Het bericht Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV) over de misleidende praktijken van energieleveranciers met betrekking tot de verkoop van CO2-gecompenseerd gas accuraat zijn? Zo ja, welke stappen overweegt u te ondernemen om deze praktijken aan te pakken?1
In het artikel wordt gesteld dat compensatieprojecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd en in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect hebben. Bent u bekend met dergelijke discrepanties tussen beloofde en daadwerkelijke CO2-reducties bij compensatieprojecten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om de transparantie en effectiviteit van deze projecten te verbeteren?
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers investeren in duurzame projecten die geen extra financiering behoeven, zoals oudere windparken of zonne-energie-projecten, waardoor er geen extra emissiereducties worden gerealiseerd?
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van termen als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd» door energieleveranciers? Overweegt u om richtlijnen of regelgeving op te stellen om het gebruik van dergelijke termen te standaardiseren en misleiding te voorkomen? Overweegt u maatregelen te treffen om energieleveranciers te verbieden vage claims te maken zoals «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas», zoals voorgesteld door de Consumentenbond?
De Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) heeft tot nu toe volgens het artikel de teugels laten vieren bij het gebruik van de term «compensatie». Overweegt u de regels met betrekking tot deze term aan te scherpen, zoals gesuggereerd door de directeur van de ACM? Zo ja, op welke termijn kunnen we dergelijke maatregelen verwachten?
Hoe beoordeelt u het handelen van de ACM in deze kwestie, waarbij zij de term «compensatie» tot nu toe niet actief hebben gereguleerd? Kunt u bij de ACM navragen welke middelen zij nodig heeft om dit beter aan te pakken?
Wat is uw reactie op het feit dat energieleveranciers hun websites aanpassen naar aanleiding van de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV), zoals het verwijderen van termen als «100% CO2-gecompenseerd» en het heroverwegen van het aanbieden van CO2-gecompenseerd gas?
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van goedkope compensatieprojecten door energieleveranciers, waarbij één euro al gelijkstaat aan de aankoop van één CO2-certificaat?
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij energiebedrijven zoals Coolblue CO2-certificaten aankopen van problematische projecten zoals het Braziliaanse project Pacajai, dat wordt beschuldigd van landroof en geen werkelijke milieubescherming biedt? Bent u bekend met andere vergelijkbare gevallen?
Welke maatregelen overweegt u te nemen ten aanzien van energiebedrijven die CO2-certificaten kopen van projecten die aantoonbaar veel minder CO2-uitstoot verminderen dan beweerd wordt, zoals de projecten die efficiënte barbecues uitdelen in Afrika en Azië?
Wat is uw reactie op het oordeel van de Reclame Code Commissie dat Shell klanten misleidde met milieuvoordelen die er niet of nauwelijks zijn door de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»?
Zijn CO2-certificaten überhaupt een oplossing voor de klimaatcrisis? Deelt u de mening dat het voornamelijk lijkt bij te dragen aan greenwashing en dat het in praktijk niet tot CO2-reductie leidt?
Zowel Shell als KLM hebben rechtszaken verloren over vergelijkbare milieuclaims op basis van CO2-compensatieprojecten. Bent u van mening dat wetgeving nodig is om claims voor het compenseren van CO2-uitstoot via dergelijke projecten als geheel te verbieden?
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven internationaal hun CO2 kunnen compenseren terwijl uit Pointer (KRO-NCRV) onderzoek blijkt dat het lastig is te achterhalen wat de daadwerkelijke CO2-reductie is? Zo nee, welke stappen onderneemt u om CO2-compensatie via projecten buiten de EU te beperken/verbieden?
Deelt u de mening dat dit soort praktijken inherent zijn aan het kapitalisme en dat bedrijven altijd zullen zoeken naar manieren om klimaatverplichtingen te omzeilen als dit hun winsten ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
De oproep van Europese politiechefs om end-to-endencryptie te verzwakken |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechefs spreken zich uit tegen versleutelde chatberichten» (NU.nl, 22 april)?1
Wat is uw reactie op de oproep van Europese politiechefs om actie te ondernemen tegen online platforms die berichten end-to-end versleutelen? Heeft u hierover contact gehad met uw Europese collega's? Welke acties verbinden u en uw collega's aan deze oproep?
Wat is uw standpunt en wat is het standpunt de Nederlandse politie over end-to-end versleuteling? Onder welke concrete voorwaarden vindt u het verbreken van end-to-end versleuteling gerechtvaardigd, zowel individueel gericht als via het inbouwen van een generieke achterdeur bij versleutelde berichtenplatforms?
Heeft u contact gehad met Europol en de nationale politie over deze gezamenlijke oproep? Ontvangt u dergelijke signalen ook van Nederlandse politiechefs? Zo ja, wat is uw reactie?
Deelt u de mening van politiechefs dat end-to-end versleuteling in stand kan blijven met een achterdeurtje die alleen voor de politie beschikbaar is? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Hoe stelt u voor dat dit technisch kan zonder dat deze achterdeur algemeen beschikbaar komt en daarmee een einde maakt aan end-to-end versleuteling?
In de Staat van de Unie 20232 schrijft u dat «end-to-end encryptie niet onmogelijk (mag) worden gemaakt,» tegelijkertijd stelt u in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg3 dat «het van belang [is] dat er mogelijkheden zijn om onder bepaalde omstandigheden toegang tot (end-to-end versleuteld) berichtenverkeer te krijgen, onder passende voorwaarden en waarborgen.» Hoe verenigt u deze standpunten? Zou toegang onder bepaalde voorwaarden en waarborgen end-to-end versleuteling niet per definitie onmogelijk maken?
Bent u bekend met cryptotelefoons? Zo ja, hoe denkt u te voorkomen dat criminelen gebruik maken van deze devices in plaats van reguliere end-to-end versleutelde berichtenplatforms? Hoe weegt u de effectiviteit van de inbreuk op de privacy van miljoenen mensen tegenover de georganiseerde misdaad die vervolgens via cryptotelefoons anoniem kan blijven communiceren?
Wat is het staande beleid ten opzichte van de strategie «store-now-decrypt-later»? Wordt er nu al door veiligheidsdiensten versleutelde informatie opgeslagen, om deze op een later moment te ontsleutelen? Hoe lang mag de politie deze informatie dan hiervoor opslaan?
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland?4 Bent u eveneens bekend met de gezamenlijke reactie van de European Data Protection Board (EDPB) van 13 februari 2024 op de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik (CSAM)?5 Bent u bovendien bekend met het standpunt van het Europese Hof van Justitie dat generieke toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig kan zijn?6
Onderschrijft u de conclusies van deze zwaarwegende uitspraken omtrent end-to-end versleuteling volledig? Kunt u op de uitspraken en standpunten van de drie organisaties afzonderlijk reageren?
Is uw standpunt over end-to-end versleuteling veranderd naar aanleiding van de recente uitspraken van het EHRM en EDPB? Zo ja, op welke wijze draagt u dit uit bij lopende onderhandelingen in Europa en het binnenland over wet- en regelgeving? Zo niet, kan u met voorbeelden onderbouwen dat het huidige kabinetsstandpunt voldoende invulling geeft aan de uitspraken van de rechter en de EDPB?
Biedt het geactualiseerde Grondwetsartikel 13 over het brief- en telecommunicatiegeheim een absolute garantie dat er geen verzwakkingen van end-to-end versleuteling mogen plaatsvinden in Nederland? Zijn de aanbevelingen van de staatscommissie-Grondwet 2010 hiermee volledig geïmplementeerd?7
Bent u bereid om samen met de nationale politie en de Autoriteit Persoonsgegevens tot een eenduidig standpunt te komen over het borgen van end-to-end versleuteling, dat recht doet aan de uitspraken van het EHRM, EHJ en de EDPB, en dit blijvend uit te dragen in Nederland en Europa?
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Het bericht dat het aantal mensen in Nederland met gonorroe flink doorstijgt |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de verontrustende stijging van gonorroe besmettingen en de daling van condoomgebruik bij jongeren?1
Bent u van mening dat het testen en laten behandelen van soa’s op dit moment laagdrempelig en toegankelijk genoeg gebeurt? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit wel te bewerkstelligen?
Bent u bereid om, gezien de ernst van de stijging en de wens van diverse veldpartijen, over te gaan op een structurele voorlichtingscampagne over soa’s in plaats van een incidentele voorlichtingscampagne zoals beschreven in de voortgangsrapportage Seksuele Gezondheid?2
Wat zijn de voornaamste redenen voor de geconstateerde daling in condoomgebruik? Welke maatregelen zijn er mogelijk om deze daling tegen te gaan anders dan een campagne? Bent u bereid deze maatregelen te nemen?
Zijn er maatregelen omtrent soa zorg versneld gezien de verontrustende cijfers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wat is de voornaamste reden dat er wisselend en relatief weinig wordt geïnvesteerd in seksuele gezondheid vanuit het gemeentefonds, zoals beschreven in de voortgangsrapportage Seksuele Gezondheid?
Wat zijn de vooruitzichten wat betreft de knelpunten in financiering en het bevorderen van seksuele gezondheid op gemeentelijk niveau?
Wanneer is de verkenning naar mogelijkheden om kennis en vaardigheden rond seksuele gezondheid van huisartsen te vergroten afgerond?
Wat zijn de voornaamste redenen dat jongeren het gevoel hebben onvoldoende informatie te krijgen over anticonceptie, voortplanting en soa’s/hiv? In hoeverre bieden scholen in het funderend onderwijs voldoende informatie over deze thema’s en zijn hier minimale kwaliteitseisen aan verbonden?
Het bericht ‘Van plofkip tot slacht: hoe heilig is het halalkeurmerk in de supermarkt eigenlijk’ |
|
Doğukan Ergin (DENK), Ismail El Abassi (DENK) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van plofkip tot slacht: hoe heilig is het halalkeurmerk in de supermarkt eigenlijk?»1
Wat vindt u ervan dat supermarkten hebben toegezegd geen plofkippen meer te verkopen, maar dat alsnog doen door dit te verhullen met een halalkeurmerk?
Schurkt het volgens u niet tegen consumentenbedrog en -misleiding aan dat een plofkip, die aanzienlijk goedkoper is dan een «Beter-Levenkip», voor een veel duurdere prijs wordt verkocht zodat supermarkten de schijn hoog kunnen houden dat alle kippen in de schappen van dezelfde kwaliteit zijn?
Kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek verrichten naar de ontwikkeling van misleidende handelspraktijken bij de grote supermarkten met betrekking tot halalkeurmerken? Zo nee, welke instantie zou volgens u wel geschikt zijn?
Bent u ervan bewust dat zowel in de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde, als in het door de rijksoverheid ondertekende «Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten» (hierna: Convenant), moslims de religieuze voorwaarde van dierenwelzijn benadrukken voor halalcertificering? Bent u het dan niet eens dat het een bizarre praktijk is dat supermarkten juist plofkippen voor de prijs van Beter-Levenkippen aan de islamitische gemeenschap verkopen? Is dit niet een archetypisch voorbeeld van «knollen voor citroenen verkopen»?
In het Convenant staat ook dat het wenselijk is om in lijn met de dierenwelzijnswetten vast te leggen dat regels voor slachthuizen en slachters conform de aanwijzingen van de Commissie Islamitisch Slachten van het Contactorgaan Moslims en Overheid geschiedt. In de aflevering van de Keuringsdienst wordt echter beweerd dat eenieder een «halalbureau» kan openen en halalkeurmerken naar willekeur kan uitdelen. Vindt u dit niet zorgwekkend gezien de misbruikgevoeligheid van deze optie?
In artikel 5.2 van het Convenant staat dat de rijksoverheid zich in zal spannen om een wettelijke basis te creëren voor permanent toezicht op slachthuizen die onbedwelmd slachten volgens religieuze riten alsmede voor de doorberekening van de kosten van het permanente toezicht aan de slachthuizen. Wat is er van die inspanning terechtgekomen sinds juni 2012 toen het Convenant werd ondertekend? Vindt u dat er voldoende inspanning is geleverd in het licht van de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde? Zo nee, wat bent u voornemens te gaan doen om zich effectiever in te spannen?
Bent u bereid te onderzoeken hoe het halal-keurmerk een beschermd keurmerk kan worden die niet willekeurig door ieder bureau uitgedeeld kan worden, om daarmee het gevaar van consumentenbedrog tegen te gaan? Wat voor rol zou de Raad van Accreditatie hier bijvoorbeeld in kunnen krijgen?
Bent u bereid opnieuw met moslimorganisaties in gesprek te treden om het toezicht vanuit de islamitische gemeenschap zelf op de halal-slacht te verbeteren? Bent u bereid daar de expertise en de ondersteuning van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor aan te wenden om de islamitische gemeenschap daarbij op weg te helpen?
Heeft u de misbruikgevoeligheid van halalcertificering al ooit op EU-niveau besproken om een eventueel waterbedeffect tegen te gaan wanneer de halaleisen in het ene land strikter worden dan in het andere land? Zo ja, wat zijn de voornemens geweest om op EU-niveau tot een harmonisering van halalkeuringen te komen? Zo nee, wanneer zou u dit op EU-niveau als agendapunt bespreekbaar kunnen maken?
Het uitsluiten van bewoners van Annerveenschekanaal voor de waardedalingsregeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u zich in de woorden van IMG Bestuursvoorzitter Korvinus dat er iets «ongemakkelijks» aan de hand is in Annerveenschekanaal omdat de bewoners in tegenstelling tot bewoners van buurdorpen niet in aanmerking komen voor de waardedalingsregeling?1
Heeft u kennis genomen van de inhoud van de notitie en bijlage van professor de Kam over onuitlegbare verschillen bij de toepassing van de waardedalingsregeling van het IMG, die u op 15 oktober 2023 per mail zijn toegezonden, en door professor De Kam op 24 januari 2024 in een gesprek met de directeur-generaal Groningen en Ondergrond mondeling zijn toegelicht?
Bent u bereid om de commissie-Van Geel te verzoeken om toe te lichten waarom zij de verschillen die in deze notitie benoemd worden (en die tijdig bij de commissie gemeld waren) niet in haar advies heeft betrokken, terwijl de commissie – terecht – als uitgangspunt kiest dat eigenaren gelijkwaardig gecompenseerd dienen te zijn voor de eventuele waardedaling van hun woning of bedrijfspand in het aardbevingsgebied en enkele andere onderdelen van de waardedalingsregeling wel in haar advies heeft besproken?
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat door berekening per postcode in plaats van per adres, en door het niet toepassen van indicator met hoogste uitkomst per adres, onuitlegbare verschillen ontstaan die veelal in het nadeel werken van eigenaren in het zwaarst getroffen gebied en dat deze verschillen door een ambtshalve nabetaling zouden kunnen worden opgeheven? Zo nee, waarom niet?
Heeft u genomen van het feit dat in het rapport van Atlas Research dat de onderlegger vormt voor de geactualiseerde waardedalingsregeling (peildatum 2021) statistisch is aangetoond dat er sprake is van waardedaling in gebieden buiten de gemeente Groningen (aangeduid als het ommeland) met meer dan 30 procent schademeldingen?2
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat daarom de in de onder vraag 1 genoemde notitie gevraagde uitbreiding van het risicogebied met Annerveenschekanaal (en 4 andere gebieden in het ommeland met tussen 30 en 40 procent schademeldingen en ten minste 1 beving boven 1 mm/s) berust op objectieve en verifieerbare gronden, en niet als willekeurig kan worden bestempeld? Zo nee, waarom niet?3
Bent u bereid het IMG te vragen alsnog te reageren op het gegeven dat er objectieve en verifieerbare gronden zijn om het risicogebied uit te breiden met de onder 5 bedoelde gebieden, en toe te lichten hoe de uitspraak van het Instituut dat in Annerveenschekanaal niet is gebleken dat sprake is van waardedaling zich verhoudt tot de onder 4 aangehaalde analyse van Atlas Research?4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen?
Het bericht ‘Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort’ |
|
Michiel van Nispen , Judith Uitermark (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Lilian Helder (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort»?1
Ja.
Klopt het dat er onder de groep zelfmelders die door personeelstekorten in de gevangenissen niet worden opgeroepen, veroordeelden zijn die lange gevangenisstraffen van bijna 4 en 5 jaar opgelegd hebben gekregen?
Van de zelfmelders die nog moeten worden opgeroepen door Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben twaalf zelfmelders een straf van meer dan drie jaar, waarvan de hoogste nog uit te zitten straf 1.617 dagen (circa 4,5 jaar) is (peildatum 29 april 2024). Het overgrote deel van de nog op te roepen voorraad zelfmelders betreft nog openstaande straffen tot en met 90 dagen (87,1%).
Van 1 dag t/m 7 dagen
683
25,7%
25,7%
Van 7 dagen t/m 14 dagen
637
24,0%
49,7%
Van 15 dagen t/m 28 dagen
423
15,9%
65,6%
Van 29 dagen t/m 42 dagen
262
9,9%
75,5%
Van 43 dagen t/m 90 dagen
308
11,6%
87,1%
Van 91 dagen t/m 180 dagen
167
6,3%
93,4%
Van 181 dagen t/m 365 dagen
86
3,2%
96,6%
Van 366 dagen t/m 730 dagen (1–2 jaar)
61
2,3%
98,9%
Van 731 t/m 1.095 dagen (2–3 jaar)
16
0,6%
99,5%
Vanaf 1096 t/m 1.617 dagen (>3 jaar, hoogste strafduur is circa 4,5 jaar)
12
0,5%
100%
Totaal
2.655
100%
100%
Kunt u aangeven wat de tien zelfmelders zijn met de langste opgelegde straf die nu niet gevangen worden genomen? Kunt u per persoon aangeven wat de datum van het veroordelend vonnis is, hoe lang de gevangenisstraf is en voor welk delict hij/zij veroordeeld is?
Van de tien zelfmelders met de langst opgelegde straffen is het merendeel veroordeeld voor drugsgerelateerde delicten op basis van de Opiumwet, waarvan één zaak in georganiseerd verband.2 Onder deze tien zaken is één veroordeling voor een Wegenverkeerswetdelict, namelijk het onder invloed veroorzaken van een ernstig verkeersongeval met dodelijke slachtoffers. Daarnaast is er sprake van een zaak met oplichting in georganiseerd verband en een met vervalsing. Alle tien de veroordeelden hadden een buitenlandse veroordeling: het gaat om straffen die in andere lidstaten van de Europese Unie zijn opgelegd. De vonnissen zijn in het kader van strafoverdracht naar Nederland overgedragen voor de tenuitvoerlegging van hun gevangenisstraf.
De zaken zijn allemaal volgens het huidige zelfmeldbeleid beoordeeld, dat ik toelicht in het antwoord op vraag 7. Gelet op de huidige oproepstop zijn deze tien veroordeelden nog niet opgeroepen of is de oproep ingetrokken.
In verband met de potentiële herleidbaarheid naar personen verstrek ik geen informatie over individuele zaken. Wel kan ik aangeven dat de opgelegde strafduren van deze tien personen variëren tussen circa 3,5 jaar en 4,5 jaar en dat het kan gaan om een oudere zaak, waarvoor veroordeling in het buitenland al enkele jaren geleden plaatsvond.3
Herinnert u zich dat u in het debat van 11 april jl. heeft gezegd dat het niet om zeden, ernstig geweld en terrorisme gaat en daarbij het volgende antwoord gaf op de vraag of u voorbeelden kon noemen van om wat voor strafbare feiten het dan wel gaat: «U moet denken aan lichte vergrijpen, zoals het beledigen van een ambtenaar in functie. We hebben het echt over kleine vergrijpen, waarvoor de rechter de straf heeft gegeven.»? Vindt u dat u de Kamer toen een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven aangezien er kennelijk ook mensen in de groep van de zelfmelderstop zitten met een veroordeling tot bijna 4 en bijna 5 jaren gevangenisstraf?
Op 11 april jl. vond een plenair debat plaats over het capaciteitstekort bij DJI. Tijdens het debat sprak ik met uw Kamer over de maatregelen die ik moet treffen om de druk op de capaciteit als gevolg van een personeelstekort te verlagen, zoals aangekondigd in mijn brief van 15 maart jl.4 Hierbij kwam ook de acute maatregel van het tijdelijk stoppen met het oproepen van volwassen, mannelijke zelfmelders ter sprake.5 In het debat is gewisseld wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. Dit wordt beoordeeld door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), aan de hand van een breder beleidskader dat sinds 1 januari 2020 wordt gehanteerd. In het debat wilde ik aangeven dat het in het overgrote deel van de gevallen gaat om relatief korte straffen. Ik heb hierbij echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat volgens het beleidskader ook mensen met hogere straffen in aanmerking kunnen komen voor de zelfmeldstatus, zolang geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicator.
In het antwoord op vraag 2 heb ik laten zien wat voor strafduren de nog op te roepen zelfmelders hebben op peildatum 29 april 2024. Daaruit komt naar voren dat 3,4% van hen een nog uit te zitten strafduur van meer dan één jaar heeft. Voor de overgrote meerderheid (96,6%) geldt dus dat sprake is van een nog uit te zitten strafduur tot maximaal één jaar.
Omdat ik uw Kamer zo precies mogelijk wil informeren en het zelfmeldbeleid zich niet laat vatten in een kort overzicht, heb ik tijdens het debat toegezegd dat ik in een brief uitgebreider toelicht wat het zelfmeldbeleid omvat en wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. De brief verzend ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen.
Kunt u een overzicht geven hoeveel zelfmelders niet opgeroepen worden en daarbij aangeven hoeveel van die mensen een straf van minder dan 3 maanden hadden, hoeveel een straf van 3 tot 6 maanden, 6 maanden tot 1 jaar, 1 tot 3 jaar en langer dan 3 jaar?
Zie de tabel in beantwoording op vraag 2.
Kunt u de tien zwaarste misdrijven geven (de hoogste maximumstraf voor het delict waarvoor zij zijn veroordeeld) waarvoor een zelfmelder niet wordt opgeroepen? Vindt u dat maatschappelijk aanvaardbaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is in 87,1% van de zaken met een zelfmeldstatus een straf van maximaal 90 dagen opgelegd. Om antwoord te geven op deze vraag is binnen de groep nog uit te voeren gevangenisstraffen van zelfmelders gekeken naar de langste straffen die zijn opgelegd vanaf één jaar (peildatum 1 mei 2024).6
Het betreft informatie over tenlastegelegde feiten. Dat wil zeggen dat voor de hieronder opgeomde feiten geldt dat niet in alle gevallen een veroordeling hoeft te hebben gevolgd. Om te controleren of de tenlastegelegde feiten daadwerkelijk tot een veroordeling hebben geleid, zouden de bijbehorende vonnissen één voor één geraadpleegd moeten worden. De beantwoordingstermijn van deze vragen is te kort om dat te doen.
Het grootste deel van de zaken bestaat uit drugsdelicten op grond van de Opiumwet.
Onder de zaken komen de volgende tenlastegelegde feiten met de langste strafmaxima onder de 12 jaar voor:
Andere tenlastegelegde feiten met een strafmaximum van 6 jaar of lager, die ook onder de zaken voorkomen, zijn onder andere:
Het CJIB beoordeelt voor iedere zaak zorgvuldig en persoonsgericht of de zelfmeldstatus wordt toegekend. Daarbij worden de uitsluitingsgronden en contra-indicatoren zoals genoemd in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Regeling USB) gehanteerd.7 Hoewel de slachtofferbelangen niet expliciet in de contra-indicaties zijn opgenomen, betrekt het CJIB ook deze nadrukkelijk in de beoordeling.
Kunt u aangeven op grond van welk toetsingskader veroordeelden worden aangemerkt als zelfmelder en door wie deze selectie plaatsvindt?
Wanneer de rechter iemand veroordeelt voor een gevangenisstraf bepaalt het CJIB namens mij of de veroordeelde de zelfmeldstatus kan verkrijgen, voor zover de veroordeelde niet al in voorlopige hechtenis zit, er geen bevel tot gevangenneming is of de veroordeelde al op een andere titel gedetineerd is. Dit is op basis van de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB). Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen, waaronder de zelfmeldbeoordeling, overgegaan van het Openbaar Ministerie (OM) naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.8 De beoordeling door het CJIB vindt plaats volgens de Regeling USB. Deze regeling is gepubliceerd in de Staatscourant en online te raadplegen.9
Het uitgangspunt is dat een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus, tenzij sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling USB. Uitgesloten van de zelfmeldstatus zijn veroordeelden voor een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat. Zij kunnen géén zelfmeldstatus krijgen, dus ook niet als diegene tot een kortere straf wordt veroordeeld. Ook voor specifiek genoemde zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen geldt dat een veroordeelde in ieder geval niet de zelfmeldstatus krijgt.10 Deze twee beperkingen gelden sinds 1 januari 2020; bij de overgang van de verantwoordelijkheid naar het ministerie zijn de regels aangescherpt. Verder komen niet in aanmerking veroordeelden die voor het ontvangen van de oproep niet beschikken over een betrouwbaar en bruikbaar adres en personen die een gijzeling moeten ondergaan.11 Naast deze uitsluitingsgronden wordt op basis van de volgende contra-indicaties besloten om wel of geen zelfmeldstatus toe te kennen:
Bij een persoonsgerichte beoordeling worden alle bovenstaande zaken meegewogen. Indien na de oproep van de veroordeelde om zich te melden voor detentie feiten of omstandigheden bekend worden die tot een andere beslissing zouden hebben geleid, kan de beslissing tot zelfmelden ingetrokken worden.
Indien de zelfmeldstatus wordt toegekend, ontvangt de veroordeelde een brief waarin staat binnen welke termijn en in welke penitentiaire inrichting (PI) hij of zij zich kan melden om de gevangenisstraf uit te zitten. In de tussengelegen tijd hoeft de veroordeelde niet te worden aangehouden, waardoor extra inzet van politiecapaciteit wordt voorkomen. De zelfmeldstatus geeft de veroordeelde daarmee de gelegenheid zich voor te bereiden op de detentie, en zaken te regelen die betrekking hebben op bijvoorbeeld de werk- of gezinssituatie. Doel daarvan is detentieschade te beperken. Wanneer een zelfmelder zich niet op tijd bij de PI meldt, zal hij of zij alsnog worden aangehouden. Wanneer géén zelfmeldstatus wordt toegewezen, volgt een last tot aanhouding, arrestatie door de politie en instroom in de PI als arrestant.
Hoe groot was de groep zelfmelders tussen 1 december 2022 en 1 april 2023? Hoe groot was deze groep tussen 1 december 2023 en 1 april 2024?
In tabel 2 is het aantal nog op te roepen, volwassen zelfmelders te zien. Dit betreft zowel mannen als vrouwen (circa 5% van de volwassen zelfmelders is vrouw). De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders.
01-12-2022
823
01-01-2023
821
01-02-2023
876
01-03-2023
1.023
01-04-2023
1.325
01-12-2023
1.434
01-01-2024
1.602
01-02-2024
1.793
01-03-2024
2.185
01-04-2024
2.500
Geldt de opnamestop voor zelfmelders voor alle personen die als zelfmelder (kunnen) worden aangemerkt? Zo nee, welke selectiecriteria worden gehanteerd?
De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders. Zoals aangegeven in de brief begin ik op 1 juli aanstaande weer met het oproepen van zelfmelders met de langste strafduren. Vervolgens beoordeel ik iedere drie maanden in welke omvang het oproepen van zelfmelders verder hervat kan worden, waarbij ik meeweeg of de andere getroffen capaciteitsmaatregelen voldoende effect hebben op de capaciteit.
Kunt bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen 1 week?
Gelet op de benodigde tijd om de gestelde vragen zorgvuldig te beantwoorden, is dit niet in één week gelukt.
Het bericht dat de financiële problemen in de jeugdhulp steeds erger worden |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de financiële problemen in de jeugdhulp steeds erger worden volgens de Jeugdautoriteit?1
Bent u het ermee eens dat het gezien de bestaande problemen in de jeugdzorg het zeer onwenselijk is als zorgorganisaties omvallen of nog maar net het hoofd boven water kunnen houden, waardoor er onvoldoende ruimte is voor de noodzakelijke transitie?
Bent u het ermee eens dat het onverantwoord is om de geplande bezuinigingen die gepaard gaan met de hervormingsagenda, het ravijnjaar voor gemeenten en de nog ingeboekte bezuiniging van € 511 miljoen door te zetten, als jeugdzorgorganisaties nu al dreigen om te vallen?
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat jeugdzorgorganisaties omvallen door financiële problemen en/of dat de noodzakelijke veranderingen in de jeugdzorg vertraging oplopen door deze financiële problemen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen en jongeren die hulp nodig hebben geen schade ondervinden als gevolg van de financiële problemen bij jeugdzorgaanbieders?
Bent u bereid om de geplande bezuinigingen op gemeenten en de jeugdzorg in het bijzonder te heroverwegen?
Het bericht dat energieleveranciers klanten misleiden met ‘CO2-gecompenseerd gas’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas» van Pointer?1
Bent u het eens met de conclusie van Pointer dat energieleveranciers consumenten misleiden met de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»? Waarom wel of niet?
Bent u het met de Consumentenbond eens dat er een verbod moet komen op dit soort misleidende claims? Gaat u wet- en regelgeving aanpassen om een verbod in te stellen op onterechte claims als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas»? Zo niet, waarom niet?
Klopt het dat de huidige markt voor CO2-compensatierechten geen toezicht door Europa of nationale overheden kent? Waarom niet? Vindt u het niet wenselijk om hier meer toezicht op te krijgen?
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toezicht te houden op misleidende claims over CO2-compensatie? Zijn er de afgelopen jaren meldingen gedaan van misleidende duurzaamheidsclaims en zo ja, hoeveel? Wat is er met deze meldingen gedaan?
Doet de ACM volgens u voldoende om greenwashing van CO2-compensatie tegen te gaan? Zo nee, wat is er aanvullend nodig om toezicht en handhaving op dit terrein te verbeteren?
Wat doet u om de markt van vrijwillige CO2-certificaten (voor gas maar ook breder) te reguleren? Wat zegt de huidige (Europese) wet- en regelgeving hierover? Gaat u in Europa voorstellen doen voor betere regulering van deze markt?
De (cyber)veiligheid van Nederlandse offshore olie- en gasplatforms |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is het actuele dreigingsbeeld betreffende offshore olie- en gasplatforms in de Nederlandse Noordzee, mede in het licht van de aanstaande intensivering van gasboring?
Het dreigingsbeeld voor maritieme infrastructuur is onder meer beschreven in jaarverslagen van de AIVD1 en MIVD2, en in stukken zoals het Dreigingsbeeld Statelijke actoren3 en het Cybersecuritybeeld Nederland 20234. In het openbare jaarverslag van de MIVD over 2023 staat dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage jegens onze nationale veiligheidsbelangen (economische veiligheid, fysieke en digitale veiligheid) met potentiële impact op de leveringszekerheid.
Welke maatregelen heeft u genomen om de veiligheid van offshore olie- en gasplatforms in de Noordzee te garanderen tegen mogelijke dreigingen?
Om deze dreigingen het hoofd te bieden en onze nationale veiligheidsbelangen te beschermen, werken wij op verschillende niveaus samen om de digitale, fysieke en economische weerbaarheid te versterken. Er lopen verschillende beleidsinitiatieven, wetsvoorstellen en crisisvoorbereidingen om dit te realiseren. Hieruit volgen bepaalde (wettelijke) taken om aanbieders van de energie-infrastructuur zorg te laten dragen om hun (digitale) systemen weerbaar en veerkrachtig te maken.
Hierna zet ik de voornaamste voor u op een rij:
Onder coördinatie van de Minister van IenW wordt binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur gewerkt aan de bescherming van vitale offshore infrastructuur, waaronder energie-infrastructuur, op de Noordzee 5.
Sectorspecifiek wordt gewerkt aan de veiligheid op grond van in Europa aangescherpte wettelijke verplichtingen voor de offshore olie- en gaswinning en opsporing6, die offshore olie- en gasoperators verplicht tot het opstellen van een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) voor een productielocatie op zee. De richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken.
Zoals aangegeven in een brief verzonden aan uw Kamer op 6 december 20227 wordt olie- en gaslevering gezien als een vitale processen voor de leveringszekerheid van energie, bijvoorbeeld de processen transport, opslag en distributie. Voor verschillende gasproductielocaties op zee wordt onderzocht of de aanbieders vitaal zijn, onder andere, in het licht van nieuwe Europese wet- en regelgeving. De olieproductie in de Noordzee heeft een beperkte rol in de voorzieningszekerheid van olie en aardolieproducten in Nederland.
Zodra de productielocaties van gas op de Noordzee worden aangewezen als vitale energieaanbieders, dan vallen die onder de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gecoördineerde versterkte aanpak vitaal. Binnen deze aanpak werken overheden, bedrijven, organisaties en inlichtingen- en veiligheidsdiensten samen aan het beschermen van de vitale infrastructuur. Binnen het digitale domein zien de plichten voor vitale energieaanbieders, die krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) worden aangewezen als aanbieder van een essentiële dienst (AED), onder meer op het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, op grond van de Wbni. Aanwijzing als AED kan alleen als deze organisatie een vestiging in Nederland heeft. Daarnaast hebben alle vitale aanbieders krachtens diezelfde wet recht op bijstand (informatie, advies, etc.) bij digitale dreigingen of incidenten door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Momenteel wordt ook gewerkt aan een (verdere) verankering van rechten en plichten binnen het digitale en fysieke domein door de nationale implementatie van de CER-richtlijn (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten) en de herziene NIS2-richtlijn (Cyberbeveiligingswet) waarover op 31 januari 2024 de laatste stand van zaken met u is gedeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid.8 Zoals nu voorzien zal de Nederlandse wetgeving ter implementatie van deze richtlijnen in het tweede of derde kwartaal van 2025 in werking treden. Aan de weerbaarheid van vitale infrastructuur wordt naast de versterkte aanpak vitaal onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan de uitwerking van Rijksbrede beleidsinitiatieven zoals de Nationale Veiligheidsstrategie van het Koninkrijk der Nederlanden9, Aanpak Statelijke Dreigingen10 en de Nederlandse Cybersecuritystrategie11.
Hoe beoordeelt u de huidige internationale samenwerking bij de fysieke bescherming van maritieme infrastructuur, en zijn er plannen om deze samenwerking te intensiveren?
Het kabinet ziet en grijpt kansen om namens Nederland internationaal positie in te nemen en samen te werken op het gebied van de bescherming van maritieme infrastructuur, actief bij te dragen aan het NAVO-bondgenootschap en in andere samenwerkingsverbanden rondom de Noordzee.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in april jl. samen met België, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en Noorwegen een verklaring ondertekend om gezamenlijk stappen te zetten om onze belangen op de Noordzee nog beter te beschermen. Ook wordt binnen de North Seas Energy Cooperation opgeroepen tot versterkte samenwerking op het gebied van offshore energieveiligheid, waaronder het delen van methodologieën, integratie van security by design en het gezamenlijk ontwikkelen van detectie-technologie.
De bescherming van onderzeese infrastructuur geniet ook binnen het NAVO-bondgenootschap de aandacht. In februari 2023 heeft de NAVO de Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell opgericht die een coördinerende rol speelt bij de uitwisseling van informatie en afstemming van activiteiten tussen bondgenoten, partners en private sector partijen. Bovendien wordt er gewerkt aan de oprichting van een nieuw centrum (Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructure). Daarnaast patrouilleren beide noordelijke vlootverbanden van de NAVO geregeld in de Noordzee en Oostzee en dragen daarmee bij aan beeldopbouw en afschrikking. Nederlandse marineschepen maken hier regelmatig deel van uit.
Tot slot maakt Nederland ook deel uit van de Joint Expeditionary Force (JEF), een multinationaal militair samenwerkingsverband van tien gelijkgezinde landen. Binnen deze organisatie wordt samengewerkt voor het tegengaan van spionage en sabotage tegen maritieme infrastructuur.
Zijn er incidenten bekend waarbij Nederlandse offshore-installaties doelwit waren van spionage of verdacht gedrag, bijvoorbeeld met drones (Noorwegen, 2022)1 of scheepsmanoeuvres, en wat zijn de geleerde lessen?
Geconstateerd is dat statelijke actoren actief zijn in het in kaart brengen van vitale marine infrastructuur op de Noordzee (zie ook in het antwoord op vraag 1 genoemde jaarverslagen van de inlichtingen en -veiligheidsdiensten). De betrokken organisaties op de Noordzee blijven waakzaam. Sabotage (digitaal of fysiek) van vitale processen kan de nationale veiligheid van Nederland bedreigen. Voor bedrijven in die sectoren maken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten specifieke, op hen toegesneden dreigingsbeelden en (veiligheids)adviezen, zoals ook vermeld in de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. Vanwege veiligheidsredenen kan ik niet ingaan op individuele casussen.
Het kabinet zet in op interdepartementale, publiek-private en internationale samenwerking om met deze dreiging en eventuele incidenten om te gaan. Binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur wordt onder coördinatie van de Minister van IenW gewerkt aan een geïntegreerde aanpak en concrete verbetering betreffende de veiligheid van de infrastructuur op de Noordzee. Onderdeel van het programma is herijking van de huidige crisis-en incidentbestrijdingsplannen op basis van de actuele dreiging.
Hoe beoordeelt u mogelijke cyberveiligheidsrisico's voor offshore windparken in Nederland?
Digitale dreigingen staan veelal niet op zichzelf en zijn onderdeel van een dynamisch, complex en breder dreigingslandschap. Cybersecuritybeleid in de energiesector wordt daarom zoveel mogelijk vanuit een risicogestuurde visie opgepakt. Dit beleid wordt vormgegeven in samenhang met organisaties zoals het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC), de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, TNO en de Topsector Energie/TKI offshore Energy.
Ten aanzien van offshore windparken betekent een groeiend opgesteld vermogen in de toekomst potentieel meer impact op de elektriciteitsvoorziening bij cyberincidenten. De noodzaak om cybersecurity verbeterd in te richten bij nieuwe infrastructuur op de Noordzee is evident en daarom heb ik verschillende maatregelen genomen.
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur13. Toeleverende partijen voor het net op zee dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee14, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee.
Binnen de vitale processen voor transport, distributie en productie van elektriciteit zijnzogeheten AED’s aangewezen onder de Wbni. AED’s moeten hierdoor onder meer voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen met passende maatregelen te beveiligen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur houdt toezicht op de naleving van die plichten door deze aanbieders, zo ook op TenneT en de windparken op zee. Het NCSC staat deze aanbieders, net als andere vitale aanbieders, bij (door informeren, adviseren, etc.) in geval van cybersecuritydreigingen en -incidenten). Als gevolg van de herziening van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2-richtlijn) zullen meer energiebedrijven dan nu het geval is in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen in relatie tot de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Specifiek betekent dit dat bijvoorbeeld elektriciteitsbedrijven met productie-installaties (met uitzondering van micro- en kleine bedrijven) onder de verplichtingen in NIS2-richtlijn zullen komen te vallen. De uit de NIS2-richtlijn voortvloeiende verplichtingen bestaan uit een meldplicht bij significante incidenten en een plicht om passende maatregelen te nemen om risico’s voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te beheersen. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Ter implementatie van NIS2-richtlijn zal naar verwachting in het tweede of derde kwartaal van 2025 de Cyberbeveiligingswet in werking treden.
Tevens wordt gewerkt aan de implementatie van de sectorspecifieke gedelegeerde handeling over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode). De Netcode stelt (ten opzichte van NIS2 concretere) bindende grensoverschrijdende cybersecurityvoorschriften vast voor elektriciteitsentiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. De Netcode zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 in werking treden. Onder andere Rijksinspectie Digitale Infrastructuur en de Autoriteit Consument en Markt zullen toezicht gaan houden en het Nationaal Cyber Security Centrum zal cyberhulp en bijstand verlenen.
Daarnaast gelden voor nieuwe windparken op zee, te beginnen met de kavels IJmuiden Ver Alpha en Beta, regels in het Kavelbesluit voor het hebben en het toepassen van een veiligheidsstrategie voordat de bouw van het windpark start geldend tot einde levensduur van het windpark. Onderdeel van deze verplichte veiligheidsstrategie zijn cybersecurity, economische veiligheid en fysieke weerbaarheid.
Tevens is de Uitvoeringsregeling windenergie op zee aangepast met ingang van 1 januari 2024, wat het mogelijk maakt om bij wijziging van zeggenschap of overdracht van vergunning een marktpartij te toetsen op risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid, ook voordat een windpark operationeel is. Deze toets zal worden uitgevoerd bij de vergunningverlening van toekomstige windparken op zee en bij een wijziging van zeggenschap van reeds vergunde windparken op zee.
Als laatste hebben verschillende belanghebbenden FLECS (Field Lab Energy Cyber Security) geïnitieerd. FLECS wordt mogelijk in de toekomst een kenniscentrum voor cybersecurity in windenergie op zee. Het doel is kennis te ontwikkelen en oplossingen te creëren om een digitaal veerkrachtig offshore energiesysteem te bereiken samen met overheidspartijen, marktpartijen en academische en kennisinstellingen. Vanuit kennis- en innovatie doelstellingen van de Nederlandse Cybersecuritystrategie15 is dit initatief ondernomen.
Bent u zich ervan bewust dat als offshore windparken steeds meer in het energiesysteem worden geïntegreerd, de potentiële impact van een cyberaanval toeneemt? Kunt u antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse energie-infrastructuur is robuust en betrouwbaar. Bij het ontwerp van het Nederlandse elektriciteitssysteem wordt rekening gehouden met systeemveiligheid, zoals redundantie. Daarbij is het Nederlandse elektriciteitssysteem in hoge mate verbonden met elektriciteitssystemen van buurlanden. De maatregelen beschreven in het antwoord op vraag 5, 8 en 9 neem ik om de cyber veiligheid van offshore windparken te verhogen.
Ten aanzien van de potentiële impact van een cyberaanval op het energiesysteem is het daarnaast relevant toe te lichten dat TenneT op basis van Europese wetgeving reservevermogen inkoopt om eventuele uitval van elektriciteitscentrales (daarmee ook windparken op zee en bijbehorende platforms) op te vangen en systeemveiligheid te borgen. Vanaf het moment dat de momenteel geplande 2 GW transformatorplatformen aangesloten en gebruikt gaan worden, zal er (bij veel wind) meer reservevermogen door TenneT moeten worden ingekocht. Bovendien zorgt de geïntegreerde West-Europese elektriciteitsmarkt ervoor dat verstoringen op Europese schaal worden opgevangen16 17.
Nederland zet voor de komende windparken in op de 2GW HVDC platform standaard van Tennet. Net als voor de 0.7GW AC platform standaard, die voor de huidige parken wordt gebruikt, is (cyber)veiligheid in de ontwikkeling van de platformen een hoge prioriteit.
Hoe schetst het kabinet de huidige balans tussen het standaardiseren voor efficiëntie en het diversifiëren om veiligheidsrisico's te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de samenwerking tussen universiteiten, cybersecurity experts, en de offshore windindustrie te versterken om cyberdreigingen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Welk toekomstperspectief kan het kabinet schetsen om de weerbaarheid tegen cyberaanvallen in kritieke infrastructuur zoals windparken te blijven garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Spoedpoli St Jansdal in Lelystad sluit 's avonds' |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u het bericht «Spoedpoli St Jansdal in Lelystad sluit ’s avonds» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Het ziekenhuis heeft een keuze gemaakt om een wijziging door te voeren in de openingstijden van de spoedpoli, om zo het schaarse personeel beter in te zetten. Het is aan zorgaanbieders om, samen met zorgverzekeraars en andere belanghebbenden, de zorg toegankelijk, kwalitatief goed en toekomstbestendig te organiseren voor de patiënten in de regio.
Wat vindt u ervan dat «te weinig patiënten» en «schaarste» als argument worden gebruikt om de spoedpoli te sluiten? Kunt u ingaan op welke manier dit kabinet deze argumenten, als reden om ziekenhuizen te sluiten, probeert weg te nemen?
Door de toegenomen levensverwachting en de toename van het aantal mensen met chronische ziekten neemt de totale vraag naar zorg flink toe. Het is niet realistisch om te verwachten dat het aantal zorgmedewerkers en mantelzorgers die groei kan bijbenen. Er blijft immers ook arbeidscapaciteit nodig in andere sectoren. In bijna alle regio’s is het daarom nodig om de zorg anders te organiseren. Er zullen daarbij keuzes gemaakt moeten worden over hoe personeel wordt ingezet en hoe de zorg toekomstbestendig kan worden ingericht. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heeft het Ministerie van VWS met allerlei partijen in de zorg hierover afspraken gemaakt.
De partijen in de regio zijn het best in staat om de juiste afwegingen te maken over hoe het beschikbare aanbod van zorg afgestemd kan worden op de zorgvraag. Dat is ook het geval in de situatie van St Jansdal en Lelystad. Uit een evaluatie is gebleken dat 's avonds op de spoedpoli van het St Jansdal zich gemiddeld één tot twee patiënten melden. Daarvoor moeten vijf zorgprofessionals klaarstaan.2, 3 De zorgaanbieder heeft mede op basis hiervan ervoor gekozen het personeel anders in te zetten.
Bent u het eens met de Raad van Bestuur die stelt dat de kwaliteit van de spoedzorg bij sluiting gegarandeerd blijft? Erkent u dat de bereikbaarheid en toegankelijkheid, en daarmee de kwaliteit, van de spoedzorg achteruitgaat?
Kwaliteit van zorg bestaat uit vele facetten en kan ook per patiënt anders worden ervaren. Nabijheid kan een element van kwaliteit zijn, bijvoorbeeld omdat de zorg voor de patiënt goed is ingebed in het netwerk van lokale ketenpartners of omdat naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Voor kwaliteit van zorg is ook gekwalificeerd personeel nodig dat de patiënt kan helpen met de zorgvraag. Ik ben van mening dat door de partijen in de regio de beste inschatting kan worden gemaakt over de manier waarop de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg zo goed mogelijk kan worden geborgd voor de inwoners van de regio.
Heeft u inwoners uit Lelystad en omgeving gesproken over de gevolgen van deze sluiting? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat u niet alleen moet luisteren naar zorgverzekeraars en zorgaanbieders, maar ook als Minister moet luisteren naar mensen?
Ik heb geen inwoners gesproken over de inperking van de openingstijden van de spoedpoli in Lelystad. Het is aan de zorgaanbieder om het goede gesprek over wijzigingen in de acute zorg te voeren met belanghebbenden en om ervoor te zorgen dat inwoners goed betrokken worden en voorafgaand aan het ingaan van de wijziging geïnformeerd zijn over waar zij met hun zorgvraag terecht kunnen. Het is niet mijn taak als Minister om dat te doen. Uiteraard zijn de belangen van inwoners en patiënten relevant. Daarom is in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) acute zorg opgenomen dat inwoners moeten worden betrokken bij besluitvorming over het aanbod van acute zorg en werk ik aan een handreiking voor het gesprek tussen de zorgaanbieder en gemeenten, inwoners en professionals.
Op welke manier gaat u voorkomen dat de Spoedpoli in Lelystad gaat sluiten? Als u niet van plan bent om dit te voorkomen omdat u refereert aan de wettelijke bevoegdheid, op welke manier bent u dan bereid om deze wettelijke bevoegdheid uit te breiden?
Ik ga niet voorkomen dat de openingstijden van de Spoedpoli in Lelystad worden aangepast. Hier ben ik ook niet toe bevoegd. Ik ben ook niet bereid deze wettelijke bevoegdheid te creëren. Dit heb ik eerder toegelicht in de Kamerbrief van 22 april 2024.4
Bent u bereid om de AMvB acute zorg aan te passen zodat gemeenten niet alleen «betrokken» worden maar ook een beslissende stem hebben bij de sluiting (van delen) van ziekenhuizen, gezien u in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen schrijft dat de zorgaanbieders en zorgverzekeraars beslissen over onze ziekenhuizen, en gemeenten en andere partijen slechts «betrokken» worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd in de stand van zakenbrief acute zorg van 25 maart 20245, acht ik het bieden van een beslissende stem voor gemeenten onwenselijk, omdat zij geen verantwoordelijkheid dragen voor de consequenties van het besluit – zoals veilige patiëntenzorg, continuïteit van de bedrijfsvoering en goed werkgeverschap, of de zorgplicht. Zoals ook benoemd in dezelfde stand van zakenbrief, wordt als aanvulling op de AMvB momenteel gewerkt aan een handreiking voor het goede gesprek tussen alle betrokkenen in de regio. Onlangs heeft uw Kamer de motie Dijk aangenomen, waarin het kabinet wordt verzocht gemeenten, personeel en patiënten instemmingsrecht te geven bij fusies en/of sluitingen van (delen van) ziekenhuizen.6 Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over de mogelijke consequenties van een dergelijke wetswijziging.
Heeft u, ondanks dat sluiting van (delen van) ziekenhuizen volgens u aan de zorgaanbieder en zorgverzekeraars is, het ziekenhuisbestuur opgebeld en aangegeven dat u dit een onverstandig besluit vindt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb het ziekenhuisbestuur niet gebeld. Het is aan de zorgaanbieder in de regio om afwegingen te maken over de inrichting van de acute zorg, in samenspraak met de zorgverzekeraar. Ik hecht eraan dat de zorgaanbieder de belanghebbenden in de regio hier goed bij betrekt. Voor de acute zorg is in de AMvB acute zorg bepaald welke procedure moet worden gevolgd bij wijzigingen in het aanbod. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om hier op een goede manier invulling aan te geven. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de uitvoering van de AMvB.
Kunt aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd vragen of ze een volledig overzicht kunnen geven van ziekenhuislocaties die overwegen om locaties of delen van locaties te sluiten?
Ik heb dit nagevraagd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Er is geen volledig overzicht van ziekenhuizen die overwegen om ziekenhuislocaties of delen van ziekenhuislocaties te sluiten. Er bestaat een verplichting voor ziekenhuizen om de IGJ te informeren, voorafgaand aan het beëindigen van het aanbieden van acute zorg op een locatie. Voor het niet-acute zorgaanbod bestaat geen verplichting tot informeren van de IGJ.
Wat is uw politieke oordeel over het feit dat de politiek niets meer te zeggen heeft over publieke voorzieningen zoals ziekenhuizen, maar zorgverzekeraars de baas zijn over onze ziekenhuizen? Bent u tevreden met dit zorgsysteem?
Ik ben van mening dat keuzes over de inrichting van de zorg het beste door partijen in de regio kunnen worden gemaakt. Zorgaanbieders, verzekeraars en belanghebbenden in de regio weten samen het beste hoe de zorg voor de inwoners van de regio toegankelijk en veilig georganiseerd kan worden. Het is aan de overheid om te zorgen dat er randvoorwaarden zijn voor een constructieve samenwerking, waarbij alle perspectieven volwaardig gewogen worden. In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt over onder meer het opstellen van Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)-beelden en -plannen. Daarin worden met betrokkenheid van alle partijen uit de zorgdriehoek van aanbieders, verzekeraars en patiënten plannen gemaakt om in elke regio de toegang tot goede acute zorg voor iedereen te waarborgen. Dat neemt niet weg dat keuzes ergens pijn kunnen doen. Niet alle zorg kan altijd overal geleverd worden. Daarbij vind ik het van belang dat bestuurders en zorgprofessionals altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als een Minister zou verplichten dat een zorgaanbieder hoe dan ook zorg moet leveren, ondanks personeelsgebrek, worden de minimale kwaliteitseisen niet altijd gegarandeerd. Dit acht ik onwenselijk, want dit kan negatieve effecten hebben voor de patiënt en de zorgprofessional en het leidt tot ongelijkheid tussen groepen patiënten en/of regio’s.
Waarom blijft u refereren aan de controversieel verklaring van de 45-minutennorm als argument om niet in te grijpen bij de sluiting van ziekenhuizen? Kunt u daarmee ophouden en gewoon doen wat de Tweede Kamer van u vraagt en de aangenomen moties over ziekenhuiszorg uitvoeren?
Ik refereer aan de controversieel verklaring van de 45-minutennorm, omdat de sluiting van acute (ziekenhuis)zorg hier inherent mee te maken heeft. Als een spoedeisende hulp (SEH) of afdeling acute verloskunde niet gevoelig is voor de huidige 45-minutennorm, kan een ziekenhuis eigenstandig besluiten om de SEH of afdeling acute verloskunde te sluiten of af te schalen, mits belanghebbenden zijn betrokken en de stappen uit de AMvB acute zorg zijn doorlopen. Doordat de 45-minutennorm controversieel is verklaard, kan ik niets veranderen aan de bevoegdheid van ziekenhuizen (die niet gevoelig zijn voor de norm) om te besluiten hun acute zorgvoorzieningen (gedeeltelijk) te sluiten. Daarbij creëert het aannemen van de moties niet met onmiddellijke ingang nieuwe instrumenten of bevoegdheden om dit mogelijk te maken. Mede hierom, zie ook de Kamerbrief van 22 april 20247, kan ik deze moties niet uitvoeren.
Het bericht ‘Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: ‘Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Abdessadak krijgt klappen van mannen die agenten blijken te zijn: «Ik viel flauw vanwege de hoofdpijn»»?1
Heeft u de beelden gezien die onder andere door RTV Rijnmond zijn gedeeld?2
Bent u het ermee eens dat een burger het recht geniet om een politieagent te vragen zich te legitimeren wanneer die bewering wordt geopperd?
Wat vindt u van het feit dat een burger twee mannen met capuchons voor zijn huis in een geblindeerde auto zag zitten, en daar geen pluis gevoel bij had? Bent u het ermee eens dat hij vanuit het oogpunt van een bezorgde burger een aannemelijke overweging nam en niets buitenrechtelijks deed door verheldering te vragen over wie de betreffende individuen waren?
Wat is het gangbare protocol bij de politie met betrekking tot het tonen van identificatie bij een aanhoudingen zoals in het onderhavige geval? Hoeveel kans moet een burger krijgen om zijn identiteitsbewijs te tonen voordat de politie geweld mag inzetten tegen de burger? Was die drempel uws inziens behaald volgens de beschikbare beelden?
Mag de politie zonder toestemming in de telefoon van een burger graven om bij bepaalde data te komen? Mag de politie deze data zonder toestemming proberen te verwijderen als dit beelden betreffen van een openbare weg waar geen verbod bestaat om te filmen? Zo nee, hoe zou deze actie van de politie dan potentieel gekwalificeerd kunnen worden?
Wat vindt u er bovendien van dat de politie de eigen beelden niet eens met de advocaat van de burger in kwestie deelt die de beelden verzoekt om gericht aangifte te kunnen doen? Zou dit eenvoudiger moeten kunnen als daar voorwaardelijke eisen aan zijn gesteld (bijvoorbeeld een embargo op het delen van de beelden met de media, etc.)?
Deelt u ook de mening dat wanneer de politie het recht heeft om beelden over burgers op te vragen wanneer burgers over de schreef zijn gegaan, een burger ook het recht heeft om beelden van de politie op te vragen wanneer de politie met een redelijk vermoeden over de schreef is gegaan? Zo ja, hoe kan dit proces voor burgers vergemakkelijkt kunnen worden zodat ze niet in een bureaucratische maalmolen terechtkomen en gedemotiveerd raken om hun recht te behalen?
Vindt u het proportioneel dat een burger een hersenschudding en ander lichamelijk letsel overhoudt aan het feit dat hij de politie vraagt om zich te identificeren? Zo nee, zou u dan kunnen veroordelen dat een onschuldige burger op deze hardvochtige wijze aan wordt gepakt door de politie?
Zou u op zijn minst uit kunnen spreken dat er grondig onderzoek verricht moet worden naar dit zorgelijke incident zodat niet alleen de motieven van de betreffende agenten boven water komen, maar dat dit voorbeeld ook geen precedentwerking krijgt voor vergelijkbare toekomstige gevallen?
De drie recente vonnissen met betrekking tot de handhavingsprocedures van Schiphol, Eindhoven Airport en RTHA |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
Wat zijn volgens u de belangrijkste conclusie voor het beleid die getrokken moeten worden uit de drie recente vonnissen met betrekking tot de handhavingsprocedures van Schiphol, Eindhoven Airport en Rotterdam The Hague Airport?1
Gaat u in mogelijk volgende vergelijkbare gevallen rond andere vergunningen en activiteiten wél handhaven, nu de rechter heeft geoordeeld dat het afwijzen van de handhavingsverzoeken in al deze gevallen onterecht was?
Klopt het dat de luchthavens van Eindhoven en Rotterdam stikstofrechten van boeren uitkopen om hun eigen emissies en deposities alsnog te legaliseren?
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de motie-Van der Plas c.s. (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 104) die expliciet vraagt om dit niet te doen? Hoe verhoudt dit zich tot de natuurdoelstellingen, legalisatie van PAS-melders, de stikstofbank en regie of afspraken met provincies?
Heeft u hierover overleg gevoerd met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of de betrokken provincies? Werken de provincies hieraan mee?
Welke andere grote projecten vertrouwen op het hebben of verkrijgen van voldoende stikstofruimte op basis van landelijke generieke maatregelen? Wat is het vooruitzicht voor deze projecten en activiteiten nu de rechter het landelijke generieke beleid onvoldoende vindt?
Kunt u de Kamer een lijst met projecten doen toekomen waarvan de deposities gemitigeerd zouden moeten worden door landelijk generiek beleid en lopen hier handhavingsverzoeken op?
Wat betekent het gegeven dat de rechter generieke maatregelen onvoldoende vindt voor de juridische kansen van een algemene drempelwaarde voor stikstofemissies?
Gaat u in beroep tegen deze uitspraken?
De strafeis van het OM tegen de verdachten van de mishandeling van een NS-conducteur op het station in Schagen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de mishandeling, waarover op 23 april 2024 door onder andere de Volkskrant is gepubliceerd, waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) 6 maanden gevangenisstraf eist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, tegen twee Eritreeërs die op 13 september 2023 een NS-conducteur op het station in Schagen hebben mishandeld?
Bent u bekend met de aard van deze mishandeling, die bestond uit het bijten van de conducteur waarbij tevens op hem is ingestoken met een schroevendraaier waardoor hij gewond is geraakt?
Bent u ermee bekend met dat deze vorm van mishandeling is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (zware mishandeling) en als het een poging betreft: artikel 302 in relatie tot artikel 45 Wetboek van Strafrecht, op genoemde misdrijven is een maximum gevangenisstraf gesteld van respectievelijk 8 jaar (zware mishandeling) en 5 jaar en 4 maanden (poging tot zware mishandeling)?
De straf die in deze zaak door het OM is geëist komt overeen met de minimale strafeis die door het OM in principe moet worden geëist (gevangenisstraf vanaf 6 maanden) op grond van haar eigen Strafvorderingsrichtlijn 2019R008: het gebruiken van een steekwapen of een als zodanig aan te merken voorwerp waarbij sprake is van zwaarder letsel en er tevens sprake is van recidive. Voor wat betreft de recidive blijkt uit de publicaties in de media dat beide Eritreeërs al eerder zijn veroordeeld voor openlijke geweldpleging en het beledigen van en verzetten tegen een ambtenaar. Is bent u bekend met de genoemde strafvorderingsrichtlijn 2019R008?
Kunt u aangeven waarom u met deze Strafvorderingsrichtlijn akkoord is gegaan nu daaruit blijkt dat de daarin te eisen straffen ver onder het strafmaximum liggen zoals door de wetgevende macht is vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht?
De lage strafeis van het OM in deze casus wekt bij de gemiddelde burger in Nederland onbegrip en ergernis op; bent u bereid daarom het WODC opdracht te geven tot een onderzoek naar de effecten van de in de Strafvorderingsrichtlijnen voorgeschreven strafeisen op de wil en bedoeling van de wetgever die veel hogere maximumstraffen op de delicten heeft gezet dan in de Strafvorderingsrichtlijnen zijn opgenomen en waarbij ook gekeken wordt wat het effect van de strafeis van het OM is op de hoogte van de straf die door de rechter uiteindelijk wordt opgelegd?
Het bericht dat de gemeente Soest Bingo heeft verboden en senioren daarom nu ‘geranium!’ roepen bij hun geliefde spel. |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het besluit van de gemeente Soest om de bingomiddag voor senioren te verbieden omdat dit in strijd zou zijn met de Wet op de Kansspelen?1
Vindt u het niet schandalig dat het enige uitje dat sommige ouderen hebben aan banden wordt gelegd?
Deelt u de mening dat er een groot verschil is tussen bingo en andere kansspelen, omdat bingo onschuldig is en het samenkomen centraal staat? Zo nee, waarom niet?
Beseft u zich dat met het verbieden van bingomiddagen de eenzaamheid onder ouderen kan toenemen?
Bent u bereid om de Wet op de Kansspelen en/of andere relevante wetgeving aan te passen, zodat ouderen gewoon kunnen blijven genieten van hun geliefde spel?
Het nieuwsbericht ‘Winkelstraat loopt verder leeg: al 433.000 vierkante meter niet meer gebruikt’ |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Winkelstraat loopt verder leeg: al 433.000 vierkante meter niet meer gebruikt» in het Algemeen Dagblad van 25 april 2024?
Hoe kijkt u naar de toenemende leegstand in de winkelstraat, met name in vooral kleine stadscentra?
Wat is volgens u de reden dat vooral kleine stadscentra het extra zwaar hebben?
Hoe vindt u ervan dat veel ondernemers de coronabeperkingen nog niet te boven zijn en de hogere lonen, inkoopkosten en huren nu alsnog hun tol eisen?
Maakt u zich zorgen over de stijgende leegstand in de Nederlandse winkelstraten?
Hoe kijkt u tegen de rol van gemeentes aan?
Zijn gemeentes zich bewust van hun urgente rol in het leefbaar houden van de binnensteden?
Ben u op de hoogte van het feit dat startende ondernemers met nieuwe concepten vaak tegen het probleem aanlopen dat het bestemmingsplan op bepaalde winkelpanden niet past bij hun activiteiten en zij daarom niet kunnen starten, maar dat gemeentes een afwachtende houding lijken te hebben voor nieuwe concepten? Hoe kijkt u hier tegenaan?
Is er al zicht op een eerste evaluatie van de Impuls Winkelgebieden? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Toezicht op WIC te Balkbrug |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Laatste waarschuwing voor opvanghuis W.I.C. in Balkbrug: «Voldoet niet aan normen veilige zorg»»?1
Hoe is de situatie nu in de W.I.C.?
Welke maatregelen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) getroffen om de situatie in de W.I.C. in Balkbrug te verbeteren?
Hoe heeft de IGJ het afgelopen half jaar de situatie in de W.I.C. te Balkbrug gemonitord? Wanneer heeft de IGJ voor het laatst een bezoek gebracht aan de W.I.C.?
Hoe gaat u of de IGJ voor verbetering zorgen in de W.I.C. in Balkbrug als er geen verbetering zichtbaar is?
Het bericht 'Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe duidt u de ontwikkelingen die worden omschreven in het artikel?
Ik betreur dat de partijen, die al jarenlang met grote inzet werken aan het mogelijk maken van de projecten, er niet uitgekomen zijn. Uit de informatie die ik van betrokken partijen heb ontvangen, blijkt dat de hoge kosten voor bewoners, corporaties en gemeenten de aanleiding waren om te stoppen. Eneco heeft gedurende de ontwikkeling te maken gehad met grote kostenstijgingen in materiaal, energie en arbeid, waardoor de business case onzeker was. De gemeente op haar beurt gaf aan weinig transparantie over de business case te ervaren. Het niet doorgaan van het project lijkt hier debet aan. De beperkte transparantie van de businesscase van Eneco richting de gemeente hielp niet mee, bleek in Utrecht: hiermee verdween het vertrouwen de samenwerking.
Verwacht u dat draagvlak voor de realisatie van warmtenetten in Utrecht en daarbuiten door deze problematiek minder wordt?
Draagvlak voor warmtenetten is al langer onderwerp van discussie. Ik ken niet alle details van de casus in Utrecht. Voor het draagvlak voor warmtenetten acht ik met name van belang dat bewoners een betrouwbaar en financieel aantrekkelijk voorstel krijgen, dat hen ontzorgt om van het gas af gaan. In de antwoorden op de volgende vragen ga ik in op de rol die EZK pakt om het draagvlak te laten toenemen.
Welk signaal wordt hiermee afgegeven aan bedrijven die nu nog actief zijn in de warmtetransitie? Deelt u de mening dat dit de investeringsbereidheid in de warmtetransitie vermindert?
Ieder warmteproject is verschillend. Er zijn projecten die stilvallen, terwijl er ook projecten zijn die doorgang vinden. In de periode naar aanloop van de Wet collectieve warmte (Wcw) zijn er (additionele) onzekerheden die effect hebben op de business case en de investeringsbereidheid. Gemeenten en warmtebedrijven geven dit signaal herhaaldelijk. Het is mijn voornemen om op korte termijn de Wcw naar uw Kamer te zenden, waarmee ook duidelijkheid gegeven wordt aan gemeenten en warmtebedrijven. Recentelijk is de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie in de Tweede Kamer besproken en aangenomen. De gemeenten worden geholpen met de aanvullende bevoegdheden voor het versterken van de gemeentelijke regierol. We verwachten dat de aanvullende transparantie die de Wcw biedt, bijdraagt aan het creëren van vertrouwen bij betrokken partijen om te investeren in warmtenetten. Duidelijkheid over de tariefregulering en de restwaarde helpt bij het goed beprijzen van de desbetreffende onderdelen van de businesscase. Tot slot ondersteunt het kabinet de diverse onderdelen in de warmteketen financieel via verschillende subsidies. Signalen uit de praktijk laten zien dat desondanks de investeringen nog niet goed rondkomen. Voorafgaand aan de behandeling van de Wcw ontvangt uw Kamer, zoals toegezegd tijdens de behandeling van de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie, een brief over de mogelijkheden die er zijn om de betaalbaarheid van warmtenetten te verbeteren.
Heeft de keuze voor een publiek warmtebedrijf additionele financiële consequenties voor het Rijk? Zo ja, hoe groot zijn deze? Zo nee, deelt u de mening dat het Rijk niet financieel aan de lat moet staan voor een dergelijke lokale politieke keuze op dit vlak?
De keuze in de Wcw voor een verplicht publiek meerderheidsbelang heeft financiële consequenties voor de overheid. Publieke partijen zoals lokale en provinciale overheden en mogelijk ook netwerkbedrijven zullen in de rol van aandeelhouder kapitaal beschikbaar moeten stellen om publieke warmtebedrijven op te richten. Daar staat tegenover dat zij daar in de toekomst dividend over zullen ontvangen. Gelet op het benodigde tempo om de klimaatdoelen te behalen overweegt het kabinet om de medeoverheden te ondersteunen via een nationale deelneming die, náást gemeente en provincie, medeaandeelhouder kan worden. Op mijn verzoek brengt EBN de benodigde financiële, juridische en organisatorische voorwaarden hiervan in kaart. Ook werkt het kabinet aan een voorstel voor de inzet van een waarborgfonds om risico’s voor financiers af te dekken en zo de financieringslasten voor warmtebedrijven te verlagen. Dit instrument kan de transitie versnellen en betaalbaarder maken.
In hoeverre lopen de inwoners van de desbetreffende wijk het risico op een fors hogere energierekening dan oorspronkelijk voorgesteld voor deze ontwikkeling? Bent u in gesprek met de gemeente om te voorkomen dat de energierekening voor deze mensen onbetaalbaar wordt?
De ontwikkeling in Utrecht is inmiddels gestagneerd, waardoor deze vraag niet meer van toepassing is. De uitdaging om bewoners een aantrekkelijk en betaalbaar aanbod te kunnen doen speelt echter breder. Ik verken daarom, mede op verzoek van de Tweede Kamer, beleidsopties om de betaalbaarheid van de rekening voor warmtenetgebruikers te borgen. Zoals hiervoor aangegeven wordt de Tweede Kamer voor de behandeling van de Wcw hiervoor geïnformeerd. Uitgangspunt hierbij is dat in wijken waar een warmtenet de optie met de laagste maatschappelijke kosten is, dit zich ook vertaalt in een aantrekkelijke en betaalbare energierekening voor de eindgebruikers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de schade van weerextremen in 2023 in Europa 13,4 miljard euro bedroeg |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met de boodschap van de Europese klimaatdienst Copernicus en de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) die de kosten van weer- en klimaatgerelateerde verliezen in 2023 in Europa schatten op 13,4 miljard euro?1
Bent u het eens met de volgende uitspraak van Celeste Saulo, secretaris generaal van het WMO: «De klimaatcrisis is de grootste uitdaging van onze generatie. De kosten van klimaatactie lijken misschien wel hoog, maar de kosten van niets doen zijn veel hoger.»?2 Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Hoeveel geld is per jaar gereserveerd in de meerjarenbegroting voor schade als gevolg van weersextremen? Denkt u dat dit voldoende zal zijn, ook rekening houdende met de steeds extremere weersituaties?
Hoeveel extra geld is per jaar ook beschikbaar voor de meer indirecte effecten van klimaatverandering, zoals meer mensen met een slechtere gezondheid door meer luchtvervuiling?
Deelt u de mening dat investeren in klimaat en natuur, en daarmee het voorkomen van steeds meer schade uit weersextremen, de voorkeur zou moeten hebben boven het elk jaar weer repareren van schade door weersextremen? Zo nee, waarom niet?
Gezien het feit dat de kosten van niets doen hoger zijn dan de uitgaven aan klimaatbeleid, bent u bereid om met een voorstel te komen om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen en de overgebleven voorziene kosten te begroten? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan?
Het bericht 'Huisarts waarschuwt voor negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines' |
|
Caroline van der Plas (BBB), Henk Vermeer (BBB) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u op de hoogte van dit artikel, en zo ja, hoe kijkt u hiernaar?1
Kunt u bevestigen dat de zorgen van deze huisarts over negatieve gezondheidsgevolgen van windturbines gegrond zijn? Zo ja, wat zijn de precieze gezondheidseffecten waar we rekening mee moeten houden?
Kunt u laten weten of er op dit moment gevallen bekend zijn waarbij er gezondheidsproblemen zijn ontstaan als gevolg van windmolens?
Bent u op de hoogte van de zorgen van hoogleraar Diederik Gommers die aangeeft dat er nooit goed onderzoek is gedaan en het voornaamste probleem zit in laagfrequent geluid? Hoe beoordeelt u deze zorgen?2
Is het volgens u voldoende mogelijk om deze diagnose te stellen? Zo nee, bent u bereid om te kijken hoe deze gezondheidsschade binnen de eerstelijnszorg beter gediagnostiseerd kan worden?
Waarom wordt bij het plaatsen van windmolens geen rekening gehouden met gezondheidsdoelen?3
In hoeverre heeft het kabinet de mogelijke gezondheidsrisico's van windturbines meegenomen in de besluitvorming rondom de plaatsing en subsidiëring van deze vormen?
Zijn er wetenschappelijke studies die u heeft geraadpleegd of geïnitieerd om de gezondheidseffecten van windturbines op de nabije bevolking te onderzoeken en kunnen de resultaten hiervan openbaar gemaakt worden? Zo nee, wilt u een verzoek uit zetten tot zo’n onderzoek?
Bent u bereid om, in het licht van nieuwe zorgen en inzichten, het beleid met betrekking tot de plaatsing van windturbines te heroverwegen om de gezondheid van omwonenden te beschermen?
Hoe verhoudt de ambitie om over te gaan op meer duurzame energievormen zich tot de verantwoordelijkheid van de overheid om de gezondheid van haar burgers te beschermen en zorg te dragen voor een gezonde leefomgeving?
Waarom is die verantwoordelijkheid niet meegenomen in Health in All Policies (HiAP)?4
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen worden om eventuele negatieve effecten van bestaande en toekomstige windturbines op de gezondheid van burgers te minimaliseren? En mochten deze niet zijn genomen, bent u dan bereid om deze in de toekomst wel te nemen?
Kunt u bevestigen dat de effecten van geluidshinder in de omgevingseffectenrapportage beoordeeld zijn door het aantal woningen binnen een afstand van 1.000 en 2.000 meter tot zoekgebieden te bepalen?
Wat is de onderbouwing voor deze afstanden?
Is binnen deze afstanden bekend welke geluidsniveaus, slagschaduwhinder en veiligheidsrisico’s windturbines daadwerkelijk kunnen veroorzaken en wat dit betekent voor de hinderbeleving?
Kunt u meer duidelijkheid geven hoeveel aandacht er in het proces van meet- en regelgeving via ministeriële regelingen is voor de volksgezondheid?5
Is het mogelijk om afstandsnormen en beschermende meetbare tijdig indicerende effectieve geluid & trillingen normen te ontwikkelen en te valideren tegen bekende gezondheidseffecten gerelateerd aan windparken, om zo de gezondheid van omwonenden volledig te waarborgen?
Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie in de International journal of climatoly genaamd «Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands»?
Deelt u de mening dat het belang van gezondheid en de menselijke maat voorop zou moeten staan als het gaat over windmolens? Zo ja, hoe brengt u dit in de praktijk?
Deelt u de mening dat wanneer het windenergiebeleid het aandeel duurzame energie vergroten een vast gegeven is en daarom plaatsingsruimte voor nieuwe windmolens ook een gegeven is, dat ten koste kan gaan van de bescherming van de fysieke leefomgeving? Deelt u de mening dat dan in strijd is met artikel 8, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?6
Bent u bereid om de ontwikkeling van de planMER voor rijksnormen te herzien en aan te vullen met de vastgestelde en gesignaleerde tekortkomingen?
Hoe gaat u externe volledig onafhankelijke kwaliteitsborging implementeren in deze planMER met onafhankelijke internationale universitaire experts, gezien de geïdentificeerde lacunes in uitvoering, geselecteerde belanghebbende onderzoekspartijen en de relevante gezondheidsvraagstukken, borgen voor windturbines in Nederland?
De noodzakelijke verbeteringen aan het statiegeldsysteem |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Slechts 50% van de blikjes weer ingezameld in 2023, politiek ingrijpen nodig»1 en «Waakhond wil fors hoger statiegeld om inzameling vlot te trekken»2?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Bent u ervan op de hoogte dat Verpact (de producentenorganisatie verantwoordelijk voor de inzameling van statiegeldverpakkingen) communiceert dat in 2023 71% van de plastic flessen en 65% van de blikjes zijn ingeleverd (voorlopige cijfers)?
Ik ben op de hoogte van deze cijfers. Het is van belang om hierbij op te merken dat dit gaat om cijfers die Verpact (voorheen Stichting Afvalfonds Verpakkingen) zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage of de monitoring van plastic flessen en blikjes in het zwerfafval.
Overigens spreekt Verpact op de website niet over 65% inzameling van blikjes over heel 2023, maar over «op dit moment».
Bent u ervan op de hoogte dat uit de rapportage van Verpact zelf blijkt dat het inzamelcijfer van blikjes dat wordt gecommuniceerd (65%) een momentopname is en dat, als er wordt gekeken naar het gemiddelde percentage over 2023, slechts 50% van de blikjes weer werden ingeleverd?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat Verpact aan cherry picking doet door cijfers te communiceren die hun prestaties beter doen lijken dan ze in werkelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit niet hoort bij de rol van uitvoeringsorganisatie, en dat deze objectief behoort te informeren over de voortgang?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 tref ik de bewoording 65% over heel 2023 niet aan in de communicatie van Verpact. Het gaat hierbij om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid. Vanaf 2024 geldt voor het eerst een wettelijke verplichting om 90% van de op de markt gebrachte blikjes in te zamelen. In 2025 ontvangt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de verslaglegging over 2024.
Hoe gaat u in de toekomst cherry picking van cijfers over de voortgang van de inzamelpercentages door Verpact voorkomen?
Zolang het niet gaat over officiële cijfers acht ik het niet mijn rol om eisen te stellen aan communicatie van Verpact. De officiële cijfers die Verpact wettelijk verplicht is te leveren dienen te gaan over het gehele jaar van rapportage. Zoals aangegeven in antwoord 4 ontvangt het Ministerie van IenW in 2025 de verslaglegging over 2024.
Wat is uw reactie op de inzamelpercentages (71% voor plastic flessen en 50% voor blikjes), gezien de wettelijke inzameldoelstelling negentig procent is?
Zoals ik in meerdere brieven aan uw Kamer en in debatten heb aangegeven, is het buitengewoon teleurstellend dat het inzamelpercentage van plastic flessen in 2022 zo ver is achtergebleven op de wettelijke doelstelling. De verslaglegging over 2023 heb ik nog niet ontvangen, deze volgt in de zomer van 2024.
Voor de inzameling van drankblikjes geldt vanaf 2024 een wettelijke doelstelling. Of de wettelijke doelstelling in 2024 gehaald wordt, zal blijken uit de verslaglegging die het Ministerie van IenW in de loop van 2025 zal ontvangen.
Wat is uw reactie erop dat in één jaar slechts 3% meer plastic flessen zijn ingeleverd (71% in 2023 ten opzichte van 68% in 2022)?
Ik beoordeel de cijfers in de officiële verslaglegging. Daaruit bleek in 2023 dat het wettelijke vereiste inzamelpercentage over 2022 niet behaald werd. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is naar aanleiding daarvan een handhavingstraject gestart. Later dit jaar ontvang ik officiële cijfers over 2023, waaruit moet blijken of en welke verbetering is opgetreden.
Bent u het ermee eens dat «de stijgende lijn in inzamelpercentages» waar Verpact over communiceert slechts een zeer geringe stijging is die veel te kort schiet om aan de wet te voldoen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven gaat het hier om cijfers die Verpact zelf heeft verspreid en niet om officiële cijfers in het kader van een wettelijk verplichte rapportage. Ik zal de resultaten van Verpact beoordelen aan de hand van de officiële cijfers die ik later dit jaar ontvang.
Bent u het ermee eens dat het opnieuw niet halen van de inzameldoelstelling voor plastic flessen (zoals blijkt uit de voorlopige cijfers) de zoveelste wanprestatie is van Verpact, voorheen Afvalfonds Verpakkingen, als het gaat om het halen van de wettelijke doelen en afspraken? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat Verpact in 2022 de wettelijke doelstelling voor de inzameling van plastic flessen niet heeft behaald. Over 2023 heb ik nog geen officiële verslaglegging ontvangen. Die volgt in de zomer van 2024. Intussen loopt het handhavingstraject van de ILT, om Verpact ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Verpact zo snel mogelijk, en niet pas in 2026 zoals het er nu naar uitziet, aan de statiegeldwetgeving gaat voldoen?
Recent verstuurde de ILT een voornemen tot last onder dwangsom aan Verpact om deze producentenorganisatie ertoe te bewegen het inzamelpercentage zo snel mogelijk te behalen. In aanvulling hierop breng ik tijdens bestuurlijke overleggen over dit onderwerp mijn onvrede over de huidige stand van zaken duidelijk over.
Wat is uw reactie erop dat de ILT eist dat producenten volgend jaar 50 eurocent statiegeld moeten gaan heffen op grote en kleine plastic flessen om zo meer consumenten te verleiden hun lege flessen in te leveren?
De genoemde verhoging betreft geen wetswijziging of beleidswijziging. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag voorzien. Wettelijk geldt een minimum statiegeldbedrag van € 0,15 voor kleine flesjes en € 0,25 voor grote flessen. Verder is de belangrijkste wettelijke bepaling de 90% doelstelling voor gescheiden inzamelen van statiegeldverpakkingen. Het is aan het verpakkend bedrijfsleven om het statiegeldsysteem dusdanig in te richten dat deze doelstelling wordt gehaald. Ook een statiegeldbedrag hoger dan het wettelijk minimum kan bijdragen aan een hogere inleverbereidheid.
Nu Verpact de 90% doelstelling in 2022 niet heeft gehaald, is de ILT een handhavingstraject gestart. In het kader daarvan heeft de ILT, in haar rol als onafhankelijk toezichthouder, Verpact op de hoogte gesteld van meerdere voorgenomen lasten onder dwangsom. Die beogen Verpact ertoe te bewegen zo snel mogelijk aan de doelstelling te gaan voldoen. Eén van die voorgenomen lasten betreft een (tijdelijk) statiegeldbedrag van € 0,50.
Ook vanuit een beleidsmatig perspectief geldt dat de hoogte van het statiegeldbedrag één van de knoppen is waaraan gedraaid kan worden om het percentage ingeleverde statiegeldverpakkingen te verhogen tot minimaal de wettelijk verplichte 90%. In 2024 worden de artikelen in het Besluit beheer verpakkingen waarin het statiegeldsysteem is geregeld, geëvalueerd op doeltreffendheid en effecten. Hierbij zal het wettelijk minimum statiegeldbedrag worden bekeken, evenals de effecten van een eventuele wettelijke aanpassing daarvan, zowel voor de inzameling als voor consumenten. De bevindingen van deze evaluatie worden met uw Kamer gedeeld. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging op dit punt of op andere punten nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Bent u het ermee eens dat dit een goede ontwikkeling is, maar dat consumenten dan ook sneller bij veel meer innamepunten terecht moeten kunnen om hun statiegeldverpakkingen weer in te kunnen leveren, zodat het statiegeld ook daadwerkelijk weer terugkomt bij de consument en er niet nóg meer geld bij het bedrijfsleven blijft steken?5 Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het een goede ontwikkeling dat de ILT toewerkt naar goede naleving van de eisen uit de wet. Op het ministerie is op dit moment geen verhoging van het minimum statiegeldbedrag (van 15 cent voor kleine en 25 cent voor grote flessen) voorzien. In het voornemen tot last onder dwangsom werkt de ILT ook expliciet toe naar meer innamepunten. Daarnaast heb ook ik in diverse brieven aan uw Kamer en in debatten aangegeven dat ik het nodig acht dat het de consument makkelijk wordt gemaakt om statiegeldverpakkingen in te leveren en dat dit betekent dat er meer innamepunten moeten komen waar consumenten hun statiegeld terugkrijgen. Ik heb deze boodschap ook aan Verpact overgebracht.
Bent u het ermee eens dat ook in dit kader het tijdspad waarin Verpact tot 2026 de tijd neemt om meer innamepunten te realiseren, echt te lang duurt? Zo nee, waarom niet?
Ik wil hier graag in herinnering brengen dat de inzameldoelstelling al over het jaar 2022 behaald diende te worden. Het bereiken van de doelstelling duurt dus evident te lang en dit is ook de aanleiding geweest voor het handhavingstraject dat de ILT is gestart. Ook heb ikzelf bij herhaling aangegeven dat meer innamepunten nodig zijn.
Het verbeterplan van Verpact, waarin is vermeld dat de doelstelling in 2026 zal worden gehaald, is op verzoek van de ILT opgesteld en het is aan de ILT om te beoordelen of dit voldoet. Uitgangspunt hierbij is om zo snel mogelijk te voldoen aan het wettelijk verplichte inzamelpercentage van 90%.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het tijdspad van Verpact wordt versneld, zodat consumenten een stuk eerder makkelijker hun statiegeldverpakkingen weer kunnen inleveren?
Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van vraag 10, 12 en 13 waar wordt ingegaan op het handhavingstraject van de ILT.
Bent u van plan om de eisen die de ILT aan Verpact stelt – zoals een hoger statiegeldbedrag, het veranderen van statiegeldlogo’s op drankjes, het op tijd plaatsen van extra statiegeldautomaten en statiegeld stimuleren op sap- en zuivelflessen – ook vast te leggen in de statiegeldwetgeving die dit jaar wordt geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde kan dit in 2025 van start gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Wat is de tijdlijn voor de evaluatie van de statiegeldregelgeving?
Het proces van evaluatie is gestart in 2024. De verwachting is dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Welke maatschappelijke organisaties worden er betrokken bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving? Op welke momenten worden deze organisaties hierbij betrokken?
Relevante organisaties zullen worden betrokken, waaronder uiteraard ook maatschappelijke organisaties. Welke dit exact zullen zijn en wanneer, kan ik op dit moment niet aangeven.
Wanneer wordt de evaluatie van de statiegeldregelgeving naar de Kamer gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 16 aangegeven is de verwachting dat het evaluatierapport eind 2024 aan de Kamer wordt toegestuurd.
Wordt er op basis van de evaluatie vervolgens ook een daadwerkelijke wijziging van de statiegeldregelgeving (Besluit beheer verpakkingen) voorbereid en naar de Kamer gestuurd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de evaluatie blijkt dat wetswijziging nodig is, zal dit in gang gezet worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Indien aan de orde zal dit in 2025 van start kunnen gaan. Naar verwachting zal de beslissing hierover aan een nieuw kabinet zijn.
Kunt u verklaren waarom in de huidige statiegeldregelgeving statiegeld op flesjes is beperkt tot «water of frisdrank in een kunststof fles»6, terwijl statiegeld op blikjes geldt voor alle «drank in een metalen verpakking»7? Waarom is dit verschil gemaakt?
De statiegeldverplichtingen voor kunststof flessen gelden voor flessen gebruikt voor het verpakken van frisdrank en water. In de praktijk betekent dit dat kunststof flessen die gebruikt worden voor het verpakken van sappen en zuivel zijn uitgezonderd van de verplichting tot het hanteren van statiegeld. Er is om een aantal redenen voor gekozen sappen en zuivel uit te zonderen, waaronder de viscositeit die zou leiden tot een hogere vervuilingsgraad, de bederfelijkheid van restanten zuivel en sappen die tot geur en hygiëneproblemen leiden en het verschil in type verpakkingen. In de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen is aangegeven dat het statiegeldstelsel voor metalen drankverpakkingen betrekking heeft op metalen verpakkingen voor alle soorten drank omdat er anders dan voor kunststof flessen geen technische reden is om metalen verpakkingen voor sap en zuivel uit te zonderen. Zie voor een meer volledige beschrijving de nota van toelichting bij het Besluit maatregelen kunststof drankflessen8 en het Besluit maatregelen metalen drankverpakkingen9.
Waarom is in de regelgeving voor kunststofflessen er niet ook voor gekozen om «drank» op te nemen, in plaats van «water of frisdrank»?
Zie antwoord op vraag 20.
Bent u van plan om in nieuwe statiegeldregelgeving op te nemen dat statiegeld geldt voor álle drank in zowel metalen als kunststof-drankverpakkingen? Zo nee, waarom niet?
Bij de evaluatie van de statiegeldregelgeving zal expliciet naar de bestaande uitzonderingen worden gekeken, zoals ik al eerder aan uw Kamer heb medegedeeld. Zie verder beantwoording vraag 15.