voor diabetespatiënten en tevens tot een besparing kunnen leiden in de zorgkosten?
Op basis van het hierboven genoemde standpunt van het Zorginstituut zit de Freestyle Libre sinds 2017 in het basispakket voor een specifieke groep diabetespatiënten. Over een mogelijke uitbreiding naar andere indicatiegroepen van diabetes type 1 patiënten verwacht het Zorginstituut voor eind 2019 een standpunt in te nemen. Bovendien is bewezen effectieve diabeteszorg in Nederland van hoogstaande kwaliteit en uiterst toegankelijk. Daarom deel ik uw mening niet dat Nederland daarin zou achterlopen.
De enquête waaruit blijkt dat bijna 70% van de sociaal advocaten overwegen te stoppen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van EenVandaag «7 op de 10 sociaal advocaten overwegen te stoppen: «Dit is de prijs van tien jaar bezuinigen»»? Wat is uw reactie op de bevinding uit de enquête die gehouden is onder meer dan 900 sociaal advocaten dat zoveel sociaal advocaten hebben overwogen te stoppen met dit werk?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Ik ken het onderzoek verder nog niet en zal bij publicatie daarvan kennis nemen.
Ziet u ook het risico dat hierdoor de gesubsidieerde rechtshulp aan rechtszoekenden in gevaar kan komen, als mensen met een kleine portemonnee zonder rechtshulp van een advocaat komen te zitten?
Zoals hiervoor benoemd, ken ik de inhoud van het onderzoek verder nog niet.
De monitor van de Raad voor Rechtsbijstand laat het volgende beeld zien:
Aantallen rechtsbijstandsverleners advocaten
2015: 7.520
2016: 7.410
2017: 7.260
2018: 7.072
Hieruit concludeer ik dat er weliswaar sprake is van een afname van deelnemende advocaten, maar dat deze de cijfers niet onderschrijven dat mensen met een kleine portemonnee zonder rechtshulp van een advocaat komen te zitten. Uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat de afname van deelnemende advocaten voornamelijk toe te schrijven is aan advocaten die zich uitschrijven omdat ze niet voldoen aan de minimum inschrijvingsvoorwaarden.
Wat is uw reactie op het gegeven dat maar liefst 98% van de sociaal advocaten die gereageerd hebben op de enquête zich zorgen maken over uw plannen met betrekking tot de stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand?
De zorgen van de sociaal advocatuur zijn mij bekend, onder meer door de werkbezoeken die ik breng aan advocatenkantoren. Ook de NOvA brengt deze zorg aan mij over. In gesprekken is de afgelopen maanden naar voren gekomen welke onderdelen van de contouren van de stelselherziening tot de grootste zorg leiden. Ik geef deze zorg dan ook een plek in de nadere uitwerking van de contouren.
Wat is op dit moment de stand van zaken van uw plannen? Hoe worden deze verder uitgewerkt en wat is hierbij precies de planning?
Tijdens het AO van 31 januari 2019 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u voor het zomerreces een voortgangsrapportage en uitvoeringsplan toestuur. Hierin zal ik ingaan op de stand van zaken van de plannen, de verdere uitwerking en de planning.
Hoe verlopen de gesprekken met de advocatuur?
Zie antwoord vraag 3.
Leidt deze felle kritiek van sociaal advocaten tot heroverweging van uw plannen?2 Bent u inmiddels, al is het op onderdelen, anders naar de kwestie gaan kijken, sinds de presentatie van de eerste versie van de stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand en de enorme kritiek die dit heeft opgeleverd? Zijn de plannen reeds nader uitgewerkt, bijgesteld of deels ingetrokken? Zo ja, op welke onderdelen?
Zie antwoord vraag 3.
Een gesponsorde reis van een Arnhemse topambtenaar naar Saoedi-Arabië |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Marcouch stemde in met reis topambtenaar naar Saoedi-Arabië»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de burgemeester de gedragscode heeft genegeerd en de ambtenaar toestemming heeft gegeven op kosten van derden naar Saudi-Arabië te reizen?
Ik acht dit een interne gelegenheid van de gemeente Arnhem en laat het aan de burgemeester, het college en de raad van Arnhem om hierover vanuit hun respectievelijke verantwoordelijkheden een oordeel te geven. Naar ik heb begrepen zijn door leden van de gemeente Arnhem op 10 en 13 mei 2019 diverse vragen over deze kwestie gesteld en deze zijn inmiddels ook beantwoord door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het betreft schriftelijke vragen van raadsleden van D66, GroenLinks, de Arnhemse Ouderen Partij Arnhem en de SP op grond van artikel 44 van het Reglement van Orde. Ik verwijs u naar de betreffende (openbare) stukken, die u kunt vinden via de link https://ris.ibabs.eu/raad-arnhem/listtype/93b5d668–8dc2–4286-b92f-8c044fb109b4/. Verder heb ik begrepen dat op 5 juni 2019 hierover een debat plaatsvindt in de gemeenteraad in Arnhem. Dat acht ik de juiste plek voor een debat over deze individuele gemeentelijke casus.
Is het waar dat de reis en het verblijf van deze ambtenaar zijn betaald door derden? Is het waar dat het betreffende congres is gesponsord door accountancy- en consultancykantoor Ernst&Young (E&Y)? Klopt het dat E&Y in het verleden de accountant van de gemeente Arnhem is geweest en op dit moment de accountant is van een gemeenschappelijke regeling waar de gemeente Arnhem een meerderheidsaandeel in heeft?
Het is mij niet bekend wie de reis en het verblijf hebben betaald en ik acht het ook niet mijn verantwoordelijkheid om van alle dienstreizen van medewerkers van andere overheden bij te houden door wie deze zijn betaald. Ik heb wel van Ernst & Young begrepen dat zij één van de sponsoren van het betreffende congres waren, maar dat zij niet hebben betaald voor de reis en het verblijf van de ambtenaar van Arnhem.
Zijn de betreffende ambtenaar naast reis en verblijf ook nog (andere) giften of vergoedingen aangeboden? Welke zijn aangenomen? Kunt u specificaties van de reis- en verblijfskosten verstrekken? Heeft de betreffende ambtenaar nog meer reizen ondernomen op kosten van derden?
Deze informatie is mij niet bekend en in lijn met het antwoord op vraag 3, acht ik het ook niet mijn verantwoordelijkheid om dergelijke informatie van alle medewerkers van medeoverheden bij te houden.
Beschouwt u deze reis als een gemeentelijke activiteit of als een privé of nevenactiviteit? Is de voorgenomen (neven-)activiteit door de burgemeester vooraf zorgvuldig getoetst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot welke bevindingen en afspraken heeft dat geleid met betrekking tot de activiteit?
Ik acht het niet aan mij om daar een opvatting over te hebben. Het is ter beoordeling van de burgemeester, het college en de raad van Arnhem om hierover vanuit hun respectievelijke verantwoordelijkheden een oordeel te vellen.
Hoe rijmt u deze gang van zaken met de gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Arnhem? Is het waar dat de burgemeester voornemens is deze gedragscode nu aan te passen? Bent u van mening dat ambtenaren hun gedrag moeten aanpassen aan de gedragscode en dat niet de gedragscode moet worden aangepast aan het gedrag van ambtenaren?
In lijn met mijn antwoorden op de vragen 2 en 5 acht ik het niet aan mij om een oordeel te geven over hoe de casus zich verhoudt tot de gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Arnhem. Ik constateer dat de gemeente Arnhem heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting ingevolge artikel 125quater van de Ambtenarenwet om een gedragscode voor goed ambtelijk handelen te hebben. In overeenstemming met de gemeenteraad moet worden vastgesteld op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid van de gemeente en over de naleving van de gedragscode. Ik acht het niet mijn verantwoordelijkheid om van alle 355 burgemeesters bij te houden welke beleidsvoornemens zij hebben ten aanzien van de zaken waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Voor wat betreft dit concrete geval begrijp ik uit de (openbare) beantwoording van de vragen van het SP-raadslid dat het college van burgemeester en wethouders voornemens is de gedragscode voor ambtenaren bij de gemeente Arnhem naar aanleiding van deze casus te verduidelijken op het punt van vergoeding van reis- en hotelkosten als een ambtenaar wordt gevraagd vanuit zijn deskundigheid een bijdrage te leveren aan (bijvoorbeeld) een congres. Ik ben van mening dat een gedragscode aangepast of verduidelijkt moet kunnen worden als nieuwe inzichten of concrete gevallen daartoe aanleiding geven.
Kunt u uitsluiten dat het regime in Saudi-Arabië de Arnhems topambtenaar heeft gebruikt voor propagandadoeleinden door hem op Saudische bodem als spreker op te laten voeren bij een congres getiteld «Putting Citizens First»? Wat vindt u er van dat een topambtenaar van de gemeente Arnhem een bijdrage heeft geleverd aan deze schijnvertoning?
Ik beschik niet over de benodigde informatie om een onderbouwd antwoord te geven op de in de vraag geponeerde stelling en kwalificatie van het bedoelde congres. Verder acht ik het niet aan mij om een oordeel te geven over de bijdrage van de ambtenaar van de gemeente Arnhem.
Het bericht dat repressie niet meer voldoende is in drugsaanpak |
|
Vera Bergkamp (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse drugsaanpak onhoudbaar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Brabantse recherchechef, de heer R. de Groot, dat alleen repressie niet meer voldoende is?
Er is in het Nederlandse drugsbeleid geen sprake van een eenzijdig repressieve aanpak. Het drugsbeleid wordt gekenmerkt door een balans tussen volksgezondheids- en justitieaspecten. Daarbij is ook zeker aandacht voor preventie en ontmoediging van drugsgebruik. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op het voorkomen van gebruik en van de normalisering ervan binnen bepaalde groepen. De kern van het beleid is via zoveel mogelijk kanalen – ouders, gemeenten, scholen, professionals, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening – zorgen dat jongeren en jongvolwassenen zich bewust zijn van de risico’s.
Het beleid wordt de komende jaren aangevuld met vijf nieuwe maatregelen. Eén van deze maatregelen is het ontwikkelen van innovatieve interventies, waarmee voorkomen wordt dat jongeren beginnen met drugsgebruik. Daarnaast is een wetswijziging van de Opiumwet in voorbereiding, waarmee in één keer veel gevaarlijke Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) kunnen worden verboden. Om het drugsgebruik van een aantal middelen, zoals GHB, XTC en lachgas, te ontmoedigen worden er specifieke maatregelen genomen.
Nog voor het zomerreces stuur ik uw Kamer een brief waarin ik inga op het beleid ten aanzien van de problematiek van de synthetische drugs, waaronder het handhavingsbeleid op festivals en evenementen, en de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving.
Deelt u de analyse van de heer De Groot dat vanwege de grote winstmarges steeds meer criminelen toetreden tot die markt en dat eenmaal in die markt de kans dat ze ooit nog op een eerlijke manier hun geld verdienen heel klein is? Zo nee, waarom niet?
Hoewel er geen «harde» gegevens beschikbaar zijn over het aantal in de illegale drugsindustrie actieve criminelen, heb ik geen reden te twijfelen aan de analyse van de heer De Groot op dit punt. Het is bekend dat de drugshandel een lucratieve industrie is. Daarom zet ik stevig in op versterking en versnelling van de aanpak van ondermijning met een focus op de illegale drugsindustrie, de grootste aanjager van georganiseerde criminaliteit, en de criminele geldstromen. De versterking van die aanpak wordt ondersteund met financiële middelen, het ondermijningsfonds van € 100 mln. en € 10 mln. structurele gelden, en ondermijningswetgeving.
Deelt u de analyse van emeritus hoogleraar, de heer C. Fijnaut, dat met het verbod op het gebruik van drugs sprake is van een norm die in steeds mindere mate door de bevolking wordt gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid kent geen verbod op het gebruik van drugs. Bezit, productie en verkoop van middelen die in de Opiumwet staan, is wel verboden. Dit onderscheid dient te voorkomen dat mensen geen hulp zoeken als zij in de problemen komen als gevolg van drugsgebruik. Ik herken dat er binnen bepaalde groepen een zekere normalisatie van harddrugsgebruik plaatsvindt. Over deze normalisatie van drugs maak ik mij zorgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zet het preventiebeleid onder andere stevig in op het voorkomen van gebruik van drugs en de normalisering van het gebruik. Voor de aanpak van de normalisering van drugs wordt samengewerkt met verschillende partijen. Van alle kanten proberen we bijvoorbeeld jongeren en jongvolwassenen te bereiken: via ouders, gemeenten, scholen, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening. De Staatssecretaris van VWS heeft hiernaast het Trimbos-instituut gevraagd om samen met andere partijen een vernieuwde aanpak te ontwikkelen om te voorkomen dat jongeren beginnen met drugsgebruik en om normalisering tegen te gaan. Wij zullen de normalisering van drugsgebruik binnen bepaalde groepen ter discussie blijven stellen en ons blijven inzetten om de beoogde doelgroepen met de juiste boodschap te bereiken.
Deelt u de analyse van de heer Fijnaut dat handhaving van het drugsverbod onbedoeld leidt tot een ernstig neveneffect, namelijk een illegale markt die wordt bediend door criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Een verbod op enig product leidt, als dat verbod overtreden wordt, per definitie tot een illegale markt. Harddrugs worden dermate schadelijk geacht voor mens en maatschappij, dat de overheid zich genoodzaakt heeft gezien de productie, distributie, verkoop etc. ervan te verbieden. Dit is een principe dat internationaal breed wordt onderschreven en is vastgelegd in internationale verdragen. Tegen criminele netwerken die dit verbod overtreden zullen wij als overheid altijd optreden.
Deelt u de analyse van de heer Fijnaut, dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad zo'n grote prijs heeft dat de vraag opkomt of die aanpak nog wel houdbaar is? Zo nee, waarom niet?
Hoe de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden, is onderwerp van permanente discussie met alle partners in die aanpak. De aanpak van de georganiseerde misdaad is geen vaststaand gegeven: door middel van instrumenten als de vierjaarlijkse Veiligheidsagenda wordt deze aanpak zeer regelmatig tegen het licht gehouden en prioriteiten zo nodig anders gelegd.
Bent u van mening dat de huidige aanpak nog wel houdbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het is voor het kabinet evident dát de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden. Dit kabinet investeert fors in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het kabinet investeert incidenteel 100 miljoen euro en structureel 10 miljoen euro in concrete projecten gericht op de aanpak van de drugsindustrie en bijbehorende geldstromen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6, zoekt het kabinet daarnaast in samenwerking met alle partners continu naar verbeteringen in de huidige aanpak.
Deelt u de opvatting van de heer De Groot dat teneinde het verdienmodel van de drugshandel succesvol aan te pakken een grondige evaluatie van aanpak en beleid nodig is? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert in de aanpak van de harddrugsindustrie en de bijbehorende criminele geldstromen (zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7) en voert daarnaast een experiment uit met een gesloten cannabisketen om te bezien of het mogelijk is die keten te sluiten en wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Deze beide beleidstrajecten worden grondig gemonitord en geëvalueerd. Op grond van de bevindingen die daaruit volgen kunnen door het dan zittende kabinet beslissingen over de toekomst van het beleid worden genomen.
Bent u bereid, zoals de heer De Groot suggereert, een brede commissie van wetenschappers in te stellen die moet adviseren of regulatie of legalisatie in Europees verband een oplossing van het probleem vormt? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord staat opgenomen dat wij als kabinet een experiment starten met een gesloten cannabisketen, om te bezien wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Hier wordt momenteel uitvoering aan gegeven. Dit experiment past binnen een voorzichtige internationale trend om anders te kijken naar de regelgeving voor cannabis.
Over harddrugs zoals XTC bestaat een internationale consensus dat ze een onaanvaardbaar risico voor mens en maatschappij vormen. Daarom staan ze in Nederland op lijst I van de Opiumwet. Het in het leven roepen van een commissie acht ik dan ook niet opportuun.
Zorgverlof voor ouders van kinderen met kanker |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ouders ernstig zieke kinderen verdienen meer verlof»?1
Ja.
Vindt u het ook onwenselijk dat bijna de helft van de ouders zich ziek meldt, omdat ze niet uit de voeten kunnen met het zorgverlof? Zo ja, wat gaat u doen om de situatie van deze ouders te verbeteren?
Het is vanzelfsprekend dat ouders zoveel als mogelijk aanwezig willen zijn bij hun kind als dat kind ernstig ziek is, bijvoorbeeld kanker heeft. Dat is niet alleen nodig voor de verzorging en begeleiding van het kind, maar ook voor de ouders zelf is het waardevol om deze aangrijpende periode tezamen met hun kind door te brengen.
Er wordt door overheid en ook door werkgevers veel gedaan om ouders hierbij te ondersteunen. Er zijn een aantal mogelijkheden voor verlof, zodat de ouders in ieder geval aanwezig kunnen zijn bij arts of het ziekenhuisbezoek of gedurende een aantal weken het kind thuis kunnen verzorgen. In een aantal gevallen wordt daarbij het loon geheel of gedeeltelijk doorbetaald. Er bestaat een wettelijk recht om tijdelijk minder uren te gaan werken of om het werkrooster aan te passen om dit zo goed mogelijk af te stemmen op de zorgsituatie thuis. Er zijn goede voorbeelden van werkgevers die de ouders in staat stellen om zoveel mogelijk bij hun kind te kunnen zijn en begripvol zijn ten aanzien van het gegeven dat de ouders zich in deze periode niet volledig op hun werk kunnen concentreren. Maar bij langdurige ziekte is dat niet altijd voldoende. De realiteit is echter dat de overheid niet kan garanderen dat beide ouders gedurende de gehele ziekteperiode bij hun kind kunnen zijn en ook niet kan uitsluiten dat men financiële zorgen heeft. Iedere situatie is anders en vraagt om maatwerk. Er zijn ook andere situaties, bijvoorbeeld de langdurige verzorging van een zieke partner, waarvoor het wettelijk kader veel mogelijkheden biedt om deze zorg met het werk te combineren, maar ook deze mogelijkheden zijn niet onbeperkt.
Wat in de combinatie van intensieve zorg met werk van belang is, is dat er begrip is van de werkgever en dat werkgever en werknemer in onderling overleg bekijken wat voor de werknemer nodig is en op welke wijze de werkgever hem daarbij zo goed mogelijk kan faciliteren. Dat is niet altijd eenvoudig, omdat het om een zeer persoonlijke en trieste situatie gaat. Met de sociale partners in de Stichting van de Arbeid en het project Mantelzorg & Werk zal ik bekijken hoe we de bewustwording bij werkgevers over de positie van ouders met ernstig zieke kinderen kunnen vergroten. Vervolgens ben ik bereid om handreiking voor werkgevers over de ondersteuning van werknemers met ernstige persoonlijke omstandigheden laten ontwikkelen. Mogelijk kan dit bijdragen aan het beperken van het ziekteverzuim van ouders. Ik heb de NFK en de VOKK reeds verzocht om medewerking bij de uitwerking van deze handreiking en zij hebben positief gereageerd. Ook sociale partners wil ik erbij betrekken.
Vindt u het ook essentieel dat ouders steun kunnen geven aan hun levensbedreigend zieke kind, zonder daarnaast ook nog financiële zorgen te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat onbetaald verlof van zes weken ontoereikend is voor ouders wiens kind een langdurige kankerbehandeling ondergaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de oproep van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) en de Vereniging Ouders, Kinderen en Kanker (VOKK) om de verlofregeling voor deze specifieke groep ouders uit te breiden? Bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de oproep voor langer durend verlof, maar een uitbreiding van de verlofmogelijkheden heb ik niet in overweging. Zoals in de beantwoording op de vragen 2, 3 en 4 reeds is aangegeven zijn de wettelijke mogelijkheden voor verlof niet onbeperkt en is de realiteit dat de overheid niet kan garanderen dat de ouders gedurende de gehele ziekteperiode bij hun kind kunnen zijn. Of het daarbij dan zou gaan om een specifieke regeling voor zorgverlof of ouderschapsverlof is in principe niet relevant.
Ziet u ook mogelijkheden in het uitbreiden van ouderschapsverlof om deze groep tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat in sommige bedrijven werknemers hun vrije dagen afstaan aan collega’s die dat hard kunnen gebruiken? Vindt u dat een wenselijke situatie of een teken dat de huidige verlofregelingen niet voldoen?
Als werknemers op vrijwillige basis verlofdagen afstaan aan een collega die om dringende reden verlof nodig zou hebben maar zelf niet meer over verlofdagen beschikt, of anderszins flexibiliteit tonen om hun collega ter wille te zijn dan kan ik deze vorm van collegialiteit waarderen.
Neemt u dit onderzoek mee bij de uitvoering van de motie-Smeulders/Van Weyenberg over het gebruik van zorgverlof bevorderen?2 Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
De leden Smeulders en Van Weyenberg stellen in hun motie terecht dat zorgverlof een goed middel kan zijn om de werkende mantelzorger te ontlasten. Volgens cijfers van het SCP is het gebruik van zorgverlof hoger dan in de motie wordt gesteld (namelijk kortdurend zorgverlof 10% i.p.v. 5% en langdurend zorgverlof 6% i.p.v. 1%), maar is het gebruik hoe dan ook betrekkelijk laag.3) Het gaat hierbij om de werkelijke gebruikscijfers en bevat dus zowel formele als informele afspraken over verlof. Volgens datzelfde rapport van het SCP is een groot deel van het niet-gebruik te verklaren doordat men geen behoefte heeft aan zorgverlof. Slechts 9% van de werkende mantelzorgers beschouwt betaald verlof als de beste manier om werk en zorgtaken beter te combineren. Veel vaker wordt er voor de combinatie van mantelzorg met werk belang gehecht aan begrip op de werkvloer (35%) en flexibele werktijden (23%). Zorgverlof is dus een belangrijke regelmogelijkheid, maar voor een beperkte groep werkende mantelzorgers. Een voorbeeld hiervan zijn ouders met ernstig zieke kinderen, zo blijkt uit het onderzoek van de NFK en VOKK.
Er wordt meer waarde gehecht aan andere vormen van ondersteuning. Sinds april van dit jaar heeft stichting Werk&Mantelzorg het programma «Mantelzorg werkt» gelanceerd met subsidie vanuit de ministeries van VWS en SZW. Dit is het vervolg op de eerdere programma’s Werk&Mantelzorg (2014–2016) en de Next Step (2016–2018) en heeft als doel om erkenning en ondersteuning van mantelzorgers op het werk te stimuleren. Extra aandacht gaat hierbij uit naar bewustwording, beste practices, instrumenten en kennisdeling voor werkgevers, leidinggevende en collega’s om werk en mantelzorg bespreekbaar te maken op het werk en tot maatwerk oplossingen te komen. Uiteraard wordt hierbij ook aandacht besteed aan het vergroten van de bekendheid van de wettelijke voorzieningen zoals flexibel werken en verlofregelingen. Daarnaast wordt via het platform «Hoe werkt Nederland?» regelmatig aandacht besteed aan persoonlijke verhalen van werkende mantelzorgers en goede voorbeelden van organisaties die tot passende afspraken zijn gekomen.
Naar aanleiding van mijn toezegging aan het lid Wiersma tijdens de begrotingsbehandeling SZW van 28 en 29 november 2018 wil ik het volgende toevoegen. Uit een inventarisatie van de Stichting Werk&Mantelzorg over informele afspraken tussen werkgever en werknemers met een mantelzorg taak blijkt de verscheidenheid aan afspraken die op de werkvloer mogelijk zijn4). Een praktijkvoorbeeld van een creatieve oplossingen is een medewerkster van een welzijnsorganisatie die zorgt voor haar zoon met autisme. Deze medewerkers werkte 24 uur per week verdeelt over vier dagen en wilde liever drie dagen werken. In eerste instantie liet het rooster dit niet toe, maar door samen met een andere collega te schuiven met werktijden is het toch gelukt. Bij een bedrijf in de afvalverzameling is met een werknemer afgesproken dat uren die nodig zijn voor een wekelijks wisselende afspraak met de specialist voor zijn zieke kind flexibel op een ander moment kunnen worden ingehaald. Dit geeft de werknemer de ruimte om altijd aanwezig te kunnen zijn bij de bezoeken aan de specialist zonder minder te hoeven werken. In weer een ander geval hebben werkgever en werknemer afgesproken dat de betreffende medewerker voor een periode van een jaar 80% werkt, 90% uitbetaald krijgt en 100% pensioen uitbetaald krijgt.