Het bericht ‘Exclusive: Cyprus sold passports to criminals and fugitives’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Exclusive: Cyprus sold passports to criminals and fugitives»?1
Ja.
Erkent u dat de regeling die het mogelijk maakt om Europese paspoorten en visa te kopen in ruil voor investeringen, ook wel «gouden paspoorten» genoemd, criminaliteit en andere ongure types aantrekt en hen faciliteert bij het wegsluizen van grote sommen geld en vermogensbestanddelen, en bovendien politici kwetsbaarder maakt voor corruptie? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid om een paspoort te verkrijgen op basis van een investering kan criminaliteit in de hand werken indien er onvoldoende checks zijn op gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid en een due diligence onderzoek niet zorgvuldig genoeg wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat deze regeling, vanwege bovengenoemde problematiek, afgeschaft dient te worden? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat u eerder heeft aangegeven deze praktijken «een onwenselijke handelwijze van EU-lidstaten» te vinden?2
Het kabinet acht het zogenoemd verkopen van paspoorten, waardoor een derdelander ook het EU-burgerschap kan verkrijgen, een onwenselijke wijze van naturalisatie. Evenwel bepaalt elke lidstaat zelf, op grond van internationaal recht en met inachtneming van de daarin gegeven beperkingen, op basis van zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. Mochten bepalingen van het EU-recht niet in acht worden genomen, dan is het primair de Europese Commissie die de taak heeft om hier jegens lidstaten handelend op te treden.
Cyprus heeft op 12 oktober jl. bekend gemaakt dat zij naar aanleiding van de Al Jazeera publicatie heeft besloten om de »gouden paspoort regeling» per 1 november a.s. af te schaffen en de resultaten van een door de Cypriotische Procureur Generaal ingesteld onderzoek omtrent het investeringsprogramma af te wachten voordat zij een besluit neemt over een eventuele, dan wel in opzet gewijzigde, voortzetting. Tevens is er een politieonderzoek gestart naar de paspoortuitgiftes die als problematisch zijn aangemerkt.
De Maltese overheid geeft aan dat zij bij de aanvraag voor een Maltees paspoort een uitgebreide due dilligence toets uitvoert, onder meer bestaande uit het checken van Interpol en Europol data. Aanvullend voor niet-EU burgers wordt de standaard Schengentoetsing (check op onder meer EURODAC) uitgevoerd en wordt nagegaan of het politically exposed persons betreft dan wel of zij op een internationale sanctielijst voorkomen. Verder wordt onderzoek gedaan in het land van herkomst naar de achtergronden van de betreffende investeerder en gezinsleden, wat kan bestaan uit interviews met personen die de betrokkenen kennen.
Indien afschaffing op dit moment nog niet mogelijk blijkt, wat vindt u dan van de suggestie om de due diligence die wordt uitgevoerd voordat iemand in aanmerking komt voor een gouden paspoort, volledig over te dragen aan een onafhankelijke partij zoals Europol, gelet op het feit dat zij onafhankelijk zijn en niet zoals, bijvoorbeeld politici in bepaalde lidstaten, een belang hebben bij de investeringen die gepaard gaan met deze gouden paspoorten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe effectief beoordeelt u uw inzet enerzijds op «versterken van internationale samenwerkingen (...) met landen zoals Malta en Cyprus» op het gebied van afpakken van misdaadgeld, als anderzijds dergelijke gouden paspoort-regelingen in stand worden gehouden, waarmee het wegsluizen van misdaadgeld juist wordt gefaciliteerd en deelt u de mening dat dit als het ware dweilen met de kraan open is? Zo nee, waarom niet?3
Cyprus heeft op 12 oktober jl. bekend gemaakt dat zij haar paspoortregeling per 1 november a.s. afschaft en de resultaten van een onderzoek omtrent het investeringsprogramma afwacht voordat zij een besluit neemt over een eventuele, dan wel in opzet gewijzigde, voortzetting.
Het nieuwe Maltese Individuele Investeringsprogramma (IIP), dat per 1 oktober van kracht is gegaan, heeft strengere voorwaarden voor verwerving van een paspoort dan voorheen en een strikter controlebeleid op herkomst van geld en eventuele witwaspraktijken. De uitvoeringspartner van het IIP is gewijzigd en er zal strikter op de betrokkenheid van Maltese bemiddelaars worden toegezien.
Deelt u de mening dat ondanks dat het verlenen van de nationaliteit een bevoegdheid van EU-lidstaten moet blijven, dit niet betekent dat er geen Europese afspraken gemaakt kunnen worden over het afschaffen van onwenselijke regelingen die criminaliteit in de hand werken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening met de kanttekening dat in deze situatie alle betrokken EU-lidstaten met de genoemde Europese afspraken moeten instemmen.
Ziet u gronden op basis waarvan een inbreukprocedure gestart kan worden tegen EU-lidstaten zoals Malta en Cyprus naar aanleiding van hun rol in de gouden paspoorten-handel? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de Commissie om – als hoeder van het EU-recht – te bepalen of er gronden zijn om een inbreukprocedure te starten.
Liggen er al conclusies van de expertgroep die de Europese Commissie vorig jaar heeft ingesteld om de regeling rondom gouden paspoorten te onderzoeken? Zo ja, wat is uw reactie op die conclusies?
Vanwege de covid-19 crisis is de expertgroep niet meer bijeengekomen en zijn er nog geen conclusies.
Heeft u inmiddels een besluit genomen over het afschaffen van de Nederlandse regeling voor gouden paspoorten, de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders, aangezien u eerder aangaf dat als na een jaar (peildatum juni 2019) zou blijken dat de regeling niet effectief is, deze wordt afgeschaft? Zo ja, wat betekent dit voor deze regeling?4
In de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen, Den Boer en Verhoeven over de paspoorthandel op Malta van 27 november 2019 heb ik in antwoord 24 aangegeven dat het kabinet wil bezien of via het aanpassen van de Nederlandse regeling deze meer potentie kan krijgen. Mocht na één jaar blijken dat de regeling deze potentie niet heeft, dan wordt zij afgeschaft.
Ondanks dat het aan individuele lidstaten is, zijn er gronden op basis waarvan een inbreukprocedure gestart kan worden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.
De berichten ‘Slachthuis mocht open blijven ondanks veel coronabesmettingen’ en ‘Dit is waarom slachthuis Vion open mocht blijven ondanks de vele coronabesmettingen’ |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Slachthuis mocht open blijven ondanks veel coronabesmettingen» en «Dit is waarom slachthuis Vion open mocht blijven ondanks de vele coronabesmettingen»?1, 2
Ja, ik heb de berichten gezien.
Hoe beoo rdeelt u dat slachterij van Rooi Meat in Helmond na de verplichte coronasluiting veel meer mensen liet werken dan afgesproken, namelijk 500 in plaats van 300?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wassenberg3, is Van Rooi Meat na de sluiting weer gefaseerd opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Aan de herstart van de werkzaamheden is een test met een testgroep van aanvankelijk 300 personen op verschillende afdelingen vooraf gegaan, in de dagen erna oplopend in omvang. De snelheid van de fasering in deze opstart was afhankelijk van de beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit en de beoordeling van deze testresultaten door de GGD. De beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit was ruimer voorhanden dan vooraf ingeschat. De te nemen maatregelen, zowel materieel als procedureel, waren goed en deskundig uitgevoerd.
Het daadwerkelijk starten van het volledige productieproces was afhankelijk van de testresultaten, van ziektebeelden (informatie van bedrijfsartsen) en de te nemen maatregelen door het bedrijf. Hiervoor is in de casus Van Rooi Meat ingestoken op een integrale aanpak van de gezondheidsproblemen; in het bedrijf is vooraf alles op orde gebracht, maar ook het reizen en wonen van de medewerkers moet volgens afspraak uitgevoerd worden.
De voorzitter van de veiligheidsregio heeft een afweging gemaakt en besloten het bedrijf een waarschuwing te geven en geen sanctie op te leggen voor het feit dat er vooraf geen melding is gemaakt van het daadwerkelijk bij de controle aanwezige aantal personen. Aan de overige afspraken werd wel voldaan en de situatie werd als voldoende veilig en verantwoord geacht.
Klopt het dat de veiligheidsregio hiervan af wist, maar geen actie heeft ondernomen? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de veiligheidsregio deze overtreding «niet groot genoeg vond om in te grijpen»?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van Rooi Meat heeft aangemoedigd om zelf bepaalde mensen naar voren te schuiven voor een steekproef, waarbij van Rooi Meat, tegen de afspraken in, medewerkers naar voren heeft geschoven die op kantoor werkten?
De GGD heeft mij verzekerd dat hier geen sprake van is geweest. De GGD heeft Van Rooi Meat gevraagd om een evenredig aantal medewerkers uit verschillende onderdelen van het bedrijfsproces bij hen aan te melden voor een coronatest. Na het testen en bij de intake ter plaatse werd genoteerd waar deze mensen werkten. Aan het einde van de dag bleek dat de verdeling van werkplekken (slagersgedeelte, inpakgedeelte, kantoor) niet evenredig was en dat de steekpoef niet representatief was. Toen is er een tweede steekproef gedaan op Eerste Pinksterdag (31 mei 2020) waarbij de GGD zelf de selectie van medewerkers heeft gedaan.
Wat vindt u van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u dat slachthuis Vion in Boxtel niet dicht moest en van Rooi Meat in Helmond wel, ondanks dat op beide bedrijven sprake was van ongeveer even veel coronabesmettingen?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen, terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Daarbij wordt ook informatie gebruikt van de rijksinspecties en het bedrijf zelf.
Waarom mocht Vion openblijven van de veiligheidsregio toen bleek dat de meeste positief geteste medewerkers klachten hadden?
Ik verwijs u naar antwoorden op eerdere vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk4 d.d. 9 juli 2020.
Welke actie is ondernomen toen bleek dat Vion haar afspraken niet na kwam?
De veiligheidsregio geeft desgevraagd aan dat Vion de afspraken wel degelijk is nagekomen.
Was de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte van deze problematiek? Zo ja, waarom heeft deze niet ingegrepen door het slachtproces te stoppen? Zo nee, hoe is dit mogelijk?
De NVWA was op de hoogte van het feit dat er getest werd door de GGD. De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar medewerkers en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). De NVWA neemt maatregelen als hun veiligheid in het geding is. In deze situatie was er geen aanleiding voor de NVWA om de dienstverlening tijdens het slachtproces op te schorten.
Hoe verhoudt de rol van de NVWA zich in dit soort gevallen tot die van de veiligheidsregio?
Met betrekking tot de veiligheidsregio’s betreft het taken en bevoegdheden van de voorzitter van de veiligheidsregio op grond van de Wet publieke gezondheid. Die taken en bevoegdheden voert de voorzitter uit onder leiding van de Minister van VWS. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar medewerkers en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) gezond en veilig hun werk kunnen doen.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen wanneer de veiligheidsregio niet gepast te werk gaat?
Er is geen sprake van dat de veiligheidsregio’s niet gepast te werk gaan.
Hebben de veiligheidsregio, de NVWA en/of de GGD u op de hoogte gebracht? Zo ja, waarom heeft u geen actie ondernomen en bent u van mening dat u had moeten ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben geïnformeerd over de situaties op de bedrijven en de contacten tussen de bedrijven en de veiligheidsregio’s, NVWA, de GGD en de Inspectie SZW. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te treffen. Dat hebben zij ook gedaan.
In welke situaties is het in de slachthuizen niet mogelijk om 1,5 meter afstand te houden, waardoor is gekozen voor het ter beschikking stellen van mond- en neuskapjes voor dierenartsen?3
Daar waar de keuring of het toezicht binnen 1,5 meter van een medewerker van het bedrijf, een officiële assistent van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) of een andere toezichthouders van de NVWA plaatsvindt, is door de NVWA de werkwijze aangepast om deze specifieke taken op een veilige wijze te kunnen uitvoeren. In die situaties waar het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand in acht te nemen, heeft de NVWA ervoor gekozen om haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS te voorzien van mondmaskers en gelaatschermen.
Bent u toch bereid de gang van zaken van afgelopen maanden vroegtijdig te evalueren, in plaats van te wachten tot de coronacrisis in zijn algeheel wordt geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heeft het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten» onder leiding van Emile Roemer aanbevelingen gepresenteerd om de positie van arbeidsmigranten op de korte termijn te verbeteren. Hierbij is gekeken naar de woon- en werksituatie van arbeidsmigranten. Op basis van hun aanbevelingen is in de Kamerbrief van 3 juli jl., met de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten6, aangegeven dat de veiligheidsregio’s, samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen, werken aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C).
Inmiddels is dit landelijke samenwerkingsplatform per 1 september operationeel. Het samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet voor op het regionale niveau om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachthuizen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet7. De leerervaringen uit de eerste maanden van de crisis worden hierbij mee genomen.
Bent u bereid naar aanleiding van deze berichtgeving de motie de Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1106) versneld uit te voeren?
Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de resultaten van alle gesprekken met de brancheorganisaties van de varkens- en pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties en mogelijke vervolgacties.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen uw vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
Het anticiperen op de testcapaciteit in Nederland en het plotseling stoppen met testen van reizigers uit oranje gebieden op Schiphol. |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op 16 maart jl. waarin de directeur-generaal stelt:«Once again, our key message is: test, test, test?»
Ja.
Kunt u een gedetailleerde uitleg geven van hoe de berekeningen in uw brief van 20 mei jl. voor de testcapaciteit in de zomer van 30.000 tests per dag tot stand zijn gekomen? Zo nee, hoe bent u tot deze inschatting gekomen?1
De schatting van de potentiele testvraag is door het RIVM gemaakt, op basis van meerjarige, historische gegevens van het aantal mensen dat met luchtwegklachten bij de huisarts komt, het percentage van de mensen met luchtwegklachten dat de huisarts bezoekt, en het aantal COVID-19 patiënten met klachten. Het specifieke doel van de berekening van de potentiële testvraag, en de specificatie van de doelgroepen voor de testen zijn opgesteld in interactie met de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT). De berekeningen zijn in de maanden april en mei enkele keren herhaald omdat er nieuwe informatie beschikbaar werd gesteld, omdat de planningshorizon langer werd, en omdat de doelgroepen veranderden. Deze veranderingen hebben geen effect gehad op van grootte van de verwachtte testvraag.
Daarbovenop heeft de LCT steeds rekening gehouden met de vraag naar reguliere, non-Coviddiagnostiek zoals in ziekenhuizen.
Kunt u het document van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waarin de berekeningen zijn gedaan voor de verwachting van de testcapaciteit zoals u die vermeldt in uw brief van 20 mei jl. de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?2
Het document is toegevoegd als bijlage3.
Zijn er bij de berekeningen van de testcapaciteit, zoals deze in mei zijn gedaan, ook al berekeningen gemaakt voor de maanden september 2020 tot en met februari 2021? Zo ja, kunt u deze berekeningen met de Kamer delen? Zo nee, waarom is er destijds niet ook geanticipeerd op de periode na de zomer?
Ja, het document bevat een uitsplitsing per maand. Onderstaande grafiek geeft deze berekeningen weer. Zoals ook gemeld in mijn brief van 28 augustus hielden
wij rekening met 38.500 testen per dag in september (in de kamerbrief van 28 augustus is abusievelijk 37.500 testen per dag opgenomen i.p.v. 38.500 testen) Er is hierop geanticipeerd door diverse acties te ondernemen:
Is er bij de berekeningen voor de benodigde testcapaciteit, zoals dit in mei is gedaan, ook geleerd van de testcapaciteit en het testbeleid van andere Europese landen, zoals Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland? Zo ja, hoe zijn deze berekeningen hierdoor veranderd? Zo nee, waarom niet?
De LCT heeft het RIVM gevraagd om een schatting te maken van de testvraag, en gevraagd deze periodiek te herijken aan de hand van nieuwe inzichten. De berekeningen zijn in de loop van april en mei veranderd omdat er nieuwe informatie beschikbaar kwam en de specifieke doelgroepen veranderden. Op het totaal van de geschatte testvraag leidde dit niet tot veranderingen. Het RIVM heeft steeds bevestigd dat de berekening van de potentiele testvraag gebaseerd op gegevens over incidentie van luchtweginfecties door het jaar heen een goede basis is voor de testcapaciteit. Dit is niet afhankelijk van nationaal of internationaal testbeleid.
Kunt u zichde berichten van Nieuwsuur van 9 juni jl. («Er kon veel meer getest worden in de zorg en dat had doden kunnen schelen») en 3 september jl. («Testlabs kunnen wél meer aan, maar deze concurrentiestrijd zit in de weg») herinneren waarin werd gesteld dat laboratoria in staat waren om extra testcapaciteit te leveren, ook in de periode maart en april, maar deze niet op grote schaal worden ingezet?3 4
Ja.
Heeft u brieven ontvangen van grote laboratoria – zoals zoals Sanquin, Saltro en Star-SHL, die door Nieuwsuur genoemd worden – met hun aanbod om de testcapaciteit te vergroten? Zo ja, zijn dit alle laboratoria en kunt u deze brieven de Kamer doen toekomen?
Voor zover ik heb kunnen nagaan hebben genoemde laboratoria in maart of april mij niet per brief benaderd. Uit gegevens van het RIVM blijkt dat Star-shl eind maart is gevalideerd voor het uitvoeren van Covid-19 diagnostiek. Eind maart was het laboratorium, evenals een groeiend aantal andere laboratoria in staat testen uit te voeren voor zorginstellingen of GGD’en die dat wilden. Daaraan stond niets meer in de weg. Er zijn contacten geweest in april met de koepel van huisartsenlaboratoria, SAN. Deze hebben ertoe geleid dat de eerstelijnslaboratoria zoals Saltro en Star-SHL maar ook andere steeds meer zijn ingeschakeld door GGD’en.Het ministerie speelde op dat moment geen rol in het sturen op teststromen, zoals momenteel het geval is via het LCDK. Sanquin is door mijn ministerie benaderd op 28 maart met de vraag wat zij zouden kunnen betekenen voor de testcapaciteit. Daarna heb ik Sanquin gevraagd om zich voor te bereiden op het uitvoeren Covid-19 diagnostiek en heb ik het verzocht op te treden als pandemielaboratorium. Vanaf juni is Sanquin steeds meer testen gaan uitvoeren.
Met hoeveel testen per dag en hoe snel zou de capaciteit zijn opgehoogd indien u op al deze verzoeken was ingegaan?
Ik heb in de week nadat ik op 19 maart de verantwoordelijkheid op mij nam om de uitbraak van het coronavirus te bestrijden direct werk gemaakt van het vergroten van de testcapaciteit. Op 26 maart heb ik de heer Feike Sijbesma verzocht op te treden als Speciaal Gezant Corona namens het kabinet om de testcapaciteit te vergroten. Op 27 maart is de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit opgericht. Tot dat moment speelde het ministerie geen rol in het vergroten en toewijzen van de testcapaciteit en beschikte op dat moment niet over inzicht in de testcapaciteit.
Op 29 maart bleek uit een nieuwe inventarisatie van de Taskforce Diagnostiek, die op verzoek van het OMT was begonnen met het verruimen van de testcapaciteit, dat de op dat moment gevalideerde laboratoria in staat waren
veel meer testen uit te voeren dan op dat moment het geval. Op basis daarvan adviseerde het OMT op 30 maart om het restrictieve testbeleid te verlaten en per 6 april ook zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis te testen bij klachten.
Kunt u aangeven wat de voornaamste redenen waren om niet in te gaan op het aanbod van deze grotere laboratoria?
Zie antwoord vraag 8.
Welke kwaliteits- en betrouwbaarheidscriteria worden er gehanteerd om als laboratorium in aanmerking te komen voor het verrichten van polymerase chain reaction (PCR)-tests in opdracht van de GGD-teststraten?
Voor het zelfstandig uitvoeren van SARS-CoV-2-diagnostiek wordt van de laboratoria verwacht dat ze voldoen aan een set kwaliteitsvoorwaarden. Deze zijn opgesteld door het RIVM. Het gaat hierbij om het voldoen aan de volgende kwaliteitscriteria:
Uitgebreide informatie over dit onderwerp is te vinden in de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) richtlijn COVID-19.
Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse laboratoria met daarbij hun testcapaciteit voor PCR-testen op SARS-COV-2 en kunt u per laboratorium aangeven hoe zij scoren op de kwaliteits- en betrouwbaarheidscriteria en of deze zijn aangesloten bij de teststraten van de GGD?
De lijst van laboratoria die voldoen aan de kwaliteitseisen is te vinden in de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) richtlijn Covid-19.6
Kunt u aangeven waarom het nu noodzakelijk is uit te wijken naar buitenlandse laboratoria en dit niet noodzakelijk was op 1 juni, bij aanvang van het bredere testbeleid?
Voor de zomermaanden gingen we uit van 30.000 testen per dag, zoals geschat door het RIVM. Dat konden de op dat moment gevalideerde laboratoria aan, mits de teststromen flexibel naar alle gevalideerde laboratoria konden worden gestuurd. Dit was de rol van het LCDK en het CoronIT-systeem was daarbij behulpzaam. Daarnaast is onder regie van de LCT vanaf mei gewerkt aan de verdere verruiming van de testcapaciteit, ter voorbereiding op het najaar. De volgende acties zijn genomen:
Begin van de zomer is in de LCT ook gesproken over het contracteren van buitenlandse laboratoria als extra optie, maar daarvoor was aan het begin, toen iedereen met klachten zich per 1 juni kon laten testen, nog geen noodzaak. De testvraag bleef nog ver achter bij de beschikbare testcapaciteit. Het RIVM heeft daar destijds ook over bericht in de media.
Er werden ca. 90.000 COVID testen afgenomen in week 24, in week 29 was dit 102.700 testen, in week 30, 135.000 testen. Pas in week 36 steeg dit naar 225.700 en in week 37 naar 259.000 testen. Omdat medio augustus bleek dat bovengenoemde acties vertraging opliepen en de vraag juist snel steeg, is besloten om alsnog buitenlandse laboratoria te contracteren. Daarbij is het feit meegewogen dat het contracteren van buitenlandse laboratoria vanwege de reistijd geen gunstig effect zou hebben voor de doorlooptijden.
Kunt u aangeven hoe deze buitenlandse laboratoria scoren op de kwaliteits- en betrouwbaarheidscriteria?
Alleen buitenlandse laboratoria die voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals opgenomen in de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) richtlijn Covid-19 worden toegevoegd aan de lijst.
Is er eerder in de periode 1 april tot nu overwogen uit te wijken naar het buitenland? Zo ja, waarom is deze overweging niet uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, als aanvullende optie. Zie antwoord op vraag 12.
Klopt het dat het huidige tekort aan coronatesten al in mei werd aangekondigd door Speciaal Gezant Feike Sijbesma, zoals gesteld in het Follow the Money artikel van 11 september jl.? Zo ja, kunt u – indien beschikbaar – de correspondentie waarin dit staat met de Kamer delen?5
In de LCT is de vraag aan de orde gesteld, onder andere door de heer Sijbesma, of het nodig was om reeds voorbereidingen te treffen op een hogere testvraag als gevolg van asymptomatisch testen. Hierover is in de zomer het OMT om advies gevraagd op 16 juli. Het OMT heeft geadviseerd om onderzoek te doen naar de meerwaarde van het testen zonder klachten in drie situaties: in het kader van8 het reguliere bron- en contactonderzoek,9 in het kader van de teststraat op Schiphol en10 in het kader van CoronaMelder. Het onderzoek naar asymptomatisch testen in het kader van het reguliere bron- en contactonderzoek stond op het punt om te starten, maar door het gebrek aan testcapaciteit waren RIVM en de GGD’en genoopt om voorrang te geven aan testen van mensen met klachten. Dit onderzoek is daarom nog niet gestart, ik treed hierover in overleg met RIVM. Zodra de testcapaciteit toereikend is kan dit onderzoek worden gestart. De twee overige onderzoeken zijn half september beëindigd, bij het wijzigen van het testbeleid door schaarste. Het onderzoek naar asymptomatisch testen in het kader van de teststraat op Schiphol wordt binnenkort gedeeld met Uw Kamer. Het onderzoek naar asymptomatisch testen in het kader van CoronaMelder heeft gezien de korte periode en de op dat moment nog beperkte adoptiegraad onvoldoende kwalitatieve data opgeleverd om te analyseren.
Welke rol speelde de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) in het wel of niet opschalen van de testcapaciteit bij meer laboratoria?
De voorzitter van de NVMM heeft samen met enkele deskundigen in maart op verzoek van het OMT het initiatief genomen tot oprichting van de taskforce diagnostiek met als doel de testcapaciteit te vergroten. De Taskforce zou aanvankelijk ook een coördinerende rol krijgen, maar deze werd uiteindelijk overgenomen door de LCT. Als voorzitter van de Taskforce is zij gevraagd deel te nemen aan de LCT, in een adviserende rol.
Kunt u de correspondentie tussen uw ministerie en de NVMM in de periode 1 maart jl. tot nu delen met de Kamer?
Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen sprake geweest van formele correspondentie tussen de NVMM en het ministerie. Zoals in antwoord 16 uitgelegd kreeg de Taskforce Diagnostiek een adviserende rol, niet de NVMM.
Kunt u een gedetailleerde uitleg geven hoe de berekening tot stand is gekomen dat in september 37.500, in november 55.000, in december 70.000 en in februari 85.000 testen per dag nodig zijn voor COVID-19 diagnostiek, zoals u meldt in uw brief van 28 augustus jl?6
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Waarom verwacht u in uw brief van 11 september jl. dat de testcapaciteit eind september al op 50.000 en eind oktober op 70.000 testen per dag zal zijn, terwijl deze verwachting afwijkt van uw verwachting zoals u die stelde in uw brief van 28 augustus jl.?7 8
In korte tijd zijn er contracten gesloten met buitenlandse laboratoria. Dit zorgt voor een verhoging van de testcapaciteit. Of dit voldoende is, is afhankelijk van de testvraag en of de momenteel ingeschakelde laboratoria testen kunnen blijven leveren. Per begin oktober was er laboratorium capaciteit voor ca. 56.500 COVID19 testen.
Kunt u de documenten van het RIVM waarin de berekeningen zijn gedaan voor de verwachting van de testcapaciteit zoals u die vermeldt in uw brieven van 11 september jl. en 28 augustus jl. de Kamer doen toekomen?9 10
Ja, zie bijlage.
Kunt u een overzicht geven van de verschillen tussen de berekeningen van de verwachte testcapaciteit zoals u die vermeldde in uw brieven van 11 september jl., van 28 augustus jl. en van 20 mei jl.?11 12 13
Aan alle gemelde schattingen van de testvraag in alle Kamerbrieven ligt dezelfde schatting van het RIVM ten grondslag. Om aan deze testvraag te kunnen voldoen, heb ik mij ingezet om de testcapaciteit op te schalen. Deze ontwikkelt zich dankzij recente en reeds eerder gestarte inspanningen opwaarts. Het is gelukt om eind september de verwachtte 50.000 COVID19 laboratorium capaciteit te hebben en eind oktober van 70.000 COVID19 testen beschikbaar te hebben.
Is er bij de berekeningen voor de benodigde testcapaciteit in uw brief van 28 augustus jl. en 11 september jl. ook geleerd van de testcapaciteit en het testbeleid van andere Europese landen, zoals Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland? Zo ja, hoe zijn deze berekeningen hierdoor veranderd? Zo nee, waarom niet?14 15
Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u het op- en afschalen van het testbeleid vanaf 16 maart tot nu in een tijdslijn onder elkaar zetten waarbij u onder andere, maar niet uitputtend, de prioritering van beroepen, doelgroepen en de start van de teststraat op Schiphol betrekt?
12 maart
Aantal beschikbare testen zo optimaal mogelijk in zetten. Zorgmedewerkers richten zich op het vroeg opsporen van patiënten die een verhoogd risico hebben op ernstige ziekte. Het gaat hier met name om ouderen, patiënten die horen tot een van de risicogroepen en ernstig zieke patiënten met luchtwegklachten.
17 maart
Alleen zieke mensen en kwetsbare mensen testen. Niet personeel testen op advies van het OMT. Ook testen bij huisartsen.
6 april
Niet uitsluitend zorgmedewerkers met patiëntencontact en risicogroepen van patiënten binnen het ziekenhuis, maar ook zorgverleners en specifieke groepen buiten het ziekenhuis worden nu getest als ze klachten hebben (huisartsen, verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg en ggz.).
6 mei
Personeel in het primair onderwijs en de kinderopvang kan door GGD getest worden bij (milde) klachten.
18 mei
Mantelzorgers, medewerkers in het OV en medewerkers van politie DJI, marechaussee en BOA’s kunnen ook getest worden.
1 juni
Iedereen met (milde) klachten kan zich laten testen. Er is capaciteit voor 30.000 testen per dag.
13 augustus
Reizigers op Schiphol kunnen zich laten testen in het kader van een proef.
17 augustus
De praktijktest van de Coronamelder is gestart. Deze loopt tot de landelijke introductie. Mensen kunnen zich na notificatie ook zonder klachten laten testen. Dat geldt alleen gedurende de testperiode in de 5 testregio’s.
11 september
Vanwege de druk op de labcapaciteit moet de teststraat op Schiphol tijdelijk worden gepauzeerd.
Daarnaast kunnen mensen uit de CoronaMelder zich alleen laten testen wanneer zij een melding hebben gekregen, als zij ook (milde) klachten hebben/ontwikkelingen.
18 september
Onderwijspersoneel en zorgmedewerkers met (milde)klachten kunnen zich met voorrang laten testen.
Kinderen van 0–12 jaar mogen zich wel, maar hoeven zich niet te laten testen bij milde verkoudheidsklachten.
Kunt u de tijdslijnen van het op- en afschalen van het testbeleid van andere Europese landen, waarvan minimaal Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Duitsland, naast de tijdslijn van het op- en afschalen van het testbeleid in Nederland leggen?
De exacte momenten heb ik niet beschikbaar. Maar uit een verkenning blijkt dat de tijdslijn van het opschalen van het testbeleid veelal samenvalt met de mate waarin het aantal besmettingen toenam. In de tijd zien we dat Denemarken voorliep op het aantal besmettingen ten opzichte van Nederland, Denemarken is
dan ook eerder op gaan schalen. Het Verenigd Koninkrijk zat qua oplopend aantal besmettingen later in de tijd dan Nederland, daarmee zijn zij later gestart met het opschalen van het testbeleid.
Wat is het aantal tests in Nederland per dag per 1000 mensen ten opzichte van landen als Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland en indien er verschillen zitten in het aantal tests per 1000 mensen tussen Nederland en andere landen, hoe is dit verschil te verklaren?
In week 36 was het percentage positieve testen in België 2,25, in Duitsland 0,78, in Denemarken 0,38 en in het Verenigd Koninkrijk 0,86. Nederland had in week 36 een percentage positieve testen van 2,30, dit is iets hoger dan België. Uit ervaring weten we dat het aantal positief geteste personen toeneemt, wanneer het aantal geteste personen stijgt. Tegelijk is het zo dat het percentage positief geteste personen daalt, wanneer je meer test.
Wat is het aantal tests per bevestigde besmetting in Nederland ten opzichte van landen als Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Duitsland en indien er verschillen zitten in het aantal tests per bevestigde besmetting tussen Nederland en andere landen, hoe is dit verschil te verklaren?
Denemarken is een vergelijkbaar land ten aanzien van sociaaleconomische ontwikkeling, culturele achtergrond en geografie. Denemarken liep voor in het aantal besmettingen en is er geslaagd deze met een restrictief beleid onder controle te krijgen. Dat maakt Denemarken voor Nederland een interessant land om ons mee te vergelijken. Tegelijk zijn er grote institutionele verschillen tussen Denemarken en Nederland in de wijze waarop de zorg is georganiseerd.
Wanneer zijn de inzichten gekomen waaraan u refereert in uw brief van 1 september jl. – betreffende de lessons learned – dat Denemarken een goed voorbeeld is aangaande het testbeleid en waarin u vier geleerde lessen geeft?16
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in uw brief van 1 september jl. betreffende de lessons learned:«In de voorbije weken zijn wij aanvullend intensief in contact geweest met collega’s in Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België. Wij hebben vooral met deze landen contact omdat buitenlandse ervaringen vertaalbaar moeten zijn naar de Nederlandse context. Het is daarom vooral nuttig om te leren van vergelijkbare landen»?17
Nederland is op diverse terreinen continu in contact met andere landen, zowel in bilateraal als Europees verband. In de zomerperiode hebben mijn ambtenaren in het kader van de genoemde lessons learned veelvuldig contact gehad met genoemde landen in dat kader.
Zelf heb ik op 20 augustus gesproken met mijn Deense collega en op 31 augustus met mijn Duitse collega.
Wanneer zijn deze contacten met de betreffende landen geweest?
Naast de bilaterale contacten spreek ik mijn Europese collega’s regelmatig tijdens de informele Europese Gezondheidsraden. Hier worden diverse onderwerpen besproken. Ik informeer de Kamer hier altijd na afloop over. Zo is er onder andere op ministerieel niveau op 19 maart gesproken over teststrategieën. Ik heb uw Kamer hierover op 25 maart jl. geïnformeerd. Daarnaast vindt er op ambtelijk niveau regelmatig overleg in EU-verband plaats, ook over testbeleid en testcapaciteit.
Heeft u in de periode van 16 maart jl. tot nu ook andere gesprekken gevoerd met uw collega’s in Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België aangaande het testbeleid en de testcapaciteit? Zo ja wanneer vonden deze gesprekken plaats?
Hiervoor verwijs ik u graag naar de lessons learned brief, die ik recent aan uw Kamer stuurde23.
Uiteraard kijk ik altijd goed naar het beleid in de landen om ons heen, ten einde ons eigen beleid steeds te verbeteren.
Indien u in de periode van 16 maart jl. tot nu contact had met uw collega’s in Denemarken, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België, welke lessen konden er volgens u worden getrokken tijdens deze gesprekken en had u deze kunnen toepassen op het vergroten van de Nederlandse testcapaciteit?
In de gesprekken ging het om de aanpak van de Covid-pandemie in brede zin. Ten tijde van deze gesprekken lag het besmettingscijfer relatief laag en was er geen aanleiding om heel specifiek te spreken over het prioriteren van onderwijspersoneel bij het testbeleid.
Is de prioritering van testen in zorg en onderwijs ter sprake gekomen tijdens deze gesprekken?
In Duitsland krijgt onderwijspersoneel niet generiek voorrang bij het testen. Wel is het zo dat onderwijspersoneel voorrang krijgt bij het testen wanneer hun scholengemeenschap is getroffen door een uitbraak. Bijvoorbeeld in Noordrijn-Westfalen kunnen leraren tot 9 oktober elke 14 dagen een gratis test krijgen. In Nederland kunnen docenten vanaf aanstaande maandag zich met voorrang laten testen. Dit was eerder in Nederland niet nodig omdat ik vind dat iedereen zich
snel moet kunnen laten testen. Maar vanwege de toename in de doorlooptijden bij de GGD’en vanwege de druk op de labcapaciteit, is deze voorrang voor docenten nodig.
Kunt u aangeven of Duitse deelstaten, zoals Noordrijn-Westfalen en Beieren, wel in staat zijn geweest om, in aanloop naar de start van het schooljaar, personeel in het onderwijs voorrang te geven en frequenter te testen? Zo ja, hoe verschilt dit met Nederland?
Hiervoor verwijs ik u naar twee Kamerbrieven, die ik recent aan uw Kamer stuurde over de tijdelijke aanpassing testbeleid covid-1924 en het OMT advies van 14 september.25 Voor de ontwikkeling van de testcapaciteit wil ik u ook verwijzen naar mijn brief van 13 oktober. De afgelopen weken lag de vraag naar testen hoger dan het aanbod. Dat lag met name aan de schaarse laboratoriumcapaciteit. Ik heb inmiddels extra capaciteit weten te organiseren, onder andere door met drie buitenlandse laboratoria contracten af te sluiten en ik zet in op het gepoold analyseren van testen. Ik verwacht komende tijd veel van de validatie en inzet van sneltesten en andere innovatieve testmethoden. En ik verwacht dat deze in november stapsgewijs ingezet kunnen worden.
Voor de iets langere termijn verwacht ik ook veel van innovatieve testmethoden. Deze zijn nu nog niet beschikbaar op de markt, maar wel in ontwikkeling. Deze testen zijn deels aanvullend, deels potentieel vervangend voor de huidige PCR-testen. Ik stimuleer dat ook financieel. Voorbeelden van dit soort testen zijn ademtesten en isotherme PCR testen.
Ik verwacht eind dit jaar meer te kunnen melden over de voortgang van de ontwikkeling en de bruikbaarheid van dit soort innovatieve testmethoden.
Schematisch ziet de ontwikkeling van vraag en aanbod de komende periode er als volgt uit:
Kunt u op basis van de lessons learned een tijdslijn maken voor de komende zes maanden met daarin de verwachte testcapaciteit, het daaraan gekoppelde testbeleid, de prioritering van doelgroepen en op welke wijze het testbeleid wordt aangepast wanneer eventueel besmettingen en de druk op de testcapaciteit toenemen of andere kritische indicatoren zoals vermeld in het coronadashboard worden bereikt?
Ja.
Herinnert u zich dat u bij uw persconferentie van 6 augustus jl. het beleid ten aanzien van vluchten uit oranje gebieden als volgt omschreef:«Eind volgende week hopen we een teststraat op Schiphol in te richten. En daarna ook op andere luchthavens. [...] Vliegtuig landt. Je stapt het vliegtuig uit. En daar staat een clubje mensen klaar die zegt: «Joh, je komt uit een oranje land. Dat betekent sowieso dat je twee weken in quarantaine moet gaan. Dus die voorlichting wordt al meteen bij de gate gedaan. En overigens: dáár moet je je even laten testen. Want áls je onverhoopt het virus hebt meegenomen dan moet je niet zomaar in quarantaine, dan moet je ook in isolatie. [...] Kortom, we gaan wel zorgen dat op Schiphol de «guidance» ook wel zo is, dat áls je uit een oranje land komt, dát je dan ook langs die teststraat gaat.»?18
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 44 t/m 46.
Deelt u de mening dat reizigers terecht de redelijke verwachting hadden enkele weken na uw persconferentie een test te kunnen doen op Schiphol na aankomst uit een risicogebied?19
Dat klopt, dit formele verzoek was 5 dagen voor de aankondiging. Aangezien het vliegverkeer pas laat van start is gegaan, leek het eerder niet nodig om passagiers te testen. Daarnaast adviseerde het OMT dat het alleen nuttig is om mensen zonder klachten testen in een proefsetting. Het OMT was dus niet direct voorstander van een teststraat op Schiphol.
Herkent u zich in de uitspraken van de GGD bij Nieuwsuur, waarin gemeld werd dat zij pas op 1 augustus het verzoek kregen op Schiphol een teststraat voor te bereiden? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit verzoek pas daags voor uw aankondiging kwam?20
Bijgaand vindt u de officiële brief aan GGD Kennemerland. Deze is wel later verzonden dan het contact daarvoor is geweest.
Kunt u de communicatie omtrent het verzoek aan de GGD de teststraat op Schiphol in te stellen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 44 t/m 46
Kunt u aangeven wanneer de voorbereidingen voor het inrichten van de teststraat in gang zijn gezet? Kunt u stap voor stap aangeven hoe u heeft toegewerkt naar het inrichten van de teststraat conform uw aankondiging op de persconferentie van 6 augustus?
De teststraat is door GGD Kennemerland in een enorm korte periode opgezet. Er was afgesproken dat de teststraat beheerst opgeschaald zou worden. Op dat moment zat de GGD nog in de opstartfase, en was het onnodig om nogmaals een verzoek te doen om de teststraat verder op te schalen. Het testen van mensen zonder klachten is bovendien volgens het OMT minder belangrijk voor de bestrijding van de pandemie dan het testen van mensen mét klachten.
Herkent u zich in de uitspraak van de GGD op 18 augustus dat er op dat moment geen verzoek lag vanuit het Ministerie van VWS om de teststraat verder uit te breiden?21
Het voornemen was dat er – vanwege de ambitie om dit instrument breder in te zetten- opgeschaald kon worden. Echter, de labcapaciteit kwam zodanig onder druk te staan dat het testen van mensen zonder klachten, zoals op Schiphol, minder prioriteit kreeg. Opschaling was dus helaas geen optie.
Zo ja, hoe verenigt u die uitspraak met uw uitspraken op 26 augustus en aankondiging in uw Kamerbrief van 28 augustus waarin u zegt de teststraat beheerst te willen opschalen?22
Mijn verwachting was dat het testen van reizigers op Schiphol door kon gaan met opschalen, maar afhankelijk was van het beschikbaar komen van voldoende testcapaciteit en afhankelijk van de resultaten uit het onderzoek naar de effectiviteit van het testen van mensen zonder klachten. Dat bleek medio augustus helaas geen optie vanwege de druk op de labcapaciteit. De druk op de labcapaciteit was een voorname reden om te besluiten dat er voorlopig verder niet opgeschaald kon worden. Het testen van mensen zonder klachten is volgens het OMT minder belangrijk voor de bestrijding van de pandemie dan het testen van mensen mét klachten. De testcapaciteit dient immers zo efficiënt mogelijk te worden ingezet: welk gebruik van de testcapaciteit levert het meest op voor de bestrijding?
Kunt u de Kamer uw verzoek c.q. instructie tot opschalen vanaf 600 geteste reizigers (het niveau van 18 augustus) toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 41.
Kunt u aangeven wanneer u voor het eerst besloot het testen bij aankomst op Schiphol niet voor iedereen open te willen stellen? Kunt u ook de afwegingen delen die tot dit besluit hebben geleid?
Zie antwoord vraag 41.
Wanneer, en op basis van welke ontwikkelingen, besloot u om uw voornemen uit uw aankondiging op 6 augustus, waarin u stelde dat iedere reiziger uit een oranje gebied getest zou worden, juist naar beneden bij te stellen?
Op 31 juli adviseerde het OMT om in het kader van lopend onderzoek naar testen van mensen zonder klachten ook studie te doen naar reizigers uit risicogebieden en na te gaan in hoeverre asymptomatisch testen een mogelijkheid is voor reizigers die uit een gebied waarvoor vanwege coronarisico’s een «oranje» reisadvies geldt komen. Dit onderzoek moest duidelijk maken of testen van asymptomatische reizigers in risicogebieden meteen bij binnenkomst een effectieve maatregel is om de import van het COVID-19 uit deze gebieden te voorkomen. Een overweging daarbij was dat dit eventueel kon bijdragen om de quarantaineperiode te verkorten en daarmee de naleving te verbeteren. De reden voor dit nader onderzoek is dat het risico op vals negatieven in de tests tot schijnzekerheid kan leiden.
Het kabinet heeft uw Kamer op 31 juli laten weten dat gelet op dit advies een aantal stappen gezet zouden worden, waaronder testen in een vrijwillige steekproefsgewijze testsetting, bijvoorbeeld op Schiphol of andere luchthavens. Daarbij heeft het kabinet nadrukkelijk gezegd te zullen kijken naar de implicaties voor de personele- en testcapaciteit van de GGD’en alsmede naar de gevolgen voor de verschillende uitvoeringsprocessen op luchthavens. Vanaf dat moment is gestart om deze mogelijkheid te verkennen, in samenspraak met GGD Kennemerland.
In de brief van 6 augustus heb ik u gemeld dat met deze teststraat er ook een kans lag om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van asymptomatisch testen, en dat het daardoor ook begeleid zou worden door het RIVM. In latere brieven en tijdens de persconferentie had ik nogmaals kunnen benadrukken dat de teststraat op Schiphol nog steeds onderdeel uitmaakte van een proef waarbij de meerwaarde van testen zonder klachten werd onderzocht.
In de loop van de maand augustus bleek door de toegenomen druk op de testcapaciteit het niet mogelijk om verder op te schalen, zoals aanvankelijk wel de intentie was. Daarom heb ik in mijn brief van 11 september besloten om het testen van mensen zonder klachten tijdelijk te stoppen, waaronder bij reizigers op Schiphol. Op basis van de resultaten van het onderzoek en de labcapaciteit, en de ontwikkelingen m.b.t. innovatieve testmethoden, zal worden bezien of de Schiphol teststraat weer wordt geopend en of reizigers wederom getest gaan worden. Op 14 september heeft het OMT geadviseerd over de prioritering van doelgroepen vanwege een dringend tekort aan test capaciteit waardoor (tijdelijk) prioritering van testen noodzakelijk is. Daarin heeft zij geadviseerd om bij schaarste in de testcapaciteit inkomende reizigers op Schiphol niet meer routinematig te testen, omdat het testen van personen zonder klachten niet als prioriteit wordt beschouwd door het OMT. Dit zie ik als een ondersteuning van mijn besluit op 11 september om de Schiphol teststraat tijdelijk te stoppen. Deze prioritering is opgesteld vanuit het oogpunt van infectieziektebestrijding.
Kunt u aangeven wanneer u voor het eerst het testen bij aankomst op Schiphol niet als algemeen geldend beleid omschreef, maar als een «proef»? Wanneer is besloten de teststraat op Schiphol enkel in te zetten als «proef»? Was dit voor of na de uitspraak van GGD-directeur Publieke Gezondheid Sjaak de Gouw in het programma Op1 van 26 augustus dat het louter om een proef zou gaan, en de intentie er helemaal niet was om op te schalen?23
Zie antwoord vraag 44.
Klopt het dat in uw Kamerbrief van 11 september jl. waarin u aankondigde dat de «proef» met testen op Schiphol per direct gestopt wordt, tevens de eerste keer is dat u in Kamerbrieven, antwoorden op schriftelijke vragen of andere communicatie met de Kamer duidelijk maakt dat de teststraat op Schiphol als proef bedoeld is? Zo nee, kunt u aangeven wanneer u de Kamer eerder informeerde over het feit dat de teststraat op Schiphol slechts als proef bedoeld is?24
Zie antwoord vraag 44.
Indien de intentie altijd was om de teststraat enkel als proef voor een klein deel van de reizigers aan te merken, waarom is er dan voor gekozen om dit tijdens de persconferentie op 6 augustus niet te vermelden?
Dit was een besluit vanwege de druk op de testcapaciteit, en het feit dat we de testcapaciteit op de meest zinvolle manier moeten inzetten. Het testen van mensen zonder klachten mag er niet toe leiden dat mensen mét klachten zich niet kunnen laten testen. Maar ook omdat hiermee de opgehaalde gegevens geanalyseerd kunnen worden.
Is uw besluit van afgelopen weekend om de teststraat op Schiphol tijdelijk te sluiten een gevolg van een gebrek aan testcapaciteit, of is de «proef» over het asymptomatisch testen afgerond? Indien het laatste het geval is, waarom is er niet eerder gecommuniceerd tot wanneer de proef zou duren?
Er is zijn twee vragen aan het RIVM gesteld; 1. Wat is de meerwaarde van het testen van binnenkomende reizigers, mensen zonder klachten, die uit een oranje/rood risicogebied komen? 2; Wat is de invloed op de quarantaine bereidheid van mensen van de teststraat op Schiphol? Beiden vragen vergen eigenlijk langer onderzoek dan één maand. We hebben wel een analyse ontvangen van het RIVM over de resultaten uit de teststraat op Schiphol en van de reishistorie bij nieuw gediagnosticeerde patiënten in Nederland. Deze ontvangt u bij de kamerbrief van 13 oktober. Het onderzoek op vraag 2 heeft nog niet kunnen starten, omdat de teststraat alweer gesloten is.
Kunt u de precieze onderzoeksopzet van de proef delen met de Kamer? Kunt u bovendien de gestelde hypotheses, de verwachte looptijd, de gehanteerde variabelen en de (tussentijdse) conclusies hiervan delen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met dhr. Rouvoet eens dat een proef inderdaad deze afspraken vergt. Deze afspraken zijn ook gemaakt met GGD Kennemerland en het RIVM. Echter, de teststraat op Schiphol moest erg snel opgezet worden, er zijn afspraken gemaakt met GGD Kennemerland waarmee de GGD zeer snel aan de slag is gegaan. De onderzoeksopzet is pas gaandeweg ontwikkeld.
Deelt u de mening van GGD GHOR-voorzitter André Rouvoet dat een proef goede afspraken vereist over omvang, duur en de vraag wanneer men de test als geslaagd beschouwt? Zo ja, kunt u verklaren waarom de GGD GHOR, blijkens de uitspraken van de heer Rouvoet, niet op de hoogte was van dergelijke afspraken?25
Nee, deze contacten zijn mondeling gebeurd, vanwege het vereiste tempo. Deze exacte opzet en aanpak is ontwikkeld en uitgewerkt door de GGD Kennemerland mede in overleg met het RIVM.
Kunt u deze afspraken – over omvang, duur en doel van de proef met asymptomatisch testen op Schiphol – met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag kan ik niet plaatsen. Ik kan u vertellen dat 1,7% van de geteste reizigers op Schiphol positief bleek. Er zijn 19.119 mensen getest.
Hoeveel mensen die positief testten bleken achteraf niet besmet en andersom?
Dat is afhankelijk van of de druk op testcapaciteit afgenomen is, en van de conclusies uit het onderzoek naar de teststraat. Aangezien het testen van reizigers niet de hoogste prioriteit heeft, vind ik het belangrijk dat eerst de mensen die wel klachten hebben zich weer laagdrempeliger kunnen laten testen, met kortere doorlooptijden. Daarnaast moeten reizigers uit oranje en rode reisgebieden gewoon nog 10 dagen in quarantaine, daarmee zijn zij dus geen directe bedreiging voor de verspreiding van het virus. Over het opnieuw openen kan ik dus vooralsnog geen uitspraken doen.
Wanneer gaat u de teststraat op Schiphol weer openstellen? En wanneer is een test bij aankomst uit een oranje gebied beschikbaar voor elke reiziger?
Het aantal testen afgenomen op internationale luchthavens in Duitsland is mij niet bekend. Wel is bekend dat vanaf begin oktober het plan is dat alle reizigers vanuit risicogebieden verplicht vijf dagen in quarantaine moeten, welke alleen kan worden opgeheven door een negatieve test. Ook zijn in Duitsland de gratis tests voor alle reizigers uit het buitenland sinds 15 september afgeschaft. Deze veranderingen zijn doorgevoerd omdat te veel laboratoriumcapaciteit werd verbruikt.
Hoeveel testen zijn in Duitsland op internationale luchthavens afgenomen sinds het instellen van een algemene testverplichting voor reizigers uit oranje gebieden in dat land?26
Het is mij niet bekend dat er op Frankfurt Airport 300 testen per uur werden uitgevoerd. Wel lees ik in het door u verwezen artikel dat er 2.000 testen per dag werden uitgevoerd. Op Schiphol waren dit er ca. 600–1.000 per dag. Daarnaast heb ik begrepen dat de gratis testen op de Duitse luchthavens sinds 15 september weer zijn afgeschaft, omdat er te veel laboratoriumcapaciteit werd verbruikt.
Kunt u specifiek aangeven waarom Frankfurt Airport, in omvang vrijwel gelijk aan Schiphol, sinds 29 juni in staat is 300 tests per uur aan te bieden en op Schiphol dit maanden later niet mogelijk is geweest?27
Ik heb contact gehad met Duitsland over testcapaciteit in algemene zin, niet specifiek over testfaciliteiten op luchthavens. Zodra het mogelijk zou zijn om weer op te starten, ben ik bereid contact op te nemen met de Duitse collega’s.
Heeft u met Duitsland contact gehad voor samenwerking of advies ten aanzien van de testfaciliteiten op luchthavens? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Op Eindhoven Airport zijn dat bij grove benadering 60.000 reizigers. Dat komt dus neer op ongeveer 1.500 per dag. In Rotterdam/The Hague Airport kwamen er ca. 300 reizigers per dag aan uit oranje reisgebieden. Deze cijfers zeggen niets over de aard en het doel van de reis. Het is mij niet bekend of het om een noodzakelijke of niet-noodzakelijk reis ging en of de reiziger uit een risicogebied kwam
Hoeveel reizigers zijn uit oranje gebieden in Nederland sinds 6 augustus aangekomen op Eindhoven Airport? En hoeveel reizigers op Rotterdam The Hague Airport?
Omdat we op dat moment signalen kregen dat de laboratorium capaciteit onder druk kwam te staan én de proef op Schiphol nog liep. Verder opschalen in Nederland was op dat moment niet verstandig, dat zou dan immers ten koste gaan van testen van mensen met (milde) klachten.
Waarom is op de andere luchthavens van nationale betekenis geen corona-aanpak met informeren van reizigers en testen tot stand gekomen?
De GGD bepaalde vooraf welke vluchten langs de teststraten moesten gaan. Dit werd gedaan onder andere op basis van landen waar zij van verwachtten dat de risico’s het grootst waren. Gedurende de hele periode is getracht op basis van de beschikbare capaciteit op de teststraat reizigers te wijzen op de quarantaineregel en de teststraat. Vuistregel was dat er evenveel reizigers werden benaderd als dat er getest konden worden.
Hoe moet uw uitspraak op 6 augustus jl. worden geduid dat iedere reiziger uit een oranje gebied bij de gate een clubje mensen aan zou treffen die zouden wijzen op de quarantaineregel en de teststraat? Herkent u het beeld dat bij verreweg de meeste vluchten uit oranje gebieden er helemaal niemand bij de gate stond om hierop te wijzen? Zo nee, in welk percentage van de aangekomen vluchten uit oranje gebieden stond «een clubje mensen» bij het uiteinde van de gate om reizigers te wijzen op quarantaine en teststraat?28
Ja.
Herinnert u zich dat u op 31 juli jl. de Kamer meldde dat reizigers nadrukkelijker gewezen zouden worden op het belang de quarantaine in acht te nemen, en tevens aankondigde dat steekproefsgewijs gecontroleerd zou gaan worden of dit ook daadwerkelijk gebeurde?29
Alle passagiers uit hoog risico gebieden ontvangen in het vliegtuig een brief waarin zij geïnformeerd worden over de quarantainemaatregelen.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat reizigers nadrukkelijker geïnformeerd zijn over de quarantaine?
Passagiers zijn sinds 1 juli verplicht een gezondheidsverklaring in te vullen. Sinds 1 juli wordt op de luchthavens steekproefsgewijs gecontroleerd of passagiers de gezondheidsverklaring hebben ingevuld en of zij op de hoogte zijn van de in Nederland geldende maatregelen.
Ik heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd over mijn voornemen te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om reizigers uit risicogebieden te registreren en na te bellen. Het onderzoek hiernaar loopt, er zijn verschillende mogelijkheden onderzocht. Er zijn echter diverse juridische obstakels ten aanzien van privacywetgeving die het registreren en nabellen compliceren. Inmiddels loopt er ook een verkenning naar een digitaal systeem voor registratie.38 U zult op korte termijn nader geïnformeerd worden over de voortgang hieromtrent.
In de voortgangsbrief van deze week aan de Tweede Kamer wordt u hierover nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven of dit steekproefsgewijs controleren van de naleving van quarantaine ook daadwerkelijk gebeurd is? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre de quarantaine inderdaad in acht wordt genomen door terugkeerders uit oranje gebieden?
Gezondheidsverklaringen worden niet verzameld, maar slechts gecontroleerd door verschillende betrokken partijen, zoals de luchtvaartmaatschappijen in verband met privacy. Zeer binnenkort zullen reizigers de mogelijkheid hebben om bij het online inchecken hun gezondheidsverklaring digitaal in te vullen. Bij de organisatie van dit proces wordt ervoor gezorgd dat dit in overeenkomst is met alle geldende wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming.
Kunt u aangeven op welke wijze de afgelopen zomer de gezondheidsverklaring reizigers is gehandhaafd op Nederlandse luchthavens? Zijn deze verklaringen ingenomen bij reizigers bij het boarden en bij aankomst, zoals gemeld op de website van de rijksoverheid? Zo nee, waarom niet?30
Zie antwoord vraag 62.
Indien gezondheidsverklaringen worden verzameld, wat gebeurt er dan met de gegevens op ingenomen gezondheidsverklaringen?
Voor alle reizigers per vliegtuig (dus ongeacht welk reisadvies voor plaats van vertrek van kracht is) geldt dat zij bij vertrek en aankomst in Nederland moeten beschikken over een ingevulde gezondheidsverklaring. Dus 2 formulieren voor een retourvlucht. Reizigers kunnen worden gecontroleerd bij aankomst op de luchthaven, op de luchthaven zelf en bij het inchecken en boarden. Ook vinden bij het boarden op Schiphol visuele inspecties plaats door een ruime steekproef. Daarnaast geldt een intensief regime voor reizigers die aankomen op Schiphol uit regio’s waarvoor vanwege de verspreiding van het coronavirus een oranje reisadvies (hierna: risicogebied) geldt. Zo wordt aan alle reizigers die uit een risicogebied komen een brief uitgedeeld die hen wijst op het feit dat voor hen de 10-daagse thuisquarantainemaatregel geldt en informeert over de testmogelijkheden bij het ontwikkelen van klachten verwant aan COVID-19. Ook voeren aanwezige medewerkers van de GGD op Schiphol willekeurige en steekproefsgewijze visuele waarnemingen uit om reizigers extra te controleren. Luchtvaartmaatschappijen worden aangesproken als zij onvoldoende controles uitvoeren op het bezit van een gezondheidsverklaring. Zeer binnenkort zullen reizigers vliegend met Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hun gezondheidsverklaring digitaal bij het inchecken moeten invullen. Daarmee is het voor Nederlandse luchtvaartmaatschappijen automatisch geregeld dat een passagier een gezondheidsverklaring heeft.
Het is dus niet zo dat reizigers in zijn geheel niets merken van de coronamaatregelen en nergens een gezondheidsverklaring moeten tonen. Dit verschilt van reiziger tot reiziger. In deze zin is dit vergelijkbaar met iedere andere maatregel.
Herkent u zich in het beeld uit meerdere journalistieke reportages waarin reizigers aangeven zogenaamd niets te merken van coronamaatregelen en bijvoorbeeld nergens een gezondheidsverklaring hebben hoeven te tonen?31 32
De gezondheidsverklaring vervult een goede rol in het veilig en gezond mogelijk maken van een vliegreis. Er wordt in voldoende mate gezorgd dat de gezondheidsverklaring het beoogde effect heeft. De digitalisering van de gezondheidsverklaring zal het effect in positieve mate beïnvloeden. Zie verder het antwoord op vraag 64.
In hoeverre verwacht u effect van de gezondheidsverklaring reizigers indien deze in de praktijk zelden aan reizigers gevraagd wordt?
Ja.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig als mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voorafgaand aan het debat over corona en internationaal reizigersvervoer op 22 september aanstaande?
Het artikel 'Strengere controle coronaregels in het OV' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Strengere controle coronaregels in het OV»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe verhoudt het doel van de nieuwe campagne van OV-NL, namelijk het doen toenemen van de bezettingsgraad van het openbaar vervoer tot 80%, zich tot de aanbeveling van de overheid om zoveel mogelijk thuis te werken als het kan (wat overigens ook genoemd wordt in het geactualiseerde OV-protocol)?2 3
In de periode tussen de door uw Kamer gestelde vragen en de beantwoording hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Zoals u wellicht hebt vernomen is de gehele campagne van OV-NL op 25 september jl. door de sector tijdelijk stilgelegd4. Met de oplopende besmettingsaantallen is door de sectorpartijen geconstateerd dat een oproep tot reizen (in welke vorm dan ook) nu niet gepast is. Ook is uw Kamer op 28 september geïnformeerd5 over nieuwe landelijke maatregelen die nodig zijn om de verspreiding van het virus te voorkomen. Onderdeel hiervan is een oproep aan mensen om reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
De campagne riep mensen overigens niet op méér te gaan reizen of minder thuis te werken, maar om bij reizen die zij moeten of willen maken weer vaker voor het OV te kiezen. Het mijden van te grote drukte blijft daarbij een belangrijk uitgangspunt. De campagne sluit aan op het besluit van het kabinet dat vanaf 1 juli in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen in bus, trein, tram, metro en waddenveren weer beschikbaar zijn. Er zijn afspraken gemaakt en maatregelen getroffen om verantwoord met het OV te kunnen reizen, onder meer vastgelegd in het OV protocol «Verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer». De doelstelling was overigens niet een bezettingsgraad van 80% van de OV-voertuigen, maar om 80% van het aantal reizigers te vervoeren dat vóór corona met het OV reisden. Het voorkomen van drukte, goede spreiding over de dag en het dragen van een niet-medisch mondkapje bleven daarbij de uitgangspunten.
Hoe verhoudt het genoemde doel zich tot het streven van de overheid de verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk in te dammen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het genoemde doel zich tot het streven van de overheid om, waar mogelijk, samenscholingen en mensenmassa’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het genoemde doel van een toename tot 80% ook het doel van de regering?
Het streefgetal van de sector is bekend bij de regering. Het is een streven dat is afgestemd met de decentrale overheden en het ministerie (opdrachtgevers van de ov-bedrijven) in het NOVB (nationaal OV-beraad). Het uiteindelijke gezamenlijke doel is de verspreiding van het virus zoveel mogelijk te voorkomen en verantwoord reizen mogelijk te maken binnen de huidige adviezen van het kabinet, waarbij spreiding over de dag en het mijden van de spits belangrijk blijft.
Wat betekent een bezettingsgraad van 80% voor de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) genoemde risicogroepen, zoals 70-plussers?
De adviezen van het RIVM voor kwetsbare groepen zijn ongewijzigd en blijven van toepassing. Met het maatregelenpakket van 28 september jl. is de oproep aan alle mensen om reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
Is een bezettingsgraad van 80% haalbaar als mensen zoveel mogelijk thuiswerken?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 betrof het streven niet een bezettingsgraad van 80% in het OV, maar was de ambitie om weer 80% van het aantal reizigers van vóór corona te vervoeren. Met de oproep van 28 september om weer zoveel mogelijk thuis te werken en zoveel mogelijk de reisbewegingen te beperken, is de doelstelling van 80% van het aantal reizigers van voor Corona op dit moment niet reëel en wenselijk. Daarom is de campagne op 25 september jl. stilgelegd.
Draagt de overheid bij aan de genoemde campagne?
De campagne van de sector bestaat uit twee lagen. De eerste betreft de laag die inspeelt op het gevoel van reiziger en door tv-commercials te laten zien dat het verantwoord is om te reizen met het OV. De tweede laag bestaat uit de voorlichtende boodschap: reizigers werden door online filmpjes en banners gewezen op de maatregelen die zij zelf konden nemen (houd waar mogelijk zoveel mogelijk afstand, zet altijd een mondkapje op, en vermijd drukte) en die de sector nam (bijvoorbeeld het extra schoonmaken van voertuigen). Het Ministerie van IenW draagt financieel bij aan de tweede, informatieve laag om reizigers er op te wijzen hoe verantwoord reizen mogelijk is en welke regels gelden voor het gebruik maken van het OV.
Is bij een bezetting van 80% de verplichting van het dragen van een mondkapje (samen met maatregelen als geen handen schudden en hoesten in de elleboog) het risico om corona op te lopen of verspreiden voldoende beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat er voldoende spreiding van het aantal reizigers over de dag plaatsvindt en dat de maatregelen (zoals het dragen van een niet-medisch mondkapje) goed worden nageleefd. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met onderwijsinstellingen en werkgevers over spreiding. Daarnaast is in het OV-protocol afgesproken hoe op een veilige en verantwoorde manier met het OV gereisd kan worden.
Bij de beantwoording van vraag 1 heb ik een aantal recente ontwikkelingen geschetst. Door de oplopende aantallen besmettingen is besloten de gehele campagne op 25 september tijdelijk stil te leggen omdat die boodschap niet paste bij de oplopende besmettingsaantallen. Vervolgens heeft het kabinet op 28 september besloten tot een aanvullend pakket maatregelen, waaronder de oproep de reisbewegingen te beperken.
Is het bij een streven naar 80% bezettingsgraad denkbaar om toch een reserveringssysteem te ontwikkelen terwijl ook nog steeds wordt verzocht om zo veel mogelijk gespreid te reizen?
Vervoerders monitoren de bezettingsgraad en nemen waar nodig maatregelen. Een reserveringssysteem is geen onderdeel van deze maatregelen. Net als alle vervoerders vind ik het belangrijk dat het openbaar vervoer goed toegankelijk is, ook voor bijvoorbeeld mensen met een beperking of zonder mobiele telefoon.
Wel experimenteert NS met een (vrijwillige) aanmeldservice, een instrument waarin samen met reizigers drukte kan worden voorkomen. Reizigers kunnen namelijk van te voren zien hoe druk een trein wordt waardoor zij de keuze hebben om een trein eerder of later te nemen als drukte verwacht wordt. NS heeft mij laten weten te onderzoeken of deze (vrijwillige) aanmeldservice nog meer onder de aandacht gebracht kan worden bij reizigers, waardoor op een klantvriendelijke manier gezamenlijk drukte kan worden voorkomen zonder negatieve impact op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer.
Welke inspanningen worden verricht om de ventilatie in het openbaar vervoer te verbeteren?
Er zijn mij geen signalen bekend waaruit blijkt dat de ventilatie in het openbaar vervoer niet voldoet. Indien blijkt dat de ventilatie niet voldoet en er niet verantwoord gereisd kan worden, worden deze voertuigen niet ingezet. Zoals bijvoorbeeld bij de buurtbus gedaan is, waarbij dan door de betrokken partijen wordt gezocht naar alternatieven en oplossingen6. Of er worden andere maatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het achter in de bus instappen en plaatsen van cabineschermen bij chauffeurs.
Het bericht ‘Trafikverket publiceert tender nachttrein Zweden-Brussel/Hamburg’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Trafikverket publiceert tender nachttrein Zweden-Brussel/Hamburg»?1
Ja.
Welke kansen ziet u om de treinverbinding door te trekken van Malmö en Stockholm en Hamburg richting Amsterdam en Brussel?
In eerder onderzoek van het KIM2 naar potentiele bestemmingen voor een nachttrein vanuit Nederland is Malmö niet naar voren gekomen als potentiele bestemming, maar Kopenhagen wel. Er is contact gelegd met de Zweedse overheid met de vraag in hoeverre de nachttrein vanuit Malmö ook Nederland aan kan doen op weg naar Brussel dan wel op welke wijze Nederlanders met een overstap ook handig van deze nachttrein gebruik kunnen maken. Vanuit de Zweedse overheid begrijp ik echter dat de trein buiten Zweden en Denemarken op commerciële basis in open access zal opereren en het daarmee aan de uiteindelijke vervoerder is om de precieze lijnvoering en halteringen te bepalen. Wellicht ontstaan op later moment meer mogelijkheden om als Nederland aan te sluiten bij de ontwikkelingen, bijvoorbeeld wanneer meer duidelijkheid is over de gekozen vervoerder, en kan dan ingespeeld worden op bovengenoemde potentie van een verbinding met Kopenhagen. Daarom zal IenW in haar contacten met de Scandinavische landen blijven zoeken naar mogelijkheden om als Nederland van deze kans gebruik te maken.
Bent u bereid het potentieel te verkennen van een rechtstreekse verbinding vanuit Nederland of via een goede overstap naar Zweden en dit mee te nemen in de marktverkenning van 2021 betreffende internationale spoorlijnen en het hoofdrailnet? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Toekomstbeeld OV, het Europese platform voor internationale verbindingen en de marktverkenning naar internationale lijnen, zoals aangekondigd in mijn brief over de marktordening op het spoor3, wordt breed onderzocht welke internationale verbindingen vanuit Nederland kansrijk zijn. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de beelden die er aan de andere kant van de grens leven, zoals de recent door de Duitsers gepresenteerde visie op een Europees internationaal netwerk. Zoals toegezegd ontvangt uw Kamer voor het NO MIRT een brede voortgangsbrief over de ontwikkelingen rondom internationaal spoorvervoer voor reizigers, waarin ik nader in zal gaan op de eerder genoemde onderzoeken.
Deelt u de mening dat dit een mooie kans is om invulling te geven aan de motie Kröger/Schonis over kansen en knelpunten om nachttreinen op kansrijke corridors te laten rijden?2 Zo ja, ziet u naast deze verbinding nog meer kansen voor andere mogelijke verkenningen, zodat het nachtrailnet nog verder kan worden uitgebreid?
Het stimuleren van nachttreinen maakt onderdeel uit van mijn bredere beleid om het internationaal reizigersvervoer per trein te stimuleren, mede ook naar aanleiding van de door het lid Schonis genoemde motie. Momenteel wordt de eerdergenoemde marktverkenning naar internationale verbindingen vormgegeven, deze biedt mogelijk een kans om ook naar nieuwe verbindingen te kijken. Verder zie ik ook mogelijkheden om in het kader van het Europese platform gezamenlijk met andere lidstaten onderzoek te doen naar internationale (nacht)verbindingen.
De berichten 'Mkb'ers maar matig op de hoogte van financieringsmogelijkheden' en 'Kredietverzekeraar: Nederland wacht volgend jaar grote faillissementsgolf' |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mkb'ers maar matig op de hoogte van financieringsmogelijkheden»1 en het bericht «Kredietverzekeraar: Nederland wacht volgend jaar grote faillissementsgolf»?2
Ja.
Hoezeer herkent u de constatering van mkb-financieringsplatform October dat Nederlandse mkb-ondernemers onvoldoende op de hoogte zijn van externe financieringsmogelijkheden?
Het kabinet heeft fors ingezet op het versterken van de mogelijkheden voor ondernemers om te voorzien in acute liquiditeitsbehoefte als gevolg van de coronacrisis, onder andere met (de coronaluiken van) de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB-C), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO-C), Corona-Overbruggingslening en de Klein Krediet Corona (KKC). Het artikel stelt dat één op de tien ondernemers in het duister tast naar financieringsmogelijkheden en dat zo’n 40% van de ondervraagden te weinig kennis heeft over financiering. Ik herken het beeld, en dit is dan ook een belangrijk aandachtspunt waar meerdere initiatieven op gericht zijn. Zo worden via onder meer het Coronaloket van de Kamer van Koophandel (KVK) en informatie op rijksoverheid.nl de hiervoor genoemde garantieregelingen bij ondernemers onder de aandacht gebracht. De KvK en Stichting MKB-financiering hebben met mijn steun in oktober 2019 bijvoorbeeld de KvK Gids voor bedrijfsfinanciering gelanceerd. Daarnaast bieden de KvK Financieringsdesk, RVO en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen ondernemers ondersteuning bij hun zoektocht naar financiering. Ook draag ik komende tijd via RVO bij aan een serie webinars die de banken en VNO-NCW starten over mkb-financiering in coronatijd om tegemoet te komen aan (branche-specifieke) vragen van ondernemers (zie ook het antwoord op vraag3.
Het is goed te beseffen dat veel financieringsregelingen van de overheid via financiers lopen, zoals banken, investeringsmaatschappijen of alternatieve financiers en dat veel ondernemers pas gericht gaan zoeken wanneer zij een financieringsbehoefte hebben. Het is voor een mkb-ondernemer niet altijd eenvoudig om financiering te realiseren. De Stichting MKB-financiering, waar October ook lid van is, steekt daarom zelf ook effort in de totstandkoming van een keurmerk van MKB financieringsadviseurs, voorlichting en doorverwijzing naar geaccrediteerde alternatieve financiers. Ik ondersteun dat Stichting MKB Financiering inzet op voorlichting en het versterken van de intermediaire markt. Met een goed ontwikkelde intermediaire markt, kan een ondernemer gemakkelijker aan hulp komen van professionals bij het realiseren van financieringsplannen. Dit vergroot de slagingskans op financiering.
De uitkomst van de peiling van October zie ik bovendien als boodschap voor de financieringspartijen zelf, omdat veel ondernemers niet op de hoogte zijn van de financieringsvoorwaarden van de aanbieders.
Om de toegankelijkheid van de BMKB-C en de KKC voor aanbieders te vergroten, en daarmee ook voor ondernemers die financiering vragen, heb ik het mogelijk gemaakt dat ondernemers ook bij niet bancaire financiers terecht kunnen. Inmiddels zijn 19 niet bancaire financiers voor de BMKB-C geaccrediteerd. Financiers die geaccrediteerd zijn voor de BMKB-C kunnen ook de KKC aanbieden, indien zij dat wensen dienen zij een overeenkomst met RVO te ondertekenen. Tot op heden is één non-bancaire financier een KKC-overeenkomst met RVO aangegaan. Het maximale rentepercentage van 4% wordt als belangrijkste reden genoemd waarom niet bancaire financiers de KKC niet inzetten.
Hoeveel ondernemers hebben sinds het begin van de coronacrisis gebruikgemaakt van de (coronaluiken van de) Borgstelling MKB-kredieten, Garantie Ondernemingsfinanciering, Klein Krediet Corona en Qredits? Komen deze aantallen overeen met uw aanvankelijke verwachtingen en met de gestelde omvang van de (staats)garantie?
Volgens de cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is per 2 oktober het gebruik van de (coronaluiken van de) BMKB-C, GO-C, KKC als volgt. 4.500 ondernemingen hebben gebruik gemaakt van de BMKB-C waarbij 858 miljoen euro aan krediet is verstrekt. Op de GO-C is door 78 ondernemingen een beroep gedaan, waarbij 659 miljoen euro aan krediet is verstrekt en middels de KKC is aan 1.188 ondernemingen in totaal 42 miljoen euro aan krediet verstrekt.
Volgens cijfers van Qredits (stand van zaken per 10 september) hebben in de eerste ronde (vanaf maart 2020) 4858 ondernemingen en in de tweede ronde (vanaf september 2020) 662 ondernemingen gebruik gemaakt van uitstel van aflossing voor een maximum van 6 maanden. Met beide rondes uitstel is 5 miljoen euro van de in totaal 6 miljoen euro gebruikt.
Voor BMKB-C en Qredits is de uitputting stevig. Voor de GO-C en KKC blijft dit achter bij de verwachtingen en met de beschikbaar gestelde omvang van de garantieruimte voor deze instrumenten. Het totale gebruik van de garantieregelingen per 2 oktober ligt op circa 1,6 miljard euro.
Het is met het oog op de onzekerheden ten aanzien van de ontwikkeling van de coronacrisis belangrijk om garantieruimte beschikbaar te houden. Daarbij geldt ook dat de verwachting is dat de externe financieringsbehoefte weer zal toenemen nu de maatregelen van de banken ten aanzien van uitstel van aflossingen (payment holiday) voor een groot deel per 1 oktober jl. zijn afgelopen, en op termijn andere maatregelen uit het noodpakket zullen worden afgebouwd.
In hoeverre deelt u het standpunt van October-directeur Luuc Mannaerts dat «als de bekendheid groeit, dan [...] ook het aantal aanvragen en het vertrouwen [groeit]»? Welke maatregelen kunt én gaat u nemen om de bekendheid en toegankelijkheid van eerdergenoemde regelingen verder te vergroten? Zou meer aandacht via een overheidscampagne op radio/tv en online hier in uw ogen aan kunnen bijdragen? Bent u bereid dit te overwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen dat de Kamer de in het wetgevingsoverleg over de tweede en derde incidentele suppletoire begrotingen EZK inzake Noodpakket banen en economie d.d. 18 mei 2020 toegezegde rapportage over het aantal kredietafwijzingen door banken, samengesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en mkb-organisaties als MKB-Nederland en Ondernemend Nederland, vóór de begrotingsbehandeling EZK 2021 en daarna periodiek ontvangt?
Ik heb geen toezegging gedaan dat er aanvullend op de bestaande monitoring door het CBS in opdracht van EZK (periodiek) gerapporteerd wordt over het gebruik van de garantieregelingen in het algemeen en specifiek over afwijzingen. De toezegging die ik heb gedaan in het WGO van 18 mei 2020 is dat ik in gesprek ga met de banken of het mogelijk is om informatie met betrekking tot het aantal afwijzingen van kredietaanvragen mee te nemen in de coronamonitor die de NVB uitbrengt. Dit voornemen heb ik herhaald in de beantwoording van Kamervragen van u en lid Slootweg inzake dit onderwerp4 van 14 juli 2020. Hierin heb ik in antwoord op vraag 6 reeds aangegeven dat dit een complex onderwerp is omdat er over afwijzingen geen eenduidige definities worden gehanteerd door de banken. Het overleg met de banken is inmiddels wel al gevoerd. Een op dit gesprek gebaseerde analyse van kredietafwijzingen is weergegeven in bijlage 1.
In het gesprek is ook een toezegging in datzelfde WGO aan lid Aartsen aan de orde gekomen. Die heeft betrekking op eventuele afwijzingen door banken van kredietaanvragen omdat een bank zou oordelen dat het bedrijf niet binnen de vierjarige looptijd van de BMKB-C het krediet kan aflossen. Dit is echter niet de praktijk. Toen BMKB-C werd geïntroduceerd was de maximale looptijd 2 jaar. In overleg met de banken is de looptijd toen verlengd naar 4 jaar. Daarbij geldt dat de terugbetaling van de lening ook opgeschort kan worden met 8 kwartalen (2 jaar) waardoor de looptijd in de praktijk uit kan komen op maximaal 6 jaar. Dit zorgt voor ruime financieringsmogelijkheden.
Separaat hebben de NVB en VNO-NCW/MKB-Nederland nog het initiatief genomen om ondernemers in specifieke branches beter te informeren over verwachtingen ten aanzien van de mogelijkheid om bancaire financiering aan te trekken. De toezegging is met deze beantwoording afgedaan.
Wanneer ontvangt de Kamer de jaarlijkse voortgangsrapportage van het mkb-actieplan, inclusief de voortgang van het mkb-financieringsbeleid en de acties uit de Kamerbrief over de beleidsvisie mkb-financieringsmarkt d.d. 5 november 2019 (Kamerstuk 32 637, nr. 386), waaronder het versterken van kennis en vaardigheden van ondernemers om een goede financieringsaanvraag te kunnen doen? Deelt u de mening dat dit voor ondernemers essentieel is om een goede financieringsaanvraag te doen, juist nu velen van hen een economisch zware winter tegemoet gaan?
U ontvangt de jaarlijkse voortgangsrapportage van het mkb-actieplan vóór de EZK-begrotingsbehandeling op vier en vijf november. De voortgangsrapportage zal ook ingaan op de voortgang van het mkb-financieringsbeleid en de acties uit «Beleidsvisie mkb financieringsmarkt», zoals het versterken van kennis en vaardigheden van ondernemers om een goede financieringsaanvraag te kunnen doen.
De «Beleidsvisie mkb financieringsmarkt» behelst een beleidskader en acties gericht op vraag- en aanbodzijde van de mkb financieringsmarkt, als ook op een gezonde werking van de markt. Dit alles voor een goede toegang tot financiering voor ondernemers. Deze visie inclusief acties is opgesteld enkele maanden voor de Coronacrisis in goede economische tijden. Echter ook nu het economische landschap minder rooskleurig is, is deze visie onverminderd van belang. Ik betrek natuurlijk hierbij de actuele ontwikkelingen en accenten en prioriteiten zullen mogelijk wijzigen. Zo had afgelopen half jaar het oplossen van liquiditeitsproblemen die ondernemers voor hun kiezen kregen de hoogste prioriteit.
De uitbraak van het coronavirus en de maatregelen die zijn genomen om de verspreiding daarvan in te dammen, hebben de economie hard geraakt. De onzekerheid over het verdere verloop van de coronacrisis is ook nog steeds groot, en maakt het moeilijk om in te schatten in hoeverre een bedrijf levensvatbaar is. Veel processen, zoals de toetreding van nieuwe ondernemers tot de markt, en de uittreding van ondernemingen die aan het einde van hun levenscyclus zijn aanbeland, haperen op dit moment.
Een schuldeiser ziet nu mogelijk geen meerwaarde in het aanvragen van het faillissement van een debiteur. De kans dat de liquidatie van de boedel zo weinig opbrengt, dat de schuld alsnog grotendeels onvoldaan blijft, is nu groter dan onder gewone omstandigheden. Rechtbanken houden hier ook rekening mee en maken geen haast met het uitspreken van faillissementen. Mogelijk is er ook begrip voor het feit dat de debiteur wel zou willen betalen, maar het nu niet kan.
Een ondernemer die in financiële problemen verkeert, heeft op dit moment met Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) en Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) meer kansen om steun te krijgen en heeft mogelijk de hoop dat de crisis van voorbijgaande aard is. Dit kan eraan bijdragen dat eigen faillissementsaanvragen worden uitgesteld.
De impact van de covid-19 crisis en daarop volgende beleidsreactie is in algemene zin moeilijk te meten en zal ook per sector verschillen. Het kabinet heeft in reactie op de plotselinge schok door de covid-19 crisis in eerste instantie ingezet op het ondersteunen van bedrijven bij het overbruggen van deze schok. Daarbij richtte de inzet zich met name op het beschermen bedrijvigheid en het ondersteunen van werkgevers om personeel vast te houden (werkgelegenheidsbehoud).
Uit onderzoek van zowel het Centraal Planbureau6 als De Nederlandsche Bank7 blijkt dat ondanks de sterke recessie een toename van faillissementen op korte termijn uit is gebleven. Dit komt waarschijnlijk door de uitgebreide steunpakketten en door vertraagde uitspraken door rechtbanken. Een stresstest van de DNB onderzoekers onder bedrijven in het mkb laat zien dat zonder covid-19 het percentage ongezonde bedrijven 13% zou bedragen, de verwachting is dat dit percentage toeneemt met 31% (van 13% naar 17%). In een covid-19 scenario zonder steunpakket zou dit toenemen tot 22% (een stijging van 70%). Dit is uiteraard afhankelijk van het verdere conjunctuurverloop, de onderzoekers zijn hierbij uitgegaan van een V-vormig herstel. Het is daarom inderdaad mijn indruk dat de steunpakketten in elk geval op de korte termijn een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het voorkomen van faillissementen en het behouden van werkgelegenheid en bedrijvigheid. Dit zijn schattingen die van nature met enige onzekerheid zijn omgeven. Over de impact op de lange termijn kunnen we op dit moment nog onvoldoende met zekerheid een beeld stellen.
Het is inmiddels duidelijk dat de economische gevolgen van corona langer bij ons zullen blijven. De onderzoekers van DNB gaan er, zoals hiervoor toegelicht, vanuit dat het noodpakket de toename van het aantal ongezonde bedrijven vermindert, maar niet helemaal voorkomt. Het aantal ongezonde bedrijven zal dus per saldo toenemen. Veel ondernemingen zullen hun activiteiten (moeten) staken en voor een deel daarvan zal dit gepaard gaan met een faillissement. Van alle stoppers gaat gemiddeld ongeveer 1 op 10 failliet, en in situaties van laagconjunctuur stijgt dit aandeel. Dat zal nu, als gevolg van de coronacrisis ook het geval zijn.
Het is niet uit te sluiten dat er bedrijven alsnog failliet zullen gaan die gebruik hebben gemaakt van coronasteunregelingen. Deels zal dit een gevolg zijn van een langere duur van maatregelen die hun omzet beperken, dan aanvankelijk voorzienbaar was. Het «uitstel van faillissement» kan ook economisch gunstige gevolgen hebben. Hoe meer er al sprake is van economisch herstel des te beter is ook de kans op een redelijke liquidatie-opbrengst. Daar hebben alle stakeholders in een faillissement baat bij. Bovendien kan de economie een «uitgesmeerde» faillissementsgolf beter opvangen dan een hoge piek in korte tijd. Hierin wijkt de economie dus eigenlijk niet af van het gezondheidssysteem.
Voor een deel van de bedrijven zal de noodhulp dus inderdaad uitstel van faillissement zijn geweest. De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) richt zich wel hoofdzakelijk op sectoren die direct gevolgen ondervinden van de overheidsmaatregelen.
Ondersteuning van gemeenten en UWV bij het begeleiden van werkenden en werkzoekenden naar (ander) werk vindt plaats via twee sporen, te weten reguliere dienstverlening en aanvullende crisisdienstverlening uit het herstelpakket. De werkloosheid als gevolg van de coronacrisis en economische krimp is fors gegroeid en zal naar verwachting nog verder oplopen. Een hogere instroom in de WW en de bijstand legt zijn beslag op de reguliere bestaande dienstverlening van gemeenten en UWV. Als onderdeel van de maatregelen uit het herstelpakket wordt de bestaande werknemers- en werkgeversdienstverlening van UWV en gemeenten zo veel mogelijk op peil te houden, rekening houdend met de hogere instroom in de WW en bijstand. Hiermee wordt geborgd dat de werkzoekenden die ook nu met bestaande publieke dienstverlening uit de voeten kunnen, dienstverlening kan worden geboden.
Er zijn echter ook mensen die aanvullend op de reguliere dienstverlening intensieve(re), specifieke dienstverlening nodig hebben om (ander) werk te vinden. Hiervoor komen er tijdelijk extra middelen voor gerichte crisisdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s, zoals de Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid heeft toegelicht in zijn brief aan uw kamer d.d. 23 september jl.8 De crisisdienstverlening richt zich op zowel op werkzoekenden als werknemers die met werkloosheid worden bedreigd, die aanvullend op de beschikbare dienstverlening intensieve(re), specifieke dienstverlening nodig hebben om naar (ander) werk begeleid te kunnen worden. De crisisdienstverlening wordt uitgevoerd binnen regionale interdisciplinaire mobiliteitsteams waarin de UWV en Gemeenten samenwerken met sociale partners, het onderwijs en private bemiddelaars, dichtbij de bedrijven, werknemers en werkzoekenden. De aanvullende inzet van dienstverlening is afhankelijk van dat wat iemand nodig heeft om aan het werk te komen en de regulier beschikbare dienstverlening. Niet de uitkeringspositie is hierbij leidend.
De KvK ondersteunt ondernemers bij het zoeken en vinden van nieuwe markten en klanten, bijvoorbeeld door het Enterprise Europe Network, de KVK Business Challenge en de KVK Innovatie top 100. Voor informatie en advies kunnen ondernemers terecht op de website van KVK, rechtstreeks contact leggen met de gespecialiseerde adviseurs van het KVK Adviesteam en de door KVK beheerde (Digitaal) Ondernemersplein. Hiervoor werkt KVK nauw samen met verschillende partners, zoals de Belastingdienst en het UWV. Nationaal én internationaal ondernemen is onderdeel van de integrale informatievoorziening en het advies van KVK. KVK helpt ondernemers met feitelijke informatie over hoe ondernemers zaken kunnen doen in het buitenland en waar zij rekening mee moeten houden.
Wat vindt u van de conclusie van kredietverzekeraar Atradius dat «in tegenstelling tot landen als Spanje, Frankrijk en België de faillissementswetgeving in Nederland weinig mogelijkheden biedt om in een vroeg stadium in te grijpen als bedrijven in de problemen komen»? Is uw beeld ook dat Nederland dit en naar verwachting volgend jaar behoort tot de landen waar het aantal faillissementen het hardst oploopt? Welke aanknopingspunten ziet u om sneller te kunnen ingrijpen bij bedrijven die in problemen (dreigen te) komen en zo faillissementen mogelijk te voorkomen?
Van het aantal faillissementen dat zich in het komende jaar zal voordoen, valt nu nog geen goede inschatting te maken. Feit is wel dat het aantal faillissementen op dit moment nog erg laag is.
Enkele jaren geleden is het programma «herijking faillissementsrecht» van start gegaan. Binnen dit programma is ook gewerkt aan een verbetering van de reorganisatiemogelijkheden van bedrijven in financiële moeilijkheden. De Eerste Kamer heeft op 6 oktober het wetsvoorstel betreffende de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) aangenomen.9 Dit wetsvoorstel verbetert de mogelijkheden voor ondernemers om de schuldenlast tijdig via een akkoord met de schuldeisers en aandeelhouders te saneren en een faillissement af te wenden. De WHOA introduceert namelijk een regeling op basis waarvan de rechtbank een onderhands schuldsaneringsakkoord tussen een onderneming en haar schuldeisers en aandeelhouders kan goedkeuren als de besluitvorming over en de inhoud van het akkoord aan bepaalde eisen voldoet. Deze goedkeuring leidt ertoe dat het akkoord verbindend is voor alle bij het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders, ook voor hen die niet met het akkoord hebben ingestemd. Samen met andere betrokken ministeries wordt bezien hoe de toepassing van de WHOA in de uitvoeringspraktijk kan worden vergroot. Hierbij gaat het onder andere om het toespitsen van de dienstverlening aan ondernemers door de Kamer van Koophandel en het Ondernemersklankbord op de mogelijkheden die de WHOA straks biedt aan ondernemers in zwaar weer. Overigens heeft Nederland een lange traditie van informele reorganisaties en er wordt vaak minnelijk een oplossing voor schulden gevonden. Hierdoor kunnen bedrijven die overlevingskansen hebben ook zonder gebruikmaking van het faillissementsrecht voortbestaan.
Op welke punten verschilt de Nederlandse faillissementswetgeving van die in de ons omringende landen? Klopt het dat enkele andere Europese lidstaten een tijdelijke (corona)regel hebben ingevoerd die voorkomt dat faillissement kan worden aangevraagd van bedrijven die vóór de coronacrisis in de kern gezond waren? Heeft het kabinet een dergelijke maatregel ook overwogen? Komt de Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19, onderdeel van de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV, hierbij in de buurt? Indien niet, wat zijn daarbij de overwegingen geweest om in Nederland (nog) geen vergelijkbare regeling in te voeren?
Een dergelijke algemene maatregel houdt onvoldoende rekening met de bijzondere omstandigheden waarin bedrijven kunnen verkeren. Bij alle maatregelen is van belang dat voldoende rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin bedrijven kunnen verkeren om te voorkomen dat er mogelijk «zombiebedrijven» ontstaan, d.w.z. bedrijven die eigenlijk geen overlevingskansen meer hebben, maar met steunmaatregelen in leven worden gehouden.
Sinds de uitbraak van het COVID-19-virus zijn in verschillende landen maatregelen getroffen om faillissementen van ondernemers zoveel mogelijk te voorkomen. Dit betreft economische en financiële steunmaatregelen van de overheid. Ook zijn er regelingen getroffen om ondernemers met een bedrijf dat in de kern gezond is, maar als gevolg van de uitbraak van het COVID-19 virus kampt met een tijdelijke liquiditeitskrapte, te behoeden voor vermijdbare faillissementen of verhaalsacties van schuldeisers. De EU heeft hiervan een overzicht gepubliceerd. De Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19, die is opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV, ziet hier ook op en vertoont gelijkenis met de regelingen in de ons omringende landen.
Hoe staat u tegenover een tijdelijke bescherming van bedrijven die vóór de coronacrisis in de kern gezond waren (met duidelijke kaders en ratio’s voor wat «in de kern gezond» betekent), bijv. met een time-out-periode waarin (o.a. door banken, de Belastingdienst en pensioenfondsen) geen faillissementsprocedure kan worden gestart en enige rust kan worden gecreëerd?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Ouders klem door onterechte meldingen kindermishandeling’. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders klem door onterechte meldingen kindermishandeling»?1
Ja.
Bent u zich bewust van de toezegging van de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2016 over traumahulp aan 600 gezinnen die slachtoffer zijn geworden van een onterechte melding kindermishandeling? Klopt het dat deze toezegging nooit is uitgevoerd? Zo ja, kunt u toelichten waarom?2
In een brief aan de Kamer (d.d. 17-10-2017) over de voortgang van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) geeft de toenmalige Staatssecretaris van VWS aan dat hij zal nagaan welke behoefte er is aan nazorg en hoe dit er uit zou kunnen zien. Dit heeft geresulteerd in een onderzoek naar de behoefte aan nazorg bij ouders en andere directbetrokkenen wanneer het vermoeden van kindermishandeling na onderzoek van Veilig Thuis is weerlegd. De uitkomsten van het onderzoek heeft de Minister van VWS toegelicht in de voortgangsrapportage van het programma Geweld Hoort Nergens Thuis die op 18 december 2019 aan uw Kamer is aangeboden.
De uitkomsten bieden aanknopingspunten om de uitvoeringspraktijk voor wat betreft nazorg te verbeteren. Deze zijn gedeeld met de VNG, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis (LNVT) en betrokken gemeenten. Ik ben in gesprek met het LNVT en de VNG over de wijze waarop nadere uitwerking wordt gegeven aan de genoemde aanknopingspunten.
Deelt u de mening dat het maken van een ongegronde melding een dramatisch effect kan hebben op het betreffende gezin? Wanneer wordt het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegezegde onderzoek naar de gevolgen van een melding die ongegrond blijken gestart, en wanneer zijn de uitkomsten bekend?
Vooropgesteld: het belang van slachtoffers van kindermishandeling of huiselijk geweld staat altijd voorop. Iedereen met een vermoeden van kindermishandeling of huiselijk geweld moet in het belang van eventuele slachtoffers contact op kunnen nemen met Veilig Thuis. In die zin kan nooit sprake zijn van «onterechte» meldingen. Wat wel kan, is dat na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was.
Het kan voor betrokkenen een zeer ingrijpende ervaring zijn als vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling worden gemeld door derden bij Veilig Thuis en Veilig Thuis hierover het gesprek aangaat. Zeker als na onderzoek van Veilig Thuis blijkt dat het vermoeden (gelukkig) weerlegd wordt. Er kan bij ouders in die gevallen behoefte zijn aan nazorg, bijvoorbeeld in de vorm van het verlenen van hulp en/of het bieden van ondersteuning om de potentieel negatieve impact van een onderzoek door Veilig Thuis – waarbij de uitkomst «weerlegd» is – te verminderen. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is het bedoelde onderzoek al gestart en afgerond en op 18 december 2019 aan uw Kamer gestuurd.
Uit het onderzoek blijkt dat niet alle betrokkenen behoefte hebben aan nazorg. De behoefte aan nazorg en de mate waarin wordt bepaald door casus-specifieke omstandigheden en door de wijze waarop Veilig Thuis de betrokkenheid vormgeeft in de casus. Nazorg kan op verschillende manieren worden vormgegeven en op verschillende momenten worden geboden.
Heeft u onderzocht op welke locatie ouders of betrokkenen terecht kunnen voor trauma ondersteuning nadat zij slachtoffer zijn geworden van een valse beschuldiging, zoals eerder gevraagd tijdens het Algemeen overleg Aanpak huiselijk geweld van 1 mei 2018? Wat zijn de uitkomsten van uw bevindingen?3
Als blijkt dat betrokkenen behoefte hebben aan een extra vorm van ondersteuning tijdens of nadat Veilig Thuis betrokken is of is geweest, wordt in overleg met de direct betrokkenen besproken welke vorm van ondersteuning het meest passend is. Er is sprake van maatwerk. Dit kan in de vorm van een contactmoment in de periode na afronding van het onderzoek, of door het gesprek aan te gaan met direct betrokkenen over de behoefte aan emotionele ondersteuning. Indien er behoefte is aan emotionele ondersteuning, wordt besproken of het mogelijk is een beroep te doen op het netwerk van de directbetrokkene zelf, het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de huisarts of POH-GGZ (via de huisarts) voor laagdrempelige emotionele ondersteuning, een psycholoog of het sociaal wijkteam (afhankelijk van de specifieke hulpvraag en het aanbod van deze wijkteams).
Los van deze vormen van nazorg en ondersteuning bestaat er voor ouders de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de klachtcommissie van Veilig Thuis. Alle VT-organisaties hebben een onafhankelijke klachtenprocedure. Ook kunnen betrokkenen een beroep doen op het AKJ als zij vinden dat hun behandeling of bejegening beter kan en als zij een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdzorg. Bij het AKJ zijn vertrouwenspersonen werkzaam die de belangen van cliënten in de jeugdzorg voorop zetten.
Uit de praktijk blijkt dat gezinnen beter kunnen worden geïnformeerd over het bestaan van de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de klachtencommissie en dat de klachtenprocedure toegankelijker kan worden ingericht. In dat kader doet het AKJ onderzoek naar de wijze waarop de klachtenprocedures van onder meer Veilig Thuis kunnen worden verbeterd. In verband met corona heeft het onderzoek enige vertraging opgelopen, maar naar verwachting wordt het onderzoek eind 2020 afgerond. Volgend jaar vindt de tweede fase plaats, te weten de implementatie van de verbetermaatregelen die uit het onderzoek voortkomen.
Indien een melding door een «melder met kwade bedoelingen» aanleiding is voor het onderzoek door Veilig Thuis, en directbetrokkene geeft aan stappen te willen ondernemen richting de melder, kan Veilig Thuis betrokkene adviseren om aangifte te doen bij de politie.
Kunt u uiteenzetten in welke gemeenten drang overmatig wordt ingezet als middel? Spelen onterechte meldingen hierin een rol?
De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving (hierna: Raden) geven in hun advies4 aan dat door het beleid van gemeenten, gericht op het voorkomen van kinderbeschermingsmaatregelen, in de praktijk een tussengebied is ontstaan, waarin interventies in het vrijwillige en het gedwongen kader voor ouders en jeugdigen niet helder zijn afgebakend. De Raden adviseren te stoppen met de term drang, maar te spreken over intensieve vrijwillige hulp, als onderdeel van specialistische kennis van lokale teams. Het advies is dat jeugdprofessionals over specialistische expertise beschikken, met als doel ouders en kinderen goed te ondersteunen en hen naar de juiste hulp en steun toe te leiden, zonder drang.
Er is geen (inzicht in de) relatie tussen meldingen die na onderzoek door Veilig Thuis weerlegd worden en de mate waarin op intensieve vormen van vrijwillige hulp en dienstverlening wordt ingezet.
Inzet van specifieke expertise zoals de inzet van methodische en intensieve begeleiding van gezinnen ter voorkoming van een kinderbeschermingsmaatregel is verschillend georganiseerd in het land. Op de meeste plekken is dit voor een belangrijk deel belegd bij de Gecertificeerde Instellingen (GI’s). De rol en de positie van de GI’s in het voorkomen van kinderbeschermingsmaatregelen en uithuisplaatsingen kan verschillen per gemeente of regio al naargelang de gemeentelijke visie en aanwezige structuren voor zorg en hulp. In sommige regio’s werkt de GI – op afroep – nauw samen met het lokale team en trekken zij samen op om kinderbeschermingsmaatregelen te voorkomen door op andere manieren samen met het gezin de veiligheid in het gezin te herstellen. In andere regio’s wordt de expertise van de GI ingekocht om casusregie in complexe gezinssituaties uit te voeren.
De Raden adviseren om de scheidslijn tussen het vrijwillig en gedwongen kader en de hierbij horende rechten en plichten voor jeugdigen en ouders goed te borgen. Dit aspect wordt meegenomen in het traject dat in opdracht van de VNG, VWS en JenV is gestart om te komen tot een toekomstscenario voor een eenvoudiger en effectievere jeugd- en gezinsbescherming. Een advies hierover wordt begin 2021 verwacht.
Voor een aanvulling op het bovenstaande verwijs ik u naar de beleidsreactie van de Minister voor Rechtsbescherming op het rapport van de Raden5.
Het bericht ‘#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg’. |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het meegestuurde bericht «#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand in de kraamzorg niet te waarborgen is én het zeker niet gaat om zorg die uit te stellen is?
Binnen de kraamzorg is het advies van de koepelorganisatie BO geboortezorg aan de kraamverzorgenden om, waar mogelijk, de anderhalve meter afstand in acht te nemen, en dit ook te communiceren met en te benadrukken bij het kraamgezin. Ik ben van mening dat de 1,5 meter afstand houden in sommige situaties niet mogelijk is, zoals bijvoorbeeld bij de persoonlijke verzorging van de kraamvrouw, de pasgeborene en hulp bij de borstvoeding. Het is daarom van groot belang dat vooraf goed geïnventariseerd wordt of er in het kraamgezin een (verdenking op) Covid-19 besmetting is.
Zorg uitstellen is in de kraamzorg niet aan de orde aangezien het om noodzakelijke zorg gaat.
Bent u het eens met de stelling dat de kraamverzorgende tijdens de coronacrisis juist meer taken toegewezen kreeg dan normaal?
De kraamverzorgende heeft, zeker in de eerste maanden van de Corona pandemie veel taken en verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen omdat verloskundigen toen minder op huisbezoek kwamen. Kortom: taken waren anders ingericht. Indien er sprake was en is van een Covid-19 besmetting kunnen minder uren directe zorg ingezet worden en wordt in plaats daarvan gebruik gemaakt van zorg op afstand. Tevens geldt bij een (verdenking op) covid-19 besmetting een aangepaste werkinstructie. Hiervoor heeft het Kenniscentrum Kraamzorg (KCKZ) een richtlijn opgesteld.
Bij een gezin zonder verdenking op Covid-19 is het takenpakket ongewijzigd, maar worden met name de hygiënemaatregelen extra benadrukt.
Wat is uw reactie op de opmerking dat veel kraamverzorgenden nog steeds niet werken met de juiste mondkapjes?
Het is belangrijk dat zorgmedewerkers werken met de juiste beschermingsmiddelen. De kraamzorg sector volgt daarin het advies van het RIVM. Voor de zorgverleners buiten het ziekenhuis en ook voor de kraamzorg gelden de uitgangspunten van het RIVM voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) buiten het ziekenhuis, welke te raadplegen zijn via https://lci.rivm.nl/covid-19/PBMbuitenziekenhuis.
Dat betekent bij een kraamgezin met (verdenking op) Covid-19 ter bescherming van de medewerker de volgende PBM moeten worden gebruikt: een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR, bril, schort en wegwerphandschoenen. In het PBM-verdeelmodel is tevens de volgende passage opgenomen: «De bevalling door de verloskundige wordt ondersteund door een kraamverzorgende. Als sprake is van een COVID-besmetting is het gebruik van PBM door de kraamverzorgende wenselijk bij de bevalling, de controles van de kraamvrouw en de ondersteuning bij de borstvoeding.»
De afweging wat gebruikt moet worden in het betreffende gezin is aan de kraamverzorgende zelf en indien wenselijk kan een persoonlijke professionele afweging worden gemaakt, bijvoorbeeld als een kraamverzorgende meer PBM wil gebruiken. Tevens is het mogelijk dat een kraamgezin de kraamverzorgende verzoekt PBM te gebruiken ookal is dat volgens de richtlijn niet noodzakelijk, hierin maakt de kraamverzorgende een afweging.
Werkgevers zijn aan zet om de juiste materialen te verstrekken aan hun medewerkers.
Bent u van mening dat kraamzorgmedewerkers ook meer dan een applaus verdienen? Zo ja, op welke wijze zult u zich inzetten voor betere arbeidsvoorwaarden?
Voorop staat dat alle zorgprofessionals belangrijk werk doen. Dat geldt ook voor kraamzorgmedewerkers. Het Ministerie van VWS zorgt met de «Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling» (OVA) ervoor dat het salaris van zorgprofessionals kan meegroeien conform de loonontwikkelingen in de markt. Het is vervolgens aan de sociale partners hierover afspraken te maken in de CAO van de kraamzorgsector. Het vraagstuk voor salarisontwikkeling in de kraamzorg was voor de betrokken partijen ook verbonden aan de vraag over de financiële situatie in de kraamzorg en de hoogte van de nieuwe tarieven voor kraamzorg. De NZa heeft deze inmiddels per 2021 omhoog bijgesteld. Voor de sociale partners was dit de aanleiding om de gesprekken over een nieuwe cao te hervatten.
Hebben kraamverzorgenden recht op de bonus van 1.000 euro in 2020 en van 500 euro in 2021? Zo neen, waarom niet?
De bonus is bedoeld voor de zorgprofessional die in de periode van 1 maart tot 1 september 2020 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd tijdens de COVID-19 uitbraak door middel van inzet voor patiënten en cliënten met COVID-19, en/of heeft bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 en niet meer dan tweemaal modaal verdienen bij voltijds inzet.
Uitgangspunt bij de beoordeling of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie, is de inzet die de zorgprofessional heeft geleverd.
Niet ter beoordeling is de vraag of een zorgprofessional risico heeft gelopen om besmet te raken met COVID-19. Het is aan de zorgaanbieder om te beoordelen of de zorgprofessional in aanmerking komt voor de bonus.
Om de zorgaanbieder te helpen bij de beoordeling van de vraag welke zorgprofessionals in aanmerking komen voor de bonus is door het Ministerie van VWS een handreiking voor zorgaanbieders beschikbaar gesteld. De handreiking is te raadplegen op de website van de rijksoverheid als ook op de website van DUS-I (zijnde uitvoerder van de subsidieregeling)2.
Het Ministerie van VWS acht het niet aannemelijk dat de zorgprofessionals in de kraamzorg een op een vallen onder de afbakeningscriteria zoals gesteld in de handreiking. De beoordeling van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie is echter aan de zorgaanbieder. Als de zorgaanbieder van mening is dat de zorgprofessional werkzaam in deze deelsector wel valt onder het afbakeningscriterium en dus een bonus verdient, dan kan van de lijst worden afgeweken en kan de zorgaanbieder de zorgprofessional een bonus toe kennen.
De Nederlandse stilte ten aanzien van het historische vredesakkoord in het Midden-Oosten |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het vredesakkoord dat Israël, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein vandaag in Washington D.C. sluiten? Deelt u de mening dat dit een historische gebeurtenis is, vergelijkbaar met de vredesakkoorden met Egypte (1977) en Jordanië (1994)?
Het zijn historische akkoorden, die het kabinet verwelkomt. Na de Oslo-akkoorden tussen Israël en de PLO, waarmee de PLO Israël erkende, en de vredesverdragen tussen Israël en Egypte en tussen Israël en Jordanië, waarmee formeel een einde kwam aan de vijandigheden tussen die landen, zijn er met deze akkoorden twee Arabische landen bij gekomen die hebben verklaard formele betrekkingen aan te willen gaan met Israël. Dit verbreedt de erkenning van Israël in de Arabische regio, en draagt bij aan de regionale stabiliteit en welvaart.
Ik heb de ministers van Buitenlandse Zaken van Israël en de Verenigde Arabische Emiraten gefeliciteerd, en de ondertekening van de beide akkoorden op 16 september verwelkomd. De EU heeft beide akkoorden verwelkomd met gezamenlijke verklaringen op 15 augustus1 en 12 september.2
Deelt u de mening dat deze vredesakkoorden de stabiliteit in het Midden-Oosten verbeteren en dat een dergelijke verbetering in de «ring van instabiliteit» rondom Europa ook Nederland ten goede komt?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u de rol van de Amerikaanse president in de totstandkoming van deze succesvolle vredesonderhandelingen?
Deze akkoorden zijn een belangrijk diplomatiek succes voor de VS, wiens betrokkenheid van groot belang is geweest. Deze normaliseringsakkoorden volgen op eerdere toenadering en samenwerking achter de schermen tussen Israël, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein, op initiatief van de betrokken landen zelf en met steun van de opeenvolgende Amerikaanse regeringen. Dit was onder meer het gevolg van gedeelde zorgen over de rol van Iran, maar ook omdat de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Israël voordeel zagen bij samenwerking op andere terreinen.
De huidige Amerikaanse regering heeft toenadering tussen Israël en Arabische landen een belangrijk onderdeelgemaakt van diens inzet voor het Midden-Oosten, zoals bijvoorbeeld bleek uit de aanwezigheid van een Israëlische delegatie bij de bijeenkomst in Manama waarbij de VS het economisch deel van diens vredesplan presenteerde. Dit gold ook voor de bijeenkomsten van het Warschau-proces, het initiatief van de Verenigde Staten om samenwerking in het Midden-Oosten op onder meer terrorismebestrijding veiligheid, energiezekerheid te bevorderen, waaraan onder meer Nederland, de EU, de VS, Israël, Saudi Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein deelnemen.
De Verenigde Arabische Emiraten hebben gezegd het besluit tot aangaan van diplomatieke betrekkingen juist nu gezet te hebben om Israël te weerhouden van het uitvoeren van eenzijdige annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever. Het idee van annexatie kwam prominent naar voren in de afgelopen Israëlische verkiezingen, mede door de presentatie van de Amerikaanse plannen voor het Midden-Oosten vredesproces begin dit jaar. Nadat Israël en de Verenigde Arabische Emiraten hun akkoord bekend maakten, heeft Bahrein aangegeven ook diplomatieke relaties met Israël aan te willen gaan.
Waarom denkt u dat deze Amerikaanse president in staat is geweest dit vredesakkoord te bereiken, terwijl vorige presidenten dat kennelijk niet waren?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u lessen die Nederland hieruit kan trekken voor het buitenlands beleid?
De akkoorden tonen het belang van het aangaan en waar mogelijk verdiepen van de dialoog met andere landen om te onderzoeken waar gedeelde belangen liggen, ook al is er op sommige terreinen sprake van verschil van inzicht. Nederland is daarom ook voorstander van het benutten van alle instrumenten die de EU heeft om de dialoog met Israël en de Palestijnse Autoriteit te voeren, inclusief het organiseren van een Associatie Raad met Israël. Het organiseren van een Associatie Raad biedt de mogelijkheid om de samenwerking tussen de EU en Israël, binnen de grenzen van 1967, te versterken. Het biedt ook de kans om over zaken te spreken waar we het niet noodzakelijkerwijs eens zijn, zoals bijvoorbeeld het nederzettingenbeleid.
Waarom is er geen Nederlandse afgevaardigde bij de vredesceremonie die vandaag in Washington D.C. plaatsvindt, terwijl de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó wel aanwezig is? Welk signaal geeft het kabinet hiermee af met betrekking tot de waarde die Nederland hecht aan de verbetering van de stabiliteit in het Midden-Oosten?
De Verenigde Staten bepaalden het uitnodigingsbeleid, waarbij een dwarsdoorsnede van de EU-lidstaten was uitgenodigd, waarvan alleen Hongarije op ministerieel niveau. De andere uitgenodigde EU lidstaten waren Duitsland, Frankrijk, Italië, Denemarken, Ierland, Griekenland, Oostenrijk, Polen, Zweden, Bulgarije en Slovenië.
Waarom koos dit kabinet ervoor om de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – met hoofddoek – als plaatsvervangend Minister van Buitenlandse Zaken op audiëntie bij de president van de Islamitische Republiek Iran te laten komen, een regime dat vreedzame demonstranten als Navid Afkari executeert? Is het in dat licht niet vreemd dat de Minister van Buitenlandse Zaken wél acte de présence geeft in een land dat het Westen vijandig gezind is, maar verzuimt af te reizen naar de ceremonie van een succesvol vredesakkoord, gesloten onder leiding van onze bondgenoot de Verenigde Staten? Hoe beoordeelt u deze discrepantie?
Minister Kaag reisde in februari 2018 af naar Iran, Oman en Saudi-Arabië als Minister van Buitenlandse Zaken, ter uitvoering van afspraken die onder Minister Zijlstra gemaakt waren, gericht op het onderhouden van de bilaterale diplomatieke verhoudingen en regionale veiligheid. Het kabinet is van mening dat het beter is in gesprek te blijven, ook met partijen waarmee het niet op alle vlakken eens is.
Het artikel 'Piek besmettingen legionella: in juli bijna 100 mensen in ziekenhuis' |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Piek besmettingen legionella: in juli bijna 100 mensen in ziekenhuis»?1
Ja.
Hoe verklaart u de piek in legionellabesmettingen die in juli 2020 te zien is ten opzichte van voorgaande jaren?
De piek in het aantal patiënten met een longontsteking door legionella in juli 2020 hangt samen met de weersomstandigheden. Juni was een warme maand en eind juni en in juli waren er lokaal zware regenbuien. Uit Nederlands en internationaal onderzoek blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de weersomstandigheden en het aantal legionellose meldingen. Aangenomen wordt dat de bacterie bij bepaalde weersomstandigheden (flinke buien bij warm weer) beter kan overleven in de lucht. Omgevingsbronnen die legionella verspreiden in de buitenlucht kunnen daardoor tot meer besmettingen leiden. Ook in andere jaren, bijvoorbeeld in juni en september 2018 en augustus 2019, waren vergelijkbare pieken te zien die samenhingen met de weersomstandigheden.
Kunt u de uitspraak van het RIVM toelichten, dat stelt dat de piek in het aantal besmettingen niet gerelateerd is aan het weer openstellen van gebouwen en voorzieningen na de lockdown? En kunt u toelichten of en waarom dit al met zekerheid is te zeggen?
De GGD heeft ook in juli op de gebruikelijke wijze bronopsporing gedaan bij patiënten met een longontsteking door legionella. Bij deze bronopsporing worden mogelijke bronnen in kaart gebracht waaraan patiënten waren blootgesteld. Dit gebeurt onder andere via een interview met de patiënt aan de hand van een vragenlijst. Verneveling van leidingwater bij openbare gebouwen en voorzieningen die eerder wegens de lockdown niet in gebruik waren, zoals kantoren, scholen, sauna’s of sportfaciliteiten, werden in deze periode niet genoemd door de patiënten als mogelijke bron. Tijdens het warme weer noemde een klein aantal patiënten een bezoek aan een zwembad, maar dit aandeel was niet hoger dan andere jaren.
Kunt u toelichten waarom het RIVM bij voorbaat al stelt dat de toename vooral komt door veranderende weersomstandigheden?
Op basis van informatie uit de bronopsporing van de GGD en diverse kenmerken en geografische patronen van de spreiding van de patiënten stelt het RIVM vast dat de weersomstandigheden een rol spelen bij de toename. De GGD en het RIVM blijven tijdens een dergelijke stijging echter alert op mogelijke signalen die kunnen duiden op een uitbraak door een gemeenschappelijke bron. Daar werden geen aanwijzingen voor gezien in juli 2020.
Nederlanders reisden in 2020 echter minder vaak naar het buitenland en ziekte door legionella na een buitenlandse reis werd dan ook minder vaak gezien dan andere jaren. Doordat meer mensen in eigen land bleven, kan dit wel invloed hebben gehad op het aantal mensen dat in eigen land ziek werd door legionella. Er waren echter geen clusters bij Nederlandse accommodaties, en ook lijkt het aantal patiënten dat vooraf in een Nederlandse accommodatie verbleef, en dus eventueel tijdens het verblijf is besmet, niet hoger dan andere jaren. Deze informatie is voor de zomer van 2020 echter nog niet helemaal compleet.
Bent u bereid om meer onderzoek te faciliteren, nu het RIVM stelt dat er meer onderzoek nodig is «om te weten wat de bronnen zijn die belangrijk zijn bij de verspreiding bij dat regenachtige weer»?
Er zijn aanwijzingen dat flinke regenbuien bij warm weer, een potentiële bron van legionella zouden kunnen zijn. Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3 vermoedt het RIVM dat de piek in het aantal patiënten met een longontsteking door legionella in juli 2020 samenhangt met de weersomstandigheden. Uit Nederlands en internationaal onderzoek blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de weersomstandigheden en het aantal legionellose meldingen. Verder onderzoek om vast te stellen wat de specifieke bronnen zijn die een rol spelen bij de verspreiding van legionellabacteriën bij regenachtig weer beperkt zich eigenlijk tot het verzamelen van gegevens van meer gevallen in de toekomst, op de manier zoals nu al gebeurt, door bronopsporing. Het RIVM is gericht op het zo goed mogelijk in kaart brengen van potentiële bronnen van legionellaverspreiding en neemt daarin de link met de weersomstandigheden mee.
Bent u bereid te investeren, bijvoorbeeld via een met regelmaat terugkerende campagne, in de kennis van de bevolking over de mogelijke oorzaken en preventie van legionella, zeker nu corona de volle aandacht heeft?
Op de website van het RIVM2 en de website van de rijksoverheid3 is goede informatie beschikbaar voor de preventie van legionella. Daarnaast attenderen de drinkwaterbedrijven hun klanten onder meer via hun websites op het belang van het doorspoelen van de kraan na vakantie. Voorlichting over preventie van legionella in algemene zin levert weinig aanknopingspunten op, omdat het risico op legionella door blootstelling aan leidingwater thuis zeer beperkt is. Op plaatsen waar mogelijk meer risico is, zoals in ziekenhuizen, hotels, sauna’s of zwembaden, worden al preventieve maatregelen genomen om legionellabesmettingen te voorkomen, en zijn geen aanvullende maatregelen door de bezoeker nodig, zodat geen extra publieksvoorlichting nodig is.
Bent u bereid om de mogelijkheid van een legionellabesmetting onder de aandacht te brengen bij artsen en verpleegkundigen, aangezien men in deze tijd bij longklachten vooral geënt zal zijn op een mogelijke coronabesmetting?
Er zijn geen aanwijzingen dat legionellabesmettingen in deze tijd vaker over het hoofd worden gezien. Wanneer vervolgdiagnostiek bij ernstige klachten of longontsteking na een negatieve coronatest wordt ingezet, is een test op legionellose nu al één van de logische vervolgstappen. Volgens de richtlijn van longartsen dienen patiënten met ernstige longontsteking in het ziekenhuis altijd getest te worden op legionella voor het bepalen van het juiste antibioticabeleid4. Aangezien de risicogroep (ouderen, mensen met comorbiditeit) overlapt met die van corona kan attendering van zorgverleners op de toename van besmettingen met legionella nuttig zijn.
Op 6 augustus werd daarom in het wekelijkse verslag van het signaleringsoverleg van het RIVM aan professionals in de infectieziektebestrijding, waaronder medische microbiologen, aandacht besteed aan het verhoogde aantal patiënten met een legionella-infectie in de maand juli.
Het bericht ‘Verontwaardiging over voorkeur minister Ollongren voor windmolens op zee’ |
|
Tom van der Lee (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verontwaardiging over voorkeur Minister Ollongren voor windmolens op zee»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat om alle klimaat- en energiedoelen te behalen, het onvermijdelijk is dat ook op land duurzame energieprojecten worden gerealiseerd, waarbij wel altijd zo goed mogelijk wordt gelet op de ruimtelijke inpassing en draagvlak en de volgorde van de Gedragscode Zon op Land wordt nageleefd?
Ja, ik deel uw inzicht. Dit geldt zowel voor de doelstellingen tot 2030 uit het Klimaatakkoord, waar op dit moment door het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES) invulling aan wordt gegeven, als voor het lange termijnperspectief 2050 zoals geschetst in de NOVI.
In de NOVI is een aantal richtingen benoemd, die regio’s kunnen helpen om in de RES’en evenwichtige afwegingen te maken. Eén van die richtingen komt voort uit de zonneladder, die in augustus 2019 aan de Tweede Kamer is gestuurd en dient als afwegingskader voor overheden. De zonneladder spreekt een voorkeur uit voor zonnepanelen op gevels en daken van gebouwen. Een andere beleidskeuze is dat windparken zoveel mogelijk op zee worden gerealiseerd, voor zover dit kan in balans met de ruimte die nodig is voor functies zoals scheepvaart, visserij en natuur.
Bent u bekend met het feit dat er door bijvoorbeeld mede-overheden, energiecoöperaties en energiebedrijven hard aan wordt gewerkt om duurzame energieprojecten op land te realiseren en dat zij conform uw Klimaatakkoord en het RES-proces tenminste 35 terrawattuur aan hernieuwbare opwek op land dient te worden gerealiseerd?
Hiermee ben ik bekend. Ik onderstreep ook de bestaande afspraken om invulling te geven aan het klimaatbeleid tot 2030: naast 49 terrawattuur (TWh) aan windenergie op zee is de ambitie om tenminste 35 TWh aan grootschalige hernieuwbare elektriciteit op land te realiseren. Ik heb veel waardering voor de inspanningen van medeoverheden en andere partijen om tijdig en met oog voor de kwaliteit van de leefomgeving deze doelstelling uit het Klimaatakkoord te realiseren.
Deelt u de mening dat deze inspanningen bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering en dus zeer welkom zijn?
Ja.
Is het waar dat u uitspraken heeft gedaan over zonnepanelen en windmolens die kunnen worden opgevat als uitspraken die tegen het Klimaatakkoord in gaan? Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Nee, dat is onjuist. Ik heb dit toegelicht tijdens het AO NOVI d.d. 24 september. In het Klimaatakkoord is de ambitie voor wind op zee 49 TWh, de ambitie voor de grootschalige elektriciteitsproductie op land is gesteld op tenminste 35 TWh in 2030. Daarmee sluit ik windmolens en zonnepanelen op land dus niet uit: ook deze zijn nodig om de doelen te halen.
Ik heb ook aangegeven dat de NOVI pleit voor zonnepanelen op daken en gevels. Dit is een kernelement van de voorkeurvolgorde voor zon-PV, die het Rijk in samenwerking met medeoverheden en andere belanghebbenden heeft ontwikkeld, als operationalisering van het Klimaatakkoord. Tegelijk moet duidelijk zijn dat regionaal na zorgvuldige afweging andere keuzes kunnen worden gemaakt. Centraal staat dat decentrale overheden – en hun maatschappelijke partners – een goed plan opstellen. Dit loopt via het instrument van de RES’en, waarin maximaal wordt ingezet op maatschappelijke acceptatie van de energietransitie en de manier waarop dat in de regio kan worden gerealiseerd. Om te stimuleren dat locaties zorgvuldig worden uitgekozen geeft het Rijk, als partner in het NP RES, richting mee aan de RES’en.
Deelt u de mening dat dit niet bevorderlijk is voor het draagvlak van duurzame energie in Nederland?
Zie antwoord op vraag 5. Een succesvolle uitvoering van het Klimaatakkoord is gebaat bij een groot maatschappelijk draagvlak voor de energietransitie. Dit is dan ook een centraal element in de beleidsontwikkeling en -uitvoering. Dit geldt zowel voor de RES’en als voor de realisatie van Windenergie op zee.
Bent u bereid deze uitspraken te herroepen of op zijn minst vergaand te nuanceren?
Zie antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Cultuursector meldt met 62 procent relatief grootste omzetverlies bij UWV’. |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cultuursector meldt met 62 procent relatief grootste omzetverlies bij UWV»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het relatief grootste omzetverlies bij het UWV toebehoort aan de culturele sector? Had u dit percentage (62 procent) verwacht of is het nog forser dan u gedacht had?
Dit bericht is een bevestiging van eerdere berichten van bij voorbeeld het CBS dat de culturele sector tot de meest getroffen sectoren behoort.
Deelt u de mening dat het lang heeft geduurd voordat er steun kwam voor de culturele en creatieve sector en dat veel makers nog steeds geen compensatie krijgen voor hun gederfde inkomsten? Hoe kijkt u daarop terug? Hoe komt het dat het lang heeft geduurd voordat er adequate financiële ondersteuning voor de culturele sector kwam?
Op 17 maart jl.2 (kondigde het kabinet het noodpakket banen en economie aan. De werktijdverkorting-regeling en WW-premiedifferentiatie voor werkgevers werden aangepast, er kwam liquiditeitssteun en er werd een tijdelijke voorziening aangekondigd voor zelfstandige ondernemers en zzp’ers. Al deze maatregelen waren ook van toepassing op de culturele sector.
In mijn brief van 27 maart jl.3 heb ik de Kamer verder geïnformeerd over de maatregelen die specifiek gericht zijn op de culturele en creatieve sector. In die brief stond ik stil bij de bovengenoemde kabinetsbrede maatregelen, de maatregelen die ik op de korte termijn trof voor instellingen die subsidie ontvangen vanuit de culturele basisinfrastructuur en voor instellingen en makers die meerjarige of projectsubsidies ontvangen van de zes Rijkscultuurfondsen. Ook kondigde ik aan met het veld in gesprek te zijn en te bezien of aanvullende maatregelen nodig waren. Zoals u ziet is dus in een vroeg stadium van de crisis ingegrepen.
In mijn brief van 15 april jl.4 kondigde ik bovendien € 300 miljoen aanvullende ondersteuningsgelden aan voor de culturele en creatieve sector. Deze waren bedoeld om het unieke Nederlandse artistieke product te behouden en de werkgelegenheid in de sector te waarborgen, en gericht op instellingen/organisaties die de opdrachtenstroom richting zzp’ers en andere instellingen weer op gang kunnen brengen. In mijn brief van 27 mei jl.5 lichtte ik de uitwerking van deze € 300 miljoen toe.
Op 20 mei jl.6 kondigde het kabinet voorts het noodpakket 2.0 aan. Daarmee werd het eerste noodpakket banen en economie met drie maanden verlengd zodat banen en inkomens langer beschermd konden worden. Deze verlening was wederom ook van toepassing op de culturele sector.
Op 28 mei jl.7 kondigde het Ministerie van Binnenlandse Zaken bovendien aan een bevoorschotting op de compensatie aan medeoverheden te verstrekken van € 60 miljoen voor de periode van medio maart 2020 tot en met 1 juni 2020. Dit met het oogmerk op borging van de lokale en regionale culturele infrastructuur.
Op 28 augustus 2020 presenteerde het kabinet vervolgens het steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt8. Dit vervolg op de eerste twee noodpakketten bestond uit het continueren van eerdere steun (de NOW, Tozo en TVL werden met negen maanden verlengd), het stimuleren en investeren in waar dat kan (publieke investeringen worden versneld en private investeringen worden aangejaagd) en het ondersteunen waar aanpassing nodig was (met € 1 miljard extra middelen). Bij deze maatregelen werd de culturele sector wederom meegenomen.
In mijn brief van 31 augustus jl.9 kondigde ik bovendien aan dat het kabinet, bovenop de algemene steunmaatregelen, € 482 miljoen extra uittrekt voor de culturele sector, in aanvulling op het beroep dat de culturele en creatieve sector kan doen op de nieuwe generieke maatregelen. Samen met het eerste steunpakket van € 300 miljoen komt het totaal aan steun specifiek voor de culturele en creatieve sector daarmee op bijna € 800 miljoen. Het tweede steunpakket ben ik momenteel aan het uitwerken.
Er is sinds het begin van de coronacrisis steeds bekeken hoe de sector het beste ondersteund zou kunnen worden en er is steun gekomen. Bovendien is tussendoor steeds weer bekeken of deze steun nog voldoende was, en indien dit niet het geval was is daar meer steun bijgekomen. Dit alles geschiedde en zal blijven geschieden in overleg met de sector. Zo gaat er in totaal vanuit de generieke maatregelen en de specifieke steunpakketten circa € 1,3 miljard naar ondersteuning van de culturele en creatieve sector
Verwacht u dat het tweede extra steunpakket voor de culturele sector genoeg gaat zijn om het omzetverlies in de sector op te vangen? Zo ja, op welke cijfers en feiten baseert u deze verwachting?
Het tweede extra steunpakket voor de culturele en creatieve sector is bedoeld voor de periode van januari 2021 tot en met juni 2021. Het ziet ernaar uit dat het coronavirus voorlopig niet bedwongen is. Dit betekent dat de culturele en creatieve sector zich voor langere tijd zal moeten aanpassen aan de beperkingen die dit met zich meebrengt. Dat vraagt innovatie en een nieuwe manier van publieksbereik. Het vraagt ook zoeken naar een nieuw evenwicht tussen kosten en inkomsten. Geen volle, kolkende zalen en blockbusters, maar kleinschaliger, intieme cultuurbeleving dicht bij huis. Meer digitaal, al dan niet in combinatie met een live-beleving. Het steunpakket is bedoeld om deze transitie te ondersteunen en instellingen in staat te stellen te investeren in nieuwe producties. Zo brengen we ook de werkgelegenheid in de sector weer op gang. Zoals ik ook op eerdere mondelinge vragen heb beantwoord grijpt deze coronacrisis zo diep in, dat in geen enkele getroffen sector het verlies volledig gecompenseerd kan worden.
Organisaties in de culturele sector zijn bang dat ondanks de extra steun veel talent en potentieel de sector zal verlaten en pleiten voor een steun- en herstelfonds om dit tegen te gaan, ziet u dit risico van een «talent drain» ook? Hoe ziet u een herstart van de sector voor zich zonder podiumbouwers, lichtmensen etc. die de sector tegen die tijd hebben verlaten? Hoe staat u tegenover een steun- en herstelfonds?
Makers en creatieve professionals kunnen een aanvraag doen bij het programma Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO). PPO staat open voor zowel werknemers in loondienst als zelfstandigen/zzp’ers voor aanvragen van een bijdrage voor het mede financieren van hun professionele ontwikkeling. De regeling maakt het mogelijk dat een derde van de kosten van een persoonlijk ontwikkelplan wordt gefinancierd. Ik heb hier € 19 miljoen in geïnvesteerd.
Talent en potentieel kan zich ook in andere sectoren blijven ontwikkelen. De kennis gaat in die zin niet verloren, maar verplaatst zich. Op het moment dat er sprake is van een herstart is juist deze kennis weer hard nodig in de sector.
Zzp’ers en ondernemers uit bovenstaande bedrijfstakken kunnen gebruik maken van de kabinetsbrede maatregelen voor banen, inkomens en economie en de tijdelijke voorziening voor zelfstandige ondernemers, aangekondigd als onderdeel van het noodpakket banen en economie op 17 maart jl.10 en de verlenging ervan (noodpakket 2.0, aangekondigd op 20 mei jl.11
Daarnaast kunnen makers en creatieve professionals terecht bij een van de zes rijkscultuurfondsen. Deze fondsen krijgen uit zowel het eerste als het tweede steunpakket voor cultuur middelen om de opdrachtenstroom in stand te houden. Ook ondersteun ik private initiatieven zoals het Kickstartfonds dat culturele producties ondersteunt. Podiumbouwers, lichtmensen en andere technici blijven zo aan het werk.
Uit onderzoek naar aanleiding van het eerste steunpakket van 300 miljoen euro voor de culturele sector, bleek dat de noodsteun nauwelijks doorsijpelde naar de grote groep zzp’ers in de culturele sector, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nieuwe steunpakket wél bij hen terecht komt? Hoe gaat de regering dit monitoren?
Bij de uitwerking van het eerste steunpakket van € 300 miljoen heb ik gekozen voor inzet van middelen gericht op het ondersteunen van vitale onderdelen van de culturele infrastructuur, zo veel mogelijk in de volle breedte. Zo kan het verdienvermogen van de sector, zodra dat weer mogelijk is, aangezwengeld worden. Dat kan alleen door gerichte keuzes omdat anders de ondersteuning te veel zou verdunnen en het effect te gering zou zijn. Voorstellingen, films, presentaties, uitvoeringen worden niet gemaakt door rechtspersonen, maar door kunstenaars, toneelspelers, schrijvers, technici, conservatoren, grimeurs, acteurs, componisten, kostuummakers, musici, decorbouwers, transporteurs en alle andere mensen werkzaam in en voor de culturele en creatieve sector. Extra ondersteuning aan de instellingen komt dus uiteindelijk terecht bij makers en uitvoerders in de sector. Ik ontvang dan ook signalen van de sector die dit onderschrijven. Zo blijkt uit een recent onderzoek van de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK) dat maar liefst 78% van hun leden, die niet allemaal rijkssubsidie ontvangen, de steunmiddelen gebruikt hebben om zzp’ers te compenseren in de periode 12 maart – 1 juni [2]. Een deel van de financiële steun in de culturele sector komt dus wel degelijk terecht bij zzp’ers en werknemers met tijdelijke dienstverbanden. In de jaarlijkse monitorgesprekken die ik voer met de instellingen, zal ik hen ook bevragen op welke manier zij de verantwoordelijkheid hebben genomen om opdrachten aan makers te verschaffen.
Daarnaast is in het eerste steunpakket € 26,8 miljoen ingezet voor regelingen bij de zes cultuurfondsen voor projecten, werk en opdrachten voor makers en € 5 miljoen voor het Steunfonds Rechtensector.
Bij de uitwerking van het tweede steunpakket zal ik bij de verlening van de maatregelen uit het eerste steunpakket (€ 200 miljoen) goed kijken naar de verhouding tussen de middelen die direct naar makers gaan en die naar instellingen gaan.
Hoe verhouden de massaontslagen die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden bij podia in de culturele sector zich, tot de in april aangenomen motie waarin de regering wordt verzocht alles op alles te zetten om de culturele sector te redden?2
Ik betreur het dat instellingen en ondernemingen in de culturele en creatieve sector door deze crisis moeten besluiten tot het ontslaan van personeel. In een crisis van deze omvang is dat onvermijdelijk; vanaf het begin af aan heeft dit kabinet duidelijk gemaakt dat niet overal alle verliezen kunnen worden opgevangen. Tegelijkertijd is er voor de culturele en creatieve sector circa € 1,3 miljard aan maatregelen genomen om de sector te ondersteunen.
De coronacrisis laat zien hoe kwetsbaar de sector is, hoe wilt u de sector robuuster maken, en wilt u daarin ook kijken naar de inrichting van de sector en het stelsel, zoals bijvoorbeeld naar het subsidiesysteem en de vierjarige financieringssystematiek in de Basisinfrastructuur (BIS) en cultuurfondsen?
Deze crisis laat in eerste instantie zien hoe wendbaar de sector is. Ik heb grote waardering voor de inzet en innovatiekracht waarmee kunstenaars, artiesten, cultureel ondernemers en culturele instellingen, van groot tot klein, er alles aan doen om cultuur bij het publiek te brengen. Juist in deze tijd geeft dat ons troost en verbondenheid. Tegelijkertijd laat deze crisis inderdaad ook zien dat de sector nog weerbaarder kan worden. De Raad voor Cultuur komt in november 2020 met een advies hierover. Daarin zal de Raad ook ingaan op de lessen die we kunnen leren uit deze crisis over de samenhang tussen de gesubsidieerde en ongesubsidieerde sector, de verschillende verantwoordelijkheden verdeeld over verschillende bestuurslagen en de vele financieringsinstrumenten. En ook ik voer hier gesprekken over met makers en instellingen.
De besluitvorming voor de Basisinfrastructuur 2021–2024, inclusief de fondsen, is net afgerond. Eventuele wijzigingen zullen pas kunnen worden doorgevoerd voor het stelsel vanaf 2025.
De evenementenbranche en het nachtleven zitten nog steeds grotendeels op slot, bent u voornemens met extra compensatiemaatregelen voor deze deelsectoren te komen, zodat we makers en andere ondernemers in de evenementenbranche en het nachtleven overeind kunnen houden?
In de evenementenbranche wordt gesproken over nieuwe verzekerings- instrumenten, waarmee activiteiten mogelijk hervat kunnen worden. Mocht blijken dat een rol voor de overheid hierin aantoonbaar doelmatig en wenselijk is, dan beraadt het kabinet zich daarop. Verder onderzoekt de evenementenbranche in afstemming met het kabinet hoe op een veilige en verantwoorde manier activiteiten ontplooid kunnen worden die leiden tot winstgevende businessmodellen vanuit het initiatief van Fieldlab Evenementen. Deze kunnen indien het epidemiologisch beeld het toelaat getest worden aan de hand van pilots. Het nachtleven wordt hierbij door de evenementenbranche betrokken.
Deze kunnen zo nodig getest worden aan de hand van pilots.
Het bericht 'Flinke weerstand akkerbouw tegen Waddenagenda' |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Flinke weerstand akkerbouw tegen Waddenagenda»? Wat vindt u van het bericht?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe zijn de vertegenwoordigende organisaties van de boeren en meer specifiek de akkerbouwers (zoals de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV)) betrokken bij het opstellen van de ontwerp Waddenagenda 2050 en wat is er met hun input gedaan? Hoe zijn de natuurorganisaties betrokken?
De LTO Noord is betrokken geweest bij het proces om te komen tot de ontwerp«Agenda voor het Waddengebied 2050» (Agenda). De conceptstukken voor de projectgroep zijn steeds met LTO gedeeld en zij zijn ook uitgenodigd voor de projectgroep. Ook heeft LTO deelgenomen aan verschillende inhoudelijke sessies, onder meer die waar het ging over duurzame waddeneconomie. Dit heeft geleid tot een hoofdstuk in de Agenda waarin ook een paragraaf is opgenomen over de landbouw in het Waddengebied. Ook de natuurorganisaties zijn van het begin af aan betrokken bij het opstellen van de Agenda.
Daarnaast zijn zowel de landbouw (middels LTO Noord) als ook de natuurorganisaties vertegenwoordigd in het Omgevingsberaad Waddengebied dat adviseert over het beleid in het Waddengebied. Het Omgevingsberaad heeft in mei geadviseerd over de conceptversie van de ontwerpAgenda. Het advies gaf geen aanleiding om de passages over Landbouw aan te passen. Het advies is te vinden op https://www.waddenzee.nl/overheid/omgevingsberaad-waddengebied/adviezen.
Klopt het dat voor de kuststrook langs de Wadden gekozen is om zowel de Waddenzeekant als ook de landzijde meer natuurwaarde te geven en er dus brakwaterzones komen? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Zo nee, wat is er dan geregeld in de ontwerp Waddenagenda?
De Agenda zelf maakt geen keuzes voor veranderingen van functies, maar signaleert relevante ontwikkelingen waar zowel landbouw als andere functies mee te maken krijgen, zoals klimaatverandering. De gevolgen van zeespiegelstijging en toenemende droogteperiodes plaatsen ons voor ingrijpende keuzes. In de Agenda is als één van de leidende principes benoemd dat de opgaven integraal worden benaderd. Waterveiligheid, energie, klimaat, leefbaarheid, landbouw, beleving van het Werelderfgoed en natuurherstel worden zo mogelijk gekoppeld en gezamenlijk opgepakt met integrale gebiedsontwikkeling. Zo wordt bijvoorbeeld bij dijkversterkingsmaatregelen, nodig in verband met waterveiligheid, nagegaan of dit kan worden gecombineerd met andere opgaven in het gebied zoals natuurversterking door kwelders uit te breiden, zoet-zout overgangen te realiseren en vismigratie te bevorderen (Integrale aanpak kustzone). Uiteraard worden daarbij alle relevante stakeholders in de omgeving (waaronder de landbouw) betrokken en zullen ook gevolgen voor andere opgaven in het gebied, zoals verzilting en zoetwaterbeschikbaarheid, in beeld worden gebracht.
Wat zijn de gevolgen voor de landbouw en meer specifiek de akkerbouw van de voorstellen in de ontwerp Waddenagenda? Welke onderzoeken hebben plaats gevonden om te toetsen wat de gevolgen zijn van de gekozen maatregelen voor de landbouw en meer specifiek de akkerbouw? Bent u bereid deze onderzoeken met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelstellingen voor het Waddengebied is dat economische sectoren, waaronder dus ook de land- en akkerbouw, excelleren, in de context van het Werelderfgoed Waddenzee. In de ontwerpAgenda is als opgave opgenomen het behouden van de sterke (export)posities van de landbouw, ook als drager van het landschap en de identiteit van het gebied en bron van werkgelegenheid. Daarnaast wordt de landbouw geconfronteerd met een toenemende verzilting. In de ontwerpAgenda hebben we enkele adaptie-strategieën voor het omgaan met verzilting opgenomen. Daarnaast is ook de strategie opgenomen om de huidige landbouw te verduurzamen en te werken aan een circulaire landbouw, rekening houdend met de sterke positie van de grootschalige pootaardappelteelt en akkerbouw langs de Waddenkust en bloembollenteelt in Noord-Holland.
Een van de strategieën is ook om de samenwerking tussen de landbouw- en natuurorganisaties te versterken waarbij LTO, landbouwcollectieven en de natuur- en milieuorganisaties bekijken hoe ze de in de ontwerpAgenda benoemde strategieën gezamenlijk kunnen invullen. Deze strategie, alsmede ook andere in de (ontwerp)Agenda benoemde strategieën zullen we, in overleg met betrokken partijen, in de loop van 2021 via het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026 omzetten in concrete acties.
Op verzoek van het Regiecollege Waddengebied (RCW) zijn in 2018 voor verschillende thema’s discussiepapers opgesteld waarover het RCW vervolgens advies heeft gegeven aan de Stuurgroep van de Gebiedsagenda. De papers schetsen de belangrijkste ontwikkelingen, dilemma’s en oplossingsrichtingen. In discussiepaper «Kansen voor economische initiatieven» komen de onderwerpen landbouw, visserij, recreatie en toerisme, en zakelijke en persoonlijke dienstverlening aan de orde. De publicatie «Als het getij verloopt...» (maart 2019) bundelt de adviezen en discussiepapers. De discussiepapers, de afzonderlijke adviezen en de publicatie zijn te vinden op https://www.agendavoorhetwaddengebied2050.nl/ (Publicaties en Agenda Waddengebied/Discussiepapers)
Klopt het dat de doelen voor Natura 2000, zoals de NAV aangeeft, leidend worden gemaakt voor het veel grotere Waddengebied? Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die in de huidige Natura 2000 beheerplannen opgenomen zijn voor dit gebied? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welke extra maatregelen zijn toegevoegd en wat de reden daarvan is?
Nee dit klopt niet. Wel wordt met de Agenda een aanpak geschetst waarbij opgaven integraal aangepakt worden zoals de «Integrale aanpak kustzone». Dit kan kansen opleveren voor zowel de natuur als voor de landbouw. De hoofddoelstelling voor de Waddenzee, «een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap», is en blijft het rijksbeleid. Het leidende principe bij ingrepen of handelingen in de Waddenzee is dat wordt uitgegaan van een duurzame bescherming en zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van de Waddenzee. Het bereiken van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee heeft effecten op het omliggende Waddengebied, en ook andersom kunnen er effecten zijn van ontwikkelingen in het Waddengebied die van invloed zijn op het bereiken van de doelstelling voor de Waddenzee. Daarmee zijn ook de doelen voor het omliggende Waddengebied relevant, voor zover dat verband houdt met het bereiken van de hoofddoelstelling van de Waddenzee. Een en ander is beschreven in de Natura 2000-beheerplannen.
In de Natura 2000-beheerplannen voor respectievelijk de Waddenzee en de Noordzeekustzone (periode 2016–2022) staat beschreven welke maatregelen dienen te worden genomen om de doelen voor Natura 2000 te behalen. De begrenzing van het Natura 2000 gebied Waddenzee blijft ongewijzigd. In de Verzamelbrief Wadden van 20 juni 20192 heb ik aangegeven dat de natuurkwaliteit van de Waddenzee onder druk staat. «De instandhoudings-doelstellingen worden gehaald, maar de natuurontwikkelingsdoelstellingen blijven nog achter. Naast verbetering van het beheer is ook extra aandacht nodig voor investeringen». Rijk en provincies trekken gezamenlijk op de komende jaren om te werken aan de grote opgaven voor de wadden: natuurherstel en -ontwikkeling, verduurzaming van het medegebruik, klimaatadaptatie en versterking van het Werelderfgoed.
Bent u het eens dat kuststrook langs de Wadden in Noord-Holland, Fryslân en Groningen van groot belang is voor de voedselvoorziening, met name ook door de akkerbouw in dat gebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat wordt ook onderkend in de Agenda. Langs de Waddenkust is de grondgebonden grootschalige landbouw de belangrijkste economische sector, met name de akkerbouw.
Bent u het eens dat het voor de Wadden belangrijk is dat ecologie en economie in balans met elkaar zijn, en dat economische activiteiten, zoals landbouw en akkerbouw, ook zeker bij het Waddengebied horen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u zich dan geen rekenschap gegeven van de landbouw en meer specifiek de akkerbouw?
Ja, dat wordt ook onderkend in de Agenda.
In de Agenda is een aantal leidende principes benoemd hoe om te gaan met de verschillende opgaven in het gebied. Een van de principes die daarbij wordt gehanteerd is dat ecologie en economie elkaar versterken. We investeren in robuuste en veerkrachtige natuur. In eerste instantie voor de natuur zelf, maar ook om ruimte te houden voor economische ontwikkeling. Economie en ecologie versterken elkaar en dragen samen bij aan een vitaal en veerkrachtig Waddengebied. «Ecologie en Economie in balans» is een werkwijze die ontwikkeld is voor de Eems-Dollard en nu centraal staat in het hele Waddengebied. Per opgave en per gebied zal binnen het Waddengebied die balans tussen economie en ecologie verschillen. Voorwaarde is daarbij telkens dat samen gezocht wordt naar die balans en geïnvesteerd wordt in begrip voor elkaars opgave en wederzijds vertrouwen om tegenstellingen te overbruggen en tot nieuwe oplossingen te komen.
Bent u het eens dat de akkerbouwbelangen ook zwaar gewogen moeten worden in de Waddenagenda, want het is onder meer een zeer belangrijk gebied voor de pootaardappelen, waar Nederland een leidende positie in heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt het belang van de akkerbouw en landbouw dan tot uiting in de ontwerp Waddenagenda?
Zie het antwoord op vragen 4 en 7.
Hoe heeft de constatering in de concept Waddenagenda 2050 «Langs de Waddenkust is de grondgebonden grootschalige landbouw de belangrijkste economische sector, met name de akkerbouw. De pootaardappel is economisch gezien de belangrijkste teelt langs de Gronings-Friese kust en heeft een grote exportwaarde.» een vertaling gekregen in de ontwerp Waddenagenda?
Zie het antwoord op vragen 4 en 7.
Wat is de zienswijze die NAV heeft ingediend met betrekking tot de Waddenagenda? Kan die worden gedeeld met de Tweede Kamer? Welke landbouworganisaties hebben nog meer zienswijzen ingediend?
De reactie van de NAV heeft betrekking op de geografische scope van de Agenda en het belang van de landbouw, de zoetwatervoorziening in het gebied en op het binnendijks broeden van Waddenvogels.
Naast de NAV hebben ook de Nederlandse Aardappel Organisatie, Coöperatie Agrico, LTO afdeling Noardeast Fryslân en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) een (openbare) reactie ingediend. De volledige reactie van de NAV alsmede ook van de andere ingediende (openbare) reacties is te vinden op https://www.internetconsultatie.nl/ontwerpagenda_voor_het_waddengebied_2050/reacties
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de landbouw- en akkerbouwsector (inclusief meer specifiek de pootaardappelen) over positie in de Waddenagenda en de Tweede Kamer over de uitkomsten van het overleg te informeren ruim voor het eerstvolgende algemeen overleg Wadden op 5 november 2020, waar de Waddenagenda zal worden besproken?
Het Ministerie van IenW en van LNV gaan in gesprek gaan met de land- en akkerbouwsector over de positie van de sector in de Agenda. In aanloop naar het AO Wadden op 5 november wordt uw Kamer middels een «Waddenbrief» geïnformeerd over de stand van zaken.
Hoe is de Waddenagenda, die nog niet definitief is vastgesteld, vertaald in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)? Wat is de status van NOVI op dit moment?
In de NOVI zijn de hoofddoelstelling voor de Waddenzee alsmede de doelstellingen voor het Waddengebied opgenomen. Daarnaast wordt in de NOVI verwezen naar de totstandkoming van de (ontwerp)Agenda. Het kabinet heeft op vrijdag 11 september de definitieve NOVI3 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en in ieder geval ruim voor het algemeen overleg Wadden op 5 november 2020 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Zonder meer asfalt staan we straks stil' |
|
Chris Stoffer (SGP), Remco Dijkstra (VVD), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonder meer asfalt staan we straks stil»?1
Ja.
Kunt in inzicht geven in de bevolkingsgroei van ons land en geplande woningbouw die met name in de Randstad nodig is? Deelt u de mening dat bereikbaarheid van woonwijken en bedrijfsterreinen essentieel is en dat er grote opgaven wachten? En zijn ook voor het goederenvervoer goede verbindingen over de weg van essentieel belang?
Wonen, werken en mobiliteit gaan hand in hand. Om de bereikbaarheid op peil te houden, blijven we investeren in infrastructuur. Alle vervoermodaliteiten zijn daarbij nodig.
Het CBS publiceert periodiek bevolkingsprognoses van Nederland. Het CBS verwacht dat de bevolking groeit tot 19,6 miljoen inwoners in 2060. In mobiliteitsanalyses wordt rekening gehouden met de (regionale) bevolkingsontwikkelingen door het gebruik van de scenario’s uit de Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving (WLO) van het CPB en PBL. Deze scenario’s dienen als basis voor de studies naar de toekomstige ontwikkeling van mobiliteit en de doorrekening van de effecten van projecten.
De ambitie van het kabinet is om jaarlijks 75.000 woningen bij te bouwen. Hiervoor zijn onder andere in 2019 de woondeals getekend door de Minister van BZK. Voor de Randstad zetten Rijk en regio zich hiermee in voor de bouw van 31.000 woningen in de regio Utrecht, 100.000 woningen in de zuidelijk randstad (MRDH), en 100.000 woningen in de Metropoolregio Amsterdam in de periode tot 2025. Nieuwe woningen en extra inwoners gaan uiteraard gepaard met een groei van mobiliteit. Om de bereikbaarheid in deze regio’s op peil te houden, zijn daarom ook investeringen in infrastructuur nodig.
Klopt het dat sinds de uitbraak van corona individueel vervoer is toegenomen, terwijl personenvervoer nog steeds achter blijft? Kunt u de ontwikkeling sinds de start van de crisis toelichten ten aanzien van voetgangers, fietsers, het autoverkeer en het openbaar vervoer, uitgesplitst naar trein en ander stedelijk dan wel regionaal vervoer? Hoe is de ontwikkeling van het goederenvervoer verlopen in deze periode? Kunt u tegen deze achtergrond reflecteren op de eenzijdige politieke blik op investeringen in nieuw spoor, die in het artikel benoemd wordt? Deelt u de mening dat investeringen in asfalt nodig zijn en blijven?
Infrastructuurinvesteringen zijn gericht op de lange termijn. De huidige mobiliteitsontwikkelingen als gevolg van de coronacrisis en de contactbeperkende maatregelen zijn niet noodzakelijkerwijs maatgevend voor de situatie na de crisis. Het is nu nog te vroeg om de structurele effecten van corona op mobiliteit in te kunnen schatten. Onzekerheden in mobiliteitsontwikkelingen zijn echter niet nieuw. In mobiliteitsanalyses en bij investeringsbeslissingen wordt daarom rekening gehouden met onzekerheden in de ontwikkeling van mobiliteit.
Aan het begin van de crisis was er maximaal 47% minder autoverkeer, 12% minder vrachtverkeer en 87% minder OV-gebruik. Sindsdien is het verkeer weer langzaam toegenomen. Op dit moment is er 6% minder autoverkeer en ligt het OV-gebruik nog 41% lager, terwijl het vrachtverkeer 9% hoger is in vergelijking tot dezelfde periode in 2019. De vertraging op het hoofwegennet is nog steeds lager dan in 2019 (–70% in week 36). Er worden wel meer loop- en fietsverplaatsingen gemaakt, vooral voor recreatieve doeleinden, maar ook in het woon-werkverkeer zien we een stijging in het aandeel van de fiets. In de steden blijft de hoeveelheid verkeer nog iets meer achter: ongeveer 18% minder dan in maart. Behalve de binnenvaart, zitten de vervoersmodaliteiten voor wat betreft het aantal vervoersbewegingen onder het niveau van 2019, bij spoor (–7%) en zeevaart (–6%) is dat ruim onder.2
Ik deel de mening dat investeringen in asfalt nodig zijn en blijven om de bereikbaarheid op peil te houden, evenals investeringen in de overige vervoermodaliteiten. Het Kabinet blijft daarom in alle vervoermodaliteiten investeren.
Van de middelen die vanuit het regeerakkoord voor een inhaalslag voor infrastructuur beschikbaar zijn gesteld, is € 1,5 miljard bestemd voor investeringen in het hoofdwegennet. Hiermee is de aanpak van diverse knelpunten op de weg mogelijk gemaakt, zoals de MIRT-verkenning A15 Papendrecht – Gorinchem.
Deze investeringen zijn echter naar verwachting niet voldoende. De mobiliteit blijft toenemen, onder meer doordat de bevolking fors groeit. De bevolkingsgroei valt in de meest recente prognose van het CBS hoger uit dan in eerdere ramingen. Daarnaast laat de coronacrisis zien dat het gebruik en de populariteit van de auto onverminderd is. Het verkeer over de weg is na een korte daling weer bijna terug op het niveau van voor de crisis. Ook in de toekomst blijft het daarom noodzakelijk om – naast de reeds geplande investeringen – nieuwe wegprojecten op te starten. Het huidige investeringsbudget is echter ontoereikend voor dergelijke nieuwe projecten. Er resteert dus een grote opgave.
Klopt het dat er verschillende terugverdieneffecten worden gebruikt voor spoor en investeringen in asfalt? Kloppen de genoemde 30 cent voor spoor en 1 euro voor asfalt uit het artikel? Kunt u aangeven op basis waarvan deze bedragen zijn vastgesteld?
Ik herken deze cijfers niet. Het is moeilijk om generieke uitspraken te doen over de maatschappelijke effecten van investeringen in de verschillende vervoermodaliteiten. Dit verschilt sterk per project en hangt af van diverse factoren. Elke vervoermodaliteit heeft zijn eigen sterktes en alle modaliteiten zijn nodig om de verwachte groei van mobiliteit op te vangen. Zo is openbaar vervoer vaak geschikt voor de mobiliteit tussen en binnen dichtbevolkte kernen.
Investeringsbeslissingen vinden plaats conform de spelregels van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). De MIRT-spelregels schrijven voor dat in de verkenningsfase van ieder project een maatschappelijke kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd. Zo worden bij ieder project de effecten daarvan op de maatschappelijke welvaart in kaart gebracht.
Is het correct dat buiten het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) om, er geen grootschalige wegentrajecten in de planning staan? Is het correct dat de gelden in het MIRT tot 2030 gealloceerd zijn en het dus lastig is om zonder extra middelen nieuwe projecten toe te voegen?
Ja, dat is correct. Tot 2030 is het aanlegbudget op het Infrastructuurfonds (straks: Mobiliteitsfonds) grotendeels belegd aan concrete projecten. Het gaat om projecten die zich in de verkennings-, planuitwerkings- en realisatiefase bevinden. Het is dus lastig om in deze periode nieuwe projecten op te starten zonder extra middelen.
De budgetten na 2030 zijn nog niet volledig belegd aan concrete projecten. Investeringsbeslissingen worden samen met de regio genomen via de Bestuurlijke Overleggen MIRT. Uw Kamer wordt hierbij betrokken in de Algemene Overleggen MIRT en Nota Overleggen MIRT.
Klopt het dat er een noodzaak is om de goederencorridors zoals de A12, A15 en A67 richting Duitsland nu en in de toekomst verder te verbreden? Is het huidige aantal rijstroken afdoende gezien de vervoersvraag? Kunt u voorzien in een top tien van knelpunten waar Nederland vanuit het oogpunt van het goederenvervoer momenteel geld verliest?
Een goede doorstroming op de goederencorridors is essentieel voor een open economie als Nederland met een groot Europees achterland. De A15 vervult een cruciale rol in de doorstroming op de as Rotterdam – Duitsland. Het tracé is een belangrijk knelpunt met hoge economische verlieskosten. Daarom ben ik deze kabinetsperiode gestart met de verkenning van de A15 Papendrecht – Gorinchem. Daarnaast is ook een korte termijn aanpak van de huidige knelpunten op de A15 opgezet om zo snel mogelijk al een verbetering in de doorstroming van de A15 te kunnen realiseren.
Ten aanzien van de A12/A15 realiseren we een nieuwe verbinding welke in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangemerkt als ontbrekende schakel in het wegennet op de (internationale) corridor Rotterdam-Duitsland.
Voor de A67 wordt in nauwe samenwerking met regio in het programma SmartwayZ gewerkt aan verbetering van de doorstroming. In 2020 wordt er gestart met een planstudie naar de verbreding van de A67 Leenderheide – Geldrop.
Periodiek brengt het Ministerie van IenW een analyse uit die de toekomstige bereikbaarheidsopgaven in beeld brengt, zoals in 2017 de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA). Deze analyse bevat naast andere indicatoren een lijst van verbindingen op het hoofdwegennet waar de meeste economische verlieskosten optreden als gevolg van filevorming. Rond de zomer 2021 wordt een opvolger van de NMCA-2017 uitgebracht.
Hoe beoordeelt u de opvatting in het artikel dat ook in het Groeifonds van 20 miljard de blik op spoor is gericht? Deelt u de mening dat het snel verplaatsen van goederen en mensen bij uitstek een voorwaarde is voor een structurele groei van ons verdienvermogen? Is er binnen de commissie genoeg aandacht voor de grote economische belangen, nu en in de toekomst, van de goedereninfrastructuur in Nederland en worden deze zwaar genoeg meegewogen?
Het doel van het Nationaal Groeifonds is om het verdienvermogen van Nederland te vergroten. Een goede bereikbaarheid is voorwaardelijk voor een goed functionerende samenleving en economie. Het Kabinet wil via het Nationaal Groeifonds onder andere investeren in infrastructuur, waarbij oog is voor alle vervoermodaliteiten.
Voor een nadere toelichting op het proces rondom het Nationaal Groeifonds, verwijs ik u naar de Kamerbrief van 7 september jl. van mijn collega’s Hoekstra en Wiebes (Kamerstuk 35 300, nr. 83).
De besmettingen met COVID 19 in het Caribisch deel van het Koninkrijk |
|
Attje Kuiken (PvdA), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Protest tegen «dubbele standaard» NL-bestuur Sint-Eustatius» d.d. 11 september jl.?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitzonderingen die het bestuur van Sint-Eustatius maakt op de verplichte veertien dagen quarantaine voor mensen uit niet-veilige landen? Zo ja, vindt u dit een goede zaak?
Ja, ik ben op de hoogte van het beleid dat Sint-Eustatius voert voor essential workers in de medische, publieke en private sector uit medium- en high-risk-landen.
Het reis- en quarantainebeleid van Sint Eustatius is gebaseerd op een risico-classificatie van landen in low-, medium- en high-risk. Het classificatiesysteem is gezamenlijk vastgesteld door de diensten publieke gezondheid in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het beleid van Sint Eustatius biedt de mogelijkheid om binnen de quarantaine-verplichting essentiële werknemers uit medium- en high-risk-landen toch werkzaamheden te laten verrichten, zodat vitale functies, zoals de drinkwatervoorziening, op het eiland gedurende de crisis gecontinueerd kunnen worden. Zij doen dit onder een strikt protocol dat vooraf met alle betrokkenen is vastgelegd. Gedurende de quarantaineperiode van 14 dagen mogen deze werknemers hun quarantainelocatie verlaten voor het verrichten van deze vitale werkzaamheden. Tijdens het werk zijn deze werknemers zoveel mogelijk gescheiden van andere werknemers en dragen zij gezichtsmaskers. Anderen die mogelijk in de nabijheid van deze werknemers komen dienen aan strenge hygiëne-eisen te voldoen.
De mogelijkheid om onder strikte voorwaarden tijdens de quarantaineperiode essentieel werk uit te voeren, is er sinds 12 augustus 2020 en is sindsdien ten behoeve van 35 personen toegepast.
Het is van groot belang dat vitale functies van een samenleving ook in tijden van crisis gecontinueerd worden. Op Sint Eustatius is het niet altijd mogelijk om het geschikte personeel hiervoor lokaal of in de regio te vinden. Deze crisis laat zien dat risico-classificaties snel kunnen veranderen. Omdat het ingewikkeld is om gekwalificeerd personeel te vinden, moeten de snel wisselende risico-classificaties geen barrière vormen in het aantrekken van geschikt personeel. Ik stel vast dat het openbaar lichaam bij het aantrekken van personeel uit de regio hier in samenspraak met de lokale GGD zorgvuldige en weloverwogen keuzes in maakt.
Heeft u contact opgenomen met het bestuur van Sint-Eustatius om te vragen hoe vaak, voor wie en waarom er vrijstelling is verleend? Zo ja, kunt u die informatie delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend waar en wanneer de inspecteur van coronatesten die positief bleek te zijn en vorige week landde op Sint-Eustatius met vrijstelling voor quarantaine is getest op corona?
In mijn antwoord ga ik ervan uit dat de Kamerleden doelen op de microbioloog die op 3 september 2020 op Sint Eustatius arriveerde. De dag voor aankomst (2 september) was zijn testuitslag negatief. De dag na aankomst (4 september) is hij opnieuw getest met opnieuw een negatief resultaat. De testuitslag van de test op 6 september was uiteindelijk positief.
Deelt u de mening dat de vrijstelling van quarantaine zonder voorafgaande test ongewenste gezondheidsrisico’s meebrengt en door de strengere maatregelen en een ingestelde avondklok andere ongewenste nevengevolgen heeft op Sint-Eustatius? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het gebruik van vrijstelling van quarantaine door het bestuur van Sint-Eustatius te beperken?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2 en 3 geeft het openbaar lichaam geen vrijstellingen af, maar kunnen er binnen de quarantaineperiode onder strikte afspraken essentiële werkzaamheden verricht worden. Bovendien laat de praktijk zien dat bijna alle personen die aankomen op het eiland een testresultaat overleggen.
Natuurlijk brengt het toelaten van personen risico’s met zich mee en het openbaar lichaam zal stringent blijven optreden bij het toestaan van het verrichten van werkzaamheden door mensen in quarantaine. Tegelijkertijd wordt hiermee voorkomen dat de samenleving niet geheel tot stilstand komt met alle gevolgen van dien.
Heeft u eveneens kennisgenomen van het bericht: «Ziekenhuis Aruba kan coronazorg niet aan» d.d. 11 september jl.2, alsmede het bericht: «Coronagolf overspoelt Aruba» d.d. 13 september jl.3?
Ja.
Heeft u contact gehad met de Arubaanse overheid over de problemen met betrekking tot de coronabesmettingen en de coronazorg? Zo nee, waarom niet?
Samen met het RIVM heb ik sinds het begin van deze crisis frequent overleg met de Arubaanse overheid en het lokale ziekenhuis over de crisisaanpak. Om de coronazorg te versterken is de IC-capaciteit met beademingsapparatuur uit Nederland uitgebreid tot twaalf bedden, met de mogelijkheid om verder op te schalen. Het benodigde personeel is via een internationaal medisch uitzendbureau door VWS ingehuurd. Het RIVM heeft in september een arts en twee verpleegkundigen gestuurd om de dienst publieke gezondheid te versterken. Een bijstandsverzoek om het bron- en contactonderzoek te versterken met acht verpleegkundigen is door VWS gehonoreerd. En tenslotte worden er structureel persoonlijke beschermingsmiddelen naar Aruba gestuurd. De situatie wordt nauwlettend in gaten gehouden, zodat in samenspraak met de Arubaanse overheid meer ondersteuning geleverd kan worden wanneer dat nodig is.
Ziet u mogelijkheden waarmee u Aruba zou kunnen ondersteunen om deze crisis door te komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de situatie op Aruba voor de gezondheidszorg op Bonaire, dat nog steeds geen actieve Intensive Care Units (ICU’s) heeft voor corona, noch zelf kan over testcapaciteit beschikt?
Anders dan de vraag veronderstelt, zijn er wel IC-beademingsplekken op Bonaire beschikbaar. In het ziekenhuis van Bonaire zijn zes extra IC-beademingsplekken gerealiseerd waardoor er nu in totaal zeven IC-beademingsplekken beschikbaar zijn. Hier bovenop kan het ziekenhuis 26 bedden vrijmaken voor covid-zorg. De personele medische capaciteit is versterkt via Nederlandse uitzendbureaus. Wat betreft de testcapaciteit is deze op Bonaire voor urgente gevallen in beperkte mate beschikbaar: bij twee verschillende labs is er apparatuur beschikbaar met een klein volume. De rest van het testmateriaal wordt naar Curaçao gestuurd.
Is de inzet van de Zr. Ms. Karel Doorman ter ondersteuning van de medische zorg op Bonaire en de andere landen van het Koninkrijk overwogen? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd in de brief aan uw Kamer van 9 april jl.4 is Zr.Ms. Karel Doorman vanaf eind april voor een periode van ongeveer drie maanden ingezet in het Caribisch gebied om ondersteuning te kunnen bieden aan de lokale civiele autoriteiten bij het bestrijden van het coronavirus. Het schip is flexibel inzetbaar en kan afhankelijk van de behoeften voorzien in een breed scala aan ondersteuningsactiviteiten op het gebied van zee- en luchttransport (zoals goederen en voedsel), versterking van de maritieme grensbewaking ter ondersteuning van de Kustwacht Caribisch Gebied en versterking van de ondersteuning bij het handhaven van openbare ordemaatregelen. Ook beschikt het schip over de medische faciliteiten om de lokale gezondheidszorg te ondersteunen bij spoedeisende zorg, die geen betrekking heeft op covid-19. Zr.Ms. Karel Doorman heeft daarmee een waardevolle aanvulling gevormd op de ondersteuning, die het Ministerie van Defensie in het kader van covid-19 reeds in het Caribisch gebied heeft geleverd.
Vooralsnog ziet het Ministerie van Defensie in samenspraak met Bonaire en de Landen geen noodzaak tot hernieuwde inzet van Zr.Ms. Karel Doorman. Wel is op aanvraag van Curaçao haar medische testcapaciteit voor drie maanden ondersteund middels de inzet van verpleegkundigen. De ontwikkelingen worden nauwlettend in de gaten gehouden, waarbij er voortdurend een dialoog is met de Landen om te ondersteunen waar nodig.
Ziet u mogelijkheden om de medische capaciteit op Bonaire dusdanig te versterken dat Bonaire zelf in de intensieve medische (corona)zorg kan voorzien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van vraag 9 ben in ingegaan op de wijze waarop de medische capaciteit op Bonaire tot nu toe is versterkt. Vanwege de kleine schaal van het eiland is het niet realistisch om in te zetten op zelfvoorzienendheid in intensieve medische zorg. Kansrijker acht ik het verbeteren van de samenwerking van de ziekenhuizen op de verschillende eilanden onderling. Daar wordt nu ook aan gewerkt. Het doel is om daarmee de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk te vergroten en de afhankelijkheid van zorg (medische uitzendingen) buiten het Koninkrijk te verkleinen.
Ziet u mogelijkheden om Bonaire te voorzien van een zelfstandige testcapaciteit zodat zij zelf haar bewoners volledig kan testen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dit gerealiseerd te hebben?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie Jetten c.s. die het mogelijk maakt dat Bonaire een negatieve coronatest verplicht mag stellen als voorwaarde voor bezoek aan het eiland?4
Op grond van de Wet publieke gezondheid (hierna: Wpg) kan een negatieve coronatest als voorwaarde bij inreizen nu niet verplicht worden gesteld. De Wpg geldt zowel in Caribisch Nederland als in Europees Nederland. Invoering van de mogelijkheid tot het afdwingen van een test vergt een wijziging van de Wpg. De bij de Tweede Kamer aanhangige wijziging van de Wpg voorziet hier niet in. Ik beraad mij nu over de wenselijkheid om alleen voor Caribisch Nederland te voorzien in een wettelijke basis voor het verplicht overleggen van een testresultaat aan bezoekers van de eilanden.
Deelt u de mening dat Bonaire zich beter kan beschermen tegen het risico op import van besmettingen als aan alle reizigers een negatieve coronatest verplicht kan worden gesteld als voorwaarde voor bezoek aan het eiland? Zo ja, bent u bereid om ook mogelijk te maken dat Bonaire deze voorwaarde kan stellen aan bezoekers uit landen buiten het Koninkrijk?
Een negatieve testuitslag helpt bij het verminderen van het risico op introductie. Maar enkel de testuitslag is onvoldoende om Bonaire te beschermen tegen introductie van het virus. Een testuitslag is slechts een momentopname. Een negatieve testuitslag brengt het risico met zich mee schijnveiligheid te geven. Daarom moet een testuitslag altijd gepaard gaan met aanvullende maatregelen, zoals een quarantaine-verplichting.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken in het Caribisch deel van het Koninkrijk m.b.t. de ontwikkelingen ten aanzien van besmettingen met COVID-19?
De laatste gegevens van het Caribisch deel van het Koninkrijk laten het volgende besmettingsbeeld zien:
Bonaire
St. Eustatius
Saba
Curaçao
Aruba
Sint Maarten
Aantal actieve COVID patiënten (cumulatief)
57 (113)
8 (13)
0 (5)
220 (452)
517 (4079)
85 (679)
Aantal actuele ziekenhuisopnamen (op de IC)
2 (0)
0
0 (1)
2 (1)
33 (10)
2 (0)
Aantal patiënten overleden
2
0
0
1
30
22
Bedrijven die handelen in kredietgegevens van personen zonder hen daarover te informeren. |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waarin bleek dat bedrijven handel drijven met (krediet)data van personen, zonder hen daarvan op de hoogte te stellen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitzending.
Vindt u het wenselijk dat er bedrijven zijn, naast het Bureau Krediet Registratie, die data verzamelen van personen om zo een kredietscore aan iemand te geven?
Met enige regelmaat is er maatschappelijke discussie of bedrijven die data verwerken voor kredietscores voldoen aan de privacyregels. Burgers hebben er echt last van als er fouten worden gemaakt. Met een kredietscore beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Omdat sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Deze kredietscores moeten worden onderscheiden van de toets die bij het Bureau Krediet Registratie wordt uitgevoerd door kredietaanbieders in het kader van het voorkomen van overkreditering in de zin van de Wet op het financieel toezicht.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) dat bedrijven persoonsgegevens verhandelen die de kredietwaardigheid van personen raakt, zonder de betrokkene over het verhandelen én de gebruikte data te informeren? Zo nee, hoe kan het dan dat de Autoriteit Persoonsgegevens de praktijken die in de uitzending van Kassa beschreven werden niet al eerder aan banden heeft gelegd?
Het uitgangspunt van de AVG is dat burgers controle over hun persoonsgegevens dienen te hebben. Persoonsgegevens dienen daarom te worden verwerkt op een manier die rechtmatig, behoorlijk en transparant is.2 Concreet betekent dit dat betrokkenen op de hoogte dienen te worden gesteld op het moment dat hun persoonsgegevens worden verzameld onder meer welke gegevens worden verzameld, voor welk doel en met wie deze worden gedeeld.3 Tevens dienen ze te worden gewezen op hun rechten, zoals het recht op inzage.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus, maar doet in beginsel geen uitspraak over lopende zaken.
Ik hecht eraan te benadrukken dat deze bedrijven in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van persoonsgegevens en in dit kader een verantwoordingsplicht hebben.
Als een consument twijfelt of een bedrijf volgens de regels werkt, kan hij of zij zich wenden tot het bedrijf. Verder kan een consument, indien het desbetreffende bedrijf hierbij is aangesloten, bij de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) terecht. De NVH heeft een gedragscode en een klachtenprocedure. Als dit onvoldoende oplevert kunnen consumenten een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens met de grootst mogelijke spoed te wijzen op de praktijken zoals die naar voren kwamen in de uitzending van Kassa, zodat zij kan onderzoeken of deze praktijken inderdaad in strijd zijn met de AVG? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bij het antwoord op de vorige vraag, is de Autoriteit Persoonsgegevens een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf haar prioriteiten Het is belangrijk deze onafhankelijkheid te waarborgen. Het is daarom niet gepast om te willen beïnvloeden welke zaken de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bekend gemaakt dat de komende jaren de doorverkoop van gegevens een van haar aandachtsgebieden zal zijn.4 Zoals aangegeven bij vraag 3, heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus.
Het eindigen van de levensloopregeling per 1 januari 2022. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stoppen van de levensloopregeling per 1 januari 2022 na afschaffing op 1 januari 2012?
Ja, dat ben ik. Volledigheidshalve wijs ik u erop dat in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021, bijlage bij het Belastingplan 2021 dat is gepubliceerd nadat u uw vragen hebt ingestuurd, wordt voorgesteld de levensloopregeling per 1 november 2021 te beëindigen vanwege uitvoeringstechnische redenen. De datum van 1 november 2021 zal, als het voornoemde wetsvoorstel wordt aangenomen, gelden als fictief genietingsmoment waardoor het levensloopsaldo in de heffing zal worden betrokken.
Hoeveel mensen in Nederland hebben nog een levensloopregeling en hoeveel geld hebben deze mensen gemiddeld gespaard met deze levensloopregeling?
Deze informatie is noch bij de Belastingdienst, noch bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) of de DNB standaard beschikbaar. Om toch een indicatie te kunnen geven heeft de NVB gegevens opgevraagd bij de grootste partijen onder haar leden. Op basis hiervan schat de NVB het nog uitstaande tegoed voor de bankensector in op € 1,5 à € 2 miljard bij 36.000 à 45.000 klanten, gemiddeld circa € 40.000 per klant.
Welke gevolgen heeft de verhoging van de pensioenleeftijd gehad voor mensen met een lopende levensloopregeling die, na de duidelijkheid op 1 januari 2012 over het stoppen per 1 januari 2022, nogmaals de planning over het uitbetalen van de levensloopregeling hebben moeten bijstellen?
In artikel 19g, achtste lid, Wet LB 1965, zoals dat luidde op 31 december 2011, is opgenomen dat een levenslooptegoed uiterlijk op 65 jaar opgenomen diende te zijn of op de pensioeningangsdatum als deze eerder is. In het overgangsrecht is in artikel 39d, tweede lid, Wet LB 1965 vanaf 1 januari 2013 deze 65 jaar vervangen door de voor de werknemer geldende AOW-datum. De AOW-leeftijd is de achterliggende jaren verhoogd. In 2020 is deze 66 jaar en 4 maanden. Ook de fiscale pensioenrichtleeftijd is in 2018 verhoogd naar 68 jaar. Voor mensen met een lopende levensloopregeling heeft dit tot gevolg gehad dat zij enerzijds later met pensioen konden gaan maar anderzijds ook langer de tijd kregen voor het opnemen van het levenslooptegoed.
Kunt u toelichten hoe het proces tot stopzetten van de levensloopregeling verloopt? Worden mensen met een levensloopregeling actief geïnformeerd over het stopzetten per eind 2021 en de mogelijke gevolgen van het gefaseerd of het in één keer opnemen van het bedrag op de levensloopregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021 ligt een maatregel voor om, met het oog op het fictieve genietingsmoment, in alle gevallen de instelling die de levensloopregeling uitvoert als inhoudingsplichtige aan te merken. De levensloopinstellingen zullen als inhoudingsplichtige uiterlijk op het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 de resterende waarde van de levensloopaanspraak van een rekeninghouder in de heffing betrekken. De levensloopinstelling heeft alsdan tot het einde van het jaar om de loonheffing in te houden en af te dragen.
Daarnaast wordt gevraagd of mensen actief worden geïnformeerd over het stopzetten per eind 2021 en de mogelijke gevolgen van het gefaseerd of het in één keer opnemen van het bedrag op de levensloopregeling. Het stopzetten van de fiscale levensloopregeling heeft zijn aanleiding gehad in de afschaffing per 1 januari 2012 en het daaropvolgende overgangsrecht voor aanspraken met een minimale waarde in het economische verkeer van € 3.000 euro. Er is rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en toepassing van het overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en tevens via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Mijn verwachting is dat de levensloopinstellingen dit nogmaals zullen doen in aanloop naar het voorgestelde heffingsmoment op 1 november 2021. De Belastingdienst zal hierover wederom communiceren via de reguliere communicatiekanalen.
Deelt u de zorg dat het door de jaren heen opgespaarde bedrag op de levensloopregeling, wanneer geheel wordt uitbetaald eind 2021 bij het stoppen van de levensloopregeling, gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld het recht op toeslagen, algemene heffingskorting, arbeidskorting, e.d. over 2021? Zo ja, op welke manier bent u voornemens de mensen met een levensloopregeling hierop te attenderen en waar mogelijk op voorhand te helpen bij het voorkomen van het achteraf moeten terugbetalen van soms grote bedragen aan (onterecht) ontvangen toeslagen en verkregen kortingen? Zo nee, waarom niet?
Veranderingen in het (verzamel)inkomen hebben effect op inkomensafhankelijke regelingen en heffingskortingen. In de nota naar aanleiding van het verslag behorende bij het Belastingplan 2013 is dit mogelijke effect alreeds benoemd. Daarin is toentertijd tevens aangegeven dat mensen voldoende de tijd hebben om de aanspraken ingevolge de levensloopregeling over een langere periode op te nemen om het progressienadeel te beperken.1 De Belastingdienst zal in zijn communicatie aandacht besteden aan deze mogelijke effecten.
Krijgt de Belastingdienst signalen dat het stopzetten van de levensloopregeling per 1 januari 2022 tot problemen leidt? Zo ja, welke signalen en wat is er met deze signalen gebeurd? Zo nee, kunt u verklaren waarom de leden van de VVD-fractie deze signalen wel ontvangen (zie zorgen onder vraag 5)?
De wetgever heeft signalen ontvangen over praktische bezwaren voor de (ex-)werkgever om correcte en tijdige loonaangifte te doen. Tevens zijn er bezwaren ontvangen over het fictieve genietingsmoment van 31 december 2021 in relatie tot de heffing in box 3 en het verhalen van de verschuldigde loonheffing. Mede deze signalen zijn voor het kabinet aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021 voor te stellen het fictieve heffingsmoment te verplaatsen naar 1 november 2021 en de levensloopinstelling in alle gevallen als inhoudingsplichtige aan te wijzen.
Het feit dat minder dan 50 kinderen op Lesbos voldoen aan de eisen om opgehaald te worden |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Te weinig minderjarigen in Moria voldoen aan eisen om opgehaald te worden»?1
Is het juist dat maar 38 kinderen voldoen aan de eisen die de regering stelt?
Was u hiervan op de hoogte toen de «Moriadeal» werd gesloten?
Bent u bereid om de eisen bij te stellen zodat alsnog minimaal 50 kinderen opgehaald kunnen worden?
Meerdere EU-lidstaten, waaronder Nederland, hebben aangeboden groepen amv’s en/of andere kwetsbare asielzoekers afkomstig uit Moria van Griekenland over te nemen. Deze groep lidstaten bestaat uit o.a. Duitsland, Frankrijk, Nederland, België, Ierland, Kroatië, Luxemburg, Portugal en Zwitserland. De verschillende lidstaten hebben verschillende voorwaarden gesteld. Ook heeft een aantal lidstaten, ten tijde van de beantwoording van deze vragen, slechts in algemene zin aangegeven bereid te zijn migranten over te nemen. Daarbij hebben zij niet aangegeven hoeveel migranten zij denken te kunnen overnemen of welke voorwaarden zij daaraan verbinden.
De herplaatsingsoperatie vergt de nodige afstemming. De Europese Commissie (DG HOME) heeft het op zich genomen het gehele proces te coördineren. Inmiddels hebben drie (virtuele) coördinatie bijeenkomsten plaats gevonden met de bereidwillige lidstaten, Griekenland, de Europese migratieagentschappen en diverse VN-organisaties. Onderdeel van deze besprekingen is het inzichtelijk maken van de exacte samenstelling van de verschillende groepen asielzoekers die in aanmerking komen voor herplaatsing, uitgaande van de toezeggingen die de verschillende EU-lidstaten hebben gedaan.
Op basis daarvan wordt bekeken hoe zo snel mogelijk uitvoering kan worden gegeven aan de toezeggingen die door individuele lidstaten zijn gesteld.
Het was mijn voornemen om tijdens mijn bezoek aan Griekenland in het kader van het samenwerkingsverband tevens met mijn Griekse collega nader te spreken over het herplaatsingsaanbod. Als gevolg van de aangescherpte maatregelen in reactie op de toename van het aantal covid-19 besmettingen in Nederland, heb ik dit bezoek geannuleerd. In plaats daarvan heb ik op 30 september jl. via een videoverbinding gesproken met mijn Griekse ambtgenoot Koumoutsakos. Daarbij hebben wij besproken hoe invulling kan worden gegeven aan het door het kabinet gedane aanbod. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitwerking van het Nederlandse herplaatsingsaanbod.
Welke criteria hanteren andere EU-lidstaten, zoals Duitsland en Frankrijk, aan het ophalen van alleenstaande minderjarige vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel alleenstaande kinderen zaten volgens u in voormalig kamp Moria en hoeveel kwetsbare vluchtelingen?
Op 2 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenstelling van de groep amv’s in Griekenland. Daarbij heb ik ook stilgestaan bij de aantallen amv op de Griekse eilanden. Volgens de recente gegevens die ik toen tot mijn beschikking had, waren dat er ca. 795.3 Op basis van gegevens van de Griekse autoriteiten bevonden zich daarvan ca. 436 op Lesbos.
Wanneer komen de 100 vluchtelingen van de «Moriadeal» naar Nederland?
Uiteraard. Onder leiding van de Europese Commissie werkt de groep bereidwillige landen nauw samen om hier zo snel mogelijk uitvoering aan te geven.
Deelt u de mening dat 100 vluchtelingen een nogal schamel aantal is? Bent u bereid dit aantal te verhogen?
Die mening deel ik niet. Verschillende lidstaten hebben inmiddels toegezegd amv’s en/of andere kwetsbare groepen migranten van Lesbos over te zullen nemen. Een paar grotere lidstaten heeft aangekondigd zich in te willen zetten om enkele honderden over te nemen, andere lidstaten hebben aangegeven bereid te zijn om enkele amv over te nemen. Van belang is dat er in ieder geval een oplossing wordt gevonden voor de groep van ca. 400 amv. Dat lijkt op dit moment het geval te zijn. Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer verder naar het Algemeen Overleg van 10 september jl. waar hierover uitgebreid is gesproken.
Bent u het eens dat een uitruil voorkomen moet worden? Gaat u het aantal te hervestigen vluchtelingen om die reden tenminste verhogen met 100 mensen?
Dat is niet geval. Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer naar het Algemeen Overleg van 10 september jl. waar hierover uitgebreid is gesproken.
Bent u bereid zo snel mogelijk werk te maken van het ophalen van kinderen en kwetsbaren gezien de erbarmelijke omstandigheden op Lesbos?
Zie antwoord vraag 7.
1 miljoen verzakkende huizen door bodemdaling |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Bodemdaling groter dan verwacht: miljoen huizen kunnen verzakken»?1
Ja.
Welke kosten zijn gemoeid met de verzakking van 1 miljoen woningen, totaal en gemiddeld per woning?
De kosten voor funderingsonderzoek- en herstel zijn gelieerd aan het aantal vierkante meters grondgebonden oppervlak van een woning. In het verleden werd bij volledig funderingsherstel uitgegaan van gemiddelde herstelkosten per pand van € 65.000. Als gevolg van de bouwkostenstijgingen is dit bedrag opgelopen naar gemiddeld € 80.000 per pand. Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen2 heb aangegeven liggen de schattingen over het aantal woningen met funderingsproblemen tussen de 550.000 en 1.000.000 woningen. Onbekend is voor welk deel van deze woningen sloop en vervangende nieuwbouw zal plaatsvinden. In een recent rapport van Deltares3 wordt aangegeven dat de verwachte schade tot 2050 als gevolg van paalrot en verschilzetting van op staal gefundeerde woningen tussen 5 en 39 miljard euro ligt. Door toename van droogte als gevolg van de klimaatverandering kan dit oplopen tot tussen de 8 en 54 miljard euro. Hierbij wordt aangegeven dat bij het merendeel van de panden de kosten van herstel beperkt zijn tot tussen de 500 en 10.000 euro. Bij een kleiner deel van de panden zullen grondige herstelwerkzaamheden en/of een nieuwe fundering nodig zijn. De kosten hiervoor worden geschat tussen de 30.000 en 120.000 euro per pand.
Vindt u het redelijk dat de kosten volledig voor rekening van huiseigenaren komen, ook als zij zonder kennis over funderingsproblematiek de woning hebben gekocht?
De risico’s verbonden aan het eigen woningbezit, zoals onderhoud en herstel, komen ten laste van de eigenaar. Dit geldt ook voor de fundering van de woning. Dat is een kenmerkend verschil tussen het eigenaar zijn en het huren van een woning. Bij verkoop van een woning geldt dat de verkopende partij verplicht is bekende gebreken te melden en dat de aankopende partij een onderzoekplicht heeft. Daarnaast is de taxateur van een pand verplicht in het taxatierapport een paragraaf op te nemen over de staat van de fundering. Mocht een van de partijen hierin nalatig zijn geweest staat de weg naar de rechter open.
De afgelopen jaren is de bewustwording rond funderingsproblematiek sterk vergroot. Zo is er nu een standaard funderingsparagraaf in NVM-koopovereenkomsten, die waar nodig toegevoegd kan worden en is er sinds 2018 verbeterde aandacht voor funderingsschade of risico’s daartoe in taxaties https://www.kcaf.nl/fundering-in-model-taxatierapport/. Dit draagt bij aan vroegtijdige constatering, de mogelijkheid tot het nemen van preventieve of levensduur-verlengende maatregelen en aan het voorkomen van procedures na de koop inzake mogelijke verborgen of niet gemelde gebreken.
Kunt u een overzicht bieden per gemeente, provincie of waterschap welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van het grondwaterpeil en welke doelen dit beleid nastreeft?
Uit navraag bij de koepels van provincies, waterschappen en gemeenten blijkt dat het niet mogelijk is om dit overzicht op de gestelde termijn «en detail» te verstrekken; dit zou een zeer omvangrijke inventarisatie vergen van alle plannen en beleidsstukken van de betreffende overheden die gerelateerd zijn aan grondwaterbeheer. Het is uiteraard wel mogelijk om inzicht te bieden in de wijze waarop peilbeheer in Nederland is geregeld en welke afwegingen daarbij een rol spelen.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat beheer van het grondwaterpeil afhankelijk is van regionale en lokale omstandigheden (bodemtype, hoog of laag Nederland), waarbij het doel is om het ruimtegebruik zo goed mogelijk te accommoderen en zowel wateroverlast als watertekorten zoveel mogelijk te voorkomen.
Het grondwaterbeheer in Nederland is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden en eigenaren. Provincies bieden het algemene kader voor het grondwaterbeheer, maar hebben geen formele rol ten aanzien van het grondwaterpeil in stedelijk gebied. Waar mogelijk faciliteren (het proces), stimuleren (de samenwerking en kennisontwikkeling) en verbinden de provincies partijen4. Provincies ondersteunen op deze manier de gemeenten, waterschappen en particulieren. Daarbij is het doel enerzijds de kosten voor betrokkenen waar mogelijk te voorkomen (bestaande bouw) en anderzijds in te zetten op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, met name daar waar het nieuwbouw betreft5.
Waterschappen voeren het peilbeheer van het oppervlaktewater uit door in overleg met belanghebbenden peilbesluiten (laag Nederland) en streefpeilen (hoog Nederland) vast te stellen. Via het oppervlaktewaterpeil hebben waterschappen wel invloed op de grondwaterstanden in een gebied, maar kunnen ze er niet direct sturing aan geven. Waterschappen stellen met andere woorden geen grondwaterpeilen vast.
Waterschappen beheren het oppervlaktewaterpeil om, via een bestuurlijke afweging, de aanwezige belangen in het gebied (water aan- en afvoer, waterberging, watervoorziening, waterkwaliteit) en functies (bebouwde gebieden, landbouw, natuur, etc.) te bedienen. Waterschappen zetten zich in om de peilen voor het oppervlaktewater jaarrond te handhaven. In (langdurig) droge perioden zullen grondwaterstanden onvermijdelijk dalen, ook in gebieden waar het oppervlaktewaterpeil kan worden gehandhaafd via wateraanvoer. Voor situaties van watertekorten is een wettelijke verdringingsreeks ingesteld voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater.
Gemeenten hebben een zorgplicht ten aanzien van het grondwater. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemmingen zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort.
Vindt u het redelijk dat de kosten volledig voor rekening van huiseigenaren komen, ook al worden de problemen mede veroorzaakt door het grondwaterpeil dat vooral gunstig is voor anderen?
Uit jurisprudentie blijkt dat de overheid niet aansprakelijk is voor de funderingsschade aan een woning als gevolg van de hoogte van de grondwaterstand. Eigenaren van woningen zijn zelf verantwoordelijk voor de staat van de fundering onder hun woning en voor het grondwater op hun perceel. Zoals ik al eerder heb aangegeven6 vind ik dat overheden de morele verplichting dragen om mogelijke impact op funderingen mee te bij grondwaterbeheer. Daarbij moet worden aangetekend dat gemeenten en waterschappen soms voor dilemma’s komen te staan, bijvoorbeeld als peilverlaging bij het ene huis zorgt dat wateroverlast wordt voorkomen, maar bij het andere huis bijdraagt aan funderingsschade door droogte.
Is uw beleid voldoende om de verzakking van 1 miljoen woningen te adresseren, en verdere verzakkingen te voorkomen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Het beheer van grondwaterstanden in het stedelijk gebied is complex, omdat het moet anticiperen op zowel natuurlijk fluctuaties van het grondwaterpeil als de gevolgen van klimaatverandering (zowel langere perioden van droogte als vaker voorkomen van extreme regenval). Die complexiteit wordt nog eens vergroot doordat, met name in historische binnensteden, gebouwen verschillend zijn gefundeerd. Bodemzetting in het stedelijk gebied wordt daarnaast veroorzaakt door druk van bebouwing, opgebrachte grond, bouwmaterialen en infrastructuur. Het beheer van het oppervlaktewater en grondwater door waterschappen en gemeenten kan dan ook niet garanderen dat verdere verzakking van woningen wordt voorkomen. Gegeven de aard van het beleid is daar geen cijfermatige onderbouwing bij te gegeven.
Welk beleid voert u om verdere bodemdaling en uitdroging te voorkomen? Welk budget is hiermee gemoeid, en wie profiteert daarvan?
Het Rijk voert op diverse terreinen beleid ten aanzien van bodemdaling en droogte.
In het kader van het Deltaprogramma Zoetwater wordt voor de periode 2022–2027 800 mln. euro beschikbaar gesteld om de toekomstige beschikbaarheid van zoetwater beter te borgen, zodat Nederland beter weerbaar wordt tegen droogte en watertekorten.
In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie start vanaf 2021 de impulsregeling ruimtelijke adaptatie. Hiermee wordt vanuit het Rijk 200 mln. euro beschikbaar gesteld als bijdrage aan maatregelen ter beperking van wateroverlast, hittestress, droogte en gevolgen van overstromingen7.
De Minister van LNV neemt de regie bij de aanpak van bodemdaling in veenweidegebieden en heeft daartoe het nationaal Veenplan opgesteld. Daarvoor is in het klimaatakkoord voor de periode 2020–2030 276 mln. euro beschikbaarheid gesteld8.
Specifiek voor het Groene Hart hebben Rijk en regio een Regiodeal afgesproken en stellen daarvoor samen 20 mln. euro beschikbaar. Het doel van de Regiodeal is om via een samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven handelingsperspectieven voor burgers, ondernemers en overheden te bieden en innovatieve oplossingen te vinden zowel voor de stedelijke als de landelijke problematiek rondom bodemdaling.
Voor een klimaatbestendig land- en watergebruik in bebouwd gebied is kennis van de stedelijke watervraag en (vooral) handelingsperspectief nodig. Om hier antwoord op te krijgen is, op basis van aanbevelingen van de beleidstafel Droogte, afgesproken dat gemeenten de regie nemen bij de aanpak van droogte in het bebouwd gebied en onderzoek doen naar klimaatbestendig land- en watergebruik in bebouwd gebied met focus op:
de watervraag van de stad, kwalitatief en kwantitatief, inclusief de watervraag van adaptatiemaatregelen voor hitte en droogte en hoe daarin voorzien kan worden;
het handelingsperspectief: maatregelen die kunnen worden genomen om schade te vermijden;
de omvang van vermijdbare schade van bovengenoemde maatregelen in bebouwd gebied.
Deze actie wordt getrokken door de VNG en gemeenten, met input van waterschappen, Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, Deltaprogramma Zoetwater en het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling.
Voorts is in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) afgesproken dat alle overheden voor hun grondgebied stresstesten uitvoeren, om de kwetsbaarheden voor klimaatverandering in beeld te brengen. Daarbij gaat het ook om bodemdaling. Via de zogenaamde risicodialoog worden uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Het is aan de betreffende overheden zelf te bepalen welk beleid en uitvoering ze op basis daarvan willen voeren. Bij de uitvoering van adaptatiemaatregelen kunnen decentrale overheden gebruik maken van de eerdergenoemde impulsregeling ruimtelijke adaptatie.
Welke maatregelen gaat u treffen om huiseigenaren te ondersteunen bij het verstevigen van de fundering en het voorkomen van verzakkingen?
De aandacht voor de gevolgen van droogte op infrastructuur, waaronder de waterkeringen, heeft al lang de aandacht in aanleg, beheer (inspectie) en onderhoud. Dit mede door het Deltaprogramma waarin Rijk en regionale overheden samen met partners werken aan het klimaatbestendig maken van Nederland. In lijn met de Nationale Adaptatie Strategie en conform het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie worden stresstesten en risicodialogen uitgevoerd om de gevolgen van klimaatverandering op de infrastructuur blijvend te betrekken bij te nemen maatregelen. Hierbij is ook aandacht voor andere gevolgen van (extreme) droogte door klimaatverandering op de infrastructuur, zoals bodemdaling, natuur- en bermbranden en aantasting van nog bestaande houten funderingen.
Nederland heeft lange ervaring met het functioneel (onder)houden van de waterkeringen. Daartoe dient een internationaal vermaarde systematiek van 12-jarige toetsing van de primaire keringen. Deze toetsing wordt gevolgd door een programmering van het opheffen van de geconstateerde kwetsbaarheden.
Daarnaast worden keringen bij bijzondere omstandigheden, zoals storm en droogte, extra geïnspecteerd. Geconstateerde verzwakkingen worden, wanneer nodig, direct gerepareerd. Bij de regionale keringen voeren de waterschappen vanuit provinciale normen, zeker bij veendijken, maatregelen uit om de droogtegevoeligheid te beperken.
Om risico’s ten gevolge van droogtegevoeligheid van dijken bij lage wateraanvoer tegen te gaan, bijvoorbeeld door het uitzakken van peilen, heeft dit belang in het wettelijke instrument verdringingsreeksde hoogste prioriteit.
Welke maatregelen gaat u treffen om infrastructuur en dijken te beschermen tegen de gevolgen van uitdroging?
Zoals al bij eerdere beantwoording van Kamervragen aangegeven9 zet ik mij op verschillende manieren in om huiseigenaren te ondersteunen bij het verstevigen van de fundering en het voorkomen van verzakkingen. Ten eerste door de ontwikkeling van de «Landelijke viewer indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Deze viewer geeft op de kaart weer in welke gemeenten woningen staan die mogelijk gefundeerd zijn op houten funderingspalen. De viewer wordt dagelijks gemiddeld 1.500 maal geraadpleegd. Makelaars en taxateurs zijn tevens verplicht een afdruk uit deze viewer toe te voegen aan het taxatierapport bij een specifieke funderingsparagraaf, wanneer een woning wordt getaxeerd voor verkoop. Voorts ben ik voornemens om dit jaar nog een update van de richtlijnen voor kwalitatief goed en uniform funderingsonderzoek te ondersteunen.
Daarnaast ondersteun ik bij onderzoek naar en ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals lokale grondwaterinfiltratie en drainage en het tegengaan van bacteriële aantasting bijvoorbeeld.
Ook heb ik gefaciliteerd in het oprichten van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, ten behoeve van particuliere eigenaren die op de reguliere hypotheekmarkt niet in aanmerking komen voor een lening om de fundering van hun woning te herstellen. Wanneer de gemeente waarin de woning is gelegen een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het fonds, kunnen deze eigenaren in aanmerking komen voor een marktconforme lening. Met het Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) bekijken we welke andere ontwikkelingen in het veld interessant zijn en ondersteuning behoeven. Daarnaast heeft het Rijk meegewerkt aan de opbouw van het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) met een funderingsloket, waar woningeigenaren met potentiële funderingsproblemen terecht kunnen voor informatie over de aanpak van onderzoek en herstel.
Testmethodes voor COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot antigeen testen? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van deze testmethode en hoe verhoudt deze testmethode zich tot de polymerase chain reaction (PCR)-test?
Wat is het percentage «false positives» en «false negatives» van de antigeen test in Nederland en wat betekent dit voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?
Kunt u aangeven welke stappen u zet om antigeen tests te bemachtigen voor ziekenhuizen, verzorgingshuizen, vliegvelden, cruiseterminals, universiteiten, scholen, kantoren, fabrieken et cetera, zodat de economie snel weer kan opstarten?
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de serologische test? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van deze testmethode en hoe verhoudt deze testmethode zich tot de PCR-test?
Wat is het percentage «false positives» en «false negatives» van de serologische test in Nederland en wat betekent dit voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?
Kunt u aangeven wat het nut is van het gebruik van serologische testen in het licht van de aanbevelingen van de Infectious Diseases Society of America (IDSA)?1
Kunt u – gelet op het feit dat u nog geen antwoord hebt gegeven op eerder gestelde schriftelijke vragen met betrekking tot de PCR-test, aangeven wat in Nederland het percentage «false positives» en «false negatives» van de PCR-test betreft en wat dit betekent voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?2
Kunt u aangeven wat het verschil in sensitiviteit is tussen antigeen testen en PCR-testen?
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van één PCR-test, de kosten van het onderzoek naar aanleiding van één PCR-test en de totale kosten van het gebruik van de PCR-test en nader onderzoek tot op heden? Hoe rechtvaardigt u deze kosten in het licht van de kosten van gebruik van de andere testmethodes, zoals antigeen testen?