Het rapport van de ombudsman 'Blijvende zorg' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Zembla «Zorgen voor Indy? Wat vindt u van deze uitzending?1
Ja. Ik kan niet afzonderlijk ingaan op de individuele casuïstiek die in deze uitzending centraal stond. In onderstaande antwoorden zal ik ingaan op de acties die zijn ingezet om de zorg en ondersteuning voor mensen met een levensbrede en levenslange zorg of hulpvraag te verbeteren.
Wat vindt u van de conclusie uit het rapport van de ombudsman dat met name mensen die langdurig behoefte hebben aan verschillende soorten zorg en ondersteuning, knelpunten ervaren?2
Iedereen in Nederland kan rekenen op goede gezondheidszorg, ongeacht het inkomen, en moet volwaardig mee kunnen doen in de maatschappij. Ten opzichte van andere landen is de kwaliteit van de zorg in Nederland over het algemeen minstens van een vergelijkbaar niveau of beter. Het deel van de bevolking dat aangeeft een onvervulde zorgbehoefte te hebben is in Nederland zelfs het laagste van heel de EU.3 Het lukt dan ook goed om aan het overgrote deel van de burgers met een ondersteuningsbehoefte passende ondersteuning en zorg te bieden. De Nationale ombudsman constateert echter terecht dat het voor burgers met complexe, domeinoverstijgende zorgvragen nog vaak erg lastig is om passende ondersteuning en zorg te ontvangen.
In de afgelopen periode is daarom op veel manieren ingezet om de toegang tot ondersteuning en zorg, met name voor die groep burgers met complexe domeinoverstijgende zorgvragen, te verbeteren. De Nationale ombudsman wijst daar ook op in het rapport «Blijvende zorg» (september 2020). En ondanks dat deze inzet op verbetering van de toegang op onderdelen heeft geholpen, kan en moet het nog beter. Daarom zullen de in gang gezette verbeteracties in de komende periode worden voortgezet en waar nodig worden uitgebreid.
Voorbeelden verbeteracties toegang breed:
VWS subsidieert het project «Samen werken aan een betere toegang sociaal domein». Dit project richt zich op verbetering van de toegang tot ondersteuning voor burgers op lokaal niveau. Gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid voor dit verbetertraject en trekken lokaal samen op.
Een ander voorbeeld is dat alle zorgverzekeraars speciale afdelingen hebben waar verzekerden terecht kunnen voor zorgadvies en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk dat verzekerden deze afdelingen ook weten te vinden, want het is van groot belang dat verzekerden zo snel mogelijk hun weg vinden naar de voor hen juiste zorg. Om de bekendheid van het werk van deze afdelingen te vergroten heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – in samenwerking met haar leden – begin van het jaar het platform «MijnZorgverzekeraar.nl» gelanceerd. Op deze website kunnen verzekerden en verwijzers de contactgegevens van de zorgadviesafdelingen van de verschillende zorgverzekeraars makkelijk terugvinden. Op korte termijn ontvangt u de onderzoeken naar de polissen met beperkende voorwaarden. Bij de begeleidende brief zal ik ook verder ingaan op dit initiatief van zorgverzekeraars.
Voorbeelden verbeteracties toegang jeugd:
Er wordt gewerkt aan het opstellen van een ondersteunend instrument voor integrale afweging voor de toegang voor gemeenten en cliënten als extra hulp voor passende hulp aan jeugdigen met een levenslange en/of levensbrede zorg- of hulpvraag. Het is van belang dat deze afweging mee wordt genomen als instrument ter ondersteuning van de doorontwikkeling van de toegang/lokale teams in brede zin. Hierdoor komen jeugdigen met een (ernstige) verstandelijke beperking al dan niet in combinatie met een lichamelijke handicap en jeugdigen met een ontwikkelingsstoornis of een chronische, langdurige ziekte beter in beeld en kan beter passende zorg en ondersteuning op alle terreinen worden gerealiseerd.
Uit het KPMG onderzoek naar lokale basisfuncties komen 5 basisfuncties en bijbehorende inzichten. Hiermee zijn gemeenten en hun lokale teams aan de slag. In het onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de rol van de onafhankelijke cliëntondersteuner. Om gemeenten te ondersteunen bij het in de praktijk brengen van de basisfuncties, biedt het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd samen met de kennisinstituten regionale bijeenkomsten, dialoogsessies en lokale ondersteuning aan.
De richtlijn «Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp» is ontwikkeld. Onderdeel van de richtlijn maakt uit dat jeugdprofessionals bij complexe en/of meervoudige problematiek met een gedragswetenschapper de conclusies over de aard en ernst van de problemen bespreken. Dit draagt bij aan het tijdig herkennen en erkennen van een zorgvraag die levenslang en levensbreed is.
Indien mensen in de praktijk toch vastlopen omdat ze de juiste ondersteuning en zorg niet ontvangen, blijf ik het belangrijk vinden dat ze goed worden geholpen. Allereerst natuurlijk door de gemeente, de zorgverzekeraar of het zorgkantoor. Als dat niet lukt, bij het Juiste Loket (meldpunt@juisteloket.nl of telefonisch: 030 789 78 78). Die mensen die vragen hebben waar ook het Juiste loket niet uitkomt, komen terecht bij een speciaal team van VWS (zorgvragen@minvws.nl). Dat team denkt zo goed mogelijk met deze mensen mee om toch te kunnen voorzien in passende ondersteuning en zorg. Als ik op een bepaald terrein meerdere signalen krijg, dan zet ik daar een speciaal team op. Zo’n team kijkt dan ook wat er nodig is om het vinden van passende zorg en ondersteuning voor toekomstige complexe zorgvragen beter te laten lopen en welke rode draden er te trekken zijn uit de meldingen. Het zijn meestal tijdelijke teams. Voorbeelden zijn (of waren) het actieteam hulpmiddelen, het actieprogramma dak- en thuisloze jongeren, praktijkteams zorg op de juiste plek, palliatieve zorg en intensieve kindzorg, het interventieteam onderwijs-zorg, het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, de landelijke werkgroep «Wij zien je Wel» voor gezinnen met een kind met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen en het programma (ont)regel de zorg. Ik heb uw Kamer in februari4 over deze werkwijze geïnformeerd en 21 oktober heb ik u het boek «Het kan wél» gestuurd met een aantal van deze verhalen.5
Heeft u zicht op hoe groot de groep is van mensen die langdurig behoefte hebben aan verschillende soorten zorg en ondersteuning?
Gemeenten bieden op grond van de Wmo 2015 een diversiteit aan algemeen toegankelijke en individuele maatwerkvoorzieningen op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning. Er is geen landelijke registratie van het aantal mensen dat daadwerkelijk een beroep doet op deze voorzieningen. In het verlengde daarvan is er ook geen landelijke registratie van de duur dat mensen een beroep doen op ondersteuning en of ze op meerdere voorzieningen een beroep doen. Wel zijn er ramingen van het CBS beschikbaar die een inschatting geven van het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen. Het gaat om het gebruik van zorg in natura en/of een persoonsgebonden budget, ongeacht het feit of een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage betaald moet worden. Gegevens zijn afkomstig van gemeenten, die in het kader van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein (GMSD) gegevens hebben aangeleverd en toestemming hebben gegeven voor publicatie. De cijfers over het totaal aantal cliënten in Nederland zijn door het CBS geschat met een regressiemodel op de data van de deelnemende gemeenten. De voorzieningen zijn uitgesplitst naar globale categorieën voorzieningen, omdat de precieze definitie van voorzieningen kan verschillen per gemeente. De cijfers over het jaar 2019 zijn nog voorlopig.
Tabel6:
In 2019 zijn er ruim 300.000 mensen aangewezen op zorg uit de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Ruim 10 duizend van hen zijn jeugdigen onder de 18 jaar. Het geïndiceerde zorgprofiel geeft aan welke zorg nodig is. Het merendeel van de mensen met een Wlz-indicatie krijgt de zorg met verblijf in een instelling, zoals een verpleeg- of verzorgingshuis of een woonvorm in de gehandicaptenzorg. Men kan ook thuis blijven wonen en de zorg ontvangen via andere leveringsvormen: een modulaire pakket thuis (mpt), volledig pakket thuis (vpt) of persoonsgebonden budget (pgb). Wanneer men in een instelling woont die is toegelaten voor behandeling, worden ook de behandeling en het merendeel van de hulpmiddelen vergoed uit de Wlz. Woont men in een instelling die niet is toegelaten voor behandeling, dan doet de cliënt voor behandeling en een deel van de hulpmiddelen een beroep op de Zvw. Voor cliënten die hun Wlz-zorg thuis ontvangen, geldt als voor elke andere Nederlander dat zij hun behandeling en hulpmiddelen krijgen uit de Zvw en/of Wmo. Dit geldt bijvoorbeeld in veel gevallen bij cliënten met zeer ernstige verstandelijke meervoudige beperkingen (ZEVMB), waarvan er in Nederland naar schatting 2.000 zijn. De meeste mensen met ZEVMB zijn jonger dan 18 jaar.
In het kader van het programma Zorg voor de Jeugd hebben we een monitor neergezet. Maar de groep jeugdigen met een levenslange en levensbrede beperking is nog niet goed in beeld. Daarom wordt er samen met de cliëntorganisaties gewerkt aan een plan van aanpak om de verschillende informatievragen die zij hebben te articuleren en deze groep jeugdigen in beeld te brengen. Dit monitorvraagstuk pak ik graag samen met de cliëntorganisaties op. Daarnaast wil ik u wijzen op het rapport «Een actueel perspectief op kinderen en jongeren met een chronische aandoening in Nederland Omvang, samenstelling en participatie» (april 2019)door instituut Verwey Jonker, dat een eerste beeld geeft van het aantal jongeren met een chronische aandoening.7
Hoe vaak betreft dit kinderen die langdurig behoefte hebben aan zorg en ondersteuning?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn dit ook de groep burgers die zich wenden tot het Juiste Loket van het Ministerie van VWS?
Bij het Juiste Loket komen per kwartaal ongeveer 800–1.000 vragen binnen. Dit zijn vaak enkelvoudige vragen, zoals vragen over de toegang tot zorg en ondersteuning en onduidelijkheid over welke instantie wanneer verantwoordelijk is. Het Juiste Loket heeft dan een adviserende rol en verwijst de vraagsteller naar de goede plek. In sommige situaties blijkt de vraag complexer. Indien nodig neemt het Juiste Loket dan contact op met de betrokken partij(en). Ook kan het Juiste Loket de casus doorzetten naar de betreffende beleidsdirectie van VWS. De mensen waarover in het rapport van de Nationale ombudsman wordt geschreven zullen mogelijk meer complexe zorgvragen hebben. Op dit moment wenden zij zich dus nog niet heel vaak tot het Juiste Loket, wat waarschijnlijk te verklaren is door het feit dat het Juiste Loket nog steeds niet overal bekend is. Het Juiste Loket zet zich daarom dit jaar actief in op het vergroten van haar eigen bekendheid. Eén van de acties is het verspreiden van informatie over het Juiste Loket via cliënt- en beroepsorganisaties en via koepels van uitvoeringsorganisaties. Daarnaast wordt er doorlopend gewerkt aan het meer zichtbaar en inzichtelijk maken van het Juiste Loket via de website www.informatielangdurigezorg.nl. Ook de website Regelhulp.nl zal hiervoor worden ingezet.
Burgers, specifiek in de casus van Zembla, waren er niet van op de hoogte dat er cliëntondersteuning voorhanden is, hoe kunt u bevorderen dat juist dit «soort zorgvragers» hiervan op de hoogte zijn?
Eén van de opgaven waar ik middels de aanpak cliëntondersteuning aan werk is het vergroten van de bekendheid over het recht op cliëntondersteuning bij mensen met een ondersteuningsbehoefte en hun naasten. Dit doe ik onder andere middels het meerjarig Koplopertraject dat ik gestart ben. Al 92 gemeenten hebben in de afgelopen jaren via het koplopertraject gewerkt aan de lokale versterking van cliëntondersteuning. Het vergroten van de bekendheid en vindbaarheid is daar een belangrijk onderdeel van. Naast het Koplopertraject is samen met Zorgverzekeraars Nederland en de VNG een communicatiecampagne ontwikkeld om cliëntondersteuning binnen gemeenten en voor Wlz-cliënten beter bekend en vindbaar te maken. Deze campagne is in januari 2020 gelanceerd. Ook op de site informatielangdurigezorg.nl en Regelhulp.nl wordt er aandacht besteed aan cliëntondersteuning. Als mensen zich melden bij het Juiste Loket of bij VWS met een complexe zorgvraag wordt ook gekeken naar de mogelijkheden voor cliëntondersteuning.
Vindt u dat altijd duidelijk moet zijn wie op welke verantwoordelijkheid kan worden aangesproken? Ook wanneer gemeenten bepaalde taken uitbesteden aan andere instanties? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het natuurlijk onwenselijk dat mensen die zorg nodig hebben, naar hun gevoel van het kastje naar de muur worden gestuurd. Er moet duidelijk zijn wie verantwoordelijk is, ook als taken worden uitbesteed aan andere instanties. Dat is de reden dat ik, zoals de Nationale ombudsman in zijn rapport ook schrijft, uitga van het principe van «no wrong door». Toepassing van dat principe is een belangrijk onderdeel van de beoogde verbetering van de toegang tot ondersteuning en zorg. Dat gebeurt helaas niet van vandaag op morgen en er zijn veel partijen bij betrokken. Ik blijf dit proces zo veel mogelijk aanjagen. Dat doe ik naast de al lopende projecten en actieplannen. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik daarvan al enkele voorbeelden gegeven.
Kunt u aangeven hoe op een praktische manier ondersteuning kan worden geboden, die rekening houdt met het gegeven dat de verschillende wetten weliswaar mogelijkheden bieden om domein overstijgend te werken, maar dit in praktijk heel lastig te organiseren blijkt?
De praktische ondersteuning kan worden geboden via onafhankelijke cliëntondersteuning, die kunnen helpen bij de aanvraag van zorg en ondersteuning. Cliëntondersteuning voor het gemeentelijke domein is al domeinoverstijgend geregeld in de Wmo 2015; dit betreft ondersteuning op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. Wat betreft de overgang tussen de Wmo 2015 en Wlz verwacht ik binnenkort een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen dat beoogt om Wlz cliëntondersteuning mogelijk te maken voorafgaand aan het indicatiebesluit. Deze wijziging stimuleert en vereenvoudigt de samenwerking over de domeinen Wlz en Wmo 2015 heen.
Daarnaast maakt een groep van ca. 450 naasten en mensen met een beperking, in vijf pilots, op dit moment gebruik van gespecialiseerde cliëntondersteuning. De pilots gebruiken we niet alleen om een zo groot mogelijke groep van mensen met een beperking en hun naasten te ondersteunen, maar ook om gaandeweg te leren hoe we de cliëntondersteuning kunnen verbeteren. Uw Kamer is bij voortgangsrapportage Volwaardig leven van oktober 2020 geïnformeerd over de stand van zaken van de pilots. Er vindt een overkoepelend onderzoek plaats naar de pilots. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang en resultaten van deze pilots begin 2020.
Opleidingsvergoedingen voor transfers van vrouwenvoetballers |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat voetbalclubs die vrouwelijke spelers opleiden daar na een transfer niets aan overhouden, terwijl bij mannelijke spelers die worden verkocht wel een zogeheten opleidingsvergoeding wordt betaald?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie, aangezien de FIFA zelfs expliciet heeft vastgelegd dat het principe van opleidingsvergoedingen niet van toepassing is op vrouwenvoetbal? Zo ja, welke stappen zouden ondernomen kunnen worden om deze discriminatie aan te pakken?2
Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen in het algemeen en dus ook in de sport en daarmee het voetbal, staat voor mij voorop. Gelukkig is er zowel nationaal als internationaal steeds meer oog voor de grote verschillen tussen het vrouwen- en mannenvoetbal die er vandaag de dag nog zijn. Ik vind het dan ook uiterst belangrijk dat de KNVB er alles aan doet om ervoor te zorgen dat deze verschillen in ieder geval in Nederland in de nabije toekomst niet meer bestaan. De KNVB geeft aan dat zij zich blijven inzetten voor het verder ontwikkelen van het vrouwenvoetbal en dat dit een integrale aanpak vergt. Een belangrijke pijler hiervan is het professionaliseren van de opleidingsstructuur. Dit is nodig om te gaan werken met een systeem van opleidingsvergoedingen.
Deelt u de mening dat het een goede stimulans zou zijn voor de opleidingen bij amateurvoetbalverenigingen als ook voor vrouwen een opleidingsvergoeding zou worden betaald?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat het verder professionaliseren van het vrouwenvoetbal een integrale aanpak vereist dat begint met het verstevigen van het fundament; het neerzetten van een volwaardige competitie. Vanuit een integrale aanpak kan het toepassen van een opleidingsvergoeding op een gegeven moment een goede stimulans zijn, mits het onderliggende fundament voldoende stevig is.
Bent u bereid om met de KNVB in gesprek te gaan om in ieder geval een nationale opleidingsvergoeding te regelen?
Ja, de KNVB heeft aangegeven dit momenteel al te onderzoeken en doet dit in samenhang met het verkennen van de mogelijkheden voor het betalen van spelers en speelsters in het amateurvoetbal. Dit is in lijn met de ambitie van de KNVB om een volwaardige vrouwenvoetbalcompetitie neer te zetten met meer media-aandacht, sponsors en bovenal de mogelijkheid voor meer vrouwen om professioneel hun sport te beoefenen.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor deze discriminatie met als doel om ook internationaal opleidingsvergoedingen voor vrouwenvoetballers te regelen?
De verantwoordelijkheid voor veranderingen in internationale opleidingsvergoedingen in het vrouwenvoetbal ligt in eerste instantie bij de FIFA. Ik blijf hierover in gesprek met de KNVB om de ontwikkelingen te volgen.
Het bericht dat het rijbewijs van een gehandicapte chauffeur is ingenomen. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Erik Ziengs (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: Rijbewijs gehandicapte chauffeur Gerrie ingenomen: «Het was mijn lust en mijn leven»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het wel heel erg zuur is voor iemand die al 31 jaar lang zijn rijbewijs heeft, daarnaast medisch is goedgekeurd, vanwege zijn lichamelijke beperking ineens geen verlenging meer krijgt van zijn rijbewijs?
Ja, ik kan me de teleurstelling en het onbegrip van betrokkene zeer goed voorstellen. Zeker nu hij in het verleden steeds een verlenging heeft gekregen van zijn rijbewijs terwijl het CBR nu anders heeft besloten. In dergelijke situaties waarin een besluit een flinke impact heeft op het leven van een persoon vind ik dat men zorgvuldiger had moeten zijn in de wijze waarop het initiële besluit is gecommuniceerd. De manier waarop organisaties met burgers omgaan, bepaalt immers mede het beeld dat de samenleving van de overheid heeft. Daarom heeft de directeur van het CBR aangeboden om met deze persoon in gesprek te gaan om een nadere toelichting te geven op het besluit over zijn aanvraag.
Op basis van welke regel is het CBR tot dit besluit gekomen?
In de REG2000 (hoofdstuk 9) staat omschreven dat bij een lichamelijke handicap het CBR een beoordeling kan vragen van een Deskundige Praktische Rijgeschiktheid (DPR). Deze adviseert het CBR over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen. Het oordeel van deze deskundige is geweest dat, gegeven de aard van de lichamelijke handicap, betrokkene niet rijgeschikt is voor een vrachtauto. Wel is hij rijgeschikt bevonden voor onder andere het rijden in een auto (eventueel met aanhanger) en trekker. Dit oordeel is gebaseerd op een notitie uit 2003 waarin de eisen ten aanzien van groep 2 rijbewijzen in relatie tot lichamelijke handicaps nader zijn omschreven. Hierin staat dat de bestuurder in staat moet zijn onder alle omstandigheden met beide armen/handen controle te hebben over het voertuig, ook in noodsituaties. Dat was de uitkomst destijds van onder meer testen op een testbaan. Personen die een arm missen worden daarom ongeschikt verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C, CE, D en DE. Het gaat dus niet alleen om de vraag of iemand een vrachtwagen kan besturen, maar ook over het risico van een onbeheersbare noodsituatie (grotere kans en groot effect).
Bovenstaande werkwijze is in andere juridische procedures ook beoordeeld. De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State2 oordeelde eerder dat het CBR de notitie als vaste gedragslijn mag volgen, mits het CBR de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw motiveert.
Bent u het ermee eens dat in dit soort specifieke gevallen, waarbij iemand al jarenlang een rijbewijs heeft gehad en zonder problemen als chauffeur prima werk levert, een soort coulanceregeling beschikbaar moet zijn?
Zoals beschreven in antwoord 3 dient de keuze om bovengenoemde notitie als gedragslijn te volgen, steeds bij ieder individueel besluit opnieuw gemotiveerd te worden. Een algemene coulanceregeling op basis van positieve indicaties uit het verleden is vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid niet verantwoord omdat indicaties uit het verleden niet noodzakelijk iets zeggen over de rijgeschiktheid in de toekomst. Zoals blijkt uit bovengenoemde rechtspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is ook relevant of iemand lichamelijk geschikt is om ook in noodsituaties en onverwachte situaties een vrachtauto veilig te besturen. Dat is belangrijk want voor dit soort voertuigen geldt dat de gevolgen van een ongeval vele malen groter zijn.
Bent u het eens dat het ook voor mensen met een handicap of een arbeidsbeperking van groot belang is dat zij deel kunnen nemen aan het reguliere arbeidsproces?
Ja, daarom is dit kabinet in juni 2018 het programma Onbeperkt meedoen!gestart. Merkbaar minder drempels in het leven van mensen met een beperking, dat is het doel dat het kabinet met dit programma nastreeft. Binnen de actielijn Werk is het doel om mensen met een arbeidsbeperking meer kansen te geven op een reguliere baan en zo bij te dragen aan een inclusieve arbeidsmarkt. Uiteraard moet dit voor betrokkene en zijn omgeving op een veilige manier kunnen plaatsvinden.
Bent u bereid met het CBR in contact te treden om te bezien welke mogelijkheden er zijn om toch over te gaan tot verlenging van het rijbewijs?
Deze zaak is onder de aandacht van het CBR. Hier past mij verder terughoudendheid omdat besluiten over dergelijke aanvragen toekomen aan de deskundigen van het CBR.
Kunt u deze vragen voor het algemeen verleg CBR op 30 september 2020 beantwoorden?
Ja.
De staatssteun aan KLM |
|
Mahir Alkaya , Cem Laçin |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie Alkaya/Nijboer, welke u verzoekt waar mogelijk in de komende tijd uw invloed als aandeelhouder in de holding Air France-KLM uit te breiden?1
Ja.
Hoe hebt u tot op heden uitvoering gegeven aan deze motie? Hoe gaat u uitvoering geven aan deze motie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afspraken die de Nederlandse staat heeft gemaakt met de ondernemingen (Holding en KLM) hebben de invloed van de Nederlandse staat vergroot. Omdat de Nederlandse staat heeft besloten om een directe lening en een garantie voor een kredietfaciliteit te verschaffen en haar zeggenschap in KLM en Air France-KLM in deze fase niet te vergroten, is de directe zeggenschap op de aandeelhoudersvergadering en in het bestuur niet vergroot.
Daarnaast hebben we nu ook de opzegtermijn van de staatsgaranties weten te verlengen van 9 maanden naar 5 jaar, waardoor we de Nederlandse publieke belangen nog beter kunnen borgen.
In de staatsgaranties is onder andere opgenomen dat KLM in Nederland blijft gevestigd en vanuit Nederland opereert, met behoud van Nederlandse vergunningen en verkeersrechten. Ook is vastgelegd dat Air France-KLM met een multi-hub systeem opereert met zowel Parijs Charles de Gaulle als Schiphol als hubs en hoekstenen.
Zowel de Franse staat als de Nederlandse staat hebben eisen aan het bedrijf gesteld qua herstructurering om de concurrentiepositie te versterken. Er is besloten tot een kostenreductie van 15% omdat het kabinet gelooft dat dit nodig is om KLM concurrerender te maken.
De state agent krijgt verschillende bevoegdheden. Allereerst krijgt de state agent informatierechten, zoals het verkrijgen van relevante informatie die ook met de raad van commissarissen zal worden gedeeld, naast de periodieke kwartaalrapportages die de state agent zal ontvangen. Daarnaast heeft de state agent ook het recht onderwerpen te agenderen bij (commissies van) de raad van commissarissen van KLM. Ook heeft de state agent het recht om aanwezig te zijn bij de vergaderingen van de raad van commissarissen en over bepaalde onderwerpen te overleggen met de raad van bestuur van KLM. Tot slot is er in een escalatiemechanisme voorzien, mocht de state agent signaleren dat een bepaalde voorwaarde niet (volledig) wordt nagekomen.
Klopt het dat de aandelen van Air France-KLM momenteel laag gewaardeerd worden en dat het opkopen van meer aandelen daardoor voordelig is geworden?
Het klopt dat de aandelen momenteel lager gewaardeerd worden dan de afgelopen jaren.
Zijn de mediaberichten over een op handen zijnde kapitaalinjectie van de Nederlandse Staat op waarheid berust? Zo ja, om welk bedrag gaat het mogelijk?2
De afgelopen periode hebben wij ons gericht op het steunpakket voor KLM. Bij de bekendmaking van het steunpakket aan KLM heb ik richting uw Kamer aangegeven een kapitaalinjectie niet uit te sluiten. Omdat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming betreft, kan ik hier op dit moment verder niets over delen. Ik heb de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Hoeveel zou het kosten om een meerderheidsbelang in Air France-KLM te nemen?
De marktwaarde van Air France – KLM bedraagt ca. € 1,4 miljard per 9 oktober 2020. De theoretische kosten van een meerderheidsbelang bedragen zodoende ongeveer € 0,7 miljard.
Kunt u uitsluiten dat de Franse overheid een meerderheidsbelang in Air France-KLM neemt, nu de aandelen goedkoop zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse staat heeft nauw contact met zowel de Franse staat als de onderneming zelf over de toekomst van Air France – KLM. Hierbij gaat de aandacht van de Nederlandse staat uiteraard uit naar het Nederlands publiek belang. Zoals ook aangegeven bij vraag 4 heb ik de vaste commissie voor Financien op 13 oktober in een vertrouwelijke briefing bijgepraat over AFKL.
Is het waar dat de Franse overheid meermaals heeft gezinspeeld op het opkopen van meer aandelen teneinde de invloed in de onderneming te verstevigen?
Op dit moment zijn er geen ontwikkelingen te melden over een mogelijke kapitaalinjectie. In het persbericht van Air France-KLM van 24 april 2020 valt te lezen dat de Franse staat overweegt om mogelijk te participeren indien Air France-KLM besluit tot kapitaalverhoging.
Hoe gaat u voorkomen dat door een mogelijke nationalisatie van Air France-KLM, de Franse staat veel meer invloed krijgt over de onderneming dan de Nederlandse, met mogelijk negatieve gevolgen voor KLM en de Nederlandse werkgelegenheid tot gevolg?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat KLM voornemens is medewerkers die minder dan modaal verdienen te laten meebetalen aan de reorganisatie? Is dit in lijn met de voorwaarden die u heeft gesteld aan overheidssteun? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Indien neen, wat zijn daarvan de consequenties?3
Op 1 oktober hebben we het herstructureringsplan van het management van KLM ontvangen en we zijn dit momenteel aan het beoordelen met behulp van een externe adviseur. Ik zal de Kamer hier conform afspraken over informeren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat KLM sterker uit deze crisis komt. Er is daarom besloten om de arbeidsvoorwaarden van KLM onderdeel te maken van de voorwaarden voor steun van de Nederlandse staat, zodat de competitiviteit van het bedrijf toeneemt. De bijdrage wordt gebaseerd op de combinatie van alle arbeidsvoorwaarden. Dit kan dus naast de primaire arbeidsvoorwaarden ook de secundaire arbeidsvoorwaarden beslaan.
Is het, gezien de risico’s voor onder andere de hubfunctie van Schiphol en de werkgelegenheid die KLM direct en indirect biedt, nog langer verantwoord om dit bedrijf aan de markt over te laten? Zo ja, waarom?
Het steunpakket helpt KLM de gevolgen van COVID-19 te doorstaan, waarmee ook het publiek belang in de toekomst geborgd blijft.
Deelt u de mening dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn, een kans kan zijn op verduurzaming, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, klantgerichtheid en uiteindelijk op dividend dat naar de samenleving vloeit?
Ik ben het met u eens dat het vergroten van de invloed van de samenleving op bepaalde bedrijven die van vitaal belang zijn bepaalde kansen kan opleveren.
Het bericht dat 80% van de witwasmeldingen bij Nederlandse toezichthouder FIU in een la verdwijnen |
|
Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat door de toezichthouder Financial Intelligence Unit (FIU) op 80% van de meldingen van verdachte betalingen niet geacteerd wordt?1
De Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU-Nederland) is in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) aangewezen als autoriteit, niet zijnde een toezichthouder, waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland analyseert deze meldingen en brengt naar aanleiding van deze meldingen transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2019 werden door de FIU-Nederland 39.544 transacties verdacht verklaard. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De FIU-Nederland hanteert voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties een risico-georiënteerde werkwijze, zoals die ook door de Financial Action Task Force (FATF) wordt voorgeschreven, die jaarlijks veel waardevolle informatie oplevert.
FIU-Nederland heeft desgevraagd aangegeven zich niet te her- en erkennen in de conclusie van de journalisten dat op 80% van de meldingen van ongebruikelijke transacties afkomstig van banken niet zou worden geacteerd door de FIU-Nederland. Álle meldingen van ongebruikelijke transacties worden namelijk middels een semi-automatische match met de databestanden van de opsporingsdiensten en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gescreend. Daarnaast worden meldingen van ongebruikelijke transacties aan de hand van prioritaire thema’s geselecteerd voor analyse. Deze selectie is gebaseerd op de grootste risico’s met een resterende potentiële impact, zoals die zijn geïdentificeerd in de nationale risicobeoordelingen (NRA’s) over witwassen en over terrorismefinanciering, en op de prioriteiten van het OM en de opsporingsdiensten op voornoemde onderwerpen en waar nodig breder. Daarnaast vinden er analyses plaats van de ontvangen meldingen op basis van specifieke indicatoren en typologieën van witwassen en terrorismefinanciering en worden alle meldingen van ongebruikelijke transacties geanalyseerd op mogelijke nieuwe ontwikkelingen en trends op voornoemde onderwerpen. Op basis van de gedane meldingen wordt ook informatie omtrent het meldgedrag verstrekt aan de Wwft-toezichthouders, om hen te ondersteunen in het houden van risicogebaseerd toezicht op onder meer de naleving van de meldingsplicht. Verder ontvangt de FIU-Nederland informatieverzoeken van de opsporingsdiensten via de Landelijk Officier van Justitie Witwassen (LOvJ). Deze LOvJ-verzoeken kunnen worden ingediend ten behoeve van opsporingsonderzoeken. Tot slot ontvangt en verzendt de FIU-Nederland verzoeken van respectievelijk naar buitenlandse FIU’s.
Hoe groot is de achterstand in het behandelen van de 2,5 miljoen meldingen elk jaar?
Gelet op het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een achterstand in het behandelen van de meldingen van ongebruikelijke transacties. Daarbij merk ik op dat in Nederland nadrukkelijk is gekozen voor de systematiek van het melden vanongebruikelijke transacties (en niet van verdachte transacties), waarbij de taak bij de FIU-Nederland is belegd om dergelijke transacties te analyseren. Dit betekent dat een deel van de gemelde ongebruikelijke transacties in de buffer tussen enerzijds de meldingsplichtige instellingen en anderzijds de opsporingsdiensten in het databestand van FIU-Nederland aanwezig is, omdat er (vooralsnog) geen aanleiding is voor de FIU-Nederland om deze verdacht te verklaren. De meldingen van ongebruikelijk transacties zijn vijf jaar beschikbaar voor de FIU-Nederland voor analyse. Deze meldingen kunnen op een later moment, als de FIU-Nederland daartoe aanleiding heeft, alsnog verdacht worden verklaard.
Op basis waarvan is besloten om deze grote hoeveelheid meldingen af te doen met een geautomatiseerde controle? Welk bewijs is er voor de effectiviteit van deze aanpak? Welke bezwaren zijn er gemaakt bij het invoeren van deze methode?
De Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen leidt tot een relatief hoog aantal meldingen die zich, onder andere, lenen voor het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Tegelijkertijd kunnen zo de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties op andere wijze, zoals is beschreven in antwoord op vraag 1.
Waarom worden IT-oplossingen aangedragen als panacee? Welk bewijs is er dat verdere digitalisering en automatisering zullen leiden tot een effectieve aanpak terwijl dit probleem al langer bekend is en er al langer wordt ingezet op IT?2 3
De afgelopen jaren is er sprake van een trend van een oplopend aantal ongebruikelijke transacties van meldingsplichtige instellingen. Vanuit deze trend zijn reeds voorbereidingen getroffen om in te zetten op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van de FIU-Nederland door middel van zowel extra capaciteit als investeringen in technologie. IT-oplossingen zijn van groot belang om de meldingen op een effectieve manier te kunnen blijven analyseren. Hierdoor wordt FIU-Nederland steeds meer en beter in staat gesteld te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Hoe komt het dat de Nederlandse FIU zo onderbemand is in verhouding met onze buurlanden, in verhouding met de hoeveelheid meldingen en in verhouding met de omvang van de Nederlandse financiële sector?
Met de FIU-Nederland ben ik van mening dat in de Nederlandse situatie niet gesproken kan worden over een onderbemande FIU-Nederland. In dat licht verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 3 en hetgeen daar is opgemerkt over de Nederlandse situatie waarin ongebruikelijke transacties moeten worden gemeld door meldingsplichtige instellingen en de verschillende wijzen van analyse zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven. De beoordeling in hoeverre er sprake is van toereikende capaciteit hangt nauw samen met de technologie waarover de FIU-Nederland dient te beschikken om haar taak goed uit te voeren. Om die reden wordt naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen geïnvesteerd in het verbeteren van technologie, zodat de personele capaciteit optimaal kan worden ingezet.
Voortdurend wordt bezien of de beschikbare capaciteit bij de FIU-Nederland toereikend is voor het uitoefenen van haar taken of dat er aanleiding is om deze te verhogen. In 2017 is de capaciteit van de FIU-Nederland uitgebreid met 6 fte. Tevens heeft het kabinet reeds extra, structurele middelen beschikbaar gesteld voor de aanpak van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning, oplopend naar structureel 29 miljoen euro vanaf 2021. Een deel van het geld is naar de FIU-Nederland gegaan, voor een additionele 13 fte. Ook zijn er al extra gelden toegekend vanuit de aanpak van ondermijning en van cybercrime. Het totaal aantal extra fte’s voor de FIU-Nederland op basis hiervan is circa 19.4 Het wervingsproces bij FIU-Nederland is thans gaande, waardoor de daadwerkelijke capaciteitsuitbreiding in 2020 en verder zijn beslag zal krijgen.
Overigens merk ik op dat niet alleen het aantal gemelde transacties van meldingsplichtige instellingen en de omvang van de financiële sector bepaalt hoeveel fte een FIU nodig heeft om haar taak naar behoren uit te voeren. Met name de inrichting van de meldketen en de taken van een FIU hierbij zijn van belang. In de Nederlandse situatie is de FIU gericht op het analyseren van de meldingen van ongebruikelijke transacties en daaraan gekoppelde werkzaamheden op het terrein van ontwikkeling, kennisdeling en publieke en private (inter)nationale samenwerking om zo het rendement van de meldplicht vooral in kwalitatieve zin te verbeteren.
Hoeveel mensen en budget zijn er nodig om deze toezichthouder wel effectief te laten functioneren? Wat is het resultaat en/of de voortgang van de eerdere investeringen in en verbeteringen van FIU?4
De reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen en investeringen in technologie dragen gezamenlijk bij aan het doel de FIU-Nederland nu en in de toekomst effectief te laten blijven functioneren.
Het bericht 'Eindhoven CS verdubbelen' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven CS verdubbelen»?1
Ja.
Klopt het dat ProRail bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft aangeklopt om te vragen om meer investeringen rondom Eindhoven Centraal Station (CS)?
Samen met ProRail wordt binnen verschillende verbanden (grensoverschrijdende verbindingen, PHS, Toekomstbeeld OV) bezien welke maatregelen nodig zijn om Eindhoven Centraal Station toekomstvast te ontwikkelen.
Hoe zien de genoemde plannen met betrekking tot de upgrade van het spoorsysteem rond Eindhoven er precies uit?
Zoals door ProRail in het artikel genoemd, brengen zij de benodigde, toekomstvaste infrastructurele maatregelen voor de verbinding Eindhoven-Düsseldorf in beeld. In de brief over de analyse van de ACM t.a.v. Eindhoven-Düsseldorf2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de resultaten van dit onderzoek worden betrokken bij besluitvorming in het BO MIRT van dit najaar.
Daarnaast zal de toekomstige opgave voor Eindhoven Centraal Station samen met betrokken partijen, waaronder ProRail, verder worden uitgewerkt binnen Toekomstbeeld OV. Hierbij wordt rekening gehouden met zowel het nationale als het grensoverschrijdende spoornetwerk. De nadere uitwerking zal worden betrokken bij de ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV, waarover ik uw Kamer dit najaar informeer.
Hoe kijkt u aan tegen de link die in het artikel wordt gelegd met de brainport/mainportfunctie (Kamerstuk 34 550-XIII-29), de bouw van duizenden extra woningen en de groei van het aantal arbeidsplaatsen in de regio? Ziet u het belang van een goed grensoverschrijdend spoornetwerk rondom Eindhoven CS voor de regio?
De samenhang tussen verstedelijking, groei van het aantal arbeidsplaatsen en voorziene reizigersgroei in de regio Eindhoven is van belang om de toekomstige ontwikkelingen voor Eindhoven Centraal integraal in kaart te brengen. Daarom is tijdens het BO MIRT 2019 besloten tot het starten van het MIRT-onderzoek Verstedelijking & Bereikbaarheid Brainportregio. Samen met de inzichten uit Toekomstbeeld OV, zullen de resultaten van het MIRT-onderzoek dit najaar een beeld moeten geven van de aard en omvang van de opgave.
Kunt u bevestigen dat Eindhoven de derde hub is naast de Randstad en Zwolle, en dat hier de toekomstige economische ontwikkelingen verder zullen toenemen voor het verdienvermogen van (Zuid) Nederland? Wat zijn de meest recente ontwikkelingen op het traject Eindhoven – Düsseldorf? Wanneer is de uitkomst van deze aanbesteding bekend en wanneer gaat de eerste trein rijden?
Eindhoven is een belangrijke spoorknoop voor zowel verbindingen van/naar de Randstad als voor grensoverschrijdende verbindingen. De Brainportregio levert een substantiële bijdrage aan het verdien- en innovatievermogen van (Zuid) Nederland. Om de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat van de Brainportregio te versterken, werken Rijk en regio samen binnen de gezamenlijke en langjarige Brainport Nationale Actieagenda (BNA). Over de voortgang van de BNA, wordt u geïnformeerd door de Staatssecretaris van EZK.
Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Spoorordening (9 september jl.) heb medegedeeld, is in juni 2020 de aanbesteding voor de verbinding Eindhoven-Düsseldorf gestart. Hiertoe heeft de Duitse vervoersautoriteit VRR de aanbestedingsdocumenten gepubliceerd. Verschillende vervoerders hebben inmiddels interesse voor de verbinding kenbaar gemaakt. Het aanbestedingsproces moet, volgens planning, leiden tot gunning voor de zomer van 2021, de treindienst zal eind 2025 starten.
Gaat u in overleg met de spoorministers uit België en Duitsland om grensoverschrijdend vervoer, bijvoorbeeld via Eindhoven CS en Limburg, meer te stimuleren en beter te laten aansluiten? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er vindt geregeld overleg plaats met mijn collega’s in België en Duitsland, niet in de laatste plaats over het verbeteren van het grensoverschrijdend spoorvervoer. Hierbij komen verschillende grensoverschrijdende verbindingen aan de orde. Samen met provincies Noord-Brabant en Limburg wordt, gezien de positie van belangrijke spoorknopen in nabijheid van de grenzen, eveneens met verschillende Duitse partijen overleg gevoerd over het stimuleren van betere aansluitingen tussen grensregio’s.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Dierenbeschermers willen verbod op reptielenbeurs in Houten: ‘Kan in coronatijd niet door de beugel’’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dierenbeschermers willen verbod op reptielenbeurs in Houten: «Kan in coronatijd niet door de beugel»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat op 20 september 2020 een reptielenbeurs is gehouden in Houten?
Ja.
Klopt het dat er nog meerdere van dit soort beurzen op de planning staan, zoals op 4 oktober, 18 oktober, 8 november, 22 november en 6 december aanstaande?
De reptielenbeurs op 4 oktober (Breda) heeft plaatsgevonden. De reptielenbeurs op 18 oktober (Zwolle) is geannuleerd vanwege de aangescherpte coronamaatregelen. De reptielenbeurzen van 8 november (Leiden), 22 november (Amstelveen) en 6 december (Houten) staan vooralsnog op de planning. Deze beurzen kunnen wegens de beperkende coronamaatregelen geen doorgang vinden.
Hoe beoordeelt u dat mensen de beurs mochten betreden en dieren mochten aanraken zonder te controleren of preventieve maatregelen in acht waren genomen zoals het desinfecteren van handen?
Ik kan uit het Algemeen Dagblad-artikel niet afleiden dat mensen de beurs mochten betreden zonder dat werd gecontroleerd of preventieve maatregelen in acht waren genomen. Iedereen dient zich te houden aan de geldende coronamaatregelen, die zijn ingesteld om de verspreiding van het coronavirus tussen mensen te voorkomen.
Hoe beoordeelt u dat op de beurs ook zoogdieren aanwezig waren, zoals een woestijnvos en vleermuizen, die op elkaar gestapeld in kooitjes stonden?
Welke diergroep of -groepen aanwezig zijn op een beurs wordt door de organisator daarvan bepaald. Sommige beurzen richten zich uitsluitend op bijvoorbeeld reptielen of vogels, waar andere beurzen een breder publiek bedienen. Dan kunnen naast reptielen ook zoogdieren aanwezig zijn. Uitgangspunt is dat aan het Besluit houders van dieren moet worden voldaan, die onder andere bepaalt dat een organisator vooraf een melding moet doen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenauthoriteit (NVWA) waarbij wordt aangegeven welke diergroep of -groepen aanwezig zullen zijn. Alle aanwezige dieren moeten vooraf door een dierenarts gezien zijn en in passende omstandigheden gehuisvest worden. Dieren die niet gehouden mogen worden, of waarvan de herkomst niet bepaald kan worden zijn niet toegestaan en mogen dus niet aanwezig zijn. Als tijdens inspecties blijkt dat dit wel het geval is zal de NVWA hiertegen optreden.
Bent u van mening dat dit een risico vormt voor de volksgezondheid, met het oog op mogelijke aanwezigheid van zoönose en met inachtneming van het feit dat wij momenteel in een coronacrisis zitten?
De eisen in het Besluit houders van dieren zijn erop gericht om het risico op de aanwezigheid van een dierziekte of zoönose te beperken en gelden voor alle dieren en diersoorten die op een beurs aanwezig zijn. Daarnaast gelden nu ten aanzien van corona algemene maatregelen welke erop zijn gericht de verspreiding van corona tussen mensen te voorkomen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe is het mogelijk dat op de beurs bedreigde dierensoorten aanwezig waren die nooit het land van herkomst hadden mogen verlaten, zoals de Lygodactylus williamsi en de Iraanse luipaardgekko?
De azuurblauwe daggekko Lygodactylus williamsi is op 2 januari 2017 op Appendix I van het CITES-verdrag geplaatst.2 Hierdoor is commerciële handel van uit het wild afkomstige dieren verboden. Gekweekte dieren kunnen met de juiste CITES-documenten wel worden verhandeld. Daarvóór – sinds 20 december 2014 – stond de soort al op bijlage B van de EU-CITES-Basisverordening (EU-verordening 338/97). De handel was toen gereguleerd en met de juiste CITES-documenten mogelijk. Voordat de soort op Appendix I van CITES en bijlage B van de EU CITES Basisverordening stond was internationale handel met betrekking tot deze soort niet gereguleerd in het kader van CITES. Nakweek van dieren die vóór die tijd geïmporteerd zijn, of dieren die recent in overeenstemming met CITES zijn geïmporteerd of binnen de EU zijn verkregen, zijn binnen de EU te verhandelen met een geldig EU-certificaat.
Hoe beoordeelt u opmerkingen in bijvoorbeeld het NRC dat het moeilijk is om te achterhalen waar de dieren vandaan komen, omdat er vaak gerommeld wordt met certificaten?2
De herkomst van dieren kan onduidelijk zijn en fraude met certificaten komt helaas voor. Hierop wordt gehandhaafd. Het is aan de eigenaar van de dieren om de legale herkomst aan te tonen. Bij een CITES-aanvraag wordt er getoetst op de legale herkomst. Als de legale herkomst onvoldoende kan worden aangetoond, worden geen certificaten afgegeven.
Hoe vaak controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op dit soort beurzen?
De NVWA controleert regelmatig op vogel en reptielenbeurzen. Zo zijn in maart van dit jaar nog 53 vogels in beslag genomen tijdens een gezamenlijke inspectie van NVWA, politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), tijdens een vogelshow in Zwolle.4
In 2019 zijn rond de 450 inspecties uitgevoerd naar de handel in beschermde dieren en planten. Zo is ook de reptielenbeurs in Houten bezocht en zijn overtredingen vastgesteld op het gebied van dierenwelzijn, handel in beschermde soorten en administratieve voorschriften.5
Hoe is de controle op dergelijke beurzen gewaarborgd betreffende de aanvoer van dieren uit andere landen?
De NVWA voert inspecties uit op beurzen met dieren om de legaliteit van de te verhandelende dieren vast te stellen. Met betrekking tot het aantonen van legale herkomst gelden dezelfde regels voor buitenlandse handelaren als voor Nederlandse. Voor bijlage-A-dieren moet een geldig EU-certificaat kunnen worden overgelegd. Voor bijlage-B-dieren moet de legale herkomst worden aangetoond door middel van bewijsstukken.
Kunt u bevestigen dat in veel gevallen niet is voldaan aan de plicht van het Besluit Houders van Dieren, artikel 3.17, waarin is voorgeschreven dat bij de verkoop of aflevering van een dier als huisdier men voorzien moet worden van schriftelijke informatie en klopt het dat in enkele gevallen zelfs van een mondelinge toelichting geen sprake was, onder andere door taalbarrières?
Ik kan niet bevestigen dat dit in veel gevallen voorkomt of dat er mogelijk taalbarrières zijn. De informatie dient schriftelijk, in de Nederlandse taal beschikbaar te zijn. Tijdens inspecties op beurzen wordt ook toegezien op de naleving van dit voorschrift. Wanneer verkopers hier niet aan voldoen, treedt de NVWA hiertegen op conform het interventiebeleid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat exotische dieren überhaupt op dergelijke beurzen worden verhandeld, laat staan dat dit gedaan wordt zonder een goede voorlichting met betrekking tot de verzorging, huisvesting, gedrag en de kosten die komen kijken bij het dier?
Dieren mogen op beurzen verhandeld worden als er voldaan wordt aan de geldende regelgeving, zoals regels voor dierenwelzijn.
Welke bevoegdheden of instrumenten hebben gemeenten om dergelijke beurzen niet door te laten gaan?
Gemeenten kunnen beurzen reguleren via de evenementenvergunning. Doorgaans zijn regels voor evenementenvergunning opgenomen in de algemene plaatselijke verordening (APV). Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij beurzen in te grijpen wanneer de veiligheid en gezondheid in het geding zijn.
Hoe beoordeelt u dat een ruime meerderheid (81%) van de Nederlanders vindt dat het onacceptabel is dat in coronatijd reptielenbeurzen worden gehouden in Nederland?
Ik kan mij voorstellen dat er mensen zijn die zich zorgen maken over de risico’s van overdracht van ziekten op beurzen met dieren, juist nu in coronatijd. Er gelden daarom strikte voorwaarden voor beurzen met dieren, zoals ik die in de vragen hiervoor heb toegelicht. Deze voorwaarden zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten of zoönosen op een beurs beperkt is. Ten aanzien van corona is het zo dat de verspreiding voornamelijk plaatsvindt door contacten tussen mensen onderling. In dit licht moet ook het risico op overdracht van corona van mens op dier worden meegenomen. Het is daarom, ook bij het bezoeken van beurzen met dieren, van belang om je aan de basisregels te houden: blijf thuis als je klachten hebt, houdt anderhalve meter afstand en was regelmatig je handen.
Bent u voornemens om dergelijke en soortgelijke situaties in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Beurzen met dieren worden met enige regelmaat gehouden door en voor liefhebbers van dieren. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf zijn er strikte regels voor het houden van een beurs met dieren, die bedoeld zijn om dierwelzijn en de gezondheid van dier en mens te borgen. Op deze regels wordt toegezien door de NVWA en gehandhaafd als niet aan de regels wordt voldaan.
Ook beurzen met dieren moeten ten minste voldoen aan de coronamaatregelen, deze zijn afhankelijk van het risiconiveau dat op dat moment geldt. Bestuurders kunnen besluiten om aanvullend strengere maatregelen te nemen als de situatie daarvoor aanleiding geeft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Dierenwelzijn buiten de veehouderij?
Nee, de reden heb ik al eerder toegelicht.
Het bericht ‘Brexit nadert: Britse banken heffen plotseling rekening van Nederlandse klanten op’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brexit nadert: Britse banken heffen plotseling rekening van Nederlandse klanten op»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rekening van deze mensen opgezegd wordt? Is dit een onvermijdelijk gevolg van een no-dealBrexit of een interpretatie door de Britse banken?
De geldende wet- en regelgeving heeft als doel om retailklanten te beschermen (zie ook het antwoord op vraag 7). Financiële instellingen in de EU kunnen op basis van het zogenoemde financiële paspoort op basis van een vergunning in één lidstaat, diensten aanbieden in andere lidstaten zonder lokale vergunning. Het aflopen van de overgangsperiode betekent dat Britse financiële instellingen dit paspoort verliezen. Dit kan betekenen dat er veranderingen optreden in de dienstverlening van Britse instellingen aan klanten gevestigd in de EU.
Veel Britse financiële instellingen zullen maatregelen moeten nemen om diensten te mogen blijven verlenen aan EU-/Nederlandse klanten na afloop van de overgangsperiode. Zo kunnen Britse banken na de overgangsperiode niet langer grensoverschrijdend vanuit het VK diensten verlenen aan retailklanten in Nederland door deposito’s aan te trekken of ter beschikking te hebben.2
Eén van de opties die Britse banken hebben om klanten in de EU/Nederland te blijven bedienen is om klanten over te zetten naar nieuwe vestigingen in de EU. Een aantal grotere Britse banken heeft naar aanleiding van Brexit dan ook Europese dochters opgericht of de activiteiten van bestaande dochters uitgebreid. Het aflopen van de overgangsperiode eind dit jaar kan echter ook betekenen dat een Britse instelling besluit de dienstverlening aan klanten in de EU/Nederland te beëindigen. Dit is helaas een gevolg van Brexit.
Waarom hebben Britse banken geen verplichting om hun klanten over te brengen naar hun Europese vestigingen? Is het mogelijk om dit alsnog af te dwingen?
Het is aan Britse instellingen zelf om te bepalen welke stappen zij ondernemen in reactie op het aflopen van de overgangsperiode. Het betreft hier instellingen die onder Brits toezicht staan. Het is aan de Britse toezichthouders om er op toe te zien dat Britse banken hierbij het klantbelang in acht nemen. Op 9 oktober jl. hebben de relevante Britse toezichthouders een brief gestuurd waarin zij Britse instellingen onder andere ten aanzien van bancaire dienstverlening aan EU-retailklanten oproepen om de benodigde stappen te zetten. Dit houdt in dat deze instellingen plannen moeten hebben om bestaande contracten te blijven bedienen, of klanten tijdig over wijzigingen moeten informeren zodat zij de tijd hebben om over te stappen.3 Ook DNB heeft Britse instellingen en Britse toezichthouders meermalen gewezen op het belang van tijdige en heldere communicatie met klanten in Nederland.
Hoe verhoudt deze actie zich tot de zorgplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen oplossing getroffen zoals voor Nederlandse banken in het Verenigd Koninkrijk, waarbij zij zich konden aanmelden voor een tijdelijke vergunning? Is het nog steeds mogelijk om dit te doen?
Instellingen hebben voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op alle scenario’s. Uit analyses van de Europese Commissie en (Europese) toezichthouders blijkt ook dat het grootste deel van de financiële sector goed is voorbereid op dit scenario.4 Aanvullende wetgeving wordt op dit onderdeel daarom niet nodig geacht, en zou bovendien oneerlijk zijn voor de instellingen die reeds goed zijn voorbereid. Een aantal Britse instellingen dient echter nog wel resterende stappen te zetten, bijvoorbeeld om tijdige en heldere communicatie richting hun EU/NL-klanten te borgen. Hier zijn de inspanningen van de Britse toezichthouders dan ook op gericht. In Nederland hebben DNB en AFM nauw operationeel contact met hun Britse collega’s over het toezicht op deze inspanningen.
Het overgangsrecht voor verzekeraars komt voort uit een voorgenomen gewijzigd derdelandenraamwerk, en is daarmee in haar aard onvergelijkbaar met de beperktere mogelijkheden die voor banken reeds bestaan om grensoverschrijdend vanuit een derde land diensten te verlenen.
Welke mogelijke oplossingen zijn er voor dit probleem? Is er de mogelijkheid van overgangsrecht middels een spoedwet? Waarom is er wel overgangsrecht voor verzekeraars, blijkens het beschreven document van De Nederlandsche Bank (DNB)? Wat is het kabinet voornemens te doen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom hebben professionele marktpartijen in dit geval meer bescherming dan «gewone» rekeningbezitters? Moet financiële wetgeving er niet juist op gericht zijn om normale huishoudens beter te beschermen tegen dit soort onvoorziene omstandigheden?
De regelgeving is er op gericht om retailklanten (extra) te beschermen, juist door te voorkomen dat banken uit landen buiten de EU, waar mogelijk minder prudente regels gelden, grensoverschrijdend diensten kunnen aanbieden aan retailklanten in NL/EU. In de interne markt gelden gemeenschappelijke regels waardoor grensoverschrijdende bancaire dienstverlening aan retailklanten wel verantwoord mogelijk is. Instellingen uit derdelanden dienen over de juiste autorisatie te beschikken, bijvoorbeeld door een dochteronderneming in de EU op te richten, om ervoor te zorgen dat zij aan de relevante regels voldoen, en EU-toezichthouders moeten hier ook op kunnen toezien en handhaven. Specifieke groepen professionele klanten (professionele marktpartijen) kunnen wel bediend blijven worden vanuit een derdeland, omdat juist vanwege hun professionaliteit hier minder bescherming nodig wordt geacht.
Heeft u met de Britse overheid gesproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Welke oplossing ziet zij?
Zoals eerder opgemerkt gaat het hier om Britse instellingen die onder Brits toezicht staan. DNB en AFM hebben regelmatig operationeel contact met hun Britse collega’s over het klantbelang van tijdige en heldere communicatie.
Het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het ministerie van VWS voor een coronacampagne en ook een promo maakte voor de minister voor zijn CDA-lijsstrekkersverkiezing. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor een coronacampagne?1
Vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), onderdeel van de landelijke crisisstructuur, is in mei 2020 gebruikgemaakt van de inzet van influencers om een jongere doelgroep te bereiken met de coronacommunicatie. Reclamebureau Roorda heeft de opdracht van het NKC gekregen om hiervoor met een campagnevoorstel te komen. Roorda heeft voorgesteld live chatsessies over het onderwerp met artiesten in te zetten. Roorda heeft dit vervolgens in opdracht van het NKC verder uitgewerkt. Roorda heeft voorgesteld om rapper Boef en Famke Louise daarvoor in te zetten. Het management van beide artiesten was destijds in handen van artiestenmanagementbureau SPEC. De gesprekken en onderhandelingen met SPEC zijn via Roorda verlopen. Ook de betaling aan SPEC verliep via Roorda omdat zij het contract met deze partij had afgesloten. De inzet van de twee influencers waren onderdeel van de Rijksbrede «Alleen samen» campagne. De «Alleen samen» campagne werd toen gefinancierd door het Ministerie van VWS.
Klopt het bericht dat de heer Bouali eigenaar is van het bedrijf (SPEC) dat het geld kreeg voor een coronacampagne? Zo ja, hoeveel geld kreeg SPEC voor deze campagne?
Voor zover mij bekend is Ali B. partner bij artiestenmanagementbureau SPEC. De kosten voor de influencerscampagne bedragen € 66.574,20 inclusief BTW. Dit bedrag is opgebouwd uit twee delen:
Door Roorda is aan artiestenmanagementbureau SPEC een bedrag van € 42.350 betaald voor zeven bijdragen, vier van rapper Boef, drie van Famke Louise.
De kosten voor de uitwerking en begeleiding van het concept uitgevoerd door reclamebureau Roorda bedragen € 24.224.
Welke BN’ers en influencers deden mee aan deze campagne?
Rapper Boef en Famke Louise.
Wat kregen zij betaald?
Zie vraag 2.
Klopt het bericht dat de heer Bouali ook een promovideo maakte waarin hij u steunde in uw lijsstrekkersverkiezing voor het CDA?
Ali B. heeft in een korte videoboodschap zijn steun betuigd voor mijn lijst0trekkersverkiezing voor het CDA.
Betaalde u de heer Bouali voor deze promo uit eigen zak? Zo ja, kunt u dat aantonen?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde het Ministerie van VWS deze promo? Zo ja, begrijpt u dat het niet de bedoeling is dat het Ministerie van VWS de lijsttrekkerscampagne van het CDA betaalt? Zo ja, realiseert u zich dat dit belangenverstrengeling zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde niemand deze promo? Zo ja, snapt u wel dat dat ongeloofwaardig is, daar BN’ers en influencers hun inkomen halen uit het doen van promo’s?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Wilt u deze vragen gaarne elk afzonderlijk beantwoorden en geen rookgordijn opwerpen door de antwoorden te groeperen?
Zie bovenstaande antwoorden.
Het bericht 'Mondkapjes blijven ‘made in China’, Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Mondkapjes blijven «made in China», Arnhemse fabriek mag nog steeds geen medische mondkapjes maken»?1
De fabriek van Mondmaskerfabriek BV in Arnhem heeft een eigen kwaliteitscontrole systeem opgezet en zij hebben daar incidenteel een microbiologische afwijking gevonden. Voor Mondmaskerfabriek BV is adequate bescherming van groot belang en zij leggen daarom de lat voor zichzelf hoog. Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van deze bevindingen niet aan de norm voldoen en dat zij daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit kunnen borgen om als producent voor IIR chirurgische mondmaskers te kunnen leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV laat nu in een onafhankelijk testlaboratorium onderzoeken of de microbiologische afwijking door middel van sterilisatie met gammastraling opgelost kan worden. Zie https://mondmaskerfabriek.nl/blog/nog-09/
Hoe kan het dat de drie in het voorjaar door de overheid geselecteerde partijen voor de productie van chirurgische mondmaskers, nog steeds niet het juiste certificaat hebben? Waarom duurt dit zo lang?
De afgelopen maanden is succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Te weten Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Dit proces bleek in de praktijk meer gecompliceerd en dus tijdrovender dan vooraf gedacht. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar zijn de producenten begonnen met het aankopen van de machines, het aankopen van grondstoffen, het inrichten van de bedrijfsruimten, het inhuren van het personeel, het opzetten van kwaliteitssystemen, het contacteren van de geaccrediteerde testlaboratoria en het produceren en aanleveren van proef batches voor de testen. Al deze deelprocessen moeten zorgvuldig worden uitgevoerd door de producenten om uiteindelijk aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Alle drie de producenten zijn in een vergevorderd stadium van certificering en voeren op dit moment aanvullende testen uit om de kwaliteit van hun producten te garanderen. De verwachting is dat zij de komende weken starten met het uitleveren van hun producten aan het LCH.
In hoeverre is Nederland nog steeds afhankelijk van buitenlandse productie? Welk percentage van de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt inmiddels geproduceerd in Nederland?
De reguliere inkoopkanalen van de zorginstellingen en het LCH kopen voor de huidige voorraden zowel bij buitenlandse producenten als Nederlandse producenten in. Het LCH is nadrukkelijk een noodvoorziening en een aanvulling op de voorraden die zorginstellingen verkrijgen via hun reguliere inkoopkanalen. De geselecteerde Nederlandse initiatieven voor het produceren van persoonlijke beschermingsmiddelen leveren uitsluitend direct aan het LCH.
Een percentage van het aandeel persoonlijke beschermingsmiddelen dat door alle Nederlandse fabrikanten in Nederland wordt geproduceerd is niet te geven, omdat dit niet wordt geregistreerd. Wel kan ik u melden dat de door mijn voorganger geselecteerde initiatieven, indien zij volledig zijn gecertificeerd, kunnen voorzien in een substantieel aandeel van de Nederlandse vraag op het moment dat hun productie volledig op stoom is.
Op de korte termijn doet VWS wat nodig is om in de crisis over voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen te beschikken middels de inkoop via het LCH en de productie door de geselecteerde initiatieven. Op de lange termijn staat leveringszekerheid voorop. Productie is daarbij één van de mogelijkheden om hier te komen. Tevens is met deze initiatieven contact geweest over mogelijke verdere opschaling in het geval van nood.
Hoeveel geaccrediteerde laboratoria zijn er inmiddels in Europa respectievelijk Nederland? Hoeveel geaccrediteerde laboratoria komen er naar verwachting op korte termijn bij?
Volgens de overzichten op de website van European Accreditation zijn er inmiddels 35 geaccrediteerde laboratoria in september 2020. Op deze lijst worden 3 Nederlandse geaccrediteerde laboratoria genoemd voor specifieke deeltesten. Deze lijst is recent in september 2020 herzien en ten opzichte van de lijst van maart 2020 aanzienlijk uitgebreid. Ik heb helaas geen inzage in welke laboratoria er op korte termijn nog naar verwachting bij komen.
De lijsten zijn te raadplegen op: https://european-accreditation.org/coronavirus-outbreak-accredited-laboratories-for-face-masks-testing/
Welke ontwikkelingen zijn er geweest sinds begin maart, toen hier al vragen over werden gesteld, als het gaat om de productie in eigen land?2
Sinds maart 2020 zijn er ruim 500 voorstellen binnengekomen bij het team dat zich bezighoudt met het beoordelen van voorstellen voor de opstart van productie in Nederland. Onder mijn verantwoordelijkheid wordt een besluit genomen over de selectie van kansrijke en relevante proposities. Opdrachten waarbij sprake is van een langdurige afnamegarantie (tot 12 maanden) worden gesloten tussen de fabrikant, het LCH en het Ministerie van VWS. Het LCH verwerkt de opdracht administratief en zorgt voor de distributie van de producten.
Onder de geselecteerde initiatieven zitten grote en kleine bedrijven.
Voor FFP2-maskers is gekozen voor initiatieven bij Koninklijke Auping, Afpro Filters BV. en Sion BV. Voor de productie van chirurgische mondmaskers is gekozen voor de drie eerder genoemde bedrijven, Mondmaskerfabriek BV, Lemoine Holland BV en Medprotex BV.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de levering van benodigde grondstoffen, voor met name mondmaskers, waaronder meltblown. Na het verlenen van de opdrachten in april en mei dit jaar is de afgelopen maanden succesvol gewerkt aan de opbouw van de drie voornoemde productielocaties in Nederland voor chirurgische mondmaskers die van goede en constante kwaliteit zijn. Alle 6 de producenten van mondmaskers bevinden zich nu of in de laatste fase van certificering of zijn reeds aan het produceren voor de Nederlandse overheid.
Waarom worden bureaucratische procedures niet tijdelijk opzij gezet, zodat goed materiaal aan de zorg kan worden geleverd?
De hulpmiddelen die via het LCH aan zorginstellingen wordt geleverd, moeten voldoen aan hoge kwaliteitseisen zodat zorgmedewerkers kunnen vertrouwen op goede producten. Het LCH ziet daarom toe op de kwaliteit van deze hulpmiddelen.
Normaal gesproken wordt de kwaliteit van medische hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen binnen de EU geborgd via een CE-markering. Deze markering geeft aan dat het product voldoet aan wettelijke eisen en dat het kwalitatief in orde is. Producten die via dit wettelijk kader op de markt worden gebracht, hoeven niet extra te worden getest op kwaliteit. De kwaliteitsborging zit tenslotte in de CE-markering.
Vanwege de wereldwijd grote vraag door de coronacrisis kocht het LCH ook persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen in die buiten het Europees wettelijk kader vallen en/of die van nieuwe leveranciers komen.
Dit is tijdelijk toegestaan, zolang het gaat om producten met een gelijkwaardige buitenlandse norm en een gelijkwaardige kwaliteit. Bij het op de markt brengen is bovendien een beoordeling vereist van de inspectie SZW of gelden de tijdelijke afspraken van IGJ onder strikte voorwaarden.
Wanneer hebben de in Arnhem geproduceerde mondkapjes het juiste certificaat?
Mondmaskerfabriek BV produceert Chirurgische mondneusmaskers type IIR, deze vallen onder de medische hulpmiddelenwetgeving. Hierin vallen ze onder de lage risicoklasse I – zelfcertificering. Dit betekent dat er geen conformiteitsbeoordeling plaats vindt door een notified body, maar dat een fabrikant zelf aantoont dat het product aan de eisen voldoet en zelf een Declaration of Conformity opstelt.
De fabrikant moet dus wel een dossier opstellen en via testrapporten van gecertificeerde laboratoria laten zien dat het product aan de eisen voldoet. Bewijzen dat er voldaan wordt aan de wetgeving kan via de relevante normen, bijvoorbeeld EN NEN 13485.
Mondmaskerfabriek BV geeft zelf aan dat zij op basis van de huidige bevindingen nog niet aan de eisen voldoen. Zij kunnen daarmee in het proces van zelfcertificering nog niet de kwaliteit borgen om als producent de chirurgische mondmaskers type IIR uit te leveren aan het LCH. Mondmaskerfabriek BV heeft om die norm te behalen nieuw onderzoek naar de filtreerbaarheid van het mondmasker bij een ander niveau van bestraling opgestart en ontvangt op korte termijn de uitslag van het testlaboratorium. Indien deze resultaten positief zijn dan kunnen zij overgaan tot zelfcertificering voor het mondmasker.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire coronadebat beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: ‘Megaveel drank en dan bed in lokken’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jonge meiden over feestjes bij hockeytrainers: «Megaveel drank en dan bed in lokken»«?1
Ja.
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om dergelijke vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?
Ja, daarom ondersteunt het kabinet de sportsector financieel om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). Daarnaast is binnen het huidige beleid blijvend aandacht voor een positieve sportcultuur, onder andere met de code Goed Sportbestuur en het stimuleren van positieve gedrags- en spelregels. NOC*NSF heeft onlangs een campagne gestart om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag te vergroten. De Koninklijke Nederlandse Hockeybond (KNHB) zet zich in voor een positieve sportcultuur met daarin onder andere aandacht voor fairplay en spelregelaanpassingen. De KNHB heeft net als andere sportbonden een reglement ongewenst gedrag en een eigen tuchtrechtsysteem. Daarnaast zijn ze onderdeel van een groep sportbonden die werkt aan een pedagogisch sportklimaat.
Heeft u opvolging gegeven aan het stappenplan tegen seksueel wangedrag dat NOC NSF vorig jaar presenteerde? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
Ja, sportverenigingen kunnen het stappenplan gratis gebruiken.2 De sportverenigingen die door de expert poule begeleid worden voor het aanvragen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) maken hier in ieder geval gebruik van. Het CVSN brengt het gebruik van het stappenplan in voorlichting en presentaties onder de aandacht. De webpagina met het stappenplan is in juli 2020 15.000 keer bezocht.
Heeft de oprichting van de werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan geleid tot nieuwe inzichten of oplossingen?
De werkgroep om seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport tegen te gaan, bestaande uit deelnemers van 8 sportbonden, is de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie De Vries. De werkgroep helpt daarbij om nieuwe ondersteuningsinstrumenten in te richten. Voorbeelden hiervan zijn het opzetten en inrichten van het casemanagement systeem voor het volgen van meldingen en het herijken van de rol van vertrouwenscontactpersoon in de vereniging zodat deze nu een actieve rol heeft in de preventie én als aanspreekpunt bij incidenten.
In hoeverre vormt het wonen in een kleine gemeenschap als Noordwijk naar het u bekend is een reden is om geen aangifte te durven doen?
Uit onderzoek is bekend dat er verschillende barrières zijn die ervoor zorgen dat slachtoffers geen professionele hulp zoeken of aangifte doen na een nare seksuele ervaring. Zo weten we dat onder andere herkenning van slachtofferschap, erkenning daarvan en onzekerheid over de eigen rol in wat er is gebeurd het zoeken van hulp in de weg zit. Maar er zijn veel meer drempels, zoals: schuldgevoel, schaamte, angst voor reacties van de omgeving, angst voor consequenties of een gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening. Ook weten we dat daders van seksueel geweld in ca. 60% van de gevallen een bekende zijn van het slachtoffer. Dat maakt melding maken van hetgeen is gebeurd nog lastiger dan het al is. Als een slachtoffer in een kleine(re) gemeenschap woont dan kan dit als (extra) drempel worden ervaren om hulp te zoeken of aangifte te doen. Het ministerie van Justitie en Veiligheid is in november 2019 de meerjarige campagne «Wat kan mij helpen?» gestart om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na een nare seksuele ervaring met een bekende. Door middel van ervaringsverhalen delen slachtoffers wat hulp hen heeft opgeleverd om andere slachtoffers te stimuleren ook hulp te zoeken of zelfs aangifte te doen.
Welke mogelijkheden zijn er in de sport om trainers van het hockeyveld te weren?
Sportverenigingen kunnen vrijwilligers, trainers en coaches die in dienstverband werken een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) laten aanvragen om hen te screenen op voor de functie relevante justitiële antecedenten. Voor vrijwilligers is het aanvragen van de VOG gratis. Voorwaarde om mee te doen aan de gratis VOG-regeling is dat clubs een breder preventie- en integriteitsbeleid voeren waarvan de VOG onderdeel uitmaakt.
Naast de VOG kent de sportsector een registratielijst waar mensen op staan die tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd wegens seksuele intimidatie op de sportclub. Het gaat hier om grove misstappen en om misstanden die niet altijd strafrechtelijk kunnen worden opgepakt, maar wel onwenselijk zijn. Sportverenigingen kunnen bij NOC*NSF of de sportbond nagaan of vrijwilligers of trainers op de lijst staan. Hiermee kan worden voorkomen dat een trainer die tuchtrechtelijk is gesanctioneerd overstapt van de ene club naar de andere club en van de ene sport naar de andere sport om daar opnieuw slachtoffers te maken.
Daarnaast is er een meldplicht waarbij bestuurders of begeleiders in de sport verplicht zijn om te melden bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Als bij een dergelijke melding blijkt dat er sprake is van een onveilige situatie dan kan de sportbond de betreffende trainer of vrijwilliger een ordemaatregel opleggen. Na een tuchtrechtelijke behandeling kan bovendien een tuchtstraf opgelegd worden, bijvoorbeeld ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag door dezelfde trainers worden voorkomen. Indien er vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie en worden betrokkenen gestimuleerd om aangifte of melding te doen bij politie.
Wat doet het kabinet om er samen met de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB) voor te zorgen dat deze trainers nooit meer als trainer actief kunnen zijn in de sportwereld?
Het kabinet ondersteunt de sport om alles in het werk te stellen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en om ontuchtplegers te weren. Via het Sportakkoord positieve sportcultuur stimuleert de Minister voor Medische Zorg en Sport de hockeybond om te werken aan een positieve sportcultuur waarin geen plek is voor dit soort misstanden. De hockeybond en de betreffende hockeyvereniging zelf zijn aan zet om te bepalen welke trainers werkzaam zijn. Het kabinet faciliteert en stimuleert het gebruik van screeningsmogelijkheden zoals de gratis VOG-regeling voor vrijwilligers en de registratielijst ontuchtplegers waarmee verenigingen trainers kunnen screenen. Daarnaast is de sportsector onlangs gestart met een communicatiecampagne om de meldingsbereidheid bij grensoverschrijdend gedrag verder te verhogen. Het belang van melden is namelijk cruciaal, alleen als er gemeld wordt kunnen dit soort misstanden worden aangepakt.
Ziet u mogelijkheid tot uitbreiding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, de «voetbalwet», om zo gegevensuitwisseling mogelijk te maken binnen alle vormen van sport?
Nee. De Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kent bevoegdheden toe aan burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters die zij kunnen inzetten ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde, onder andere bij voetbal gerelateerde overlast en overlast tijdens evenementen. De wet vormt geen basis voor het delen van gegevens, dus ook niet met en tussen sportverenigingen.
Bent u bereid te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging naar de andere kunnen «hoppen»?
De huidige systemen om mensen te screenen bieden genoeg handvaten om ontuchtplegers te weren van sportverenigingen en het «hoppen te voorkomen». Zie ook antwoord 6.
In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik thans onvoldoende toegevoegde waarde.
De parallelimport van auto’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de parallelimport van buitenlandse auto’s, waarin u aangeeft hoeveel auto’s er de afgelopen 12 maanden per maand zijn geïmporteerd en hoeveel auto’s er totaal per maand verkocht zijn?
In onderstaande tabel treft u een overzicht van het aantal auto’s dat in de afgelopen 12 maanden per maand is geïmporteerd waarbij onderscheid is gemaakt tussen nieuwe voertuigen en gebruikte voertuigen. Bij gebruikte voertuigen is onderscheid gemaakt naar de wijze waarop in de aangifte de afschrijving is bepaald. Dat gebeurt ofwel op basis van de wettelijke forfaitaire leeftijdstabel (tabel), een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland (koerslijst) of een individueel taxatierapport (taxatie).
In algemene zin merk ik op dat – hetgeen ook geldt voor de antwoorden op vraag 2, 4 en 5 – bij het genereren van de cijferoverzichten geen gebruik is gemaakt van de analyse-omgeving van Databank Auto (DBA). Zoals u weet is de DBA als gevolg van de FSV-besluitvorming momenteel buiten gebruik.1 Voor de gevraagde gegevens aan uw Kamer is informatie verzameld uit verschillende applicaties. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de betrouwbaarheid van de hierna vermelde cijferoverzichten maar de cijfers geven generiek een getrouw beeld.
Tabel 1. Import en nieuwverkoop (x 1.000 voertuigen)
Hoeveel bedraagt de geheven belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) over deze geïmporteerde auto’s? En hoeveel zou de BPM bedragen hebben indien deze auto’s als nieuw in Nederland verkocht zouden zijn?
Hieronder treft u het overzicht van het geheven bedrag aan bpm afgerond in miljoenen over de afgelopen 12 maanden (periode van oktober 2019 tot en met september 2020).
Heffing bpm laatste 12 maanden (parallelimport)
2019 (okt t/m dec)
2020 (jan t/m sept)
Totaal 12 mnd
Bij parallelimport gaat het vooral om invoer van gebruikte auto’s. Een vergelijking tussen de verkoop van nieuwe auto’s in Nederland en de import van gebruikte auto’s uit het buitenland levert een onjuist beeld op. De vraag hoeveel de bpm zou zijn indien deze auto’s nieuw in Nederland verkocht zouden zijn, kan ik dus niet beantwoorden.
Voor zover parallelimport de invoer van nieuwe auto’s uit het buitenland betreft, levert dat hetzelfde bpm-bedrag op als bij reguliere import.
Hoeveel btw zou er geïnd zijn op de parallel geïmporteerde auto’s in 2019 en 2020 als die allemaal in Nederland verkocht zouden zijn?
Er zou vrijwel evenveel btw zijn geïnd als de parallel geïmporteerde auto’s allemaal in Nederland verkocht zouden zijn, ongeacht of deze auto nieuw of gebruikt is.
Als een particulier een (bijna) nieuwe auto in Nederland koopt, wordt daarover in Nederland btw afgedragen. Als een particulier een (bijna) nieuwe auto invoert, hetzij van buiten de Europese Unie (EU), hetzij vanuit een lidstaat van de EU is daar ook in Nederland btw over verschuldigd. Onder een (bijna) nieuwe auto wordt in de btw verstaan een auto die niet meer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen of niet meer dan 6.000 kilometer heeft gereden.
Voor gebruikte importauto’s geldt dat het leeuwendeel van de parallel geïmporteerde voertuigen door Nederlandse ondernemers uit het buitenland wordt gehaald en op de Nederlandse markt wordt verkocht (70%).2 Over deze verkopen wordt ook btw in Nederland afgedragen. Alleen in het geval dat een particulier zelf een gebruikte auto koopt en invoert vanuit een EU-lidstaat is de particulier in die andere lidstaat btw verschuldigd over deze aankoop.
Hoeveel van deze auto’s zijn aangemerkt als schadeauto’s of tweedehands auto’s?
Het aantal ingevoerde tweedehandsauto’s over de periode oktober 2019 tot en met september 2020 bedraagt 254.000 (271.000 in totaal minus 17.000 nieuwe voertuigen). Hoeveel van deze voertuigen schadevoertuigen zijn, is niet exact te herleiden. Wel kan gemeld worden dat bij ruim 40% hiervan bij de aangifte bpm gebruik is gemaakt van een taxatierapport (105.000 voertuigen). Dat betreffen met name aangiftes voor voertuigen met meer gebruikssporen dan die passen bij de leeftijd en kilometrage van het motorrijtuig.
Kunt u een historisch overzicht geven van de oploop van de parallelimport in de afgelopen tien jaar?
Hieronder treft u een meerjarig overzicht aan van de cijfers over de parallelimport. Weergegeven zijn de jaren 2006 tot en met september 2020.
Tabel 3. Meerjarig overzicht parallelimport (x 1000 voertuigen)
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor maandag 12 oktober 2020 12 uur in verband met het algemeen overleg Autobelastingen op woensdag 13 oktober 2020?
Ja, in die zin dat de beantwoording heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het algemeen overleg Autobelastingen dat is uitgesteld naar woensdag 4 november 2020.
Het bericht ‘Kernenergie volgens Wiebes betaalbaar, experts twijfelen’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kernenergie volgens Wiebes betaalbaar, experts twijfelen»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat dit recente rapport van ENCO tot andere conclusies komt over een klimaatneutraal energiesysteem van 2050 dan de zeer recent met de Kamer gedeelde rapporten van onafhankelijke onderzoeksbureaus Kalavasta/Berenschot en TNO2 3?
De aanleiding voor het ENCO-rapport is het uitvoeren van een motie van VVD/CDA (Kamerstuk 35 167, nr. 15) uit juni 2019 waarin gevraagd is onderzoek te doen naar de mogelijke rol van kernenergie in de energiemix en daarbij de kosten en voorwaarden van de bouw van nieuwe kerncentrales in andere landen in beeld te brengen.
Het doel van de studie van Kalavasta/Berenschot was te bepalen wat de impact van verschillende energiescenario’s is op de benodigde energie-infrastructuur voor het jaar 2050. Alle scenario’s in dat onderzoek zijn gericht op het verkrijgen van een klimaatneutraal energiesysteem in 2050 waarbij één van de varianten «nucleair» als onderdeel is opgenomen. Deze nucleaire variant had niet tot doel om een analyse te maken van de voorwaarden waaronder kernenergie in Nederland zou kunnen opereren en de bijbehorende kosten daarvoor.
De TNO-studie gaat eveneens uit van scenario’s voor 2050 met het doel om inzicht te krijgen in factoren die de kosten van de transitie beïnvloeden. Beide scenario’s van TNO sluiten de inzet van kernenergie niet uit. Het kosten-geoptimaliseerde model laat geen inzet van kernenergie zien.
TNO stelt dat de kosten van kernenergie structureel hoger zijn dan die van wind- en zonne-energie, maar licht dit verder niet toe.
ENCO heeft andere aannames gehanteerd dan in de hierboven genoemde studies. Er is een andere aanpak gekozen omdat het doel van de studies verschillend was, daardoor is een vergelijking van de uitkomsten niet zondermeer mogelijk. ENCO is bijvoorbeeld uitgegaan van peiljaar 2040 i.p.v. 2050, omdat dan nieuwe kerncentrales in Nederland operationeel zouden kunnen zijn. Verder is ENCO van een voorbeeld uitgegaan met 50% zon- en windenergie in 2040 in de wetenschap dat systeemkosten stijgen bij een toenemend aandeel niet-reguleerbare bronnen. Deze aanname van 50% leidt tot de conclusie dat kernenergie niet duurder is dan zon en wind als systeemkosten worden meegewogen.
Ik ben voornemens om bij het uitvoeren van de motie Dijkhoff c.s., bij de marktconsultatie de onderzoekers te verzoeken alle relevante rapporten te betrekken.
Waarom is gekozen om dit onderzoek uit te laten voeren door ENCO, een Oostenrijks adviesbureau dat advies geeft aan kernenergiebouwers? Beoordeelt u dit onderzoeksbureau als onpartijdig? Waarom heeft er geen wetenschappelijke peer review plaatsgevonden op dit belangrijke onderzoek in de discussie over de energietransitie? Bent u bereid dit onderzoek te laten reviewen door een Nederlands onderzoeksbureau?
De motie van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Agnes Mulder verzocht de regering onderzoek te doen naar de mogelijke rol van kernenergie in de energiemix en daarbij de kosten en voorwaarden van de bouw van nieuwe kerncentrales in andere landen in beeld te brengen. De consultants van ENCO hebben technische kennis en expertise met betrekking tot de internationale vraagstukken rondom kernenergie en zijn eerder verbonden geweest aan bijvoorbeeld internationaal erkende bureaus als het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA).
ENCO heeft diverse klanten die gebruik maken van haar nucleaire expertise. Het bureau heeft rapporten opgesteld voor kernenergiebouwers, en ook voor o.a. de nucleaire veiligheidsautoriteiten van Zwitserland en Canada, de Europese Commissie en voor de Oostenrijkse overheid die kritisch staat ten aanzien van kernenergie. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van de onderzoekers.
Ik heb ENCO gevraagd om een studie te doen en zich daarbij te baseren op openbare wetenschappelijke rapporten en documenten van instituties als bijvoorbeeld het nucleaire agentschap van de OESO (OECD-NEA), het Internationaal Energieagentschap (IEA), het klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC) en het IAEA. Zoals ik al aangaf zal ik vragen of bij het uitvoeren van motie Dijkhoff c.s. alle relevante rapporten kunnen worden betrokken.
Waarom zijn de rekenmodellen uit het onderzoek van ENCO niet openbaar toegankelijk, zoals het model dat Kalavasta/Berenschot hanteerden? Bent u bereid deze rekenmodellen openbaar toegankelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
ENCO heeft parameters genomen uit openbaar beschikbare bronnen van bureaus als onder meer de IEA, IAEA en het Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (IRENA). In het ENCO-rapport wordt verantwoording afgelegd over de gebruikte aannames, formules en bronnen en deze zijn dus openbaar.
Erkent u dat discussies over de bijdrage van kerncentrales, die waarschijnlijk pas in 2040 operationeel zijn, de besluitvorming over de regionale klimaatplannen voor 2030 (Regionale Energiestrategieën (RES)) stevig beïnvloedt, terwijl zonnepanelen en windmolens op land hoe dan ook nodig zijn in 2030?
Het rapport van ENCO geeft een overzicht van internationale organisaties zoals IEA, IPCC, IAEA, OECD/NEA die alle een rol voor kernenergie zien naast zon en wind. Kernenergie wordt in dit rapport niet beschouwd als een concurrent van zon en wind maar complementair daaraan, vanwege de leveringszekerheid en het regelbaar vermogen. Het rapport van ENCO concludeert dat de optimale elektriciteitsmix van CO2-arme bronnen in een land bestaat uit een combinatie van regelbaar vermogen uit kernenergie en/of waterkracht en een deel zon en wind.
Om de doelen van het Klimaatakkoord voor 2030 te halen is nieuwbouw van kernenergie, gezien de tijd die het kost om een dergelijke installatie te realiseren, momenteel niet in beeld. Daarmee blijven de Regionale Energiestrategieën (RES’en) onverminderd urgent. Voor de periode van 2030 tot 2050 kan kernenergie mogelijk een rol vervullen. Het proces van de energietransitie is zodanig ingericht, dat alternatieve vormen van CO2-vrije opwek, zoals kernenergie, hierin een plaats kunnen vinden. Kernenergie kan dan opgenomen worden in een energiemix van CO2-vrije elektriciteitsproductie, tezamen met zonnepanelen en windmolens. Wind- en zonne-energie blijven noodzakelijk om te komen tot een duurzame energievoorziening, zowel in 2030 als 2050. Over de concept-RES’en zal ik uw Kamer binnen enkele weken informeren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat regionale en lokale politici, met dit onderzoek in de hand, de optie van kernenergie op tafel leggen om daarmee RES-besluiten over zonnepanelen en windmolens voor zich uit te schuiven?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de berekening in het rapport in feite ondeugdelijk is, aangezien de gehanteerde systeemkosten klakkeloos worden geprojecteerd op de Nederlandse situatie, terwijl de onderzoekers zelf in het rapport (pagina 52) stellen dat systeemkosten erg afhankelijk zijn van lokale omstandigheden en niet zonder meer kunnen worden toegepast in andere situaties?
Natuurlijk zijn systeemkosten afhankelijk van lokale omstandigheden en daarnaast zijn ze nog niet in alle scenario’s goed bekend. ENCO geeft in haar rapport duidelijk aan dat de systeemeffecten per land specifiek zijn en dat de verschillende componenten sterk onderling zijn verbonden. ENCO geeft ook aan dat de gegeven waarden geen exacte voorspelling zijn voor de Nederlandse situatie in de toekomst, maar eerder een indicatie van de hoogte van de systeemkosten voor verschillende technologieën. Wat wel duidelijk is, is dat bij een toenemend percentage variabele energiebronnen als wind en zon, de systeemkosten zullen toenemen.
Hoe verklaart u dat in het onderzoek gerekend wordt met een duurzame elektriciteitsmix van 50% in 2040, terwijl in het Klimaatakkoord een duidelijke afspraak ligt om 70% hernieuwbare elektriciteit op te wekken in Nederland in 2030? Deelt u de mening dat we moeten vasthouden aan de afspraken uit het Klimaatakkoord? Zo ja, hoe rijmt u dit dan met de aanname van 50% in 2040 in het rapport?
Het kabinet houdt vast aan de afspraken uit het Klimaatakkoord. ENCO heeft modelberekeningen gemaakt om aan te tonen hoe groot het effect van een toename van variabele bronnen als zon en wind op de systeemkosten zijn. In het rapport wordt indicatief overigens ook voor 75% hernieuwbare elektriciteit een schatting van de systeemkosten gemaakt; die dan relatief toenemen. In die variant komt kernenergie dan ook gunstiger uit.
Bent u het eens dat de in het rapport voor 2040 geraamde prijzen van zonne- en windenergie (LCOE, of levelized costs of energy) hoger zijn dan de LCOE van reeds gerealiseerde zon- en windprojecten in Nederland, zoals Berenschot en Kalavasta in hun rapport aangeven, en dat het rapport daarmee te hoge prijzen hanteert voor wind- en zonne-energie? Deelt u de mening dat het juist in een snel veranderd energielandschap, met disruptieve technologieën als zonne- en windenergie, van belang is om met de meest recente inzichten en prijzen te rekenen voor een goede vergelijking zodat de maatschappelijke kosten zo laag mogelijk gehouden kunnen worden, evenals het risico voor de belastingbetaler?
Uiteraard vind ik het van belang om recente inzichten en prijzen te gebruiken in onderzoeken. Het belang van zo laag mogelijke maatschappelijke kosten is een van de uitgangspunten van de energietransitie en het Klimaatakkoord. ENCO heeft zich gebaseerd op de meest recente, algemene internationaal toegankelijke rapporten van IRENA voor het bepalen van de kosten voor zon en wind. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Overigens zijn de LCOE’s van nu, 2030, 2040 of 2050 niet zondermeer vergelijkbaar omdat naar verwachting duurzame technieken goedkoper worden. Bij hogere hoeveelheid duurzame bronnen in de energiemix, zullen de systeemkosten van wind- en zonne-energie echter toenemen.
Hoe verklaart u dat in het onderzoek gerekend wordt met kerncentrales die 100% van de tijd draaien, wat door deskundigen zeer onwaarschijnlijk wordt geacht omdat we in Nederland een concurrerende liberale elektriciteitsmarkt hebben? Hoe beïnvloedt deze aanname de uitkomsten van het onderzoek?
ENCO geeft aan dat gelet op de hoge investeringen (toekomstige) kerncentrales het beste (economisch) kunnen worden ingezet, terwijl ze op 75% capaciteit in een basislastmodus werken waardoor de rest van de capaciteit (tot 25%) beschikbaar is om de netbehoeften op middellange en lange termijn te ondersteunen en/of om groene waterstof te produceren.
Hoe duidt u de suggestie dat kernenergie zou kunnen bijdragen aan het terugdringen van het NIMBY-effect («not in my backyard») onder de bevolking ten aanzien van hernieuwbare energieopwekking (pagina 49), terwijl niet weerlegd wordt dat kerncentrales tot eenzelfde of zelfs grotere weerstand onder de bevolking kunnen leiden?
Ik laat de stelling aan de onderzoekers van ENCO. Voor het kabinet is draagvlak van groot belang. Daarom heb ik ook aangegeven, in de discussie over eventuele levensduurverlenging van de kerncentrale in Borssele, dat ik draagvlak belangrijk vind. Zo zal ik ook in de uitvoering van motie Dijkhoff c.s. verkennen in welke regio’s er belangstelling is voor het realiseren van een kerncentrale.
In hoeverre zou u bereid zijn de financiële risico’s te dragen bij de bouw van een kerncentrale, gezien het feit dat Berenschot en Kalavasta in hun rapport hebben geconcludeerd dat het inpassen van kernenergie alleen kostenefficiënt is als de overheid een zodanig groot deel van de financiële risico’s draagt dat de weighted average cost of capitaltot 3% daalt, zodat investeerders bereid zijn om in te stappen? Hoe ziet u de rol van de overheid in de financiering van een of meerdere kerncentrales?
Kapitaalkosten, de zogenaamde weighted average cost of capital (WACC) zijn inderdaad van groot belang voor de businesscase van een kerncentrale. Bij het uitvoeren van de motie Dijkhoff c.s. om o.a. een marktconsultatie te houden onder welke voorwaarden marktpartijen bereid zijn te investeren in kerncentrales in Nederland en te onderzoeken welke ondersteuning daarvoor nodig is, zal ik deze dan ook zeker betrekken.
Zijn de auteurs van het ENCO-rapport bereid om de onjuiste beweringen in het rapport, dat het klimaatpanel van de Verenigde Naties, Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), kernenergie als een «noodzakelijk onderdeel van klimaatresponse» zou zien, terwijl het IPCC in werkelijkheid stelt dat er een zeer bescheiden rol is voor kernenergie in veel scenario’s, maar dat het ook zonder kan, te corrigeren? Zo nee, waarom niet?4
Internationale organisaties als het IAEA, het IEA en de OECD‐NEA zien een rol voor kernenergie, naast andere energiebronnen als zon en wind, om de klimaatverandering tegen te gaan. ENCO stelt in het rapport dat het IPCC concludeert dat kernenergie een groeiende bijdrage kan leveren aan een koolstofarme energievoorziening, maar dat er ook een verscheidenheid aan belemmeringen en risico's is. Het IPCC concludeert dat de implementatie van beleid ter beperking van klimaatverandering, dat wil zeggen beprijzen van de CO2-uitstoot, het concurrentievermogen van nucleaire technologieën zou vergroten.
Vestia en de huurverlaging |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vestia wentelt schulden af op huurders»?1
Ja.
Welke eisen en beperkingen legt het WSW op dit moment op aan Vestia? Welke gevolgen heeft dit voor het plegen van onderhoud, het stijgen van de huren en investeringen in nieuwbouwwoningen in vergelijking met andere corporaties?
Eind vorig jaar heeft Vestia in het kader van de lopende sanering een Herijkt Verbeterplan (HVP) opgesteld. In mijn brief van 9 december 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 496) heb ik u daarover geïnformeerd, evenals over de reactie van de saneerder WSW op het plan. De conclusie was, kort samengevat, dat in de afgelopen jaren door Vestia betekenisvolle stappen zijn gezet op weg naar financieel herstel, maar dat de realisatie van de strategie en het financieel herstel van Vestia aan een aantal risico’s onderhevig blijven. Hierdoor zal Vestia gedurende een lange periode blijvend scherpe keuzes moeten maken in haar volkshuisvestelijke en verduurzamingsopgave.
In het HVP zijn de keuzes opgenomen die Vestia heeft gemaakt. Een overzicht daarvan is in mijn brief van 9 december 2019 opgenomen. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat Vestia de komende tien jaar € 886 mln. investeert in renovatie, verduurzaming, nieuwbouw en herstructurering. Tevens wordt het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen verhoogd met € 7,8 mln. per jaar.
Is het waar dat Vestia vanwege de eisen van het WSW geen ruimte heeft voor huurverlaging conform het Sociaal Huurakkoord? Zo nee, waarom niet?
Vestia heeft ruimte om huren te bevriezen of te verlagen, maar dit wel passend binnen de kaders van de sanering. Vestia heeft in overleg met de Huurdersraad gekozen om aan het maatwerkdeel van het Sociaal Huurakkoord invulling te geven door middel van betalingsregelingen voor die huurders die in financiële problemen zijn gekomen. Met Prinsjesdag heb ik een eenmalig recht op huurverlaging aangekondigd voor huurders bij woningcorporaties die een hoge huurprijs betalen in relatie tot hun lage inkomen. Dit gaat ook gelden voor de huurders van Vestia. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Sociaal Huurakkoord.
Vestia moet net als andere corporaties bij huurverhoging voldoen aan de wettelijke grenzen voor de huurprijsstijging en de totale huursom die in lijn met het Sociaal Huurakkoord zijn aangepast. Daarnaast wordt in het HVP ruimte geboden aan Vestia om meer woningen passend toe te wijzen aan de doelgroep.
Vindt u het eveneens onacceptabel dat huurders met een laag inkomen en een hoge huur geen huurverlaging kunnen krijgen?
Zoals gezegd heeft het kabinet met Prinsjesdag aangekondigd dat huurders bij een woningcorporatie die een in verhouding tot hun inkomen hoge huurprijs betalen recht krijgen op een huurverlaging. Dit wetsvoorstel (Kamerstuk 35 578) ligt bij uw Kamer. Met dit voorstel wordt aangesloten bij de werkwijze zoals die ook wordt gehanteerd bij het passend toewijzen: zittende huurders met een inkomen onder de passend toewijzingsgrens en een huurprijs boven de relevante aftoppingsgrens van de huurtoeslag, kunnen een huurprijsverlaging krijgen tot aan die relevante aftoppingsgrens. De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2021.
Geldt uw voorstel voor de verplichte huurverlaging ook voor huurders van Vestia? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet? Zo nee, hoe wilt u dat uitleggen?
De verplichte huurverlaging geldt ook voor huurders van Vestia. Vanaf de beoogde ingangsdatum van 1 januari 2021 komen die net als bij andere corporaties in aanmerking voor huurverlaging.
Welke financiële consequenties heeft het sociaal huurakkoord voor Vestia? In welke mate wordt Vestia daarvoor gecompenseerd?
In het Sociaal Huurakkoord zijn o.m. afspraken gemaakt over de maximale huursomstijging. De ruimte om invulling te geven aan de andere maatregelen van het Sociaal Huurakkoord moeten corporaties vinden binnen hun eigen financiële mogelijkheden. Dat geldt ook voor Vestia.
Als het totaal aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft. Dat neemt niet weg dat te verwachten is dat bij veel corporaties de verlaging van de verhuurderheffing niet helemaal opweegt tegen de kosten van de verlaging van de huur. Gezien de relatief bepekte resulterende bedragen, is het niet aannemelijk dat er corporaties zijn waarbij dit tot financiële problemen leidt.
Bij Vestia zullen naar verwachting relatief veel huurders in aanmerking komen voor de huurverlaging. Goed nieuws voor de huurders, maar dat betekent naar verwachting dat de balans tussen de huurverlaging en de verlaging van verhuurderheffing voor Vestia in eerste instantie licht negatief uitpakt. Samen met WSW (saneerder) beziet Vestia hoe dit in de begroting voor volgend jaar binnen de sanering kan worden meegenomen.
Bent u bereid om Vestia financieel tegemoet te komen, zodat de corporatie meer kan investeren in nieuwbouw en onderhoud, en de huren minder hoeft te verhogen?
Doordat Vestia een saneringscorporatie is, zitten er grenzen aan de financiële mogelijkheden. Ik zet mij daarom in voor Vestia en de regio waar Vestia actief is. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat er met het HVP extra ruimte is gekomen voor Vestia om te investeren in onderhoud en betaalbaarheid. Daarnaast ondersteun ik met de bestuurlijk regisseur Hamit Karakus de overdracht van bezit van Vestia naar andere corporaties in een aantal gemeenten. De korting op de verhuurderheffing, de woonimpuls en fonds voor volkshuisvesting dragen ook bij aan de volkshuisvestelijke opgave in deze regio. Ook na afloop van de sanering volgend jaar heeft Vestia nog steeds een grote en langlopende lening portefeuille die het moeilijk maakt haar volkshuisvestelijke taak waar te maken. Ik vind het daarom belangrijk dat er een structurele oplossing komt, zodat Vestia zijn volkshuisvestelijke opgave kan vervullen. Zoals toegezegd in het WGO Wonen en Ruimte van 9 november 2020, informeer ik uw Kamer voor het einde van het jaar over de stappen die ik neem om te zorgen dat er volgend jaar een oplossing op tafel komt. De sector zelf speelt hierin een belangrijke rol. Aedes heeft daarom een adviescommissie ingesteld die naar verwachting begin volgend jaar met een advies komt.
Welke gevolgen heeft de verhoging van de overdrachtsbelasting voor woningcorporaties? Hoeveel verwacht u dat zij extra gaan betalen? Welke consequenties heeft dit voor woningcorporaties die woningen van Vestia overnemen in de maatwerkgemeenten?
Bij de voorgenomen overdrachtsbelasting van 8% zullen de corporaties naar verwachting op sectorniveau jaarlijks circa € 34 miljoen extra overdrachtsbelasting gaan betalen. In het kader van de voorgenomen overdrachten in de maatwerkgemeenten wordt bezien of en onder welke voorwaarden corporaties die de ANBI-status hebben gebruik kunnen maken van de vrijstelling in de overdrachtsbelasting voor taakoverdracht tussen ANBI’s. De casus van de overdracht tussen Vestia en Staedion ligt op dit moment ter beoordeling bij de inspecteur, die aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval zal beoordelen of de vrijstelling bij taakoverdracht van toepassing is. Zoals toegezegd in het WGO belastingplan van 2 november, wordt uw Kamer nog geïnformeerd over de mogelijkheden om de bestande vrijstelling nader in te vullen.
Bent u bereid om woningcorporaties financieel te compenseren voor de hogere overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven geschetst, is het voor de impact op de corporatiesector van belang om te kijken naar het totaal van de maatregelen dat met Prinsjesdag is aangekondigd. Als het totaal aan maatregelen wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft.
Het bericht ‘Brussel ready to clamp down on sweetheart corporate tax deals’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u toezeggen te reageren op de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp, ingediend op 15 juli 2020, vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?1 2 En kunt u ook op deze set vragen reageren vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?
Beide vragen kan ik positief beantwoorden.
Kunt u een appreciatie geven van het nieuwe artikel uit de Financial Times en de opmerkingen van Eurocommissaris Gentiloni?
Uit dit artikel van de Financial Times blijkt dat Eurocommissaris Gentiloni een ambitieuze agenda heeft op het gebied van de bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie. Verder verwijst het artikel naar het interview dat Gentiloni eerder dit jaar aan de Financial Times heeft gegeven waarin hij aangeeft dat hij overweegt om artikel 116 WvEU in te zetten om zijn doelen beter te verwezenlijken. Ik steun de inzet van de Commissie om belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie tegen te gaan. Nederland heeft de afgelopen tijd veel anti misbruik maatregelen aangenomen en gaat daarbij unilateraal verder dan de EU standaard. Hierbij stopt het overigens niet. Ik ben juist voornemens om ook dit jaar verschillende maatregelen te nemen om misbruik tegen te gaan, zoals ook op Prinsjesdag bekend is gemaakt. Mocht de Commissie van mening zijn dat het Nederlandse belastingstelsel toch nog schadelijke elementen bevat dan zijn we uiteraard bereid om die met de Commissie te bespreken.
Wat is inmiddels de stand van zaken van het voorstel om artikel 116 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun veto af te pakken?
De situatie is onveranderd ten opzichte van die in juli. De Commissie heeft nog geen concreet voorstel over artikel 116 WvEU bekend gemaakt.
Wanneer heeft u de Europese Commissie erop gewezen dat Nederland niet van plan is haar veto op het gebied van belastingen op te geven (conform meerdere aangenomen Kamermoties, zoals Kamerstuk 21 501-07, nr. 1653) en gegeven het standpunt van de Nederlandse regering dat «de nationale fiscale soevereiniteit voor Nederland essentieel is» (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1654) Kunt u toezeggen dat ook weer in de komende vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad te zullen doen?
Het dictum van bovenstaande moties is helder en duidelijk en ik heb geen ander voornemen dan deze moties bij mijn inzet in de EU te respecteren. De Europese Commissie is op de hoogte van ons standpunt. Tijdens de komende vergadering van de Ecofinraad zal, gegeven de agenda, hiervoor weinig ruimte zijn, maar mocht het onderwerp over de fiscale besluitvormingsprocedure in latere Ecofinraden opkomen dan zal ik conform bovenstaande moties het standpunt uitdragen.
Het bericht ‘Greenpeace gooit opnieuw keien op zeebodem: ’Levensgevaarlijke actie’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gooien van grote keien in de zee levensgevaarlijk is en dat daardoor vissersboten zomaar kunnen omkieperen en vissers kunnen verdrinken? Kwalificeert u deze acties van Greenpeace als poging tot moord dan wel als poging tot doodslag?
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen is aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de stenen in het Britse deel van de Doggersbank zijn achtergelaten en dat er wordt gekeken of er aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen.
Bent u bereid de daders te vervolgen voor poging tot moord dan wel poging tot doodslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u Greenpeace, een organisatie die keer op keer mensenlevens in gevaar brengt, toe om onder Nederlandse vlag te varen? Bent u bereid hier per direct een einde aan te maken?
Onder het Nederlandse recht is het niet mogelijk om de vlag van een schip te ontnemen. De inschrijving in het vlagregister en daarmee het recht om de vlag te voeren, is in Nederland gekoppeld aan de teboekstelling, op grond van het Wetboek van Koophandel. Er is geen mogelijkheid om de inschrijving door te halen.
De Zeebrievenwet bevat enkele limitatief opgesomde gronden om een zeebrief (het nationaliteitsbewijs van een zeeschip) in te trekken, waaronder indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt dat het gevaar ontstaat dat Nederland in een oorlog wordt betrokken, of indien het schip wordt gebruikt voor kaapvaart, zeeroof of slavenhandel. Deze gronden bieden geen mogelijkheid in deze situatie om de zeebrief in te trekken.
Bent u bereid Greenpeace te verbieden? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee en ik ben daartoe ook niet bevoegd. Op basis van Artikel 2:20 uit het Burgerlijk Wetboek kan enkel de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden.
Problemen met prioriteit voor zorgverleners bij testen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat het voorkomt dat, wanneer er geen prioriteitsplek beschikbaar is voor een zorgverlener, deze persoon dan niet via hetzelfde nummer terecht kan voor een «reguliere plek» voor een test? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?1
Deelt u de mening dat dergelijke onnodige bureaucratie voorkomen dient te worden? Zo ja wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten zorgverleners, waardoor bijvoorbeeld behandelaren in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en jeugdhulpverleners alsnog achter in de rij aansluiten? Waarom is dit? Wat gaat u doen om álle zorgverleners de kans te geven zich met voorrang te laten testen?
Welke andere voorbeelden zijn er bij u bekend van problemen van het verkrijgen van voorrang voor een test voor de aangewezen beroepsgroepen?
Het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal |
|
Kelly Regterschot (VVD), Mustafa Amhaouch (CDA), Rens Raemakers (D66), Dion Graus (PVV), Gijs van Dijk (PvdA), Geert Wilders (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA), Emiel van Dijk (PVV), Frank Wassenberg (PvdD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Europa dat de Limburgse taal en andere streektalen meer aandacht dienen te krijgen van de regering?
Onlangs is de 6e monitoringscyclus voor het Europees Handvest afgerond. De evaluatie van de Raad van Europa (RvE) was overwegend positief. De RvE constateert op een aantal punten vooruitgang ten opzichte van de vorige cyclus, met name op het gebied van het promoten van het Limburgs, contact met sprekers van andere talen, wederzijds begrip tussen diverse taalgroepen en het in acht nemen van wensen vanuit de taalgroep.
De regering heeft ruime aandacht voor het Limburgs en de andere streektalen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement nauw contact met de provincie Limburg over het Limburgs en de lokale overheden betrokken bij de andere streektalen. In 2019 sloot ik met de provincie het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. De provincie heeft een voortrekkersrol met betrekking tot het ontwikkelen van Limburgs taalbeleid. Het ministerie schakelt indien nodig met andere betrokken departementen.
Naar aanleiding van de terugkerende aanbeveling van het comité van experts van de Raad van Europa, over het ontbreken van dialoog met de taalgroepen, organiseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2017 bovendien een eerste Streektalensymposium. In 2019 heeft het symposium een vervolg gekregen. Doel van de symposia is om beleidsmakers, sprekers, taalinstituten en experts van de erkende, regio-gebonden talen (Fries, Nedersaksisch en Limburgs) om het jaar samen te brengen en kennis en ervaringen uit te wisselen over diverse thema’s. In 2021 vindt een volgend symposium plaats. Dit wordt in overleg met betrokken taalorganisaties, overheden en wetenschappers georganiseerd.
Wat doet de regering op dit moment voor de Limburgse taal?
De Wet op het primair onderwijs (artikel 9 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs) maakt het mogelijk het Limburgs mede als voertaal, naast het Nederlands, in het primair onderwijs te gebruiken. Dit is eveneens het geval voor de kinderopvang (artikel 55, lid 1 Wet Kinderopvang). In het voortgezet onderwijs kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, vakken en andere programmaonderdelen worden aangeboden.
In 2019 sloot het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant erkent de Limburgse taal als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de provincie Limburg met betrekking tot het ontwikkelen van het Limburgs taalbeleid een voortrekkersrol heeft, waarbij de provincie zelf bepaalt waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Limburgs. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. Het ministerie heeft bij de ondertekening van het convenant een bedrag van € 25.000 beschikbaar gesteld aan de provincie voor de bevordering van de Limburgse taal.
Provincie Limburg is op verzoek van diverse taalorganisaties in Limburg gestart met de doorontwikkeling van het taalveld. Verjonging, modernisering en professionalisering zijn hierin belangrijke uitgangspunten. Dit wordt ondersteund door het Huis voor de Kunsten Limburg, dat hiervoor een plan van aanpak aan het ontwikkelen is. Inhoud en vormgeving vindt samen met taalorganisaties plaats, maar ook met partners uit verschillende domeinen zoals cultuur, bibliotheken en onderwijs. Voor een toekomstbestendig taalbeleid moet de rol van professional en vrijwilliger duidelijk zijn. Het streektaalveld moet gemoderniseerd worden en zich slagvaardig op partners, de jeugd én de toekomst van de Limburgse taal gaan richten.
Hoe is de regering van plan om het gebruik van de streektaal te bevorderen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Limburgs als regionale taal in levend gebruik, in gesproken zowel als in geschreven vorm, ten einde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Limburgs en de gebruiksmogelijkheden stimuleren zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Limburgs te (blijven) gebruiken. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid met betrekking tot het Limburgs ligt bij de provincie Limburg. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
In welke mate werkt de regering aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal?
De regering werkt niet aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal. Dit is geen deel van de erkenning van de taal onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden of het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant is niet gericht op de totstandkoming van nieuwe verplichtingen, maar op het bevorderen van het gebruik van het Limburgs.
Welke tastbare resultaten heeft het door de Minister erkennen van het Limburgs als officiële streektaal opgeleverd?
Naar aanleiding van de ondertekening van het Convenant Limburgse taal in november 2019 heeft Provincie Limburg besloten de bijdrage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van € 25.000 te verdubbelen. Het beschikbare budget van € 50.000 zal worden besteed aan initiatieven die het gebruik van de Limburgse taal stimuleren. Dit zal gebeuren door middel van een prijsvraag, van waaruit uiteindelijk vier initiatieven beloond zullen worden met een bijdrage van € 12.500. De provincie richt zich in deze prijsvraag op initiatieven voor de nieuwe, jonge, Limburgers (0–12 jaar). De provincie verwacht in maart 2021 de winnende initiatieven van de prijsvraag bekend te kunnen maken. Het Provinciebestuur maakt zich veel zorgen over het feit dat kinderen in peuterspeelzalen standaard vaak slechts Nederlandstalig toegesproken worden. Door partijen in de kinderopvangsector wordt gewerkt aan pilots om hier meer Limburgs toe te passen. Meertaligheid vanuit het Limburgs als eerste of tweede taal en de sociaal-emotionele veiligheid van kinderen staan hierbij centraal. De provincie wil al doende ervaren wat het toepassen van het Limburgs, naast het Nederlands, doet. Dit staat ook opgenomen in de beleidsbrief Erfgoed 2020–2021 «Erfgoed leeft!»2 van de provincie Limburg.
Kunt u deze vragen van de Limburgse Kamerleden, die dit advies van de Raad van Europa onderschrijven, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat overheden regels voor toegankelijke websites aan hun laars lappen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheden lappen regels voor hun toegankelijke websites aan hun laars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek van onafhankelijk adviseurs, waaruit blijkt dat slechts 1% van de overheidswebsites aantoonbaar toegankelijk is, bedroevend is?2
Het beeld is juist dat de toegankelijkheid van overheidswebsites op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Het beeld dat wordt geschetst in het bericht van de NOS behoeft echter enige toelichting. In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 wordt daarop nader ingegaan.
Bent u van mening dat de overheid het zich niet kan veroorloven om afgesloten verdragen onder de maat na te leven, zoals het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking, de Europese richtlijn uit 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties en het tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid uit 2018?
Ja. Daarom heb ik de afgelopen jaren werk gemaakt van digitale inclusie. Want iedereen moet kunnen meedoen, óók in de informatiesamenleving. Het kabinetsplan voor digitale inclusie is in december 2018 gepresenteerd. De toegankelijkheid van de online informatie en dienstverlening van de overheid maakt deel uit van dat plan en de uitvoering ervan is in volle gang.2
Kunt u aangeven hoe het kan dat het bovenstaande besluit uit 2018, dat verplichtte dat in ieder geval vanaf 23 september 2020 alle overheidswebsites aan internationale toegankelijkheidseisen moeten voldoen, na twee jaar voorbereidingstijd nog steeds niet volledig wordt nageleefd?
De wettelijke verplichting die op 23 september 2020 is ingegaan voor alle overheidswebsites houdt in dat overheidsinstanties «de noodzakelijke maatregelen» moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken. Tevens dienen overheidsinstanties daarover verantwoording af te leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Deze verklaringen bieden een beeld van de mate van toegankelijkheid van websites. Enkel bij verklaringen met de status «voldoet volledig» wordt aan alle toegankelijkheidseisen voldaan. Inmiddels is voor 20184 websites een toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd. De waarde van de verklaringen is dat het heeft geleid tot aanzienlijk meer inzicht in de mate van toegankelijkheid van overheidswebsites. Gevolg van dat inzicht is dat overheidsinstanties doelgerichter maatregelen kunnen nemen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Doel is het bereiken van genoemde status «voldoet volledig»; de statussen «eerste maatregelen genomen» en «voldoet gedeeltelijk» zijn de tussenstappen op weg naar het einddoel. Vermeldenswaardig is dat de openbare verklaringen belanghebbenden in staat stellen om actief bij te dragen aan de verbetering van de toegankelijkheid. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites die is ontwikkeld door Ieder(in), het netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte.5
Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is veel werk gemaakt van het vergroten van bewustwording rondom toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting op verschillende manieren bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht; via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Ook is actief gestuurd op publicatie van toegankelijkheidsverklaringen vóór 23 september. Dit heeft niet het gewenste resultaat gehad, want nog niet alle overheidswebsites hebben een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren. De meest voorkomende redenen die worden opgegeven waarom websites nog niet (volledig) toegankelijk zijn, zijn te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid.6 Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.
Na 23 september is in kaart gebracht welke overheidsinstanties nog geen invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting. Dat overzicht wordt door het Ministerie van BZK actueel gehouden aan de hand van de nieuw gepubliceerde verklaringen op www.toegankelijkheidsverklaring.nl.
Om zo snel mogelijk alsnog alle overheidsorganisaties een toegankelijkheids-verklaring te laten publiceren, worden in elk geval de komende maanden alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheidsorganisaties zonder een (geldige) verklaring benaderd door toegankelijkheidsteams van de overheid en het expertisecentrum Digitoegankelijk. De teams wijzen de organisatie op de wettelijke verplichting dat voor elke website ten minste een toegankelijkheidsverklaring moet worden gepubliceerd. De benaderde overheidsinstanties dienen in kaart te brengen hoeveel websites onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen voor elke in kaart gebrachte website de belangrijkste verbetermaatregelen te benoemen en vervolgens een toegankelijkheidsverklaring op te stellen.
Ook de overheden die een verklaring hebben gepubliceerd met status «voldoet niet» worden benaderd. Ook zij worden aangespoord om verbetermaatregelen te nemen en op basis daarvan hun toegankelijkheidsverklaring bij te werken. Deze toegankelijkheidsteams gaan overheden niet alleen aanjagen om de toegankelijkheid te verbeteren, maar zullen ook adviseren over het wegnemen van de organisatorische obstakels die het volledig voldoen aan de eisen in de weg staan. Het effect van de inzet van deze teams zal nog voor het einde van dit jaar zichtbaar worden bij mijn eigen ministerie en bij andere onderdelen van de rijksoverheid en voor medeoverheden in de eerste maanden van 2021.
Kunt u verklaren waarom 78% van de 7000 websites die de onderzoekers hebben geanalyseerd, niet over een toegankelijkheidsverklaring beschikken, terwijl zo’n verklaring, nog onafhankelijk van de mate van toegankelijkheid, verplicht is? Bent u bereid om te zorgen dat deze overheidswebsites zo snel mogelijk over een toegankelijkheidsverklaring beschikken waarin staat hoe de websites concrete maatregelen kunnen nemen om hun toegankelijkheid te kunnen verbeteren, inclusief planning?
Bij het opgegeven getal van 7000 is het onduidelijk of dit alleen afzonderlijke websites zijn of dat het ook de webadressen omvat van onderdelen van de websites, zogeheten subsites. Zo kunnen websites bestaan uit meerdere subsites, die een eigen webadres hebben dat afwijkt van de hoofdwebsite. Voor deze subsites is geen afzonderlijke toegankelijkheidsverklaring nodig. Ik heb de onderzoekers van de Digimonitor 2020 gevraagd om de onderbouwing van het aantal van 7000 te delen. Dat laat onverlet dat er nog steeds een te groot aantal overheidswebsites niet beschikt over een toegankelijkheidsverklaring. Zoals reeds aangegeven in antwoord 6 wil ik hier graag zo snel mogelijk verandering in brengen.
Bent u van mening dat een website als politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn, vooral omdat iedereen aangifte moet kunnen doen, en dat het een slechte zaak is dat deze website geclassificeerd is in niveau E, de laagst mogelijke classificatie?
Ik deel de mening dat ook een website als Politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn. In juli 2019 heb ik de korpsleiding een brief7 gestuurd over het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en gevraagd om de politieorganisatie te informeren over de gevolgen ervan. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat de bijdrage vanuit de Politie belangrijk is, omdat het alleen via gezamenlijke inzet lukt om een digitale overheid te realiseren die niemand buitensluit.
Het in de vraag genoemde niveau E houdt in dat voor een website nog geen toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd die voldoet aan de Europese eisen voor dergelijke verklaringen. Op de webpagina https://www.politie.nl/algemeen/toegankelijkheid.html is wel een verklaring beschikbaar, inclusief de mogelijkheid om toegankelijkheidsproblemen te melden. Politie.nl heeft desgevraagd aangegeven dat inmiddels een toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd in het register op basis van een onderzoek dat is uitgevoerd door stichting Accessibility in november 2018. Ook is opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek.
Beschikt u over een lijst van cruciale websites, zoals bijvoorbeeld politie.nl, die ver onder de maat zijn en spoedig verbeterd moeten worden? Zo nee, bent u bereid zo’n lijst samen te stellen en zo snel mogelijk werk te maken van het verbeteren van de toegankelijkheid?
Na een motie8 en in overleg met belangenorganisaties is in 2006 een top-10 prioriteitenlijst samengesteld. Ook Politie.nl staat op deze lijst.
Ik zie een nieuwe en geactualiseerde versie van deze top 10-prioriteitenlijst als een geschikt middel om belangrijke websites waarvan de toegankelijkheid nog niet op orde is te kunnen monitoren. Ik zal de gezamenlijke belangenorganisaties voor personen met een functiebeperking uitnodigen om dit jaar nog een voorstel te doen voor een nieuwe top-10 die op de website van het expertisecentrum Digitoegankelijk zal worden geplaatst.
Bent u bereid om de aanbevelingen uit het onderzoek van Digimonitor over te nemen, waarin wordt gepleit voor specifieke opleiding, bewustzijn over verantwoordelijkheid, goede afspraken met leveranciers, communicatie en bewustwording, en het centraal stellen van de gebruiker?
De aanbevelingen uit de Digimonitor 2020 komen in hoge mate overeen met de aanbevelingen uit de eerdergenoemde nulmeting uit 2019, waarbij de initiatiefnemers van de Digimonitor nauw waren betrokken. De aanbevelingen zijn gericht op de eigenaren van websites en bieden bruikbare informatie aan overheden die de toegankelijkheid van hun online informatie en dienstverlening dienen te verbeteren. Deze aanbevelingen worden door het expertisecentrum Digitoegankelijk en de community Gebruiker Centraal onder de aandacht gebracht bij de eigenaren van websites.9
Hoe voorkomt u dat de toegankelijkheid van mobiele apps, waarvoor de deadline 23 juni 2021 is, ook zal worden beoordeeld met een laag niveau?
Overheidsorganisatie moeten uiterlijk op 23 juni 2021 een toegankelijkheidsverklaring publiceren over de maatregelen die zij nemen of hebben genomen om de toegankelijkheid van hun mobiele applicaties te borgen. Het expertisecentrum Digitoegankelijk en de in het antwoord op vraag 5 genoemde toegankelijkheidsteams zullen overheden ook wijzen op de aanstaande verplichting voor mobiele applicaties.
Kunt u in een gedetailleerde tijdlijn aangeven hoe u van plan bent om de huidige problematiek rondom de ontoegankelijkheid van de overheidswebsites te verhelpen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Paris opposé au retour des règles budgétaires européennes d’avant-crise (ministre à l’AFP)’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht, waaruit naar voren komt dat de Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken Clément Beaune gekant is tegen de huidige Europese begrotingsregels?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het bericht dat Frankrijk nu de huidige regels maar overboord lijkt te willen zetten?
De Franse Staatssecretaris voor Europese Zaken geeft aan dat Europese begrotingsregels in algemene zin nodig zijn maar dat de regels in de huidige vorm moeten worden herzien. Het kabinet is ook van mening dat de Europese begrotingsregels, zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), moeten worden herzien om de effectiviteit van de regels te verhogen.2
Deelt u de mening dat het «tijdelijk buiten werking stellen van de regels», gezien de omvangrijke coronacrisis, logisch is, maar dat na de crisis, om de muntunie in stand en stabiel te houden, er weer goede begrotingsregels zullen moeten gelden en handhaving daarvan zal moeten plaatsvinden?
Het kabinet is vanaf het begin van mening geweest dat lidstaten tijdens de Coronacrisis in staat moeten worden gesteld om de economische gevolgen te mitigeren. Daarbij is het volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de algemene ontsnappingsclausule (general escape clause – GEC).3 4 Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Het ligt voor de hand dat deze clausule wordt ingetrokken zodra de ernstige economische neergang voorbij is zodat er weer begrotingsregels gelden die consequent dienen te worden gehandhaafd.
Heeft Frankrijk dit standpunt (eerder) ook in verschillende gremia, zoals de Eurogroepvergaderingen of de Ecofinraden, geuit? Zo ja, wat is er gecommuniceerd en heeft u zich hier toen tegen verzet?
In de Eurogroep en Ecofin is de afgelopen maanden niet gesproken over wijziging van de Europese begrotingsregels.
Zijn er meer landen die eenzelfde standpunt hebben geuit? Kunt u het krachtenveld schetsen?
Tot op heden heeft geen discussie plaatsgevonden in de Eurogroep of de Ecofinraad over wijziging van de Europese begrotingsregels. Het krachtenveld is daarom nog niet duidelijk.
Hoe gaat u voorkomen dat Europese landen die zich in economisch slecht weer bevinden, de coronacrisis aangrijpen om af te zien van de Europese begrotingsregels, zoals vastgesteld in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), dan wel deze willen versoepelen omdat dit hen beter uitkomt?
Het is volgens het kabinet gerechtvaardigd dat bestaande flexibiliteit binnen de begrotingsregels wordt toegepast, waaronder het activeren van de GEC. Deze clausule is bedoeld voor een periode van ernstige economische neergang in de eurozone of de EU als geheel. Zodra deze ernstige economische neergang voorbij is, dient de clausule weer ingetrokken te worden.
Wat zijn de risico’s voor de muntunie als er geen stevige afspraken zijn over de Europese begrotingsregels na de coronacrisis?
Het doel van de Europese begrotingsregels is het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën. Houdbare overheidsfinanciën zijn cruciaal voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Zodra de ernstige economische neergang voorbij is, dient de GEC weer ingetrokken te worden.
Hoe kijkt u aan tegen dit sluipende gevaar en de tendens van sommige Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels of deze in hun voordeel te willen herzien?
Een eventuele wens van Europese landen om af te willen zien van de Europese begrotingsregels acht het kabinet zorgelijk. Effectieve begrotingsregels zijn cruciaal voor het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën, en daarmee voor de stabiliteit en weerbaarheid van de Europese economie. Het kabinet blijft zich daarvoor inspannen.
In hoeverre deelt u de mening van Clément Beaune dat de huidige Europese begrotingsregels toe zijn aan herziening? Zo ja, hoe moet deze herziening er volgens u uit zien en welke huidige regels moeten gewaarborgd blijven?
Het kabinet deelt reeds voor de Coronacrisis de mening dat de Europese begrotingsregels moeten worden herzien om de effectiviteit – dat wil zeggen de mate waarin zij bijdragen aan het waarborgen van houdbare overheidsfinanciën – te verhogen.5 6 Tijdens het Algemeen Overleg Eurogroep en Ecofinraad op 9 september jl. heb ik toegezegd om voor het einde van het jaar een brede bespiegeling ten aanzien van het SGP te sturen. Deze toezegging heb ik herhaald tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen. In die toegezegde brief zal ik nader ingaan op de inzet van het kabinet voor wat betreft de mogelijk herziening van de Europese begrotingsregels.
Deelt u de mening van het Europees Begrotingscomité dat het de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de Europese begrotingsregels ten goede komt om zo snel mogelijk na te denken over de tijdspanne en voorwaarden op te stellen voor heractivering van het reguliere SGP?
Het kabinet deelt de mening dat ten behoeve van de effectiviteit van de begrotingsregels het goed is als er heldere voorwaarden worden overeengekomen op basis waarvan de GEC kan worden gedeactiveerd. De economische ontwikkelingen zijn op dit moment zeer moeilijk te voorspellen doordat deze samenhangen met de ontwikkeling van het coronavirus. Het is daardoor niet mogelijk om nu al een tijdspad vast te leggen voor het deactiveren van de GEC.
Hoe gaat u waarborgen dat, gezien de behoefte om Europese begrotingsregels te hervormen, een mogelijke versimpeling van de complexe regelgeving niet leidt tot versoepeling?
Het kabinet is alleen voorstander van een versimpeling van de begrotingsregels voor zover die de effectiviteit van de begrotingsregels ten goede komt, en zal dit te zijner tijd uitdragen in de discussies over de herziening van de begrotingsregels.
Hoe loopt het proces rond de begrotingsregels en de herziening van het SGP? Wie besluit wanneer deze regels weer geactiveerd worden en hoe verloopt deze procedure? Welke ingrijpmomenten heeft Nederland en het Nederlandse parlement?
De Commissie heeft eerder dit jaar een uitgebreide evaluatie gepubliceerd van het SGP.7 De Commissie was van plan om naar aanleiding hiervan een brede discussie te organiseren, op basis waarvan zij eventueel een voorstel zou doen voor een aanpassing van de begrotingsregels. Als gevolg van de Coronacrisis is de discussie over de herziening van het SGP stilgevallen. Het is nog onduidelijk wanneer deze discussie alsnog zal gaan plaatsvinden. Zodra deze discussie wordt geagendeerd voor de Eurogroep of Ecofinraad zal de Kamer hier middels de geannoteerde agenda en het verslag over worden geïnformeerd. De vraag of en wanneer de GEC gedeactiveerd wordt, zal naar verwachting worden besproken in het voorjaar van 2021.