Het initiatief Extra handen voor de Zorg. |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Hoe zijn de persoonsgegevens van mensen die zich hebben aangemeld bij het initiatief Extra handen voor de Zorg opgeslagen voordat het centrale ICT-systeem op orde was? Hoe zijn deze gegevens toen verspreid onder de verschillende regio’s? Zijn de gegevens die buiten het systeem waren opgeslagen, vernietigd?
Aan het begin van de eerste golf zijn er via diverse kanalen oproepen gedaan om bij te springen in de zorg. Er was een LinkedIn groep COVID-19 Extra Handen aan het Bed, NU»91 heeft een oproep gedaan voor mensen die wilden bijspringen in de zorg en er was een initiatief van studenten dat mensen heeft aangeleverd. Deze maatschappelijke initiatieven zijn – mede op verzoek van VWS – gebundeld in het crisisinitiatief Extra Handen voor de Zorg (EHvdZ).
In het begin van de crisis konden geïnteresseerden zich aanmelden bij EHvdZ via een Google Formulier. In dit Google Formulier hebben mensen die zich aanmeldden middels een verplicht veld aangegeven of hun gegevens gedeeld mochten worden met zorgorganisaties ten behoeve van inzet tijdens de COVID19-crisis. Hierover heeft overleg plaatsgevonden tussen EHvdZ en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daaropvolgend is conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om toestemming gevraagd om gegevens te mogen delen met zorgorganisaties.
Het gebundelde bestand is door EHvdZ op basis van postcodes uitgesplitst en verspreid onder de 14 regionale werkgeversorganisaties van RegioPlus, die afstemming van vraag en aanbod coördineerden. Met het eerste IT-systeem was niet mogelijk om vraag met aanbod te verbinden. Ook konden de gegevens niet eenvoudig met de zorgorganisaties gedeeld worden. Om die reden werd gewerkt met Excel. Tegelijkertijd werd de aanschaf van een nieuw systeem dat deze functionaliteiten wel biedt, opgestart. Dit werd in juni 2020 in gebruik genomen. In dit systeem hebben zorgorganisaties alleen toegang tot de gegevens van kandidaten die door recruiters van EHvdZ voor hen zijn geselecteerd. Nadat het nieuwe systeem functioneerde, werden de Excel-bestanden vernietigd.
Is er door een van de bij het initiatief Extra handen voor de Zorg betrokken partijen geld gevraagd aan zorginstellingen voor het matchen van aanmeldingen? Zo ja, hoe hoog was dat bedrag?
Nee. Het crisis-initiatief Extra Handen voor de Zorg is een breed samenwerkingsverband zonder winstoogmerk.
Hoeveel aanmeldingen zijn uiteindelijk gematcht met een ziekenhuis en hoeveel aanmeldingen met de overige zorginstellingen?
Extra Handen werkt vraaggestuurd. In de eerste golf zijn op aanvraag van zorgorganisaties circa 8000 mensen voorgesteld, van wie er circa 2800 zijn geaccepteerd1. Sinds 1 september 2020 zijn 7155 mensen voorgesteld aan zorgorganisaties, van wie 1040 aan ziekenhuizen. Van die 7155 zijn er 3015 geaccepteerd door zorgorganisaties, van wie 323 door ziekenhuizen. De weergegeven cijfers zijn afkomstig van Extra Handen voor de Zorg en betreffen peildatum 24 juni 2021. Voor de eerste golf is geen uitsplitsing naar zorgbranche beschikbaar. Extra Handen voor de Zorg is opgericht als tijdelijke crisisfaciliteit om zorgorganisaties in nood te voorzien van tijdelijke extra mensen (met en zonder zorgachtergrond) en werkt aanvullend op de activiteiten van de reguliere wervings- en selectiesector.
Op basis van welke criteria werd de keuze gemaakt om een aanmelding met een zorginstelling en/of ziekenhuis te matchen? Waren die criteria anders toen er meer vraag dan aanbod was naar mensen met een zorgachtergrond?
EHvdZ heeft gedurende de coronapandemie de vraag van zorgorganisaties en het aanbod van mensen die willen helpen in de zorg aan elkaar gekoppeld. Het profiel en de selectiecriteria van zorgorganisaties waren hierbij leidend. Die criteria betroffen de beschikbaarheid van de kandidaat (lengte inzetperiode, aantal uren per week, welke dagen), de woonplaats/regio (reisafstand en -bereidheid) en de relevante ervaring en kwalificaties (zoals BIG-registratie en diploma’s). De vraag naar tijdelijke extra capaciteit is gedurende de crisis redelijk constant gebleven.
Kunt u aangeven hoeveel mensen met een zorgachtergrond zich hebben aangemeld sinds de oprichting van het initiatief Extra handen voor de Zorg? Hoeveel van die mensen zijn uiteindelijk aan de slag gegaan in de zorg? Kunt u aangeven wat de meest voorkomende redenen waren bij de vraag waarom iemand met een zorgachtergrond niet werd gematcht?
Sinds de start van het project Extra Handen voor de Zorg hebben zich 11.669 mensen met een zorgachtergrond aangemeld bij EHvdZ. In de eerste golf zijn er circa 2800 mensen gekoppeld aan zorgorganisaties. Ongeveer 2.500 van deze mensen had een zorgachtergrond. Tijdens de tweede en derde golf werden ruim 2.800 mensen met een zorgachtergrond een of meerdere keren aangeboden aan instellingen. Circa 1.150 van deze mensen zijn een of meerdere keren geaccepteerd door zorgorganisaties. In totaal is tijdens de 2de en 3de golf ruim 5.500 keer een medewerker met een zorgachtergrond aangeboden aan een zorgorganisatie, van wie 1.762 keer een medewerker is geaccepteerd. De redenen voor een mismatch zijn verschillend en zijn samen te vatten als fricties op grond van tijd, plaats en kwalificaties. Het aantal gevraagde uren door de zorgorganisatie is bijvoorbeeld hoger dan de kandidaat beschikbaar is of de reisafstand vormt een belemmering. Zorgorganisaties hebben vooral behoefte aan gekwalificeerde zorgprofessionals terwijl in het aanbod mensen zonder die kwalificaties oververtegenwoordigd zijn. Deze fricties zijn ook gesignaleerd door de Commissie Werken in de Zorg, ik verwijs u daarvoor naar het rapport dat ik op 17 december 2020 aan uw Kamer stuurde.
Kunt u aangeven hoeveel mensen een opleiding en/of cursus hebben gevolgd via de Nationale Zorgklas? Hoeveel van die mensen zijn uiteindelijk aan de slag gegaan in de zorg?
De Nationale Zorgklas (NZK) is een initiatief van werkgevers- en werknemersorganisaties in de VVT, in nauwe samenwerking met publieke en private opleiders. Over de gehele periode van april 2020 tot en met week 23 (7 t/m 13 juni 2020) zijn er 3476 mensen opgeleid via de cursussen en korte trainingen van de NZK, waarvan 2402 in de periode januari 2021 t/m mei 2021.
Op dit moment ligt de focus van de NZK op de mbo-(deel)certificaten op niveau 2 en 3. Het Ministerie van VWS biedt de financiële ruimte voor ca. 3000 deelcertificaten. Op dit moment zijn er 1378 aanmeldingen (peildatum 14 juni 2021), waarvan circa 1250 zijn gestart. De NZK blijft daarnaast korte opfris- of introductietrainingen verzorgen aan mensen die een zorgwerkgever hebben, of die zicht hebben op een arbeidsrelatie in de zorg.
De NZK inventariseerde onder de deelnemers hoeveel NZK-opgeleiden een baan hebben gevonden. Uit deze peiling blijkt dat van de 747 respondenten, 29,2% aan het werk is gegaan in de zorg. De helft deed dit op eigen initiatief, de andere helft is gematcht via Extra Handen voor de Zorg (peildatum 7 april 2021).
Met de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg ontstaan mogelijk opnieuw kansen voor mensen die een cursus of opleiding via de NZK hebben gevolgd, aangezien zij via die subsidieregeling aan de slag kunnen in de zorg, al dan niet in combinatie met een vervolgopleiding.
Ook de Nationale Zorgklas werd opgericht als crisisfaciliteit door werkgevers- en werknemersorganisaties in de zorg. Ik ben met hen in gesprek over de ervaringen met deze wijze van opleiden en over de toekomst van de Nationale Zorgklas.
Zijn er mensen die zich hebben aangemeld die, naast een eventuele bevestiging van de aanmelding, geen inhoudelijke terugkoppeling hebben gehad van het platform? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel aanmeldingen het gaat en hoe het komt dat die mensen nooit een terugkoppeling hebben gehad?
Extra Handen heeft per mail en/of telefonisch contact opgenomen met alle mensen die zich hebben aangemeld. In enkele gevallen is het niet gelukt om met deze mensen in contact te komen, bijvoorbeeld omdat er niet gereageerd werd op e-mail of telefoon, of omdat gegevens niet correct waren. Het is niet te herleiden hoeveel mensen dit betreft.
Kunt u er een inschatting van maken hoeveel mensen met een zorgachtergrond die via het initiatief weer in de zorg aan de slag zijn gegaan daar aan het werk willen blijven?
Extra Handen is momenteel bezig met een inventarisatie onder deelnemers – zowel met als zonder zorgachtergrond – en zorgorganisaties, waar onder andere deze vraag in wordt meegenomen. Zodra die inventarisatie gereed is, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wat is er gedaan om mensen die niet gematcht konden worden, toch binnen de zorg te houden en wel een passend werk- of opleidingsaanbod te doen?
Extra Handen richt zich op mensen die tijdelijk, tijdens de coronacrisis, in de zorg kunnen en willen bijspringen bij zorgorganisaties in nood. Dit is een crisisfaciliteit en heeft niet tot doel om mensen blijvend voor de sector te houden. Wel is bekend dat er zorgorganisaties zijn die mensen die instroomden via EHvdZ, een baan of opleiding hebben aangeboden. Extra Handen wijst mensen die duurzaam willen instromen in de zorg actief op oriëntatiemiddelen als OntdekdeZorg.nl, Sterk in je Werk en de Nationale Zorgklas. Deze zomer inventariseert Extra Handen welke mensen uit haar bestand als zij-instromer, herintreder of als zorgreservist behouden kunnen blijven voor de zorg. Ik voer op dit moment een verkenning uit naar het oprichten van een Nationale Zorgreserve, waarover ik u in september nader informeer.
Tot slot biedt de verlenging van de subsidieregeling Coronabanen in de Zorg kansen voor mensen zonder zorgachtergrond die willen instromen in de zorg. Met deze subsidieregeling kunnen zorgorganisaties tijdelijk personeel aannemen in ondersteunende functies, waarmee zorgprofessionals ontlast kunnen worden. Met het beschikbare budget kunnen 1500 (voltijd) tot 2800 (deeltijd) mensen zonder zorgachtergrond aan de slag in de zorg.
Welke concrete maatregelen heeft het platform genomen naar aanleiding van het onderzoek van de commissie Werken in de Zorg?
In vervolg op het advies van de Commissie Werken in de Zorg zijn verschillende acties ondernomen. Het IT-systeem verbeterd, zodat kandidaten kunnen worden gekoppeld aan zorgorganisaties. Daarnaast is geïnvesteerd in de relatie met de regio’s, zijn er professionele recruiters aangetrokken en is de matching geoptimaliseerd. De aansluiting tussen vraag en aanbod verbeterde door te werken met gestandaardiseerde functieprofielen, ook werden verwachtingen bij geïnteresseerden beter gemanaged. Tot slot kwam er een nieuwe website en een aantal communicatiecampagnes, gericht op zowel kandidaten als zorgorganisaties.
In het recente advies van de Commissie Werken in de Zorg2 komt naar voren dat de adviezen van het vorige rapport goed zijn opgevolgd.
Klopt het dat het initiatief Extra handen voor de Zorg vorig jaar is overgegaan naar een nieuw platform? Zo ja, zijn alle gegevens van het oude platform overgegaan naar het nieuwe platform of zijn er gegevens verloren gegaan?
Ja, deze gegevens zijn overgegaan naar het nieuwe platform. Zie hiervoor ook vraag 1.
Het bericht ‘Booking paste bonusregels aan voor miljoenenbeloning top’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Booking paste bonusregels aan voor miljoenenbeloning top»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving over de mogelijke komst van een locatie in de buurtgemeenschap Deelen, waar asielzoekers en arbeidsmigranten worden gehuisvest. De gesprekken hierover verlopen in constructieve sfeer, maar zijn nog niet afgerond. Er wordt door de gemeente Ede (gemeente van ca. 115.000 inwoners) en waarbinnen de beoogde locatie in Deelen valt, in nauwe samenwerking met het COA en de eigenaar van de locatie, een zorgvuldig traject doorlopen. Zowel de buurtgemeenschap Deelen alsook de gemeenteraad worden nauw betrokken bij de ontwikkelingen.
De huidige eigenaar van de locatie heeft de wens om op deze locatie op langere termijn een duurzame woon-zorg combinatie te realiseren. De ontwikkeling hiervan kost tijd en het terrein ongebruikt laten vindt de eigenaar niet wenselijk. Los hiervan heeft het COA bij de gemeente een verzoek ingediend voor het opvangen van asielzoekers. Om die reden wordt gezamenlijk de mogelijkheid onderzocht om de locatie voor de duur van 5 jaar in te zetten voor hoofdzakelijk 200 vergunninghouders en evident kansrijke asielzoekers. Mocht de locatie doorgang vinden, dan zullen de vergunninghouders die in Deelen worden geplaatst, voornamelijk gekoppeld zijn aan de gemeente Ede of aan andere gemeenten in de regio.
Daarnaast zal op de locatie ook sprake zijn van huisvesting van arbeidsmigranten, maar dit valt niet onder de verantwoordelijkheid van het COA. De huisvesting van arbeidsmigranten wordt bovendien veelal vanuit de markt gerealiseerd, zeker waar dit het verblijf van tijdelijke werknemers betreft. Het is daarbij een lokale afweging op welke plekken dit wel of niet wordt toegestaan. Het Rijk stelt daarvoor de randvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld opgenomen in het Bouwbesluit, en stimuleert gecombineerde (woon)voorzieningen van aandachtsgroepen in den brede.2
Het COA neemt zorgen van omwonenden of andere stakeholders serieus en gaat daarom altijd in gesprek met belanghebbenden. Zo ook in Deelen, waar recent op initiatief van de gemeente en in gezamenlijkheid met COA en de eigenaar van het terrein een informatiebijeenkomst is gehouden voor omwonenden en twee digitale bijeenkomsten voor belanghebbenden. De zorgen die tijdens deze bijeenkomsten zijn geuit, worden, waar mogelijk, meegenomen in de beheerafspraken met COA, de eigenaar van het terrein en de organisatie die verantwoordelijk is voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Wat is uw oordeel over het aanpassen van deze bonusregels en de miljoenenbeloning? Deelt u de mening dat dergelijke bonussen ongepast zijn, wanneer een bedrijf een beroep doet op staatssteun?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe hoog het totaal aan bonussen is? Hoe verhoudt zich dat tot het bedrag aan ontvangen staatssteun?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe, op welke manier en via welke constructie, Booking de bonusregels heeft aangepast?
Ik neem afstand van de suggestie dat alle asielzoekers zich schuldig maken aan overlast, criminaliteit of terreur. Ik erken dat een kleine groep van de asielzoekers voor overlast en criminaliteit kan zorgen, maar veruit het overgrote deel van de asielzoekers veroorzaakt geen overlast. Overigens zijn in het beheerplan van de eigenaar van het terrein, behorend bij de omgevingsvergunning, en in de bestuursovereenkomst met het COA afspraken opgenomen om overlast door arbeidsmigranten en asielzoekers te voorkomen. Voor zover er wel sprake is van dergelijk ongewenst gedrag, doe ik er samen met onder andere organisaties in de migratieketen, gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie (OM) alles aan om dit zoveel mogelijk te voorkomen en daar waar nodig stevig aan te pakken.
Voor het overige hecht ik eraan om te zeggen dat Nederland bescherming wil bieden aan mensen die te vrezen hebben voor vervolging of vluchten voor oorlog en geweld. Daarbij houden wij ons aan internationale en Europese wet- en regelgeving die bepaalt dat iedereen die zegt bescherming nodig te hebben recht heeft op behandeling van zijn of haar asielaanvraag en dientengevolge recht heeft op opvang en begeleiding. Om deze reden is het ook belangrijk dat er voldoende opvangcapaciteit is. Extra opvangplekken in een opvanglocatie in Ede zijn dan ook zeer welkom. Ik ben de gemeente Ede erkentelijk dat zij de verantwoordelijkheid wil nemen voor de opvang van asielzoekers. Bovendien levert de komst van een opvanglocatie ook voordelen op, niet in de laatste plaats op het terrein van werkgelegenheid, als inkomstenbron voor de lokale middenstand.
Kunt u aangeven hoe het aanpassen van deze bonusregels en de beloning zich verhoudt tot het nationaal afgesproken staatssteunkader, waarin beide het beperken van bonussen en het uitkeren van dividend als voorwaarden zijn gesteld?
Bent u bereid het nationale staatssteunkader aan te scherpen en om in Europa in te zetten voor aanpassing van Europese staatsteunregels voor dergelijke aandelenbonussen?
Het bericht dat vrouwen die een mislukte cosmetische operaties hebben ondergaan, hard onder druk worden gezet om daar geen negatieve recensies over op sociale media te zetten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat vrouwen die een mislukte cosmetische operatie hebben ondergaan, door bemiddelingsbureaus onder druk worden gezet om daar geen negatieve recensies over op sociale media te zetten, bijvoorbeeld door middel van zwijgcontracten en bedreigingen?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 1 juni jl. over ««Bedreigingen en intimidaties na kritiek op mislukte ingrepen: «Stop of ik zorg dat je stopt». Ik vind het zeer onwenselijk dat cliënten onder druk worden gezet om negatieve ervaringen over cosmetische ingrepen te verzwijgen. Ook negatieve ervaringen over cosmetische ingrepen moeten gemeld kunnen worden.
Waar kunnen patiënten met klachten over dergelijke bemiddelingsbureaus terecht?
Met een vraag of klacht over een zorgaanbieder of zorgverlener kunnen cliënten, of betrokkenen bij een cliënt, altijd terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg. Het meldpunt lost niet zelf klachten op, maar geeft wel aan welke stappen men kan zetten. Naast het LMZ zijn door sectorpartijen, zoals de NVCG en NVPC, eigen meldpunten ingericht. In het geval van deze bemiddelingsbureaus zal op basis van de activiteiten die zij uitvoeren, moeten worden bezien of sprake is van zorg zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Als een bemiddelingsbureau zorg aanbiedt zoals bedoeld in de Wkkgz, moet dat bureau ook voldoen aan de vereisten met betrekking tot afhandeling van klachten die de Wkkgz aan hen stelt.
Is bekend hoeveel van dergelijke bemiddelingsbureaus die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbieden actief zijn in Nederland?
Het is mij niet bekend hoeveel van dergelijke bemiddelingsbureaus, die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbieden, actief zijn in Nederland. Het gaat hierbij veelal om (medisch) toerisme bedrijven, met als hoofdactiviteit «reisbureau», de IGJ heeft hier dan ook geen zicht op. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houden op het handelen van dergelijke bemiddelingsbureaus? Zo niet, welke organisatie hoort hierop dan toezicht te houden?
Of dergelijke bemiddelingsbureaus onder toezicht van de IGJ vallen is afhankelijk van de activiteiten die zij uitvoeren. Alle zorg zoals bedoeld in de Wkkgz die in Nederland wordt geleverd valt onder toezicht van de IGJ. Het stellen van een diagnose, het ter handstellen van geneesmiddelen of het leveren van nazorg zijn allemaal voorbeelden van zorgverlening. Als dergelijke activiteiten in Nederland plaatsvinden, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium. Reisbemiddeling en aanbieden van websites waarop te zien is welke operaties in het buitenland mogelijk zijn, zijn geen zorg in de zin van de Wkkgz en vallen daarom ook niet onder toezicht van de IGJ.
Deelt u de mening dat artsen verplicht moeten worden om hersteloperaties bij de IGJ te melden, zodat er beter inzicht in de omvang van de problematiek komt én de IGJ vervolgonderzoek kan uitvoeren naar bijvoorbeeld dubieuze bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op 22 juni jl. aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 2021Z11391) zou een wettelijke meldplicht van hersteloperaties en behandelingen bij de IGJ wellicht het melden kunnen bevorderen, maar er moet daarbij ook in ogenschouw worden genomen welke onbedoelde effecten een dergelijke meldplicht met zich meebrengt. Een wettelijke meldplicht kan er immers ook toe leiden dat gedupeerde patiënten herstelzorg gaan vermijden, of dat artsen geen hersteloperaties meer willen uitvoeren, wat een ongewenste ontwikkeling zou zijn. Tenslotte is voor handhaving door de IGJ van belang dat een melding voldoende concreet – herleidbaar tot casusniveau – is om een onderzoek in te kunnen stellen. Dat staat op gespannen voet met de AVG, mede gezien terughoudendheid bij patiënten om zelf meldingen te doen. Bovendien kwam in gesprekken met de sector naar voren dat de term «hersteloperatie» relatief is omdat de definitie van complicaties verschillend wordt geïnterpreteerd en soms wordt verward met een bijwerking of onvrede over het resultaat. Alles overwegende zie ik geen noodzaak dat artsen verplicht moeten worden om hersteloperaties bij de IGJ te melden. Wel zal ik mij via voorlichting blijven inzetten om het belang van het melden van misstanden bij de meldpunten van de IGJ en/of beroepsorganisaties te benadrukken. Voor wat betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek door de IGJ naar dubieuze bemiddelingsbureaus verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid een actieve bewustwordingscampagne op te zetten om te waarschuwen voor het dubieuze handelen van dergelijke bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van voorlichting over cosmetische ingrepen, met name ook over de risico’s die aan een cosmetische ingreep verbonden zijn. Het is aan de patiënt zelf om zich vooraf goed te laten informeren over een eventuele behandeling. Dit omvat niet alleen informatie over de ingreep zelf, maar ook over de behandelaar, de nazorg en wat te doen bij een eventuele klacht. Zoals in mijn brief van 22 juni jl. aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 2021Z11391) wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de vernieuwing van de website van de rijksoverheid over cosmetische ingrepen om de patiënt daarbij verder te ondersteunen. Het streven is om de vernieuwde website deze zomer te lanceren.
Is het toegestaan om van patiënten te vragen vooraf een zwijgcontract te tekenen? Wat vindt u van dergelijke praktijken?
Ik vind dergelijke praktijken onacceptabel; zwijgcontracten zijn dan ook zeer ongewenst. De kwaliteit van de zorg kan erdoor in het geding komen. Als gezwegen wordt over fouten, kan er immers niet van worden geleerd. Ook komt de positie van de cliënt erdoor onder druk te staan. Bovendien passen zwijgcontracten niet bij goed bestuur, waarin openheid, integriteit en aanspreekbaarheid belangrijke waarden zijn. In de Governancecode Zorg worden deze waarden door de Brancheorganisaties Zorg onderschreven. Het gezamenlijk kader «Toezicht op Goed Bestuur» van de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) benadrukt eveneens het belang van openheid en integriteit. Dit toezichtskader stelt expliciet dat van vaststellingsovereenkomsten die afbreuk doen aan de toetsbaarheid van het handelen van bestuurders, of die de openheid en transparantie belemmeren (de zogenoemde zwijgcontracten) dan ook geen sprake kan zijn. De IGJ kan optreden tegen zwijgbedingen indien zij deze in haar toezichtspraktijk tegenkomt. Om de normstelling verder te verstevigen heb ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, een wetsvoorstel ingediend dat beoogt wettelijk te verankeren dat zwijgbedingen over incidenten in de zorg, jeugdzorg en ondersteuning van rechtswege nietig zijn.
Deelt u de mening dat zwijgcontracten bij cosmetische ingrepen zonder medische indicatie verboden moeten worden, mede omdat toekomstige patiënten gewaarschuwd moeten kunnen worden voor dubieuze bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat zwijgcontracten over incidenten in de zorg ongewenst zijn en dat dergelijke zwijgbedingen rechtskracht dienen te ontberen. Daarbij maakt het geen verschil of het gaat om ingrepen met of zonder medische indicatie. Wat bemiddelingsbureaus betreft verwijs ik voorts naar mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat het aanhangige wetsvoorstel omtrent zwijgedingen niet voorziet in een verbod op zwijgcontracten die worden afgesloten bij een mislukte cosmetische operatie? Zo ja, kunt u aangeven waarom dergelijke zwijgcontracten daar niet onder (kunnen) vallen?2
Nee, dit klopt niet. Het wetsvoorstel ziet ook op zwijgbedingen over incidenten bij cosmetische operaties. Daarbij zij wel opgemerkt dat dit wetsvoorstel zich uitstrekt tot aanbieders van zorg, jeugdzorg en ondersteuning die vallen onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Buitenlandse zorgaanbieders vallen niet onder deze Nederlandse wetgeving.
Wanneer stuurt u de Kamer de reactie op de initiatiefnota van het lid Van den Berg over «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak», zoals op 23 september 2020 door de Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verzocht?3
De reactie op de initiatiefnota van het lid Van den Berg over «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak» is op 22 juni jl. (Kamerstuk 2021Z11391) aan uw Kamer toegezonden.
Nieuwe ontwikkelingen rondom de zaak Julio Poch. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos waarin internationaal strafrechtdeskundigen betwijfelen of Nederland rechtmatig heeft gehandeld in de zaak van oud-Transavia-piloot Julio Poch?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen van deze leden over de gekraakte conclusies van het rapport van de commissie Machielse en het feit dat u die vragen niet tot nauwelijks beantwoord heeft? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden, met name vraag 3 en vraag 4?2
Ik herinner mij die vragen. Ik zie nog steeds geen aanleiding iets toe te voegen aan de inhoudelijke reactie van de Commissie.
Kunt u reageren op de uitspraak van de strafrechtdeskundigen in de uitzending van Argos, dat Nederland niet verplicht was de gegevens te delen met Argentinië en het verzoek van Argentinië aan de uitleveringsrechter voorgelegd had moeten worden?
Voor mij staat voorop dat het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch blijk geeft van een grondig onderzoek langs verschillende sporen. Ik heb kennisgenomen van de reactie van de Commissie op de uitspraken van de strafrechtdeskundigen in de uitzending van Argos en heb daar niets aan toe te voegen.
Waarom heeft de commissie Machielse zo stellig geoordeeld over de rechtmatigheid van Nederland terwijl zij daarbij geen hoor en wederhoor heeft toegepast? Wat vindt u daarvan?
Artikel 7 van het Instellingsbesluit van de Commissie ziet op de werkwijze van de Commissie. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de Commissie haar eigen werkwijze vaststelt. In het tweede lid staat dat de Commissie een protocol vaststelt over de wijze waarop zij het onderzoek uitvoert, waaronder in ieder geval over de wijze waarop zij personen hoort en daarvan verslag doet en op welke wijze de vertrouwelijkheid van informatie geborgd wordt. Het derde lid van artikel 7 stelt vervolgens dat de Commissie in het protocol bepaalt hoe zij, in het kader van hoor en wederhoor, bevindingen voorlegt aan personen of instanties.
Om de onderzoeksopdracht uit te voeren, heeft de Commissie haar eigen werkwijze, conform het bepaalde in het eerdergenoemde artikel 7 van het Instellingsbesluit, vastgesteld. De Commissie heeft in het licht van die onderzoeksopdracht geen aanleiding gezien om de heer Poch voor een gesprek uit te nodigen.3
Klopt het dat sommige stukken uit het archief van de onderzoekscommissie Machielse, die we als Kamer zouden krijgen met een beroep op artikel 68 van de Grondwet, nu al terug zijn naar de afzender(s) en niet naar het ministerie zijn gegaan? Zo ja, hoe kunt u dan de beoordeling maken of het verstrekken van informatie wel of niet in strijd is met het belang van de staat? Hoe gaat u dit rechtzetten?
Het klopt dat de Commissie bepaalde documenten heeft teruggegeven aan de organisaties waar deze vandaan kwamen. De Commissie heeft in die gevallen dan wel onder strikte voorwaarden inzage gekregen, dan wel tijdelijk de beschikking gehad over kopieën van de betreffende documenten. Overeenkomstig de voorwaarden waarop deze informatie ter inzage is gegeven, zijn de documenten na afloop van de werkzaamheden van de commissie weer aan de betreffende organisaties geretourneerd. Deze documenten maken derhalve geen onderdeel uit van het archief van de Commissie.
Gelet op de onafhankelijkheid van de Commissie en het gestelde in het eerdergenoemde artikel 7, lid 1 van het Instellingsbesluit van de Commissie, waarin staat dat de Commissie haar eigen werkwijze vaststelt, is het niet aan mij om mij daarin te mengen.
Kunt u de vragen over de uitvoering van de motie van het lid Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2283) over Commissie Dossier J.A. Poch alsnog zo spoedig mogelijk beantwoorden?3
De beantwoording van de in deze vraag genoemde Kamervragen zijn op 10 juni jl. aan uw Kamer verzonden.5
De uitwisseling van studenten tijdens corona |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel studenten hebben de afgelopen drie jaar deelgenomen aan een uitwisselingprogramma van en naar Nederland?
In onderstaande tabel zijn de aantallen inkomend en uitgaande studenten in de afgelopen 3 jaar weergegeven. Ten aanzien van Erasmus+ geldt dat de cijfers over 2019 en 2020 nog niet volledig zijn, omdat een deel van de mobiliteitsprojecten nog niet is afgerond
2018–19
2019–20
2020–21
In
Uit
In
Uit
In
Uit
Holland Scholarship
617
742
616
825
454
85
Erasmus+
15.524
14.787
14.733
14.225
6.628
1.900
16.141
15.529
15.349
15.050
7.082
1.985
Bent u het ermee eens dat het een ontzettend waardevolle ervaring voor een student is om enige tijd in het buitenland te wonen en te studeren, en het een verrijking voor Nederland is als ook internationale studenten enige tijd in Nederland studeren?
Ja, daar ben ik het mee eens. De inspanningen die instellingen plegen om uitwisselingen zo veel en veilig mogelijk door te laten gaan waardeer ik dus ook zeer.
Heeft u overleg met onderwijsinstellingen over de doorgang van uitwisselingprogramma’s van studenten?
Het besluit over deelname aan uitwisselingsprogramma’s is aan instellingen zelf. Mijn medewerkers hebben wel geregeld overleg met de koepels, Nuffic, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de IND over coronamaatregelen en de invloed op studentenmobiliteit. Deze overleggen zijn vooral bedoeld om informatie uit te wisselen en het veld zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden.
Zijn er hogescholen en universiteiten die, zoals de Universiteit van Amsterdam eerder voorgenomen had1, op dit moment hebben besloten om voor komend semester generiek, voor alle mogelijke bestemmingen, uitwisselingen van studenten te annuleren?
De wijze waarop instellingen omgaan met uitwisseling in het nieuwe studiejaar verschilt. Instellingen moeten een afweging maken of mobiliteitsprojecten, binnen de kaders, doorgang kunnen vinden of niet. De UvA heeft er in eerste instantie voor gekozen om hierin een generiek besluit te nemen om tijdig duidelijkheid aan haar studenten te kunnen bieden. Dit besluit is inmiddels in overleg met de medezeggenschap herzien.
Klopt het dat de meeste hogescholen en universiteiten nog een besluit moeten nemen over de doorgang van uitwisselingen van studenten?
Mijn beeld is dat instellingen, met het oog op het belang dat zij hechten aan uitwisseling, veel tijd en energie steken in het zoveel en veilig mogelijk laten doorgaan van deze programma’s. De meeste instellingen hebben hier al wel een besluit over genomen. Gelet op de onvoorspelbaarheid van epidemiologische omstandigheden, vraagt dit voortdurend aandacht en eventuele bijstelling van de keuzes die gemaakt worden.
Welke overwegingen en knelpunten liggen ten grondslag aan het besluit van onderwijsinstellingen om (mogelijk) generiek te besluiten alle uitwisselingen te annuleren?
In deze tijden, waarin het COVID-19 virus nog onvoorspelbaar is, is het lastig om zekerheden te bieden of vooruit te lopen op de situatie over een aantal maanden. Instellingen maken daarbij hun eigen afweging over wat zij als veilig en verantwoord beschouwen voor hun studenten. Bij internationale uitwisselingen speelt deze onzekerheid des te meer, omdat het, naast de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ook gaat om de regels van andere landen. Hierbij is het ook van belang om studenten tijdig duidelijkheid te bieden, zodat zij zich kunnen gaan voorbereiden op een alternatief voor het 1e semester. Daarnaast wordt er door instellingen ook gewerkt aan alternatieven, zoals uitwisselingen in blended vorm (combinatie van virtuele en fysieke uitwisseling), die mogelijk uitkomst kunnen bieden voor deze studenten om later in het eerste semester alsnog naar het buitenland te kunnen gaan.
Welke maatregelen treft de Europese Commissie om uitwisselingen in het Erasmus+-programma zoveel mogelijk doorgang te laten vinden?
Sinds het uitbreken van de COVID-19-pandemie zijn de lidstaten, de Europese Commissie, de Nationale Agentschappen Erasmus+ en het veld in nauw contact geweest over de mogelijkheden en onmogelijkheden van grensoverschrijdende mobiliteit vanwege de reisbeperkingen en COVID-maatregelen. Binnen het Erasmus+-programma heeft Nederland met andere lidstaten bij de Commissie gepleit voor meer flexibiliteit in de uitvoering van Erasmus+. Zo kunnen de contracten van mobiliteitsprojecten worden verlengd en zijn de regels rond mogelijkheden voor virtuele mobiliteit verruimd. Daarnaast heeft het Nationaal Agentschap Erasmus+ voor het Nederlandse onderwijsveld een groot aantal online bijeenkomsten georganiseerd waarbij instellingen onderling hun ervaringen met en kennis van online internationale activiteiten konden uitwisselen. Bovendien werd het veld geïnformeerd over de ontwikkelingen rond mobiliteit i.r.t. de reisbeperkingen. Het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de bredere Europese afspraken over reizen zijn hierbij leidend. Tot slot is het aan de onderwijsinstellingen zelf om te bepalen of mobiliteitsprojecten, binnen de kaders, doorgang kunnen vinden of niet.
Op welke wijze ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderwijsinstellingen om een goede afweging te kunnen maken ten aanzien van studentenuitwisselingprogramma’s?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Valt het volgen van een deel van de studie, in het kader van een uitwisselingsprogramma, in het buitenland een essentiële of een niet-essentiële reis in de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Sinds mei jl. adviseert het kabinet om alleen op reis te gaan naar groene of gele landen en alleen voor noodzakelijke reizen naar oranje gebied en het is in principe aan de reiziger zelf om die noodzakelijkheid in te schatten. Bij uitwisseling in het kader van studie of stage geldt echter dat het ook tot de verantwoordelijkheid van een instelling is om vanuit haar zorgplicht de educatieve waarde voor de student en de opleiding af te wegen bij het besluit of mobiliteitsprojecten, binnen de kaders, doorgang kunnen vinden of niet.
Klopt het dat een «oranje» reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet per definitie betekent dat er meer coronabesmettingen in die regio of dat land zijn dan in Nederland?
In landen waarvoor een oranje reisadvies geldt is het inderdaad niet zo dat er per definitie meer coronabesmettingen zijn dan in Nederland. Het reisadvies geeft de situatie ter plaatse weer. Het RIVM komt wekelijks met een advies voor welke landen er binnen de EU een verhoogd risico geldt. Dit hangt niet af van de situatie in Nederland, maar er wordt naar factoren gekeken als besmettingsgraad, aantal testen en percentage positieve testen in het betreffende land. Landen die door VWS als gevolg van het RIVM-advies tot hoog of zeer hoog risico worden aangewezen krijgen een oranje reisadvies. Het kan daarnaast ook zijn dat een land veilig is, maar het land alle inkomende reizigers (dus ook studenten) weert, bijvoorbeeld Noorwegen. In dat geval wordt de kleurcode van het reisadvies ook oranje, Nederlanders kunnen er immers niet naartoe. Voor landen buiten de EU hanteren we de EU-veilige landenlijst. Landen die daar niet op staan zijn oranje. Vanwege de toenemende vaccinaties zien we de situatie wereldwijd verbeteren, en het aankomende Digital COVID-19 Certificate van de EU zorgt er hopelijk voor dat reizen in de toekomst weer makkelijker wordt. Reizen tijdens de COVID-19-pandemie blijft echter gepaard gaan met risico’s. De ontwikkelingen van het virus zijn niet voorspelbaar, met als gevolg dat de kleurcodes van de reisadviezen kunnen veranderen als het RIVM-advies daar aanleiding toe geeft.
Deelt u de stelling dat het voor studenten erg wrang is als zij medio zomer – door het Europees vaccinatiebewijs en de voortgang van het vaccinatieprogramma in Nederland en elders – wel allerlei mogelijkheden hebben om in de zomer in het buitenland op vakantie te gaan maar niet om daar te studeren?
Ik kan me voorstellen dat dit in sommige gevallen tot teleurstelling leidt. Sinds mei jl. adviseert het kabinet om alleen op reis te gaan naar groene of gele landen en alleen voor noodzakelijke reizen naar oranje gebied. Het is aan de reiziger zelf om die noodzakelijkheid in te schatten. Bij uitwisseling in het kader van studie geldt echter dat ook een instelling vanuit haar zorgplicht zal moeten afwegen of mobiliteitsprojecten, binnen de kaders, doorgang kunnen vinden of niet.
Deelt u de stelling dat het wenselijk is dat hogescholen en universiteiten per regio of land beoordelen of uitwisselingen veilig door kunnen gaan?
Ja, dat deel ik en dit gebeurt ook al vaak. Ik wil daarbij wel opmerken dat dit veel meerwerk vergt van instellingen in een jaar waarin zij al een enorme extra inspanning hebben moeten plegen om het onderwijs doorgang te laten vinden.
Acht u het voor elke hogeschool en universiteit mogelijk om – zonder aanvullende ondersteuning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Buitenlandse Zaken – per regio of land te beoordelen of uitwisselingen veilig kunnen doorgaan?
Ja. Ik acht instellingen in staat om deze afweging te maken op basis van de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, hun eigen zorgplicht en andere voor hen relevante overwegingen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de indiener om tijdelijk een taskforce in te stellen om hogescholen en universiteiten te ondersteunen bij het beoordelen of een regio of land veilig is voor de doorgang van een uitwisseling?
Ik onderschrijf deze suggestie niet. Met de instellingen is geregeld overleg over de gevolgen van de pandemie voor het onderwijs. In die overleggen zijn geen vragen gesteld over extra ondersteuning rondom uitwisseling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Verantwoordingsdebat van de Vaste Kamercommissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 17 juni?
Ja.
De arrestatie van de leider van de Russische oppositiegroepering |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de leider van de Russische oppositiegroepering uit een vliegtuig in Sint-Petersburg is gehaald, om vervolgens te worden gearresteerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer verontrustende ontwikkeling is? Op welke wijze en in welke gremia gaat u dit bilateraal en multilateraal aankaarten? Overweegt u maatregelen om vliegtuigarrestaties te mitigeren? Zo ja, welke zijn dit?
Ja. De repressie van oppositie-aanhangers en leden van het maatschappelijk middenveld in Rusland is uitermate verontrustend.
Dit stelt Nederland bilateraal en multilateraal aan de orde. In reactie op de arrestatie van de heer Pivovarov in het bijzonder publiceerde de EU op 1 juni een verklaring, mede op aandringen van Nederland. Het vliegtuig waarin de heer Pivovarov voornemens was van Sint Petersburg naar Warschau te reizen was nog niet opgestegen. Het voorkomen van arrestatie van Russen op Russisch grondgebied is voor Nederland echter nagenoeg onmogelijk.
Kunt u toelichten wanneer de sancties tegen Belarus, die naar aanleiding van de vliegtuigkaping om Roman Protasevich te arresteren zijn voorgesteld, worden ingevoerd? Klopt het dat de EU samen met de Verenigde Staten het sanctiebeleid jegens Belarus coördineert? Zo ja, op welke wijze vindt deze coördinatie plaats en wat zijn daarvan de uitkomsten? Kunt u tevens toelichten om welk sanctiepakket dit precies gaat? Klopt het dat dit ook gaat om sancties tegen de energiesector in Belarus?
Op 24 mei jl. heeft Minister President Rutte op de Europese Raad gesproken over de gedwongen landing van het Ryanair-toestel in Minsk en de arrestatie van Roman Protasevitsj en zijn partner Sofia Sapega. Daarbij heeft hij namens het kabinet gepleit voor het aannemen van omvangrijke aanvullende sanctiemaatregelen tegen Belarus. De Europese Raad heeft vervolgens besloten dat er zo spoedig mogelijk nieuwe gerichte sancties worden ingesteld tegen personen en economische entiteiten en dat er gerichte sectorale economische sancties zullen worden aangenomen. Hierop volgend heeft de Raad Buitenlandse Zaken op 21 juni jl. een vierde pakket gerichte sancties tegen Belarus aangenomen, betreffende 78 personen en 8 economische entiteiten die betrokken zijn bij de aanhoudende repressie en intimidatie van de bevolking van Belarus en de onacceptabele gedwongen landing van een passagiersvliegtuig met als doel journalist Roman Protasevitsj en zijn partner Sofia Sapega te arresteren (Kamerstuk 2021Z11778). Ook werd een politiek akkoord bereikt over de economische sectorale sancties. Na laatste juridische uitwerking zijn deze sancties bij de Europese Raad van 24 juni formeel aangenomen. Dit betreffen sancties gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Verder besloot de Europese Raad tot een overvlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen boven en in de EU. Dit verbod is op 5 juni ingegaan. Daarnaast heeft de Europese Raad in de EU gevestigde luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om vluchten over Belarus te vermijden.
Hiermee geeft de EU wat het kabinet betreft een krachtige en gepaste reactie op het volstrekt onacceptabele handelen van de Belarussische autoriteiten. Op de Raad Buitenlandse Zaken is ook besproken dat de EU, in lijn met de gefaseerde aanpak die de EU hanteert bij sancties tegen Belarus, in aanvullende sanctiemaatregelen moet aannemen als repressie door het Belarussische regime aanhoudt. Ook Nederland heeft zich hiervoor uitgesproken. Voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken heeft Belarussische oppositieleidster ook al een voorstel gedaan voor zulke aanvullende sancties.
In algemene zin is Nederland voorstander van sanctiecoördinatie met de VS en andere gelijkgezinde landen. Het effect van sancties wordt groter als meer landen dezelfde maatregelen instellen, en de EU en VS geven een nog krachtiger signaal af als zij gezamenlijk optrekken. Ten aanzien van de sancties die op 21 juni jl. zijn aangenomen tegen Belarus heeft ook coördinatie met de VS, het VK en Canada plaatsgevonden. Deze drie landen stelden gelijk met de EU sancties in en deden hierover ook een gezamenlijke verklaring2 met de EU uitgaan.
Deelt u de zorgen van de Belarussische oppositieleider Svetlana Tikanovskaya dat de voorgestelde sancties van de EU niet ver genoeg gaan? Bent u bereid om samen met gelijkgezinde landen in de EU een voortrekkersrol op zich te nemen om een zo effectief en gericht mogelijk sanctiepakket te bepleiten? Zo nee, waarom niet?2
De EU hanteert een gefaseerde benadering bij sancties tegen Belarus. Sinds de repressie volgend op de presidentsverkiezingen van augustus 2020 heeft de EU reeds vier pakketten sanctiemaatregelen aangenomen, tegen in totaal 166 Belarussische individuen en 15 entiteiten. Ook is er al geruime tijd een EU-wapenembargo tegen Belarus van kracht. De genoemde sectorale economische sancties zullen hier op korte termijn aan worden toegevoegd.
Naar de overtuiging van het kabinet zijn sanctiemaatregelen altijd het meest effectief wanneer die in EU-verband genomen worden. Daarom zet het kabinet zich op dit moment ook in voor aanname van een zo krachtig mogelijk en breed gedragen pakket EU-sancties. Net als bij eerdere pakketten sancties tegen Belarus is Nederland nauw betrokken bij de voorbereiding van het op 21 juni jl. aangenomen pakket. Nederland is daarmee al een van de voortrekkers in EU-verband. Premier Rutte heeft zich tijdens de Europese Raad van 24 mei sterk uitgesproken voor aanvullende sancties.
Hoe beoordeelt u het bericht van Rusland waarin het voornemen wordt geuit Belarus te beschermen als de EU Belarus sanctioneert?3 Kunt u toelichten wat er wat u betreft moet gebeuren om het EU-sanctiepakket zo effectief mogelijk te maken? Op welke wijze gaat u zich hier in EU-verband voor inzetten?
Het kabinet is bekend met de vergaande samenwerking tussen Rusland en Belarus.
Het kabinet is van mening dat sancties het meest effectief zijn wanneer zij gericht zijn en de maatregelen in groter verband worden genomen. Nederland zet zich er in de EU voor in dat de maatregelen de binnen het regime voor de repressie verantwoordelijken zo hard en gericht mogelijk treffen. Nederland zet daarbij specifiek in op het raken van economische belangen van het regime terwijl hierbij de bevolking zo veel mogelijk wordt ontzien.
Het artikel ‘Bonden: minister moet cao uitzendsector blokkeren’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bonden: Minister moet cao uitzendsector blokkeren»1?
Ja.
Vindt u het ook schandalig dat de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) en Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) een cao hebben gesloten met een niet-onafhankelijke bond, «nepbond», waardoor duizenden uitzendwerknemers in onzekere contracten met lage lonen worden gehouden?
Zoals in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden vermeld, neem ik daar geen standpunt over in.
Bent u het eens dat de Landelijke Belangen Vereniging (LBV) geen onafhankelijke bond is volgens het Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)-verdrag nr. 98, en om die reden de door hen gemaakte afspraken niet rechtsgeldig zijn?
Ik heb geen redenen om aan te nemen dat LBV niet aan de vereisten voldoet die in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst gesteld worden aan vakbonden die een cao afsluiten. Ook in de brief van FNV, CNV Vakmensen en De Unie, waarin ik verzocht word om geen kennisgeving van ontvangst te verzenden voor de uitzend-cao’s, lees ik geen bewijs dat LBV – gelet op de geldende regelgeving – niet onafhankelijk zou zijn, waardoor de cao niet rechtsgeldig zou zijn.
Bent u daarom ook bereid om, zoals ook vakbonden Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), en De Unie bepleiten, bij dit ongeldige akkoord geen kennisgeving van ontvangst aan de betreffende cao-partijen te verzenden, want anders zorgt u ervoor dat dit ongeldige akkoord toch in werking treedt?
Zoals vermeld in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik geen grond gezien om geen kennisgevingen van ontvangst te verzenden. De cao’s zijn dan ook op 1 juni jl. in werking getreden.
Zo niet, welke andere maatregelen kunt u nemen om dit ongeldige akkoord niet in werking te laten treden?
Ik ben niet voornemens om maatregelen te nemen om de inwerkingtreding van de cao’s terug te draaien.
Vindt u ook dat door het sluiten van een cao met een «nepbond», met vrijwel geen leden, dat uitzendkoepels ABU en NBBU uitzendwerknemers in de kou laten staan en hierdoor niet als een fatsoenlijke onderhandelingspartners gezien zou moeten worden?
In de cao-aanmeldingsprocedure vel ik geen oordeel over de vakbonden die een cao afsluiten, anders dan de vraag of zij daar statutair toe bevoegd zijn.
Bent u bereid om, teneinde dit soort ongewenste situaties te voorkomen, de eisen voor onafhankelijke vakbonden die cao’s kunnen afsluiten aan te scherpen?
Eventuele aanpassingen aan de eisen aan vakbonden bij het afsluiten van cao’s zijn een ingrijpende aanpassing aan ons cao-stelsel. Het past mij niet om, gezien de demissionaire status van het kabinet, daar nu een standpunt over in te nemen. In antwoorden op vragen van de heer Van Kent (SP) van maart 2020 ben ik nader ingaan op het vraagstuk van kleine vakbonden in het cao-proces.2
Nu de LBV en uitzendkoepels ABU en NBBU geen afspraken hebben gemaakt om de wachttijd bij pensioenen te verkorten, zoals beoogt in het Pensioenakkoord, bent u daarom bereid om per direct met een wetsvoorstel te komen om de wachttijd pensioen voor uitzendkrachten te schrappen?
In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is reeds opgenomen dat de maximale wachttijd in de uitzendsector in lijn wordt gebracht met de reguliere maximale wachttijd voor arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, namelijk maximaal 2 maanden.3 Het is aan (decentrale) sociale partners om binnen het wettelijk kader de duur van de wachttijd overeen te komen. Het is niet mijn verwachting dat het opstellen van een nieuw, separaat wetsvoorstel om de wachttijd in de uitzendsector te verkorten een eerdere inwerkingtredingsdatum zal kennen. De snelst mogelijke route voor het inwerking treden van het wettelijk kader is via het al lopende traject van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Voorts zal ik in gesprek met sociale partners waarmee het pensioenakkoord is gesloten, de urgentie van het op korte termijn verkorten van de wachttijd in de uitzendsector benadrukken. Sociale partners hebben hier een eigenstandige verantwoordelijkheid om, in lijn met de aanbeveling4 van de Stichting van de Arbeid aan de sector, op korte termijn al betekenisvolle stappen in te zetten.
Bent u bereid z.s.m. deze vragen, dus binnen een week, te beantwoorden, vanwege het feit dat een eventuele nietigverklaring van de cao met spoed dient plaats te vinden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen een week te beantwoorden.
De openbare bibliotheek op Bonaire. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de openbare bibliotheek op Bonaire niet voldoet aan de «wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen» (Wsob)? Zo ja, hoe duidt u dit feit? Zo nee, zult u zich hierover laten informeren?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat de openbare bibliotheek op Bonaire niet voldoet aan de eisen die de Wsob aan een openbare bibliotheekvoorziening stelt. Dat is zorgelijk. Het is belangrijk voor de inwoners van Bonaire dat zij terecht kunnen bij een volwaardige bibliotheek.
Hoe kijkt u naar het initiatief van publieke en private actoren om de dienstverlening van de openbare bibliotheek op Bonaire te verbeteren en in adequate huisvesting te voorzien? Bent u bereid om hieraan bij te dragen en dit initiatief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Op 18 juni jl. heb ik met gedeputeerde Den Heyer van Bonaire gesproken over de huidige openbare bibliotheek op Bonaire en de plannen voor verbetering en andere huisvesting. In dit gesprek is afgesproken dat er een werkgroep zal worden gevormd met vertegenwoordiging vanuit het openbaar lichaam, de Koninklijke Bibliotheek en het bibliotheekveld. Het doel van deze werkgroep is te komen tot een plan voor een Wsob-waardige bibliotheek op Bonaire. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het openbaar lichaam. Als start hiervan is een intentieovereenkomst opgesteld. Deze zal in oktober van dit jaar worden getekend door de gedeputeerde Den Heyer en mijzelf.
Bent u op de hoogte van de mogelijkheid om op korte termijn waardevol cultureel erfgoed te behouden en te bestemmen als bibliotheek? Zo ja, wat vindt u van deze mogelijkheid? Zo nee, zult u zich hierover laten informeren?
In het gesprek met gedeputeerde Den Heyer is dit naar voren gekomen. Een private partij (stichting Cocari II) spant zich in deze gebouwen te verwerven en een maatschappelijke bestemming te geven. Op 11 juni jl. heb ik via een brief aan de stichting Cocari II mijn sympathie voor het project uitgesproken en heb ik voorgesteld om het bibliotheekonderdeel van het plan verder uit te werken in samenwerking met het openbaar lichaam en de Bibliotheka Publiko Boneiru.
Bent u bereid om de herbestemming van bibliotheken in bestaand cultureel erfgoed mogelijk te maken en te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De primaire verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de bibliotheek ligt bij het openbaar lichaam. De vestiging van de openbare bibliotheek in dit cultureel erfgoed is een interessante mogelijkheid. De stichting Cocari II en het Nationaal Restauratiefonds (NRF) hebben een intentieverklaring ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de financiële ondersteuning van het NRF aan Cocari II met als doel de gebouwen te restaureren en geschikt te maken voor maatschappelijke functies.
Deelt u de mening dat u (mede-) verantwoordelijkheid heeft om de openbare bibliotheek op Bonaire te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De primaire verantwoordelijkheid voor een goede en duurzame bibliotheekvoorziening ligt bij het openbaar lichaam, zoals die verantwoordelijkheid in Europees Nederland bij de gemeenten ligt. Tegelijk heeft het Rijk de taak om toe te zien op het functioneren van het stelsel als geheel. In Europees Nederland zijn de afgelopen jaren reparaties verricht aan het netwerk door ondersteuning te geven aan bibliotheken in kleine kernen (motie Asscher). Dezelfde faciliteiten wil ik ook beschikbaar stellen voor verbetering van de openbare bibliotheek op Bonaire. Dit sluit aan bij het recente advies van de Raad voor Cultuur (Investeer in cultuur voor iedereen) waarin wordt gesteld dat het aanbod op het gebied van de bibliotheken in Caribisch Nederland zeer beperkt is.
Kunt u en bent u bereid maatwerk te leveren voor het realiseren van deze vitale bibliotheekfunctie met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang?
Het is belangrijk voor de inwoners van Bonaire dat er een goede bibliotheekvoorziening is. Er zijn inderdaad grote verschillen tussen het bibliotheekwerk in Europees en Caribisch Nederland en de behoefte aan maatwerk is groot. In samenspraak en samenwerking met de bibliotheken, de openbare lichamen, de KB en OCW wordt gewerkt aan een meerjarenplan voor Caribisch Nederland. De start van het meerjarenplan is een onderzoek dit najaar naar de maatschappelijke opgaven van de bibliotheken in Caribisch Nederland, waarbij per eiland gekeken zal worden naar de behoeften.
Het bericht “Kabinet wil ‘homogenezing’ ‘krachtig tegengaan’ maar komt niet met een verbod” |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u het eens met de stelling dat homoseksualiteit geen ziekte is?
Ja.
Zo ja, deelt u dan ook de mening dat conversietherapie alleen hierom al, overbodig zou zijn?
Ja. Ik ben van oordeel dat pogingen om iemands identiteit te veranderen verwerpelijk zijn. Dergelijke pogingen zijn schadelijk voor de persoon die hieraan onderworpen wordt. Dit wordt nog eens onderstreept in het onderzoek «Voor de verandering».
Deelt u de mening dat conversietherapie bij minderjarigen een vorm van kindermishandeling is? Zo niet, kunt u uitleggen waarom?
Conversietherapie bij kinderen kan een vorm van kindermishandeling en dus strafbaar zijn. Of er sprake is van kindermishandeling dient per geval te worden bezien.
Het voorspiegelen dat je kunt genezen van je seksuele gerichtheid of genderidentiteit is schadelijk voor de ontwikkeling van een kind. Het kabinet keurt dit af. Ieder kind moet de ruimte krijgen om veilig op te kunnen groeien, ongeacht seksuele gerichtheid of genderidentiteit.
In geval van kindermishandeling gaat het immers niet alleen om lichamelijk geweld, maar ook om emotionele of geestelijke mishandeling. Zo zijn bijvoorbeeld het voortdurend bang maken van een kind of een kind het gevoel geven minderwaardig te zijn, vormen van geestelijke mishandeling.
Deelt u de mening dat mishandeling in psychische vorm een wettelijk verbod vereist? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt nu al dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt.
Hoewel psychische mishandeling in het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet expliciet is gedefinieerd, biedt de wet reeds de mogelijkheid om psychische mishandeling strafrechtelijk aan te pakken. Dit kan op basis van artikel 300 Sr, eerste en vierde lid, gericht op respectievelijk het «toebrengen van pijn of letsel» en het «opzettelijk benadelen van de gezondheid». Het Gerechtshof van Den Haag heeft dit in een arrest bevestigd. Recent is ook het getuige zijn als kind van huiselijk geweld aangemerkt als psychische mishandeling die valt onder deze bepaling. Daarnaast kan psychisch geweld strafbaar zijn wanneer het binnen de reikwijdte van artikel 284 Sr (dwang) of artikel 285 Sr (bedreiging) valt.
Indien iemand slachtoffer wordt van psychische mishandeling kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (OM) om te bepalen of vervolging opportuun is en zo ja, wat een passende strafeis zou zijn.
Begin dit jaar is de motie Bergkamp c.s.1 aangenomen. In deze motie wordt het kabinet verzocht onderzoek te laten doen in hoeverre een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld kan leiden tot een effectievere aanpak van psychisch geweld en wat de voor- en nadelen zijn van een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld. Dit onderzoek wordt op dit moment uitgevoerd en over de uitkomsten hiervan zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer naar verwachting eind dit jaar kunnen informeren.
Zo ja, waarom bepleit u dan een wettelijk verbod op conversietherapie uit te stellen, dan wel in zijn geheel af te stellen?
In Nederland geldt nu al dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt.
Het kabinet vindt het van groot belang dat conversietherapie effectief wordt voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het genoemde onderzoek. Juist vanwege het belang van het bestrijden van homoconversie maar ook het uitoefenen van andere grondrechten zoals vrijheid van religie, is ervoor gekozen om zorgvuldig te zijn en een weloverwogen besluit te nemen over de meest effectieve aanpak. Om die reden zal het kabinet een brede verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop conversietherapie het meest succesvol kan worden voorkomen en tegengegaan.
In dat kader wijs ik ook op het belang van de uitkomsten van het onderzoek van de Minister voor Rechtsbescherming, zoals aangehaald in mijn antwoord op vraag 4, naar de voor- en nadelen van een expliciete strafbaarstelling van psychisch geweld en in hoeverre dit kan leiden tot een effectievere aanpak.
Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand veroordeeld is voor (het aanbieden en/of uitvoeren van) conversietherapie, aangezien u in uw brief aan de Kamer stelt dat conversietherapie al bestraft kan worden?
Omdat de strafbaar te achten handelingen onder de meer algemene strafbepalingen als dwang of mishandeling te vatten zijn, is het zonder onderzoek op dossierniveau niet mogelijk om op deze vraag een antwoord te geven.
Deelt u de mening dat het expliciet strafbaar stellen van conversietherapie het gemakkelijker zou maken om conversietherapie te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Daar kan vooralsnog geen antwoord op worden gegeven, mede omdat schadelijke praktijken al kunnen worden aangepakt door middel van het strafrecht (zie mijn antwoord op vraag 4). Het is niet eenvoudig om te bepalen wat een effectieve methode is om homoconversie tegen te gaan. Daarom zal het kabinet onderzoek laten doen naar mogelijkheden voor verdere maatregelen en regelgeving voor het tegengaan van conversiepraktijken, inclusief de optie van mogelijkheden voor enige vorm van een wettelijk verbod. Daarop kan niet worden vooruitgelopen. Dat geldt ook voor het onderzoek naar de expliciete strafbaarstelling van psychische dwang. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten hoe uw besluit zich verhoudt tot het gegeven dat een wettelijk verbod op conversietherapie een van de punten uit het COC Regenboogakkoord was, dat ondertekend is door een ruime Kamermeerderheid?
Het Kabinet deelt de mening van de meerderheid van uw Kamer dat pogingen om de identiteit van iemand te veranderen ongewenst en verwerpelijk zijn.
In de beleidsreactie van 28 mei jl.2 wordt uiteengezet dat schadelijke praktijken die samenhangen met homoconversie reeds strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt. Of nieuwe aparte wettelijk verboden de meest effectieve manier van bestrijden is, moet uit de aangekondigde verkenning en het onderzoek naar psychische dwang, dat reeds in uitvoering is, blijken.
Heeft u, aangezien in tal van andere landen reeds een wettelijk verbod op conversietherapie bestaat, al geïnformeerd bij uw collega’s in Duitsland, Malta of Brazilië, die reeds een dergelijk verbod hebben, over hoe zo’n wettelijk verbod eruit zou kunnen zien?
Het onderzoeksrapport «Voor de verandering» voorziet in een vergelijking met andere landen (hoofdstukken 4.5 en 8). Verder heeft een onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit van de VN een rapport3
uitgebracht over hoe landen omgaan met conversiepraktijken. Dat rapport zal betrokken worden bij de brede verkenning die uitgevoerd wordt.
Bij de brede verkenning naar verdere, effectieve maatregelen tegen conversiepraktijken zal tevens worden onderzocht hoe andere landen conversiepraktijken tegengaan. Opmerking verdient dat de vraag of een specifieke strafbaarstelling wenselijk is, niet los kan worden gezien van zowel de algehele systematiek van de strafbaarstellingen in het nationale materiële strafrecht van de genoemde landen als de aanvullende (wettelijke) maatregelen die aldaar getroffen zijn om homoconversie aan te pakken, waarvan enig specifiek wettelijk verbod eventueel een sluitstuk kan zijn.
Zo niet, kunt u toezeggen dit te gaan doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Het bericht dat er weer miljoenen worden uitgetrokken voor de huisvesting van asielzoekers |
|
Gidi Markuszower (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat de verbouwing van het asielzoekerscentrum (azc) Gilze miljoenen euro’s gaat kosten en dat alles uit de kast wordt gehaald om het asielzoekers daar naar de zin te maken?1
Het COA biedt asielzoekers, in lijn met wet- en regelgeving, leefbare en veilige opvang. Dat kan niet zonder de medewerking van gemeenten als Gilze en Rijen en daarvoor ben ik hen zeer erkentelijk. De verbouwing van azc Prinsenbosch is nodig om de COA-huisvesting in dit monument in goede staat te behouden. Het gaat concreet om ongeveer 70 monumentale gebouwen en een aantal dienstengebouwen die worden gerenoveerd om te voldoen aan het huidige programma van eisen en het Bouwbesluit. Daarnaast wordt het vastgoed verduurzaamd. Er is voor gekozen om in plaats van een centrale keuken in alle wooneenheden een eigen keuken te plaatsen. Dit heeft als voordeel dat deze locatie flexibeler inzetbaar wordt voor asielzoekers die zich in verschillende fases van het asielproces bevinden. Zo kunnen in deze wooneenheden zowel asielzoekers worden opgevangen die eten in natura ontvangen als asielzoekers die eetgeld ontvangen en zelf kunnen koken.
In de migratieketen wordt op dit moment het concept Gemeenschappelijke Vreemdelingen Locatie (GVL) uitgewerkt. Dit zijn grotere locaties waar verschillende ketenpartners werken om de samenwerking en de efficiëntie te verhogen mede vanuit de gedachte dat op die manier sneller duidelijkheid kan worden gegeven over de asielaanvraag. Momenteel wordt onderzocht of Gilze ook een dergelijke GVL kan worden. Tevens wordt de mogelijkheid onderzocht of een nog nader te bepalen aantal hoor- en beslismedewerkers, die nu al in dienst zijn bij de IND, in Gilze kunnen komen werken. Het definitieve besluitvormingsproces hierover moet echter nog plaatsvinden.
Bent u ervan op de hoogte dat er daarbij straks 150 man extra personeel wordt aangenomen om deze asielzoekers op hun wenken te bedienenen en dat ze allemaal een eigen keuken krijgen, zodat ze niet meer hoeven te eten wat de pot schaft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het nieuws dat er door de Minister van BZK weer miljoenen zijn vrijgemaakt voor de huisvesting van asielzoekers? Hoeveel van de totaal 50 miljoen euro is bestemd voor deze groep vreemdelingen?
Het klopt dat er voor het jaar 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar is gesteld voor de huisvesting van aandachtsgroepen. Van dit bedrag is € 3 miljoen specifiek bestemd voor het ontwikkelen van zogeheten tussenvoorzieningen. Dit zijn tijdelijke woonruimtes waarin onder meer vergunninghouders kunnen worden gehuisvest. De overige € 47 miljoen is echter niet geoormerkt voor een specifieke aandachtsgroep. Van dit geld kan dus niet van tevoren gezegd worden hoeveel aangewend zal worden voor de huisvesting van vergunninghouders. De genoemde € 50 miljoen stimuleert overigens niet alleen de huisvesting van vergunninghouders, maar ook van andere aandachtsgroepen waaronder dak- en thuislozen.
Gemeenten moeten de aan hen toegewezen vergunninghouders op basis van de taakstelling huisvesten. Door bijvoorbeeld tussenvoorzieningen te realiseren, wordt de sociale huurvoorraad in de gemeente ontzien. Tijdige huisvesting van vergunninghouders is daarnaast in het belang van de gehele Nederlandse samenleving. Immers, wanneer vergunninghouders snel kunnen worden gehuisvest, kunnen zij ook sneller deelnemen en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Door een snelle doorstroom naar huisvesting mogelijk te maken worden de maatschappelijke impact en de financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers bovendien beperkt.
Bent u het ermee eens dat miljoenen euro’s uitgeven aan de huisvesting van asielzoekers een klap in het gezicht is van alle Nederlanders die op dit moment zelf geen geschikte woning kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat u met dit vertroetelbeleid ervoor zorgt dat er nog veel meer gelukszoekers naar Nederland komen? Zo ja, beseft u dan ook dat het woningtekort daardoor nog veel groter zal gaan worden de komende jaren? Zo nee, waarom heeft u zoveel boter op uw hoofd?
Het verwachte aantal te huisvesten vergunninghouders lijkt met de kennis van nu de komende jaren juist af in plaats van toe te nemen. Daar komt bij dat het tekort op de woningmarkt het saldo is van veel verschillende aspecten aan zowel de vraagkant als de aanbodkant van de woningmarkt. Ik deel uw conclusie dan ook niet.
Bent u bereid om een einde te maken aan de plannen om miljoenen euro’s te gaan stukslaan op mooie huizen en azc’s voor asielzoekers en in plaats daarvan deze gelukszoekers zo snel mogelijk weer terug naar huis te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielzoekers tijdens de asielprocedure op te vangen en asielbescherming te bieden. Terugkeer is tijdens de asielprocedure niet aan de orde.
Vergunninghouders hebben recht op huisvesting in een Nederlandse gemeente. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 heb toegelicht, wordt met de stimuleringsregeling onder meer de sociale huurvoorraad ontlast en blijven de maatschappelijke impact en financiële kosten van de opvang van asielzoekers beperkt.
Schadeclaims bij de politie |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Die regels staan niet op papier»?1
Ja.
Kunt u de uitspraak van een schadecoördinator van de politie bevestigen die stelt dat de regels voor het beoordelen van schadeclaims niet op papier zijn gesteld?
Die uitspraak kan ik niet bevestigen. Navraag bij de politie leert dat de schadecoördinator dat ook niet bedoeld heeft. Voor zover de vraagsteller doelt op de criteria voor de inhoudelijke beoordeling van een schadeclaim, geldt dat de politie daar geen eigen reglement voor heeft, omdat die criteria volgen uit de wet en de jurisprudentie. Voor zover de vraagsteller doelt op de procedure, geldt dat er een interne procesbeschrijving is voor de schadecoördinatoren.
Bestaat er een uitvoeringsreglement waarin de procedure wordt beschreven waarmee de politie schadeclaims afhandelt? Zo ja, kunt u dat toesturen?
Er is een procesbeschrijving voor de schadebehandelaars waarin staat welke stappen er moeten worden genomen bij de behandeling van een claim. Uw Kamer treft deze procesbeschrijving bijgevoegd aan.
Het aansprakelijk stellen van de politie werkt hetzelfde als het aansprakelijk stellen van een willekeurige andere persoon of organisatie. De claimant stuurt een bericht naar de politie waarin staat dat hij of zij schade heeft geleden door een bepaald incident en dat hij of zij de politie aansprakelijk houdt voor die schade. De schadeafdeling van de politie geeft vervolgens een reactie waarin het standpunt van de politie staat. In veel gevallen is er geen discussie over het gebeurde en over de aansprakelijkheid. Dan wordt de aansprakelijkheid erkend. In andere gevallen hebben de claimant en de politie een verschillende lezing over het gebeuren, of stelt de politie zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk is, bijvoorbeeld omdat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het komt ook voor dat er discussie is over de hoogte van de schade. Als de politie en de claimant er onderling niet uitkomen, kan de claimant de zaak aan de rechter voorleggen.
Bestaat er een uitvoeringsreglement waarin wordt beschreven hoe schadeclaims inhoudelijk beoordeeld worden? Zo ja, kunt u dat toesturen?
Er is zoals gezegd een procesbeschrijving voor de schadebehandelaars waarin staat welke stappen er moeten worden genomen bij de behandeling van een claim. De schadeclaims worden daarbij beoordeeld aan de hand van wetgeving, andere regelgeving en jurisprudentie. De politie neemt diverse initiatieven om de schadecoördinatoren te informeren over relevante ontwikkelingen op hun vakgebied, bijvoorbeeld door een wekelijkse meeting waarin casussen en relevante ontwikkelingen worden besproken, maar ook door het geven van cursussen. Tevens is er een handreiking gemaakt waarin de belangrijkste regelgeving wordt uitgelegd en waarin voorbeeldcasus worden uitgewerkt.
Bestaan er landelijke dan wel regionale beoordelingskaders die schadecoördinatoren gebruiken om schadeclaims te beoordelen? Zo ja, kunt u deze toesturen?
De politie heeft geen eigen beoordelingskader voor de inhoudelijke beoordeling van schadeclaims. De criteria voor de beoordeling van schadeclaims volgen uit de wet, overige rechtsregels en jurisprudentie. De politie is hieraan gebonden.
Is de (on)rechtmatigheid van politieoptreden één van de redenen om een schadevergoeding wel of niet aan te bieden? Zo ja, hoe beoordeelt de afdeling schadeclaims van de politie de (on)rechtmatigheid van het politieoptreden en is hier rechterlijk toezicht op?
In de meeste gevallen is de onrechtmatigheid van het handelen of nalaten van de veroorzaker van schade de reden dat een schade moet worden vergoed. Dat geldt dus ook in het geval van de politie. In bepaalde gevallen kan een benadeelde ook bij rechtmatig politieoptreden aanspraak op compensatie van nadeel maken.
De schadeafdeling van de politie beoordeelt aan de hand van wet- en regelgeving en jurisprudentie of het handelen van de politie onrechtmatig was. Het resultaat van die beoordeling is geen onafhankelijk oordeel, maar het is het standpunt van één van de partijen, namelijk de politie. Als de claimant het daar niet mee eens is, dan kan die persoon de politie voor de rechter dagen. De rechter zal dan zijn oordeel geven over de standpunten van de partijen.
Op welke manier is het toezicht op de juistheid van oordelen van de afdeling schadeclaims georganiseerd?
Het oordeel over de juistheid van de standpunten die de politie inneemt in reactie op schadeclaims, is voorbehouden aan de rechter. Toezicht op de juistheid van de ingenomen standpunten wordt intern uitgeoefend door de Expertise-unit schade. Zaken waarin discussie is, worden voorgelegd aan deze expertise-unit. De politie bekijkt op dit moment de mogelijkheden om periodiek een audit te laten uitvoeren.
Waar kan een burger terecht die het niet eens is met het oordeel van de afdeling schadeclaims, gelet op het feit dat een burger die ontevreden is over het oordeel zich volgens de politie kan wenden tot de klachtencommissie, maar dat dit volgens de voorzitter van de landelijke vereniging voor klachtencommissies juist niet mogelijk is?
De burger kan zich tot de rechter wenden als hij of zij het niet eens is met het standpunt van de politie. De klachtenprocedure is hiervoor niet de aangewezen weg, omdat het oordeel in de klachtenprocedure niet gericht is op rechtsgevolg. Bovendien is de politie niet verplicht om een klacht in behandeling te nemen over een gedraging die door het instellen van een procedure aan het oordeel van een andere rechterlijke instantie dan een bestuursrechter onderworpen is, dan wel onderworpen is geweest (art. 9:8 lid 1 sub e Awb).
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse agent slaat jongen (17) vol in gezicht, biedt excuses aan»?2
Ja.
Als vast zou komen te staan dat hier inderdaad sprake was van buitenproportioneel geweld, zoals de politie al aangaf tegen de NOS, zou deze jongen dan een schadevergoeding tegemoet kunnen zien?
Ik kan mij als Minister niet uitlaten over individuele gevallen. Ik verwijs u hiervoor tevens naar de beantwoording van de Kamervragen die op 15 juni jl. door u zijn gesteld.3
Zo ja, hoe hoog zou de schadevergoeding kunnen zijn waarop hij kan rekenen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is het beleid van de politie waar het gaat om schadeclaims als gevolg van politiegeweld?
Er is geen sprake van specifiek beleid ten aanzien van schadeclaims die voortvloeien uit politiegeweld. Bij alle claims geldt dat zorgvuldig moet worden gekeken van welke feiten moet worden uitgegaan.
Kunt u toezeggen dat het jaarverslag van 2021, in tegenstelling tot het recente jaarverslag van de politie over 20203, wel inzicht geeft in de ingediende, toegekende en afgewezen schadeclaims?
Nee, de politie-administratie ondersteunt dit niet. Schades worden geregistreerd op het jaar van binnenkomst. Uitgekeerde bedragen worden in dat systeem genoteerd, ook als uitbetaling in een ander jaar plaatsvindt. Het jaarverslag is echter gebaseerd op de financiële administratie. De uitkeringen volgens het jaarverslag kunnen betrekking hebben op schades die in eerdere jaren zijn geclaimd. Daarnaast is in een aantal gevallen de afhandeling van schades belegd bij een externe partij (bijvoorbeeld de stichting VSSA, die de schades afhandelt van het schietincident in Alphen aan den Rijn in 2011). Ook wordt een deel van de schades uitbetaald door de aansprakelijkheidsverzekeraar. Het is daarom niet mogelijk om een adequaat, volledig overzicht te geven van alle ingediende schades in een bepaald jaar, gekoppeld aan de gedane schade-uitkeringen op die schades in dat jaar (zie ook antwoord op vraag 16).
Kunt u toezeggen dat de politie in het volgende jaarverslag ook inzicht biedt in de ingediende, toegekende en afgewezen schadeclaims op eenheidsniveau?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel schadeclaims zijn er ingediend in 2020, en welk percentage van deze schadeclaims is toegekend?
In 2020 ontving de politie 3024 schadeclaims van derden.5 2319 schadeclaims zijn inmiddels afgehandeld. In 334 gevallen werd de claim doorgestuurd naar een andere instantie, bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie. 212 zaken werden gesloten omdat de claimant niet meer reageerde. De resterende 1773 gevallen werden door de politie of haar verzekeraar afgehandeld. In 899 gevallen (50,7%) werd een schadevergoeding betaald door de politie of haar verzekeraar. In 767 gevallen (43,3%) werd de aansprakelijkheid afgewezen. De afdoening van 107 zaken (6%) werd niet vastgelegd. In een beperkt zaken aantal waarin de aansprakelijkheid werd afgewezen, werd uiteindelijk toch een bedrag uitbetaald.
Kunt u de Kamer een overzicht toesturen van de toegekende schadeclaims in 2020 dat inzicht biedt in het incident waarvoor schadevergoeding gevraagd wordt en in de hoogte van de vergoeding, zodat de Kamer een beeld kan krijgen van welke vergoedingen gegeven worden bij welk type schade?
Het toesturen van een overzicht dat een gedetailleerd inzicht biedt in het incident waarvoor schadevergoeding wordt gevraagd, is niet mogelijk. Bij de registratie van de schadeclaims wordt weliswaar een beschrijving van het incident vastgelegd, maar aan de hand van die beschrijving zou – ook zonder verdere persoonsgegevens – in bepaalde gevallen kunnen worden herleid om welk geval het gaat. Wel kunnen de schadeclaims worden uitgesplitst naar schadeoorzaak en kan worden aangegeven welke bedragen in verband met claims met die schadeoorzaak zijn uitgekeerd. Het overzicht treft u hieronder aan.
Hieraan kan ik nog toevoegen dat het totale bedrag dat jaarlijks door de politie aan schadevergoedingen aan derden wordt uitgekeerd, in de regel hoger is dan het bedrag van € 1.137.274 dat in de onderstaande tabel is opgenomen. De onderstaande tabel is afkomstig uit de schaderegistratie over het jaar 2020. Zaken worden daarin geregistreerd op het jaar van binnenkomst. Uitgekeerde bedragen worden in dat systeem genoteerd bij een in een bepaald jaar geregistreerde zaak, ook als de daadwerkelijke betaling in een later jaar wordt plaatsvindt. Aangezien nog niet alle zaken die in 2020 zijn binnengekomen, zijn afgewikkeld, zal het totale bedrag nog stijgen.
De financiële administratie biedt een beter beeld van het totale bedrag dat de politie jaarlijks aan schadevergoedingen aan derden betaalt. In dat systeem worden de betalingen geregistreerd in het jaar dat ze worden gedaan. In 2020 werd er € 1.717.019 aan schadevergoedingen aan derden betaald.6 7
Het bericht dat het kabinet ondanks Kamermeerderheid nog geen verbod op homogenezing wil |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom weigert u zogenaamde homogenezing zo snel mogelijk strafbaar te stellen, ondanks dat hiervoor een Kamermeerderheid is?1
Het kabinet vindt het van groot belang dat inspanningen om iemands seksuele of genderidentiteit te veranderen effectief worden voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, waarin grondrechten, waaronder de rechten van LHBTI-personen, centraal staan en waarin onderzocht wordt wat nodig is voor een effectieve bestrijding zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek »Voor de verandering»2. Om die reden zal het kabinet een brede verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, inclusief de optie voor enige vorm van wettelijk verbod. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop conversietherapie het meest succesvol kan worden voorkomen en tegengegaan.
Hoe gaat u «krachtig optreden» tegen activiteiten die zich richten op het veranderen van seksuele geaardheid en genderidentiteit? Op welke manier kunnen aanbieders van «homoconversie» nu aangepakt worden? Kunt u zonder wettelijk kader iets meer dan zeggen dat u het geen goed idee vindt?
Het voorspiegelen dat je kunt genezen van je seksuele gerichtheid of genderidentiteit is schadelijk voor je ontwikkeling en keuren wij af.
Om krachtig op te treden tegen dergelijke activiteiten, zet het kabinet in op drie terreinen: een gedragscode voor pastorale en levensbeschouwelijke ondersteuning, het oprichten van steunpunten en het uitvoeren van een verkenning naar mogelijkheden voor nadere maatregelen en regelgeving.
Indachtig het uitgangspunt dat mensen zich veilig moeten kunnen voelen en de ruimte moeten krijgen om zichzelf te zijn of te worden wie ze willen zijn, is het kabinet van oordeel dat elke poging of inspanning die er op gericht is om iemands seksuele voorkeur of genderidentiteit te veranderen is af te wijzen, omdat zij voor betrokkene schadelijk zijn.
Waarom denkt u dat een gedragscode en steunpunten voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (lhbti’ers) voldoende gaat zijn? Hoe gaan deze gedragscode en steunpunten eruitzien en wanneer kan de Kamer deze verwachten? Welke indicatie heeft u om te denken dat een gedragscode datgene is wat nu ontbreekt? En hoe denkt u dat een therapeut, die ervan overtuigd is dat iemands seksuele geaardheid te behandelen is, in de praktijk om zal gaan met deze gedragscode? Gelooft u nu echt dat dit ook maar iets uitmaakt? Zo niet, waarom doet u het dan? Indien dit wel zo is, op basis waarvan denkt u dit dan?
Wij zijn geschrokken van de soms indringende verhalen van de ervaringsdeskundigen in het onderzoek. Die verhalen schetsen een gedetailleerd beeld van persoonlijke ervaringen op het gebied van pogingen tot onderdrukking, ontmoediging en verandering van niet-heteroseksuele gerichtheid.
Het voornemen om een gedragscode te ontwikkelen en steunpunten in te richten is aanvullend op reeds bestaand beleid en wettelijke mogelijkheden om homoconversie tegen te gaan. Het kabinet heeft de overtuiging dat een gedragscode die de grenzen aan hulp aan LHBTI-personen concretiseert het meest effectief is wanneer deze tot stand komt met inbreng vanuit religieuze koepelorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties zelf. Zoals aangegeven in de eerder aangehaalde brief aan uw Kamer, laat het kabinet onderzoeken wat de verdere mogelijkheden zijn om effectief tegen homoconversie op te treden.
Het Humanistisch Verbond heeft in overleg met een aantal religieuze en levensbeschouwelijke koepels een conceptgedragscode opgesteld. De koepels van enkele geloofsgemeenschappen hebben aangegeven zich hier in principe in te kunnen vinden. Het Humanistisch Verbond heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op 6 juli jl. een brief gestuurd waarin aangegeven wordt dat het niet gelukt is de steun van alle religieuze koepels voor dit initiatief te krijgen. Mede naar aanleiding van deze brief heeft de Minister van Justitie en Veiligheid voor komende maand (september) gesprekken met het Humanistisch Verbond en het CIO laten inplannen. Deze konden vanwege de vakantieperiode niet eerder plaatsvinden.
Een gedragscode stelt een norm ten aanzien van seksuele of genderidentiteit in relatie tot geloof en levensovertuiging, die ervoor kan zorgen dat de toepassing van mogelijkheden op het gebied van het civiele recht wordt versterkt. Bij het vaststellen van de rechtmatigheid van een handeling, krijgt de civiele rechter met een gedragscode immers een duidelijk handvat aangeboden van wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
De gevolgen van pogingen om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van iemand te veranderen kunnen vergaand zijn. Zo ervaren ervaringsdeskundigen bijvoorbeeld psychische en sociale klachten en seksuele problemen. Om die reden vindt het kabinet het belangrijk dat er een plek is waar LHBTI-personen, zeker als zij ervaring hebben met homoconversie, hun verhaal kwijt kunnen. Hiervoor wordt gedacht aan het inrichten van steunpunten. Het doel van deze steunpunten is dat, naast het delen van verhalen, het steunpunt een plek biedt waar religieuze LHBTI-personen in alle vrijheid over hun twijfels kunnen spreken. Daarnaast kunnen steunpunten LHBTI-personen ondersteunen bij het doen van aangifte bij een eventuele juridische procedure. Het kabinet gaat met organisaties, zoals stichting Wijdekerk, en deskundigen in gesprek over de wijze waarop dergelijke steunpunten ingericht kunnen worden.
In hoeverre gaat u optreden tegen therapieën en therapeuten die deelnemers vragen om hun gevoelens op het gebied van seksuele geaardheid te onderdrukken?
De seksuele gerichtheid en het gender zijn onderdeel van iemands identiteit en daarmee niet iets om te veranderen. In de kabinetsreactie d.d. 28 mei 2021 op het rapport «Voor de Verandering»3 heeft het kabinet duidelijk uitgesproken dat activiteiten of handelingen om de seksuele gerichtheid of genderidentiteit van een individu te veranderen kwalijk zijn. Het kabinet keurt deze praktijken af.
Pogingen gericht op het veranderen van een seksuele gerichtheid of genderidentiteit kunnen niet gezien worden als zorg en zijn dus geen therapieën in de zin van de Zorgverzekeringswet.
Met dit uitgangspunt ligt er in beginsel derhalve geen toezichthoudende taak bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Deze activiteiten vallen slechts onder het toezicht van de IGJ als binnen een behandelrelatie van een (alternatieve) zorgaanbieder met een cliënt sprake is van pogingen tot het veranderen van seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Het is evident dat hiervoor binnen een behandelrelatie geen plaats is en de IGJ zal in dergelijke gevallen dan ook interveniëren. Naast haar instrumentarium op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), kan in het geval van BIG- of Stichting Kwaliteitsregister Jeugd- (SKJ-)geregistreerde zorgprofessionals ook een tuchtklacht worden ingediend door de IGJ. Dat kunnen overigens ook de cliënten zelf of andere belanghebbenden doen. Als aantoonbaar sprake is van het toebrengen van ernstige schade c.q. mishandeling, zal de IGJ aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Los daarvan kan de cliënt ook zelf aangifte doen.
Indien sprake is van een strafbaar feit, kan mogelijk strafrechtelijk worden opgetreden. Indien LHBTI-personen dat wensen, kunnen steunpunten hen ondersteunen bij het doen van aangifte en bij een eventuele juridische procedure.
Bent u alsnog bereid om aan de wens van de Kamer en het COC te voldoen en «homogenezing» te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat – ondanks dat handhaving niet eenvoudig zal blijken – het niet verbieden van dit soort «therapie», ertoe leidt dat jongeren onnodig lang worden blootgesteld aan kwakzalverij met mogelijk ernstige gevolgen voor hun welzijn? Zo ja, waarom doet u dan niks? Indien u dit niet vindt, waarom komt u dan met een gedragscode en een steunpunt wanneer u dit niet als schadelijk beschouwt?
Wij delen de mening niet dat er een causaal verband zou bestaan tussen het niet-verbieden en blootstelling aan kwakzalverij. Het kabinet is van oordeel dat een scala aan wettelijke en (bestaande en voorgenomen) beleidsmaatregelen, zoals beschreven in de in het antwoord op vraag 1 aangehaalde brief aan uw Kamer, op een effectieve manier (kunnen) bijdragen aan de bestrijding van homoconversie. Daarnaast komen naar verwachting eerste kwartaal 2022 de resultaten van een verkenning van nadere, effectieve, maatregelen en eventuele wet- en regelgeving beschikbaar.
De Nederlandse deelname aan een militaire oefening in de Westelijke Sahara |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Nederland deelneemt aan de militaire oefening «African Lion 21»?
Ja, Nederland neemt op uitnodiging van United States Army Europe and Africa (USAREURAF) deel aan de oefening JOINT AFRICAN LION 21.
Klopt het dat deze oefening zich deels afspeelt in de bezette Westelijke Sahara?
Nee, de in opdracht van United States Africa Command (USAFRICOM) door USAREURAF georganiseerde oefening JOINT AFRICAN LION 21 vindt volgens USAFRICOM niet plaats in de Westelijke Sahara.
Zo ja, wat betekent deze Nederlandse deelname met betrekking tot het feit dat Nederland de Westelijke Sahara niet erkent als Marokkaans gebied?
Zie het antwoord op vraag 2. Deelname aan de oefening JOINT AFRICAN LION 21 heeft geen gevolgen voor het Nederlandse standpunt ten aanzien van de Westelijke Sahara. Nederland stelt zich neutraal op in de kwestie en steunt de VN bij de pogingen om tot een politieke en duurzame oplossing te komen.
Met welke overheid of gezag is er een overeenkomst gesloten over het houden van deze oefening?
Nederland neemt op uitnodiging deel aan de oefening en heeft geen rol gehad in het organiseren van de randvoorwaarden. Derhalve zijn geen eigen overeenkomsten afgesloten met overheden of gezagen. De oefening vindt plaats in Marokko, Tunesië en Senegal. Nederland heeft Marokko wel middels een Note Verbale geïnformeerd over de deelname en deelnemers aan de oefening, gezien Nederlandse militairen deelnemen aan het deel van de oefening dat in Marokko plaatsvindt.
Is de officiële vertegenwoordiging van de Sahrawi-bevolking geconsulteerd bij de beslissing om de oefening plaats te laten vinden in de Westelijke Sahara alsmede het Nederlandse besluit om deel te nemen aan de oefening?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland deelgenomen aan eerdere edities van «African Lion»? Hoeveel van deze edities vonden plaats in de Westelijke Sahara?
Ja, sinds 2014 heeft Nederland aan enkele edities van JOINT AFRICAN LION deelgenomen. Geen van deze edities vond plaats in de Westelijke Sahara.
Is de Kamer vooraf geïnformeerd over deelname aan deze oefening? Zo ja, op welk moment is dit gebeurd?
Nee, het is niet gebruikelijk om de Kamer over de Nederlandse deelname aan militaire oefeningen te informeren.
Klopt het dat Spanje vanwege het omstreden karakter van de oefening van deelname afziet?
Het kabinet laat zich niet uit over de inzet van partners.
Klopt het dat er maar twee andere Europese landen zijn die deelnemen aan de oefening? Waarom doen andere Europese landen niet mee?
Het kabinet laat zich niet uit over de inzet van partners.
Hoe verhoudt deze oefening zich tot de door Nederland gesteunde doelstellingen van de VN dat er een referendum moet komen om de toekomstige status van de Westelijke Sahara te bepalen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u, gezien de Nederlandse positie omtrent de status van de Westelijke Sahara, bereid om huidige en toekomstige deelname aan deze jaarlijks terugkerende oefening te heroverwegen zolang deze plaatsvindt in de Westelijke Sahara?
Zie het antwoord op vraag 2. Per oefening wordt onderzocht of de doelstellingen van meerwaarde zijn voor de operationele gereedheid van de Nederlandse Krijgsmacht en passen binnen het Nederlands buitenlands beleid. Voor toekomstige deelname blijft dit het uitgangspunt.
De uitlatingen van een ambtenaar in de media over extreemrechts |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe extreemrechts acceptabel werd»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat Sterkenburg, die als ambtenaar onder uw verantwoordelijkheid (namelijk binnen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) werkzaam is, zich in de media uitlaat over wat in haar ogen beschouwd kan worden als extreemrechts?
Het betreft hier een interview waarin kenbaar is gemaakt dat de uitspraken in de hoedanigheid als onderzoeker worden gedaan. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is eveneens vermeld dat deze onderzoeker binnen het departement niet betrokken is bij dit onderwerp, om zo nogmaals te expliciteren dat de rollen als ambtenaar en onderzoeker gescheiden zijn.
Was u er vóór publicatie van het artikel van op de hoogte dat Sterkenburg zich heeft laten interviewen over haar opvattingen omtrent extreemrechts? Zo ja, was u toen ook al op de hoogte van haar opvattingen? Zo nee, hoe beoordeelt u dat een ambtenaar die onder uw verantwoordelijkheid werkzaam is, zich in de media uitlaat over een beleidsterrein waar u voor verantwoordelijk bent, zonder u hier vooraf over op de hoogte te houden? Hoe verhouden de uitlatingen van Sterkenburg zich met artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet?2
Het optreden in de media in het kader van de publicatie van het boek is vooraf gemeld. Ik hecht veel waarde aan vrijheid van meningsuiting én aan academische vrijheid. Tevens is door de geïnterviewde kenbaar gemaakt dat uitlatingen in de hoedanigheid als onderzoeker worden gedaan.
In welke mate komen de opvattingen van Sterkenburg over extreemrechts overeen met uw opvattingen hierover? In welke mate verschillen de opvattingen hieromtrent van Sterkenburg en u van elkaar?
De bevindingen van het onderzoek3 over de dreiging uit rechts-extremistische hoek onderschrijven het beeld dat de NCTV al geruime tijd verwoordt in verscheidene publicaties en de Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland (DTN). Zie voor een uitgebreide uiteenzetting hierover de Kamerbrief Reactie op onderzoek extreemrechts van 8 juli 2021. Op persoonlijke opvattingen ga ik verder niet in.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat «het streven naar een homogene culturele staat» moet worden beschouwd als extreemrechts?
In het proefschrift wordt een werkdefinitie gehanteerd van de term «radicaal- en extreemrechts», waarmee wordt bedoeld: het streven naar een homogene culturele of etnische staat, door middel van het inperken van grondrechten en burgerlijke vrijheden van religieuze en etnische minderheden, al dan niet met geweld. Deze definitie wordt in het proefschrift wetenschappelijk onderbouwd.
Hoe beoordeelt u de suggesties in het artikel dat het hanteren van een anti-abortusstandpunt, het willen herstellen van de traditionele man-vrouwverhouding, het veel kinderen willen krijgen of het meer geld willen besteden aan defensie kan worden beschouwd als extreemrechts?
Het proefschrift en daarmee de conclusies en stellingen die erin voorkomen vallen onder de academische vrijheid.
Erkent u dat voor de vraag of sprake is van extremisme of activisme niet bepalend moet zijn waarnaar gestreefd wordt, maar de wijze waarop men dat streven wil verwezenlijken (namelijk middels buitenwettige of middels democratische middelen)? Zo nee, waarom niet?
Het DTN hanteert voor extremisme de definitie dat het een fenomeen is waarbij personen of groepen vanuit ideologisch motief bereid zijn in ernstige mate de wet te overtreden of activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. Activisme wordt in het DTN gedefinieerd als pogingen van individuen of groepen om op buitenparlementaire wijze, maar binnen de grenzen van de wet, politieke besluitvorming te beïnvloeden. De middelen die worden ingezet, gekoppeld aan de doelen waarnaar gestreefd wordt, bepalen samen de beoordeling van dergelijke activiteiten.
Erkent u het risico dat het functioneren van de openbare dienst in gevaar komt, indien ambtenaren die onder uw verantwoordelijkheid werkzaam zijn zich uitlaten over beleidsterreinen waar u verantwoordelijk voor bent – en daarbij opvattingen uitdragen die anders zijn dan de opvattingen die u hierover bezigt? Zo ja, welke maatregelen treft u om dit risico te beheersen?
Uitgangspunt bij de toepassing van de functioneringsnorm die voor rijksambtenaren is vastgesteld op grond van artikel 10 van de Ambtenarenwet, is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij het inperken daarvan. Waar in een concreet geval precies de grens ligt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Voor de beoordeling daarvan zijn verschillende criteria of wegingsfactoren relevant, waaronder het kenbaar maken in welke hoedanigheid een ambtenaar zijn uitspraken doet, de positie van de ambtenaar binnen de organisatie en de maatschappelijke en politieke gevoeligheid van een onderwerp.4
Een onderzoek van de VN-Mensenrechtenraad naar aanleiding van het recente geweld in Gaza |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u toelichten waarom Nederland zich heeft onthouden bij een recente stemming over een onderzoek van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) naar aanleiding van het geweld tegen Gaza?1
Het kabinet betreurt de recente escalatie van geweld en de slachtoffers die daarbij zijn gevallen ten zeerste. Het kabinet is van mening dat mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht in de context van de gevechten tussen Israël en Hamas onafhankelijk dienen te worden onderzocht. Nederland zet zich in voor bescherming van de internationale rechtsorde en het tegengaan van straffeloosheid. Nederland heeft dan ook steun uitgesproken voor de Speciale Sessie van de VN Mensenrechtenraad, in lijn met de aangenomen motie Amhaouch (21 501-02, nr. 2340). Het kabinet is van mening dat de VN Mensenrechtenraad een geschikt platform is om mogelijke schendingen van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht te bespreken. Dit is nader toegelicht in de Kamerbrief van 27 mei jl.
Het door de indieners van de resolutie in de Mensenrechtenraad voorgestelde mandaat voor een onderzoekscommissie omvat weliswaar gedragingen van alle partijen, maar is daarbij niet specifiek gericht op de gebeurtenissen van mei en heeft een permanent karakter. Dit is niet in lijn met vergelijkbare onderzoekscommissies van de Mensenrechtenraad en roept zorgen op over overlap met het mandaat van de VN-Rapporteur voor de Palestijnse Gebieden en het strafrechtelijk onderzoek bij het Internationale Strafhof (ICC). Vanwege het brede en permanente karakter zal de uitvoering daarnaast een aanzienlijk beslag leggen op de beschikbare menskracht en budget, wat mogelijk ten koste gaat van onderzoeken naar mensenrechtenschendingen in andere landen en gebieden. Nederland heeft zich vanwege deze redenen samen met 13 andere landen, waaronder Frankrijk, Denemarken, Italië en Polen onthouden van stemming en dit tijdens de Mensenrechtenraad toegelicht in een Explanation of Vote.
Bent u het ermee eens dat het recente geweld in Palestina / Israël, waarbij meer dan 250 mensen werden gedood, waaronder veel kinderen, en oorlogsmisdaden werden begaan, grondig, tijdig en onafhankelijk onderzocht dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u naar het patroon van straffeloosheid de afgelopen vijftien jaar, vooral waar het de regelmatige en steeds weer disproportionele inzet van geweld tegen Gaza door Israël betreft? Wat vindt u ervan dat verantwoordelijken in Israël voor de duizenden burgerdoden die in deze periode zijn gevallen en de vele oorlogsmisdaden die werden begaan niet worden bestraft?
Verantwoording afleggen en het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven zijn belangrijke onderdelen van de internationale rechtsorde en een prioriteit in het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid. Het tegengaan van straffeloosheid kan bijdragen aan een duurzame oplossing voor het conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om mogelijke schendingen te onderzoeken. In Israël zijn er onderzoeken ingesteld naar de reactie op protesten bij Gaza in 2018. De uitvoering hiervan duurt lang, wat vragen oproept over welke bescherming en preventieve werking om andere slachtoffers te voorkomen hiervan uitgaat (zie ook antwoorden op Kamervragen van het lid Karabulut, d.d. 19 juni 2020 met kenmerk 2020Z09975). Ondanks oproepen van de VN Hoge Commissaris is geen voortgang bekend van Palestijns onderzoek naar mogelijke schendingen van internationaal recht door Palestijnse groepen, na de gevechten van 2014 (zie bijv. de voortgangsrapportage 7 maart 2016, A/HRC/31/40/Add.1). Het kabinet spreekt Israël en de Palestijnse Autoriteit wanneer nodig aan op vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht en mogelijke mensenrechtenschendingen, ook in de Mensenrechtenraad. Indien partijen niet in staat of niet bereid zijn onderzoek te doen, dan kan internationaal onderzoek een oplossing zijn. Het lopende onderzoek van de Aanklager van het Internationaal Strafhof en de door VN-Mensenrechtenraad ingestelde Onderzoekscommissie kunnen daaraan bijdragen. Het is daarom van belang dat alle partijen, inclusief Israël, hieraan meewerken, maar ook invulling geven aan hun eigen verplichting om zelf mogelijke schendingen te onderzoeken.
Deelt u de opvatting dat deze straffeloosheid doorbroken dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Ligt het niet voor de hand dat het onafhankelijke onderzoek van de VN hierbij kan helpen, aangezien het ook nadrukkelijk is gericht tegen deze straffeloosheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid alle landen op te roepen medewerking aan de uitvoering van dit onderzoek te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van groot belang dat de mandaten waartoe de Mensenrechtenraad heeft besloten uitgevoerd worden, en draagt dit internationaal ook uit.
Hoe reageert u op de oproep van de VN-Mensenrechtenraad om meer humanitaire hulp aan bezet Palestijns gebied ter beschikking te stellen? Wilt u hier positief op reageren?
Het kabinet heeft reeds besloten om over te gaan tot een additionele bijdrage van EUR 4 miljoen voor de humanitaire VN-respons, via het door UNRWA uitgegeven noodappeal. Daarnaast ondersteunt Nederland de medische noodhulp van de Palestijnse Rode Halve Maan met een bijdrage van EUR 350.000 via het Nederlandse Rode Kruis.
Nederland en de EU benadrukken dat bij de wederopbouw van Gaza de aanpak van onderliggende problemen noodzakelijk is waarbij een structurelere oplossing dient te worden gevonden voor Gaza om reis- en handelsmogelijkheden voor mensen in Gaza te vergroten, met oog voor Israëlische veiligheidsbelangen.
Wat is uw reactie op de recent aangekondigde plannen voor verdere uitbreiding van de illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?2 Staat u open voor het nemen van maatregelen tegen deze sluipende annexatie?
Het kabinet en de EU beschouwen de nederzettingen als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor vrede. Nederland en de EU hebben herhaaldelijk het Israëlische nederzettingenbeleid veroordeeld en dringen er consequent bij Israël op aan om af te zien van verdere nederzettingenuitbreidingen op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem. Deze boodschap is recent nog afgegeven in gesprekken met de Israëlische ambassade in Den Haag en in gezamenlijke démarches met Europese partners bij de Israëlische overheid. Uitbreiding van de nederzettingen laat de spanningen verder toenemen en maakt het moeilijker om de tweestatenoplossing te verwezenlijken.
Het opkopen van duurzame-energiepapieren in het buitenland |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland moet maximale rekening betalen om energiedoelen te halen»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het van peperduur amateurisme getuigt dat Nederland maar al te graag het braafste klimaatjongetje van de EU-klas wil zijn en daarom vele miljarden verspilt aan duurzame energie, terwijl het EU-klimaatdoel (14 procent in 2020) niet eens wordt gehaald?
Nee. We hebben als Nederland samen met de 26 andere lidstaten van de Europese Unie afspraken gemaakt over het tegengaan van klimaatverandering. Deze afspraken zijn van belang om verdere opwarming van de aarde tegen te gaan. Onderdeel van die Europese afspraken zijn de nationale doelstellingen met betrekking tot CO2-reductie, hernieuwbare energie productie en energiebesparing.
Voor 2020 heeft Nederland in Europees verband afgesproken dat 14% van het totale Nederlandse energieverbruik uit duurzame bronnen zou worden opgewekt. Alhoewel het aandeel hernieuwbare energie het afgelopen jaar fors is toegenomen, klopt het dat Nederland de doelstelling van 14% met alleen binnenlandse productie nog niet heeft gehaald. Om het resterende tekort te dichten, wordt statistische overdracht ingezet als een noodzakelijk sluitstuk. Dat neemt niet weg dat er een enorme groei in hernieuwbare energie heeft plaatsgevonden om een bijdrage te leveren aan 49% CO2-reductie in 2030. De middelen die besteed zijn aan die hernieuwbare energieprojecten zijn dan ook zeker niet verspild.
Deelt u de conclusie dat dit aantoont dat de klimaatdoelen – zowel door de EU als door uzelf vastgesteld – simpelweg onhaalbaar en onbetaalbaar zijn? Zo nee, hoe vindt u zelf dat het gaat?
Nee, die conclusie deel ik niet. De klimaatdoelen, zowel Europees als nationaal, zijn ambitieus maar dat is ook nodig om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2 graden Celsius en te streven naar 1,5 graden Celsius, zoals afgesproken in de Overeenkomst van Parijs. De afgelopen jaren heeft Nederland met het Energieakkoord en het Klimaatakkoord invulling gegeven aan deze afspraken. Door een combinatie van factoren duurt de uitvoering van de afspraken in een aantal gevallen langer dan gepland. Hierdoor heeft Nederland haar doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020 niet behaald met alleen binnenlandse productie. Dat neemt niet weg dat we op de goede weg zijn. In 2020 steeg het aandeel hernieuwbare energie met meer dan 20%. Dat is de grootste stijging ooit. De komende jaren zal deze stijging zich doorzetten in lijn met de doelstellingen voor 2030.
Deelt u de conclusie dat het opkopen van duurzame-energiepapieren in het buitenland – om het EU-klimaatdoel, op papier althans, alsnog te halen – niets anders is dan een peperdure boekhoudkundige klimaattruc? Zo nee, wat is het dan wel?
De Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED, 2009/28/EG) biedt de mogelijkheid om het aandeel hernieuwbare energie te verhogen in samenwerking met andere lidstaten. Daarmee is statistische overdracht een legitieme vorm van Europese energiesamenwerking die een kostenefficiënte en tijdige transitie in Europa bevordert. Bij de onderhandelingen van de RED in 2009 was Nederland voorstander van deze vorm van flexibiliteit voor een zo efficiënt mogelijke transitie in Europa.
Om de resterende opgave in te vullen, was statistische overdracht voor Nederland een noodzakelijk sluitstuk van een breder pakket aan maatregelen om de Europese doelstelling te realiseren. Eerder is al voorzien in een aanvullend pakket met nationale maatregelen om het tekort zo ver mogelijk te dichten met binnenlandse productie. O.a. vanwege de lange doorlooptijden van hernieuwbare energieprojecten, was statistische overdracht de enige resterende mogelijkheid om een eventuele boete en/of dwangsom voor het niet halen van de doelstelling te voorkomen.
Daarbij is bij de statistische overdracht met Denemarken afgesproken dat de middelen besteed worden aan een nieuw waterstofproject. Ondanks dat er geen extra hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt, dragen de middelen van statistische overdracht hiermee wel bij aan de Europese energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 614). Het overleg met de Deense collega’s over de invulling van het nieuwe waterstofproject loopt.
Deelt u de mening dat het te krankzinnig voor woorden is om 200 miljoen euro te betalen voor energie die Nederland feitelijk helemaal niet krijgt, maar die alleen bedoeld is om uw eigen klimaatcijfertjes op te krikken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het mogelijk dat uw ministerie aanvankelijk uitging van een bedrag tussen de 100 en 200 miljoen euro en het uiteindelijk 200 miljoen euro – het maximale – is geworden?2 Welke rekenmethode wordt er bij het ministerie gebruikt?
Zoals ik in mijn brief over de uitvoering van het Urgenda-vonnis van 24 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 496) aangaf, was het precieze tekort over 2020 nog erg onzeker ten tijde van de onderhandelingen. Daarom is ingezet op een flexibele hoeveelheid, zodat we niet te weinig en ook niet te veel zouden kopen. De gehanteerde bandbreedte is destijds gebaseerd op de best beschikbare cijfers, o.a. uit de notitie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) over de invloed van de coronacrisis op de Nederlandse broekasgasemissies in 2020. Door de gehanteerde bandbreedte is het de verwachting dat Nederland voldoet aan de doelstelling, doordat precies de juiste hoeveelheid statistische overdracht kan worden gekocht om het resterende tekort te dichten.
Deelt u de conclusie dat het van een pervers EU-systeem getuigt dat er linksom of rechtsom bizar veel geld over de balk gesmeten wordt – hetzij aan duurzame energie (zelf geproduceerd of op papier opgekocht), hetzij aan een boete / dwangsom als de Europese Commissie Nederland in gebreke stelt voor het niet-halen van het EU-klimaatdoel?
Bent u ertoe bereid geen cent uit te geven aan het opkopen van duurzame-energiepapieren in het buitenland, te erkennen dat de klimaatdoelen onhaalbaar en onbetaalbaar zijn, en onmiddellijk te stoppen met uw onzinnige klimaatbeleid?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Nationaal en Europees klimaatbeleid zijn nodig om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2 graden Celsius en te streven naar 1,5 graden Celsius, zoals afgesproken in de Overeenkomst van Parijs. In het kader hiervan hebben we in Europa afspraken gemaakt over klimaat- en energiedoelstellingen. Voor het jaar 2020 is statistische overdracht een noodzakelijk sluitstuk om onze doelstelling van 14% hernieuwbare energie te halen. Hoewel het de voorkeur heeft om aan onze doelstelling te voldoen door middel van binnenlandse hernieuwbare energieproductie, was statistische overdracht vanwege de lange doorlooptijden van hernieuwbare energieprojecten de enige mogelijkheid om een mogelijke boete en dwangsom van de Europese Commissie te voorkomen.
Het feit dat de Stichting Open Nederland geen testlocaties heeft in de provincies Flevoland, Groningen en Zeeland |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Stichting Open Nederland geen testlocaties heeft in de provincies Flevoland, Groningen en Zeeland?1
Momenteel zijn er testlocaties beschikbaar in Flevoland, Groningen en Zeeland. Verdere informatie staat hieronder beschreven.
Hoe komt het dat er geen enkele testlocatie voor «testen voor toegang» is in de provincies Flevoland, Groningen en Zeeland?
Onlangs heeft een tweede open-house voor testaanbieders plaatsgevonden vanuit SON. De aanbieders die uit deze tweede open-house komen, moesten op 5 juni de testcapaciteit hebben klaarstaan. Naast de verdere opbouw van de testcapaciteit, ligt de focus van de tweede open-house op het vergroten van de regionale dekking. Daarbij is onder meer aandacht voor de dekking in Zeeland en op de Waddeneilanden. De verwachte dekking op 5 juni was hiermee een 89% dekkingsgraad voor een bereikbaarheid in 20 minuten en een 99% dekkingsgraad voor een bereikbaarheid van 30 minuten met de auto.
We werken toe naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis met de auto. Hiervoor is een opschaling van de testcapaciteit nodig naar 400.000 testen per dag. De opschaling van 175.000 antigeen testen per dag naar 225.000 antigeen testen vindt plaats in juni en het besluit voor de opschaling van 4 extra XL-locaties volgt later.
Waarom is er bij de opbouw van de huidige testlocaties niet voor gekozen om deze zo goed mogelijk te spreiden, zodat in ten minste iedere provincie een testlocatie zou zijn?
Er is gekeken naar een landelijke spreiding over 7 verschillende regio’s. Bij de opbouw van de testlocaties is wel degelijk rekening gehouden met een landelijk dekkend netwerk. In alle provincies komen dan ook verscheidene testlocaties.
Waarom is niet gekozen om bestaande testlocaties in deze provincies, zoals de Zeelandhallen in Goes en Landgoed Rijckholt in Geersdijk direct over te laten nemen door de nieuwe aanbieders nadat de samenwerking met Lead Healthcare werd beëindigd?2
De nieuwe testaanbieders waren contractueel verplicht hun eigen locaties op te bouwen en zelf een keuze hierin te bepalen. Oude locatie konden zeker wel worden overgenomen en hier zijn ook gesprekken over geweest. In een aantal gevallen kon er echter geen overeenstemming bereikt worden over bijvoorbeeld de huurprijs.
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat het «testen voor toegang» zo laagdrempelig mogelijk is?
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom werken we toe naar een landelijke dekking van een reistijd met de auto onder de 20 minuten enkele reis.
Wanneer verwacht u dat de «landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis» van testlocaties is gerealiseerd?3
We werken toe naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis. Deze landelijke dekking onder de 20 minuten reistijd wordt behaald wanneer de totale testcapaciteit van 400.000 testen per dag beschikbaar is. De opschaling van testcapaciteit vindt momenteel plaats.
Acht u de huidige verdeling aan testlocaties in lijn met de motie Van der Plas en de motie Paternotte/De Vries?4, 5
Omdat regionale spreiding belangrijk is en het kabinet het belangrijk vindt dat iedereen laagdrempelig en dichtbij een testlocaties ter beschikking heeft, wordt gewerkt naar een landelijke dekking onder de 20 minuten enkele reis. Deze testcapaciteit is verdeeld over het hele land waardoor de (streef)reistijden ook gelden voor het platteland.
Vanaf juni is gestart met de verdere opbouw van de antigeen-testlocaties in fase 3a, waarbij specifiek aandacht is voor de regionale spreiding, gebaseerd op een (streef)reistijd van 20 minuten. Met de planning van de genoemde capaciteitsopbouw voldoe ik aan de motie van het lid Van der Plas (BBB) over zorgen dat mensen op het platteland net zo soepel een sneltest kunnen doen als mensen in grote steden en de motie van de leden Paternotte (D66) en De Vries (VVD) over normen voor de bereikbaarheid van testlocaties. In mijn antwoord op vraag 2 ga ik preciezer in op de opbouw van testcapaciteit in relatie tot de landelijke dekking.
Bent u het ermee eens dat een landelijke dekking van testlocaties makkelijker had kunnen worden gerealiseerd als het «testen voor toegang» was geregeld door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) in plaats van het uit te besteden aan de Stichting Open Nederland?
Nee. De GGD is in de eerste plaats verantwoordelijk voor de bestrijding van het virus. Bovendien is de GGD belast met de uitvoering van het vaccinatiebeleid. Het kabinet heeft daarom besloten om de GGD’en niet te belasten met het testen voor toegang.
Temper |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Flexwerkapp gedraagt zich als een uitzendbureau, en dus ís het een uitzendbureau»1 en «Voor de fiscus is een flexkracht van Temper voorlopig een zzp'er»?2
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat de overheid aan de ene kant, via de Inspectie SZW, Temper aanmerkt als uitzendbureau terwijl de Belastingdienst vervolgens Temper als opdrachtgever beschouwt?
De uitingen van twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie verschillen duidelijk van elkaar. Dat roept inderdaad vragen op en vereist toelichting. Eerst wil ik echter ingaan op de bredere vraag die hier ook aan de orde is. Werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben bij uitstek behoefte aan duidelijkheid over hun rechtspositie. Dat hier verschillende uitingen zijn gegeven over Temper is dan ook in het bijzonder voor deze groep werkenden nadelig. Wanneer een werkende niet weet wat haar rechten zijn (is zij werknemer of zzp’er) is het eventueel opeisen van rechten immers complexer. De vraag die u stelt, is tegen deze achtergrond voor mij dan ook breder dan een vraag over toezicht, maar raakt aan de discussie over de kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt en hoe die kwetsbaarheden te reduceren.
Onder meer door de WRR3, de Commissie Regulering van Werk4 en intussen ook door de SER5, zijn bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt verder te hervormen. Een belangrijk element in de bouwstenen die zijn aangereikt is het versterken van de positie van kwetsbare werkenden en het reduceren van de tweedeling op de arbeidsmarkt langs contractvormen. Onderwerpen waar het huidige demissionaire kabinet al stappen op heeft gezet. In de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en de WRR6 is aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om de bouwstenen en voorstellen voor hervorming van de arbeidsmarkt uit te werken.
Vanwege de onduidelijkheid rondom de rechtspositie van platformwerkers, heeft dit kabinet in de brief van 11 november 2020 in de kabinetsreactie op de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en de WRR aangekondigd dat een start zal worden gemaakt met de uitwerking van de vraag of en hoe een rechtsvermoeden bij platformwerk geoperationaliseerd kan worden. Daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat het inmiddels demissionaire kabinet de eventuele implementatie van een dergelijke maatregel niet ter hand zal nemen.
Naast deze bredere context wil ik graag toelichten hoe de verschillende uitingen door twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie kunnen ontstaan. De verschillen zijn te verklaren gelet op het feit dat de doelen van beide instanties niet altijd volledig overlappen, er vanuit verschillende wettelijke doelen en bepalingen onderzoek wordt gedaan en de werkwijze van onderzoek kan verschillen. Om dit toe te lichten heb ik hieronder beschreven op welke wijze er bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW over het algemeen gewerkt wordt in processen die (mede) gericht zijn op het borgen van een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Beide organisaties hebben ook – met behoud van hun zelfstandige taken en verantwoordelijkheden – de mogelijkheid om onderling overleg te voeren over de uitkomsten van een onderzoek. Vanwege artikel 15 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) kan hier niet worden ingegaan op individuele gevallen.
De Belastingdienst controleert bij het beoordelen van een modelovereenkomst op basis van de tekst of geen sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, waarin onder andere de vragen besloten liggen of sprake is van uitzending, tussenkomst of bemiddeling. Dit gebeurt met het doel van het vooraf geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. De modelovereenkomst geeft alleen zekerheid indien ook conform de overeenkomst wordt gewerkt. Wanneer er in de praktijk wordt afgeweken van de modelovereenkomst, kan alsnog binnen dienstbetrekking worden gewerkt. De Belastingdienst toetst risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze of er in de praktijk gewerkt wordt conform de modelovereenkomsten. Deze toetsing vindt in het algemeen plaats door middel van een boekenonderzoek.
Anders dan het geval is bij de voorafgaande beoordeling modelovereenkomsten, wordt bij het doen van onderzoek door de Inspectie SZW bezien of in de praktijk het arbeidsrechtelijk wettelijk kader wordt nageleefd. De Inspectie SZW doet dit met als doel om de sociale partners te ondersteunen door op hun verzoek onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden en de Waadi, zoals de loonverhoudingsnorm (artikel 8 en 8a) en het belemmeringsverbod (artikel 9a). De Inspectie SZW doet daarbij onderzoek naar feiten en omstandigheden waaronder in de praktijk wordt gewerkt. Veelal wordt daarbij een fysiek onderzoek ter plaatse uitgevoerd naar de situatie op de werkvloer en worden werkenden en bij de arbeidsrelatie betrokken partijen bevraagd. Dit betreft de bedrijven zelf, maar dus ook eventuele administratiekantoren en andere aanverwante bedrijven, de bedrijven bij wie het werk wordt verricht en de betrokken werkenden. De resultaten van dit onderzoek worden in de vorm van een rapportage gedeeld met de in artikel 15 van de Waadi genoemde betrokken personen en instanties, zoals de sociale partners. Indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de verplichtingen in de Waadi is voldaan, wordt dat oordeel opgenomen in de rapportage. De bevindingen kunnen door belanghebbenden worden gebruikt in een procedure voor de civiele rechter. In een eventuele procedure toetst de rechter aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Een oordeel over de aard van de specifieke arbeidsrelatie kan daar deel van uitmaken. Dergelijke onderzoeken van de Inspectie SZW leiden niet tot bestuursrechtelijke maatregelen: het onderzoek is uitsluitend ten dienste van belanghebbenden en desgewenst hun juridische procedure.
In september ontvangt uw Kamer tevens de reactie op vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg over de beantwoording van de Kamervragen over Deliveroo7 waar onder meer uitgebreider ingegaan zal worden op het toezicht en beleid op het gebied van platformwerk.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie SZW onderuit haalt, waardoor Temper door kan gaan met het inzetten van schijnzelfstandigen? Ondermijnt de uitspraak van de Belastingdienst niet het gezag van de Inspectie SZW?
Bij de beantwoording op vraag 2 is duidelijk gemaakt dat het opstellen van modelovereenkomsten ten behoeve van voorwaardelijke zekerheid vooraf voor de loonheffingen afwijkend is van het achteraf in de praktijk toetsen of de Waadi wordt nageleefd. Ik deel, gelet op de eigen doelen en aard van beide processen binnen deze overheidsorganisaties, niet de opvatting dat de uitspraak van de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie onderuit haalt of dat het gezag van de Inspectie SZW wordt ondermijnd.
Klopt het namelijk dat de Inspectie SZW Temper heeft aangegeven dat er bij de «freeflexers» bij Temper geen sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar van een uitzendovereenkomst?
Over individuele zaken en onderzoeken van de Inspectie SZW kan ik geen mededelingen doen. Als de Inspectie SZW op verzoek van bijvoorbeeld sociale partners een onderzoek doet naar naleving van de Waadi, verwerkt ze alle relevante feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken in een rapport. Conform artikel 15 van de Waadi wordt een dergelijk rapport uitsluitend verstrekt aan de betrokken arbeidskracht, aan de werkgever, aan degene die de arbeidsbemiddeling heeft verricht, aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers en niet aan anderen. Het is vervolgens aan deze belanghebbenden om zelf te bepalen of zij de bevindingen van de Inspectie SZW desgewenst gebruiken voor een civiele procedure bij de rechtbank.
Klopt het verder dat de Inspectie SZW de werknemers bij Temper als schijnzelfstandigen beschouwt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW inmiddels ook al maatregelen genomen tegen Temper en zijn er dus al boetes uitgedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat door de uitspraak van de Belastingdienst de kwetsbare werknemers van Temper zich niet gesterkt voelen om zelf een eventuele rechtszaak te starten?
De beslissing om een modelovereenkomst goed te keuren gebeurt met het oog op het geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. Belanghebbenden kunnen desgewenst een civiele procedure starten waarbij de rechter toetst aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Daarnaast is er van overheidswege risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze toezicht of in de praktijk wordt gewerkt conform de modelovereenkomst en op de naleving van fiscale, sociale zekerheids- en arbeidswetgeving.
Om de onduidelijkheid over Temper weg te nemen, bent u bereid het inspectierapport van de Inspectie SZW over Temper openbaar te maken?
In de Waadi is geregeld dat bepaalde inspectiegegevens openbaar kunnen worden gemaakt. Die gegevens worden op www.inspectieresultatenszw.nl geplaatst. Het bedoelde inspectierapport heeft betrekking op de naleving van bepalingen die aan een civiele rechter kunnen worden voorgelegd en maakt geen deel uit van de inspectieresultaten die openbaar gemaakt kunnen worden.
Indien Temper inderdaad als uitzendbureau moet worden aangemerkt, kunt u aangeven of Temper zich ook heeft geregistreerd als uitzendbureau in Handelsregister? Zo nee, klopt het dat, volgens de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi), er een directe boete staat op het niet-registreren als uitzendbureau in het Handelsregister? En kunt u daarom aangeven of deze boete al is opgelegd bij Temper?
In de Waadi is geregeld dat onder andere uitzendbureaus als uitlener geregistreerd moeten staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (artikel 7a Waadi). Indien niet is voldaan aan deze registratieplicht, kan de Inspectie SZW nader onderzoek doen. Als een overtreding wordt geconstateerd, kan conform de beleidsregel boeteoplegging Waadi8 een boete worden opgelegd. Ik kan niet ingaan op individuele zaken of onderzoeken.
De steeds meer voorkomende ‘nep-sociale huur’ en over de verhoging van de maximaal toegestane verkoopprijs bij sociale koopwoningen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontwikkeling dat er steeds meer gemeenten zijn die het aandeel sociale huur in nieuwe woningbouwontwikkelingen invullen met betaalbare huur door commerciële partijen die slechts een beperkt aantal jaar (bijvoorbeeld 15 jaar) betaalbaar blijft?1, 2, 3
Ja, het is bekend dat er individuele gemeenten zijn die het beschikbaar stellen van grond voor nieuwbouw koppelen aan afspraken over het te voeren huurbeleid door verhuurders. Op welke schaal dit gebeurt en welke specifieke afspraken gemeenten maken, wordt niet centraal bijgehouden. Gemeenten zijn vrij om, afhankelijk van de lokale situatie, dergelijke – veelal maatwerk – afspraken te maken. Wel is het belangrijk dat er voldoende woningen voor alle inkomens en levensfases beschikbaar zijn, nu en in de toekomst. In het kader van de woondeals voer ik hierover overleg met lokale partijen.
Is dergelijke sociale huur door commerciële partijen wat u betreft gelijkwaardig aan reguliere sociale huur door toegelaten instellingen? Op welke punten ontstaan verschillen, bijvoorbeeld met betrekking tot toewijzing (passend toewijzen), toegankelijkheid via woonruimteverdeelsystemen, aanvangshuren, huurverhogingen, kwaliteit en de duur van het sociale huurkarakter van betreffende woningen?
De hoogte van de aanvangshuurprijs bepaalt of een contract gereguleerd is of niet. De huurprijs kan onder de liberalisatiegrens liggen omdat de maximale huur conform het woningwaarderingsstelsel (WWS) lager is, omdat een gereguleerde huur past bij de taak of doelstelling van een verhuurder of omdat marktomstandigheden daar aanleiding toe geven. Daarin zit geen verschillen tussen woningcorporaties en particuliere verhuurders. Ook kunnen contracten voor onbepaalde tijd niet zonder wettelijke opzeggrond worden beëindigd en kan de huur van een zittende huurder niet eenzijdig worden verhoogd (behoudens de wettelijk gemaximeerde reguliere huurverhoging). Huurders in het gereguleerde segment (ongeacht het type verhuurder) kunnen de huurprijs laten toetsen door de Huurcommissie. Die kan vervolgens een bindende uitspraak doen over de hoogte van de huur. Ook bij gebreken is de Huurcommissie bevoegd een uitspraak te doen. Het is aan de gemeente om, op basis van de Huisvestingswet, te sturen op woonruimteverdeling. Lokaal kan het verschillen of er ook gestuurd wordt op de woningvoorraad van particuliere verhuurders.
Op andere vlakken zijn er wel verschillen tussen verschillende type verhuurders. Woningcorporaties hebben (onder andere) als kerntaak om huurders betaalbaar te huisvesten. Daar ontvangen zij staatssteun voor. Particuliere verhuurders hebben deze taak niet. Ook gelden bepaalde regels wel voor woningcorporaties, maar niet voor particuliere verhuurders. Zo moeten woningcorporaties woningen toewijzen aan de afgesproken doelgroepen (met een bepaald inkomen) en moeten zij huishoudens met een laag inkomen een woning toewijzen die bij hun inkomen past (passend toewijzen). Daarnaast gelden voor woningcorporaties regels met betrekking tot de maximale huursomstijging. Soortgelijke afspraken zijn niet gemaakt en gelden niet voor particuliere verhuurders in het gereguleerde segment. Ook kunnen woningcorporaties geen generieke tijdelijke huurcontracten inzetten (enkel voor bepaalde doelgroepen), waar particuliere verhuurders deze wel kunnen gebruiken.
Kunt u schetsen wat de lange-termijn-gevolgen zijn van het invullen van het aandeel sociale huur met woningen die tijdelijk betaalbaar hoeven te zijn?
Het is belangrijk dat er een balans is tussen woningen in het gereguleerde segment, middeldure woningen en woningen in het dure segment, zodat er voor iedere portemonnee woningen beschikbaar zijn. Het is daarnaast belangrijk dat er voldoende andere gereguleerde woningen zijn op het moment dat deze woningen voor een hogere huurprijs kunnen worden verhuurd of worden verkocht.
De afgelopen jaren heb ik mij volop ingezet om huren betaalbaar te houden en heb ik mij ingezet voor de bouw van nieuwe (betaalbare) woningen met het afsluiten van woondeals. Daarnaast heb ik met de woningbouwimpuls 1 miljard euro beschikbaar gesteld voor de bouw van 135.000 woningen, waarvan 65% betaalbaar (waaronder gereguleerd). Ook heb ik met Aedes/VNG een convenant gesloten voor de bouw van 150.000 sociale huurwoningen, waarvoor ik 1,8 miljard aan heffingsvermindering ter beschikking heb gesteld. Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de omvang van de gereguleerde voorraad. Het ligt in de rede dat het aan een nieuwe kabinet is om te beslissen in welke mate verder in de betaalbare voorraad wordt geïnvesteerd en hoe de inzet van het Rijk, medeoverheden, corporaties en marktpartijen eruit moet komen te zien.
Deelt u de zorg dat indien veelvuldig met tijdelijke betaalbare huur wordt gewerkt, over een bepaalde periode de betaalbare voorraad begint te verdampen met een groeiende betaalbaarheidscrisis en een hoger woningtekort tot gevolg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunnen de achterliggende redenen zijn voor gemeenten om niet te kiezen voor structureel betaalbare huur, maar slechts voor huur die bijvoorbeeld 15 jaar betaalbaar blijft? Bent u bereid hier bij gemeenten en woningcorporaties navraag naar te doen en uw bevindingen met de Kamer te delen?
Afhankelijk van de lokale woningmarkt kunnen gemeenten adresseren hoeveel sociale huurwoningen er gebouwd worden en welke afspraken hierbij gemaakt worden. Deze woningen kunnen gebouwd worden door woningcorporaties, maar ook andere partijen, zoals particuliere verhuurders of projectontwikkelaars, spelen hierin een rol. De invulling is afhankelijk van de situatie en omstandigheden per gemeente en zij voeren hierin hun eigen beleid. Zo kan een invulling door gespecialiseerde commerciële aanbieders wenselijk zijn voor bepaalde doelgroepen en een invulling voor een beperkte periode kan bijvoorbeeld passend zijn in verband met de huishoudensontwikkeling.
In het kader van de woondeals voer ik overleggen met lokale partijen over de beschikbaarheid van voldoende woningen voor alle inkomens en levensfases, nu en in de toekomst. Ik ben bereid om ook met de VNG in gesprek te gaan over de nadere redenen rondom de omvang van de programmering van sociale huur in gemeenten voor de tijdelijke en structurele voorraad. Met Aedes en VNG heb ik reeds afspraken over de bouw van 150.000 gereguleerde woningen. Mijn beeld is dat corporaties voornemens zijn deze woningen structureel gereguleerd te verhuren, maar ik ben uiteraard bereid het gesprek met hen aan te gaan om dit beeld te verifiëren.
Kunt u aangeven om welke aantallen «tijdelijke sociale huurwoningen» het inmiddels gaat per woningmarktregio?
Nee, dergelijke cijfers zijn mij niet bekend. Via het CBS heb ik inzicht in de aantallen nieuwbouwwoningen naar opdrachtgever. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroep of eigendomsverhouding en prijssegment.
Spreekt u gemeenten die nauwelijks tot geen sociale huur programmeren hierop aan als systeemverantwoordelijke Minister? Waarom wel/niet? Als u dat niet doet, doen provincies dat wel? Hebben de provincies voldoende instrumenten om ervoor te zorgen dat gemeenten hun fair share – bijvoorbeeld 30% sociale huur bij nieuwbouw – leveren en er zodoende niet nog grotere verschillen tussen gemeenten ontstaan dan er nu reeds zijn?
Zoals eerder beantwoord, vind ik het belangrijk dat er voldoende woningen zijn voor elke portemonnee en levensfase. Hierover voer ik continue gesprekken met medeoverheden. Er zijn meerdere mogelijkheden om te escaleren aanwezig om het aandeel sociale huur in nieuwbouwplannen op een aanvaardbaar niveau te krijgen. Zo is het realiseren van ruimtelijke plannen voor de bouw van woningen, dus ook sociale huurwoningen, in eerste aanleg een lokale aangelegenheid. Gemeenten bepalen daarbij het aantal en het soort woningen dat wordt gebouwd, omdat zij het meeste zicht hebben op de lokale behoefte. De provincie houdt hier toezicht op en is verantwoordelijk voor de afweging van de regionale belangen. Zij kan gemeenten aanspreken op het niet voldoen aan de regionale belangen en zo nodig bestemmingsplannen afkeuren. Met Aedes en VNG heb ik afspraken over de bouw van 150.000 gereguleerde woningen, waarbij een gemeenschappelijk taskforce een impuls kan geven aan projecten die spaak dreigen te lopen.
Wat zijn naar uw inschatting zoal de redenen van gemeenten om nauwelijks sociale huur te programmeren? Wat vindt u daarvan en wat kunt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat u er tegenover om in ieder geval in uw communicatie scherper het onderscheid te maken tussen echte sociale huur door toegelaten instellingen en (tijdelijke) gereguleerde huur door niet-toegelaten instellingen die niet aan de Woningwet en de huursomwetgeving – passend toewijzen e.d. – hoeven te voldoen?
In de voorlichting die ik geef op de website van de rijksoverheid benoem ik voor welke verhuurders welke regels gelden. Zo is duidelijk dat er in bepaalde situaties mogelijk andere regels gelden voor woningcorporaties en particuliere verhuurders. Ook in de communicatie richting uw Kamer en de Eerste Kamer maak ik het onderscheid tussen de verschillende type verhuurders. Het blijft belangrijk om dit onderscheid scherp te maken, zoals u terecht benoemd, zodat er geen verkeerde verwachtingen gaan ontstaan.
Kunt uitleggen waarom het noodzakelijk was om de grens voor sociale koop met een flinke sprong van € 125.000 op te trekken voor gemeenten die daar gebruik van willen maken?
In oktober 2019 schreef ik aan uw Kamer dat ik het belangrijk vind dat goedkope nieuwbouwwoningen worden gebouwd en dat deze langjarig betaalbaar en beschikbaar blijven voor starters en middeninkomens. Om die reden ben ik gemeenten tegemoetgekomen door de grens van de bestemmingscategorie sociale koop te koppelen aan de NHG-kostengrens. Om ervoor te zorgen dat gemeenten ook in 2021 al extra mogelijkheden hebben om meer sociale koopwoningen te bouwen, is het hen toegestaan om de verkoopprijs bij wijze van experiment op basis van Crisis- en Herstelwet al op te trekken tot maximaal de NHG-grens van € 325.000. Dit is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet in 2022. Woondealgemeenten kunnen hiervan sowieso gebruikmaken, individuele gemeenten kunnen zich voor het experiment aanmelden of hebben dat reeds gedaan.
Door het optrekken van de prijsgrens wordt het gebruik van de bestemmingscategorie sociale koop aantrekkelijker voor gemeenten om te gebruiken. Voor veel gemeenten geldt dat het, gelet op de huidige marktontwikkelingen, bijna niet mogelijk is om woningen onder de € 200.000 (de eerder geldende grens voor sociale koop) te realiseren. Wanneer gemeenten daar wel in slagen, betreft het veelal woningen kleiner dan 60m2, waarvan gemeenten er maar een beperkt aantal willen toevoegen.
Overigens geldt dat de NHG-kostengrens van € 325.000 euro een maximumgrens is. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om zelf de prijsgrens vast te stellen in de doelgroepenverordening. Het optrekken van de grens is dan ook hoofdzakelijk bedoelt om gemeenten in krappe woningmarkten meer mogelijkheden te geven om sociale koopwoningen te realiseren.
Kunt u inzichtelijk maken welke behoefte u heeft geraamd aan koopwoningen met een prijs tot € 200.000? En hoeveel tot aan een prijs van € 325.000? In welke regio’s is die vraag het hoogst en acht u het realistisch dat deze behoefte ook vervuld kan worden c.q. deze woningen gerealiseerd kunnen worden?
Om een beeld te krijgen van de woningbehoefte worden modelmatige woningmarktsimulaties uitgevoerd. De uitkomsten van de actuele raming ontvangt uw Kamer met de Staat van de Woningmarkt 2021 welke in juli aan uw Kamer wordt toegezonden. Helaas beschik ik momenteel niet over de actuele prognose-uitkomsten uitgesplitst naar regio’s en de prijssegmenten welke u in uw vraagstelling hanteert.
Op nationaal en provinciaal niveau is er op dit moment overigens voldoende plancapaciteit om te voldoen aan de totale bouwopgave. Het grootste deel van de plancapaciteit voor de korte termijn (tot 2025) is hard. Hiermee is enige zekerheid geboden ten aanzien van het realiseren van de geplande woningen voor de periode tot 2025. In mijn brief van 9 juni heb ik uw Kamer hierover uitvoerig ingelicht.
Om gemeenten verder aan te moedigen dan wel te ondersteunen werk ik aan het creëren van de juiste voorwaarden voor woningbouw om ervoor te zorgen dat de woningbouw snel en onder de juiste condities kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld door het financieel ondersteunen van (betaalbare) woningbouw via de Woningbouwimpuls, door gebiedsspecifieke afspraken en het verbeteren van de randvoorwaarden (vergroten van de plancapaciteit). De Woningbouwimpuls zorgt ervoor dat woningbouwprojecten in heel Nederland de komende jaren sneller kunnen starten en betaalbaarder zijn.
Hoe zorgt u ervoor dat er in voldoende mate wordt voorzien in die behoefte aan goedkope koopwoningen?
Dat doe ik onder meer via de Woningbouwimpuls, de woondeals en met de Nationale Woonagenda 2018–2021. In deze agenda is aangegeven dat partijen willen samenwerken om het woningtekort aan te pakken. Partijen willen het kwantitatieve en kwalitatieve tekort samen aanpakken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en expertise. Daarbij geldt de opgave van 75 duizend woningen per jaar als graadmeter, zodat partijen elkaar kunnen aanspreken en de agenda steeds kunnen bijstellen en aanvullen.
Uiteindelijk blijft het aan gemeenten om te bepalen welk type woningbouw zij per project willen realiseren. Daarbij is het van belang dat het woningprogramma zodanig is dat het rendabel blijft voor een marktpartij om in te stappen en de woningen daadwerkelijk te realiseren. In sommige situaties past een hoger percentage sociale woningbouw beter dan in andere situaties. Op dit moment bereiken mij geen berichten van gemeenten die ervaren dat realisatie van een stevig aandeel betaalbare woningbouw onhaalbaar is.
Met de Woningbouwimpuls, een financiële regeling voor gemeenten, lever ik een aanvullende bijdrage aan het versnellen en waar mogelijk realiseren van meer (betaalbare) woningen. De eerste twee tranches van de Woningbouwimpuls hebben vooralsnog bijgedragen aan de (versnelde) bouw van 96.000 woningen, waarvan het merendeel (65%) betaalbaar. Verdeeld over 57 verschillende woningbouwprojecten is in totaal 600 miljoen euro geïnvesteerd in woningen waarvan een aanzienlijk deel niet of pas op een later moment gebouwd kunnen worden zonder deze bijdragen. In situaties waarbij projecten voldoen aan de criteria die gelden voor de Woningbouwimpuls nodig ik gemeenten uit een aanvraag te doen voor de derde tranche.
Vreest u niet dat een nieuwe bovengrens ook meteen een ondergrens wordt?
Daar in veel gemeenten is gebleken dat het voor ontwikkelaars moeilijk is om een kwalitatief goede koopwoning op te leveren voor een bedrag onder de eerder geldende wettelijke limiet van € 200.000 is de maximumprijs opgetrokken tot de geldende NHG-kostengrens. Deze grens wordt jaarlijks geïndexeerd. Gemeenten zijn niet verplicht om de verhoogde verkoopprijs te hanteren: de NHG-grens geldt als nationale maximumprijs. Gemeenten zijn vrij om in hun lokale beleid een prijs te kiezen die aansluit bij de lokale woningmarkt en dit op te nemen in het bestemmingsplan. Gemeenten moeten de gehanteerde prijsgrens kunnen onderbouwen. In krappe woningmarktregio’s kunnen gemeenten kiezen voor de hogere maximumprijs om te zorgen dat het voor ontwikkelaars mogelijk is om sociale koopwoningen te bouwen. In minder krappe regio’s met lagere grondprijzen kunnen gemeenten kiezen voor een lagere maximumprijs die aansluit bij de lokale omstandigheden. Overigens acht ik het niet aannemelijk dat gemeentebesturen de prijsgrens optrekken tot het maximaal mogelijke, omdat de betaalbaarheid van woningen ook voor hen een belangrijk speerpunt is.
Ik ga er dus vanuit dat gemeenten een prijs hanteren die goed onderbouwd kan worden en die passend is bij de situatie waarin de lokale woningmarkt verkeert.
Acht u het gat tussen het benodigde inkomen van € 65.000 voor een woning van € 325.000 en de inkomensgrens van € 20.000 lager niet veel te groot met het oog op de beperkte voorraad woningen in het middensegment en de grote vraag daarnaar? Welke risico’s heeft dit voor de doorstroom vanuit de sociale huur? Hoe zorgt u ervoor dat de segmenten huur en koop in voldoende mate op elkaar aangesloten blijven?
In mijn brieven van juli 2019, mei 2020 en februari jl. heb ik uw Kamer de positie van mensen met een middeninkomen op de woningmarkt geschetst.4 De meeste mensen met een middeninkomen beschikken over een koopwoning.5 Daarbij heb ik aangegeven mij ervan bewust te zijn dat huishoudens die nog geen passende woning hebben, moeite hebben met het vinden van een geschikte en betaalbare woning. Mensen met een middeninkomen verdienen veelal te veel voor een sociale huurwoning, terwijl in een krappe woningmarkt de betaalbaarheid van koopwoningen en huurwoningen in de vrije sector voor hen onder druk staat. Daarbij geldt wel dat het verschil in kansen voor mensen die reeds een bij hun portemonnee en levensstijl passende woning hebben (insiders) en mensen die dat niet hebben (outsiders), toeneemt. Uw berekening lijkt gebaseerd op een eenverdiener die nog niet beschikt over een eigen woning noch over spaargeld. Voor deze starters op de woningmarkt heb ik een aantal acties ondernomen om hun (relatieve) positie te verbeteren en de segmenten huur en koop op elkaar aan te sluiten. Hiertoe heb ik onder andere de wet Maatregelen middenhuur ingevoerd, de opkoopbescherming aangekondigd en de vrijstelling van de overdrachtsbelasting (voor volwassenen onder de 35 jaar die voor het eerst een woning kopen tot € 400.000) gerealiseerd.
Hoe zorgt u ervoor dat sociale koopwoningen in nieuwe ontwikkelingen de sociale huurwoningen niet gaan verdringen?
Waar de doelgroep voor sociale huurwoningen bestaat uit huishoudens met een uitkering of lager dan modaal inkomen, bestaat de doelgroep voor sociale koopwoningen uit huishoudens met een modaal inkomen. In die zin is de doelgroep voor sociale koopwoningen meer concurrerend voor middenhuurwoningen dan voor sociale huurwoningen. Daarmee zal er naast sociale koopwoningen een aanvullende behoefte blijven bestaan, die ingevuld moet worden.
In de bestuurlijke afspraken die ik heb gemaakt met de vereniging van woningcorporaties Aedes en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over woningbouw is afgesproken dat corporaties, naast de bouw van 150.000 sociale huurwoningen, ook in de behoefte aan middenhuurwoningen met een huur tot € 1.000 en (sociale) koopwoningen tot de NHG-grens gaan voorzien. In lokale afspraken stemmen gemeenten en corporaties met de woningbouwprogrammering het kwantitatieve en kwalitatieve aanbod van nieuwe woningen op elkaar af en wordt het aanbod afgestemd op vraag. De gemaakte bestuurlijke afspraken en de lokale matching van vraag en aanbod zorgen voor de benodigde balans bij het toevoegen van nieuwe woningen aan de voorraad en voorkomen verdringing.
De bijdrage van Nederlandse bedrijven aan de wereldwijde voedselvoorziening |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Corona zorgt voor meer honger en armoede, vooral in Afrika»?1
Ja.
Klopt het dat Amerikaanse sancties de export van voedsel, zaden en pootgoed naar, onder andere, het Midden-Oosten tegenhouden?
Er is een groot aantal sancties uitgevaardigd door de VS tegen een aanzienlijk aantal personen en entiteiten. Er zijn geen signalen ontvangen dat dit de export van voedsel, zaden en pootgoed bemoeilijkt, bijvoorbeeld naar het Midden-Oosten.
Kunt u aangeven of deze sancties specifieke sectoren en bedrijven in Nederland treffen?
Er zijn geen signalen ontvangen dat door de VS ingevoerde sancties de in de vraag bedoelde specifieke sectoren en bedrijven in Nederland raken.
Kunt u aangeven welke landen in grote voedselproblemen zitten vanwege opgelegde sancties?
Er zijn geen signalen ontvangen dat landen grote voedselproblemen hebben door opgelegde sancties. Wereldwijd nemen voedselproblemen en honger wel toe; de belangrijkste oorzaken hiervoor zijn armoede, conflict, klimaatverandering en de impact van de Covid19-pandemie. In 2020 leden naar schatting 720 tot 811 miljoen mensen honger. Dat zijn er 70 tot 161 miljoen meer ten opzichte van 2019. Ook hadden 320 miljoen meer mensen geen toegang tot voldoende voedsel. Daarnaast had 12 procent van de wereldbevolking in ernstige mate te maken met voedselonzekerheid; in vergelijking met 2019 zijn dat 148 miljoen meer mensen. De voedselproblemen zijn het grootst in Azië en Afrika.2
Ziet u hier een causaal verband tussen de tekorten aan voedsel en toenemende migratie?
Onderzoek (FAO 2018) toont aan dat voedselonzekerheid een groot
effect kan hebben op migratiegedrag. Vier van de vijf ontheemden leven in landen met een hoge mate van acute voedselonzekerheid en ondervoeding. En negen op de tien landen met het grootste aantal binnenlandse ontheemden hebben een grote voedselcrisis doorgemaakt (WFP, IOM 2020).
Deelt u de mening dat sancties niet mogen leiden tot hongersnood en grote voedseltekorten?
Ja. Daarom zijn EU-sancties zo specifiek mogelijk geformuleerd, proportioneel en binnen de kaders van het internationaal recht, om zo onbedoelde negatieve bijeffecten van de maatregelen zoveel mogelijk te voorkomen. De EU streeft daarbij actief naar het voorkomen en mitigeren van onbedoelde negatieve gevolgen voor humanitaire actie en humanitaire hulpverlening, bijvoorbeeld door humanitaire uitzonderingen in te stellen. Het kabinet is binnen de EU voorstander van deze lijn, zoals ook beschreven in het BNC fiche over de mededeling van de Europese Commissie over humanitair optreden door de EU van 16 april jl.3
Kunt u aangeven welke rol financiële instellingen spelen in het uitvoeren van door de Verenigde Staten opgelegde sancties?
In Nederland gelden sancties die voortvloeien uit beslissingen die op het niveau van de Verenigde Naties en de Europese Unie worden genomen. Ter uitvoering van internationale verplichtingen is er daarnaast de nationale sanctielijst terrorisme, waarop personen en organisaties staan die door de Nederlandse regering zijn gesanctioneerd vanwege betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Ook andere landen, waaronder de Verenigde Staten, hanteren nationale sanctieregimes. Financiële instellingen zijn op grond van Nederlandse wetgeving niet verplicht om zich te houden aan sancties van de Verenigde Staten. Wel kan het in specifieke gevallen zo zijn, bijvoorbeeld in gevallen waar dollartransacties via de Verenigde Staten lopen of Amerikaanse partijen betrokken zijn, dat zij rekening dienen te houden met bepaalde Amerikaanse regelgeving, waaronder sancties.
Kunt u aangeven of het «Special Purpose Vehicle» (SPV) dat destijds is opgericht ten behoeve van het omzeilen van secundaire sancties door de Verenigde Staten op Europese bedrijven nog actief is? Zo ja, heeft dit ook op andere landen dan Iran betrekking?
Ja, Nederlandse bedrijven kunnen hun interesse kenbaar maken via de website van het bedrijf. Het special purpose vehicle INSTEX is actief, zij het tot dusver op beperkte schaal; INSTEX voerde één transactie van medische goederen uit in maart 2020. De intentie is desalniettemin dat INSTEX kan bijdragen aan het faciliteren van betalingen met Iran nu commerciële banken daarin nagenoeg niet meer voorzien.
Het Nederlands aandeelhouderschap van INSTEX maakt deel uit van de inzet om legitieme handel tussen Europa en Iran te faciliteren in het licht van het behoud van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA). INSTEX richt zich voor nu dan ook uitsluitend op transacties met Iran.
Bent u bekend met problemen die Nederlandse bedrijven ondervinden die exporteren naar landen die op de sanctielijst van de VS staan?
In het algemeen kan gesteld worden dat financiële transacties – en daarmee handel – lastiger kunnen zijn van en naar landen waartegen internationale sancties, waaronder Amerikaanse sancties, van kracht zijn. Vaak zijn er ten aanzien van dergelijke landen ook andere factoren die daarin belangrijk zijn, zoals gewapend conflict, risico’s op witwassen en terrorismefinanciering en vermelding op risicolijsten van de Financial Action Taskforce (FATF). Bedrijven maken zelfstandig afwegingen over het zakendoen met landen waartegen sancties van kracht zijn.
Klopt het dat Nederlandse banken vanwege deze Amerikaanse sancties geen geld wensen te ontvangen uit deze landen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid met banken in gesprek te gaan over deze situatie waarin het beleid van deze banken lijkt te worden gedicteerd door Amerikaanse regelgeving?
Het Ministerie van Financiën heeft regulier overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken over de implementatie van sanctieregelgeving. Ook de gevolgen van Amerikaanse sanctieregimes voor banken komen daar aan bod. Het is aan banken zelf om te beoordelen hoe ze binnen de grenzen van Europese en Nederlandse wetgeving met de gevolgen van Amerikaanse sanctieregelgeving omgaan. Daarnaast is er op Europees niveau doorlopend dialoog over sancties, waarin ook de impact van VS sancties regelmatig wordt besproken.
Klopt het dat Nederlandse bedrijven die volgens Nederlandse en EU-regels legaal exporteren daardoor problemen ondervinden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunnen Nederlandse bedrijven aanspraak maken op het SPV wanneer ze problemen met financiële instellingen ondervinden als gevolg van Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat er zogenaamde witlijsten worden gehanteerd door banken voor bijvoorbeeld medicijnleveringen zodat deze buiten sancties om toch toegang krijgen tot landen?
Elke bank voert individueel beleid op dit gebied. Het is aan banken zelf om eventueel vooraf te beoordelen voor welke klanten ze transacties met sanctielanden willen faciliteren en of dat binnen hun risk appetite valt, m.a.w. whitelisting. Er zijn banken die transacties naar gesanctioneerde landen faciliteren, waaronder humanitaire transacties en medicijnen. Echter, dit gebeurt niet «buiten sancties om», maar altijd in lijn met de van toepassing zijnde sanctieregimes en de daarin opgenomen uitzonderingsbepalingen en ontheffingsgronden. Banken maken geen beleid om sancties te omzeilen.
Bestaat een dergelijke witlijst of afweging ook met betrekking tot voedsel, zaden en pootgoed welke gebruikt worden ten behoeve van lokale voedselvoorziening?
Elke bank voert individueel beleid op dit gebied. Er zijn banken die voedsel en aanverwante agriculturele zaken binnen hun risk appetite rekenen. Die afweging wordt toegepast als duidelijk is dat een partij legitieme activiteiten ontplooit die passen binnen een betreffend sanctieregime, binnen een uitzondering of omdat de activiteit niet gesanctioneerd is. Daarnaast is de export van landbouwgrondstoffen, medicijnen en medische apparatuur over het algemeen uitgezonderd in (Amerikaanse) sanctieprogramma’s. De exacte uitzonderingsbepalingen en welke voorwaarden daarvoor gelden, verschillen vaak per sanctieregime.
Wat doet de EU om de export van voedsel en gerelateerde pootproducten toegang te laten houden tot landen waar grote voedseltekorten zijn?
In het algemeen zet de Europese Commissie zich in samenspraak met de lidstaten in voor de uitvoering en naleving van gemaakte afspraken met derde landen, ook ten aanzien van de export van voedsel en gerelateerde pootproducten. In geval sprake is van een humanitaire ramp door voedseltekorten kan de EU humanitaire hulp bieden aan de betreffende landen.
Deelt u de mening dat een politiek conflict niet kan worden opgelost als mensen geen voedsel hebben vanwege opgelegde sancties? Zo ja, kunt u deze problematiek in internationale gremia aankaarten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is honger hoofdzakelijk het gevolg van conflict, klimaatverandering, en momenteel de Covid-19 pandemie. Het kabinet onderkent het verband tussen conflict en honger, en zet zich in internationale fora actief in voor implementatie van Resolutie 2417 over conflict en honger en het tegengaan van het gebruik van honger als een oorlogsmethode. Ook blijft het kabinet zich inzetten voor EU- en VN-sancties die gericht, proportioneel en binnen de kaders van het internationaal recht zijn, om onbedoelde negatieve impact van sancties op voedselzekerheid te voorkomen.
Kunt u in contact treden met de geraakte sectoren, zoals zaad en pootgoed? Dit om te kijken hoe overheid en sector de krachten kunnen bundelen om situaties van honger en armoede, wat mede door de coronacrisis is verslechterd, kunnen worden verbeterd?
De maatregelen die een aantal landen heeft genomen om de Covid-19 pandemie te eteugelen, zoals verscherpte grenscontroles of het tijdelijk sluiten van grenzen, hebben verschillende negatieve gevolgen voor voedselzekerheid. Naast de tekorten aan voedsel door het verbreken van (internationale) aanvoerketens en het bederven van voedsel door verscherpte grenscontroles, hebben ook handelaren en chauffeurs (tijdelijk) hun baan verloren met het wegvallen van inkomens als gevolg. Zoals vermeld in Kamerstuk 33 625, nr. 320 van 10 juli 2020, heeft het kabinet o.a. extra budget beschikbaar gesteld aan Trade Mark East Africa voor het zogenaamde Safe Trade Emergency Program. Dit programma voorziet in het op een veilige manier openhouden van grenzen voor kritieke goederen, zoals medicijnen en voedsel, met behoud van banen van handelaren en chauffeurs.
Daarnaast staat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in goed contact met koepelorganisaties, brancheverenigingen en individuele bedrijven over de knelpunten die zij ervaren bij internationaal zakendoen en de wijze waarop de rijksoverheid hen daarbij kan ondersteunen. Dat geldt ook voor de zaad- en pootgoedsector, waarmee recent nog op hoogambtelijk niveau is gesproken. Bij de ondersteuning van deze en aanverwante sectoren wordt nauw samengewerkt met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zowel in Den Haag als lokaal op ambassades via een wereldwijd netwerk van landbouwraden met voor deze sectoren relevante vakinhoudelijke expertise.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Uw Kamer heeft eerder een bericht van uitstel van beantwoording ontvangen.4