Het bericht dat laadpalenbedrijf Allego stopt met investeringen in langzame laders. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat laadpalenbedrijf Allego heeft laten weten niet langer te zullen investeren in langzame publieke laders voor elektrische auto’s in rond de honderd gemeenten waarmee een contract is gesloten1?
Ja.
Deelt u de mening van de marktleider in de laadpalensector dat de opzet van «paal volgt auto» niet meer werkt?
De opzet «paal volgt auto» is een belangrijk uitgangspunt geweest om een rendabele business case voor laadpaalexploitanten te kunnen garanderen. Deze methode werkt nog steeds goed op plekken waar nog geen openbare laadpalen zijn. Maar inmiddels zijn er ook andere methoden die beter passen bij de opschaling van de uitrol van laadinfrastructuur (zie ook vraag 4).
Welke gevolgen kan de strategie van dit bedrijf, en wellicht andere bedrijven die zullen volgen, om zich uitsluitend te gaan richten op het plaatsen en exploiteren van (ultra)snelladers hebben voor de uitrol van laadpalen in Nederland?
Een stijging in het aanbod van snelladers kan op termijn tot gevolg hebben dat er minder behoefte is aan publieke laadpalen. In de huidige markt is voldoende interesse voor het aanbieden van publieke laadpalen. Prijsverschillen en de individuele voorkeur van EV-rijders spelen hierin ook een rol. Uiteindelijk gaat het erom dat in de laadbehoefte van EV-rijders wordt voorzien.
Deelt u de mening dat het tijd is voor een nieuwe plaatsingsstrategie voor laadpalen? Op welke termijn zult u hieraan werken en welke rol ziet u daarbij voor gemeenten?
In de Nationale Agenda Laadinfrastructuur is afgesproken dat steeds meer gebruik gemaakt gaat worden van proactieve plaatsing. Deze nieuwe plaatsingsstrategie is onder andere gebaseerd op het gebruik van bestaande openbare laadpunten. Als het gebruik toeneemt wordt in de directe omgeving een laadpaal bijgeplaatst. Een ander element van deze strategie is om proactief te plaatsen op plekken waar nog geen laadpaal staat maar waar wel op korte termijn een laadvraag verwacht wordt. Daarnaast wordt ook steeds meer gewerkt met plankaarten zodat niet voor iedere nieuwe laadpaal een afzonderlijk traject gestart hoeft te worden. Toepassing van deze methoden zorgt voor een aanzienlijke versnelling van de plaatsing van laadpalen (zie ook vraag 6).
Wat zou volgens u de inzet moeten zijn van een nieuwe plaatsingsstrategie? Op welke wijze zou een nieuwe strategie bij kunnen dragen aan een versnelling van het plaatsen van voldoende laadpalen?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening van deze aanbieder van laadpalen dat het tijd is voor een volgende fase in de uitrol van de laadinfrastructuur en dat daarbij de aanleg van publieke laadpleinen waar meerdere auto’s tegelijk (snel) kunnen laden een goede optie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat voor de huidige plaatsingsstrategie?
Ik zie dat de transitie naar elektrisch rijden steeds sneller plaats vindt. De manier waarop elektrische auto’s geladen worden ontwikkelt zich ook, bijvoorbeeld in de vorm van slimme laadpleinen waarmee op nationaal niveau positieve ervaringen zijn opgedaan. Het Ministerie van I&W werkt samen met zes regionale samenwerkingsverbanden die de inliggende gemeenten ondersteunen bij de plaatsing van laadpalen. Het komend jaar wordt gewerkt aan een vernieuwing van de samenwerkingsovereenkomsten. De plaatsingsstrategie zal hier een onderdeel van zijn.
Zou een slimmere plaatsingsstrategie van laadpalen kunnen leiden tot efficiënter werken van netbeheerders en dus enige verlichting kunnen geven aan het omvangrijke werkpakket?
Ja, en dat gebeurt al door het opstellen van plankaarten waarin geschikte plekken voor toekomstige laadpalen worden aangewezen. Hierdoor hoeft niet voor iedere nieuwe laadpaal een afzonderlijk traject te worden gestart en neemt de doorlooptijd aanzienlijk af. Dit leidt ook tot een efficiëntere inzet van netbeheerders doordat de capaciteitsplanning hierop afgestemd kan worden. Ook het evalueren van wet- en regelgeving rond aansluittermijnen kan leiden tot een efficiënter plaatsingsproces. Ik geef hierover input aan de ACM.
Bent u bereid opnieuw te laten bekijken of de aantallen laadpunten/laadpalen die in het Klimaatakkoord voor 2030 zijn voorzien, nog kloppen?
Hiertoe ben ik bereid. Wel wijs ik erop dat de in het Klimaatakkoord genoemde aantallen geen doelen zijn maar een prognose. Daarbij gaan de technologische ontwikkelingen snel. Elektrische auto’s hebben een steeds grotere actieradius en laadpunten hebben grotere laadvermogens. Dit heeft ook gevolgen voor het aantal benodigde laadpunten en het laadgedrag van de gebruiker.
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorm positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën?1 Ziet u hier -als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities – ook een mooie rol voor zichzelf om met een relatieve kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu. Bedrijfsrestaurants van de overheid voldoen daarom aan het MVI-inkoopcriterium Overheidsniveau Gezonde Catering. Het Overheidsniveau Gezonde Catering gaat uit van de Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum. Hierdoor wordt stap voor stap gewerkt aan het verschuiven van het aanbod richting de Schijf van Vijf met gezondere en duurzamere keuzes. Hoe meer producten uit de Schijf van Vijf er worden aangeboden, hoe beter het is voor mens en milieu. Hiermee worden werknemers bij de rijksoverheid geholpen om ook op het werk gezonder en duurzamer te eten en te drinken in het bedrijfsrestaurant, de koffiecorner en tijdens bijeenkomsten.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert: niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten.
Om toe te werken naar een duurzamer voedingspatroon van de consument, is het belangrijk om naar de kansen én obstakels te kijken binnen het hele voedselsysteem, van boer tot consument, en alles wat daartussen zit in de keten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
Ik ben bekend met dit besluit. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Als je eet volgens de Schijf van Vijf dan eet je producten die gezondheidswinst opleveren. Ook is het goed voor het milieu. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. In Nederland zetten we in op voedseleducatie via de programma’s Gezonde School, Jong Leren Eten en de Gezonde Schoolkantine. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het in Nederland geen wettelijke taak van het onderwijs is om een lunch aan te bieden, daarnaast is bij lang niet elke school een kantine aanwezig.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel(van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet u uw departement ook mee?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik deel het inzicht dat een plantaardig eetpatroon ook goede kansen biedt voor de landbouw.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
De bedrijfscatering op mijn ministerie is deelnemer van de Nationale week zonder vlees en zuivel.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Het Ministerie van IenW heeft zich, net als veel andere ministeries, aangesloten bij de Rijksbrede visie circulaire catering waarin plantaardige voeding een belangrijk onderdeel is. Concreet betekent dit dat bij alle nieuwe aanbestedingen voor de catering de eiwittransitie een belangrijk aspect is.
Het vernietigen van stukken die onderdeel zijn van een politiek debat en deel uitmaken van een Wob-procedure |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «burgemeester Delft liet een omstreden onderzoek over moskeeën vernietigen»?1
Ja.
Wat zijn de regels ten aanzien van het vernietigen van stukken die onderdeel van een Wob-procedure zijn en wie houdt toezicht op het naleven van deze regels en kan sancties opleggen in het geval van overtreding van die regels? Is daar per se tussenkomst van de rechter voor nodig?
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 heeft een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om openbaarmaking van documenten niet de vrijheid om documenten waarop dat verzoek betrekking heeft, te vernietigen. Vanaf dat moment dient het behoud daarvan volledig te worden gewaarborgd. Een bestuursorgaan dient dan ook na indiening van een verzoek om informatie op grond van de Wob de documenten waarop dat verzoek ziet, te bewaren. De rechter kan beoordelen of het bestuursorgaan hier op een juiste manier invulling aan heeft gegeven. Deze jurisprudentie is ook gecodificeerd in artikel 4.1a van de Wet open overheid.
Deelt u de mening dat als stukken die onderdeel zijn van een lopend politiek debat of een Wob-procedure vernietigd worden de indruk wordt gewekt dat degene die die stukken laat vernietigen wat te verbergen heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als verantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid vind ik het belangrijk dat bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid betrachten bij de uitvoering van hun taken, zorgen voor een goed functionerende informatiehuishouding en zich daarbij houden aan bestaande wet- en regelgeving. Dat moet altijd het uitgangspunt zijn. Ik hecht eraan toe te voegen dat ik hiermee geen enkel waardeoordeel uitspreek over de concrete situatie waarop de Kamervragen betrekking hebben. Het is niet aan mij om aan te geven welke indruk al dan niet is gewekt in een concreet geval dat zich afspeelt bij een ander bestuursorgaan.
Deelt u de mening dat de regels zo zouden moeten zijn dat in het geval stukken onderdeel zijn van een lopend politiek debat of een Wob-procedure deze niet vernietigd zouden mogen worden? Zo ja, waarom is daar dan nu onduidelijkheid over mogelijk en hoe gaat u die onduidelijkheid wegnemen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 2, waaruit het juridische kader blijkt, merk ik op dat het bericht uit NRC gaat over een situatie die zich in de gemeente Delft afspeelt. Voor zover het gaat om stukken die onderdeel zijn van een lopend politiek debat geldt dat gemeenten daarover verantwoording afleggen aan hun eigen gemeenteraad.
Worden op het moment dat de Wet open overheid volledig in werking is getreden rapporten zoals de in het bericht genoemde rapporten die onderzoeksbureau NTA voor diverse gemeenten heeft gemaakt meteen openbaar? Zo nee, waarom niet?
Artikel 3.3, eerste en tweede lid van de Wet open overheid (Woo) verplicht bestuursorganen (waaronder gemeenten) om de in de wet voorgeschreven categorieën informatie actief openbaar te maken. Deze verplichting zal in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld (artikel 10.3, tweede lid). Vanaf dat tijdstip zijn bestuursorganen verplicht om de in het KB vastgestelde categorieën informatie uit artikel 3.3, eerste en tweede lid, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na vaststelling of ontvangst actief openbaar te maken (artikel 3.3, vierde lid). Voor een aantal categorieën geldt daarbij een andere termijn (artikel 3.3, vijfde lid).
Een van deze categorieën betreft op verzoek van een bestuursorgaan ambtelijk of extern opgestelde onderzoeksrapporten die geen onderdeel vormen van de uitvoering van de taak van dat bestuursorgaan, die voornamelijk uit feitelijk materiaal bestaan en die betrekking hebben op de wijze van functioneren van de eigen organisatie of de voorbereiding of de evaluatie van beleid, inclusief de uitvoering, naleving en handhaving (tweede lid, onderdeel j). Bij elk onderzoeksrapport dient het bestuursorgaan te bepalen of het onderzoeksrapport een onderzoeksrapport betreft zoals bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j van de Woo. Het zou kunnen zijn dat de in het bericht genoemde rapporten van onderzoeksbureau NTA binnen de reikwijdte van de wet vallen en daarmee dus bij volledige inwerkingtreding van de Woo actief openbaar gemaakt moeten worden. Dit kan ik echter niet beoordelen omdat ik de specifieke inhoud van de rapporten niet ken.
Daarnaast vind ik het belangrijk om te benadrukken dat ook bij de actieve openbaarmaking van de categorieën informatie genoemd in artikel 3.3, tweede lid, de uitzonderingsgronden uit artikel 5.1 en 5.2 Woo van toepassing zijn. Het bestuursorgaan dient dus een afweging te maken of er sprake is van absolute en/of relatieve uitzonderingsgronden die de integrale actieve openbaarmaking van het onderzoeksrapport beletten. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het anonimiseren van namen in het onderzoeksrapport in verband met de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e).
Tot slot merk ik volledigheidshalve op dat de actieve openbaarmakingsplicht niet zal gelden voor documenten die zijn vastgesteld of ontvangen voordat de verplichting van toepassing is geworden (artikel 10.2a Woo). De verplichtingen tot actieve openbaarmaking hebben dus geen terugwerkende kracht.
Gebrek aan voortgang bij de unaniem aangenomen motie aanpak AOW-hiaat. |
|
Bart van Kent , Hilde Palland (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de initiatiefnota van de leden Van Kent (SP) en Palland (CDA) over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat en het financiële onrecht dat deze nota aankaart?1
Bent u daarbij ook bekend met de unaniem aangenomen motie van de leden Peters (CDA) en Leijten (SP) die de regering verzoekt een compensatieregeling inclusief dekking uit te werken voor zelfstandigen die al ziek waren voor de verhoging van de Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd en geen toegang hebben tot de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW?2
Bent u op de hoogte van de (mondelinge) toezegging, in lijn met bovenstaande motie, van uw voorganger, Wouter Koolmees, om de uitvoering van deze motie met spoed aan te pakken en hierbij ten minste de initiatiefnemers van de nota te betrekken en op de hoogte te houden?
Klopt het dat de initiatiefnemers nog niet op de hoogte gesteld zijn van of betrokken zijn bij dit proces? Wanneer verwacht u dit te gaan doen? Wanneer verwacht u de bovengenoemde compensatieregeling en dekking aan de Kamer te gaan voorleggen?
Klopt het dat de groep die dit betreft ook van niets heeft gehoord? Beseft u dat er een groep van duizenden mensen nu al maanden wacht op enig signaal en dit gebeurt nadat zij al jaren hebben moeten vechten voor erkenning?
Het meedoen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Nationale Week Zonder Vlees & Zuivel en het invoeren van het principe ‘Carnivoor? Geef het door!’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorme positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën?1 Ziet u hier ook een mooie rol voor uzelf om met een relatieve kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu. Bedrijfsrestaurants van de overheid voldoen daarom aan het MVI-inkoopcriterium Overheidsniveau Gezonde Catering. Het Overheidsniveau Gezonde Catering gaat uit van de Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum. Hierdoor wordt stap voor stap gewerkt aan het verschuiven van het aanbod richting de Schijf van Vijf met gezondere en duurzamere keuzes. Hoe meer producten uit de Schijf van Vijf er worden aangeboden, hoe beter het is voor mens en milieu. Hiermee worden werknemers bij de rijksoverheid geholpen om ook op het werk gezonder en duurzamer te eten en te drinken in het bedrijfsrestaurant, de koffiecorner en tijdens bijeenkomsten.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert, omdat een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel zorgt een voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen en omdat daarnaast een plantaardig dieet ervoor zorgt dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten. Om toe te werken naar een duurzamer voedingspatroon van de consument, is het belangrijk om naar de kansen èn obstakels te kijken binnen het hele voedselsysteem, van boer tot consument, en alles wat daar tussen zit in de keten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
Ik ben bekend met dit besluit. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Als je eet volgens de Schijf van Vijf dan eet je producten die gezondheidswinst opleveren. Ook is het goed voor het milieu. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. In Nederland zetten we in op voedseleducatie via de programma’s Gezonde School, Jong Leren Eten en de Gezonde Schoolkantine. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het in Nederland geen wettelijke taak van het onderwijs is om een lunch aan te bieden, daarnaast is bij lang niet elke school een kantine aanwezig.
Heeft u gelezen dat de voorzitter van de Duitse land- en tuinbouworganisatie inmiddels van mening is dat de opmars van een plantaardig eetpatroon goede kansen biedt voor boeren en voor de landbouw uiteindelijk meer voordelen dan nadelen kent?4 5 Deelt u deze inzichten?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik deel het inzicht dat een plantaardig eetpatroon ook goede kansen biedt voor de landbouw.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel (van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet u uw departement ook mee?
De bedrijfscatering op mijn ministerie is deelnemer van de Nationale week zonder vlees en zuivel.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
Het Ministerie van LNV heeft zich, net als veel andere ministeries, aangesloten bij de Rijksbrede visie circulaire catering waarin plantaardige voeding een belangrijk onderdeel is. Concreet betekent dit dat bij alle nieuwe aanbestedingen voor de catering de eiwittransitie een belangrijk aspect is.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Ik heb getracht de antwoorden voor mijn departement voor 7 maart toe te sturen aan uw Kamer. Dit is helaas niet gelukt.
Investeringen in stalsystemen Noord- Brabant. |
|
Thom van Campen (VVD), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het feit dat in de provincie Noord-Brabant naar schatting 1.500 boeren gaan stoppen en dat nog eens circa 2.200 veehouderijen hun stallen aangepast moeten hebben per 1 januari 2024 aan de strenge eisen voor ammoniakreductie die in deze provincie per 1 januari 2024 gesteld worden?
Ja, ik heb het artikel in het ED van 17 februari jl. gezien.
Bent u er tevens mee bekend dat Noord-Brabant hiermee vooroploopt in Nederland en dat de provincie deze beweging volop ondersteunt en stimuleert, waarmee Brabant een meer dan substantiële bijdrage levert aan de landelijk te behalen stikstofdoelstellingen?
Er zijn landelijke normen voor de emissie van ammoniak uit stallen in het kader van de Wet milieubeheer. Deze zijn opgenomen in het Besluit emissiearme huisvesting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het is mij bekend dat Noord-Brabant in het kader van de Wet natuurbescherming striktere normen dan de nationale normen stelt. Limburg en Utrecht doen dat ook.
Noord-Brabant heeft reeds in 2017 het besluit genomen de normen voor ammoniak uit stallen per 2022 aan te scherpen ten behoeve van het reduceren van de stikstofdepositie op de Brabantse Natura 2000-gebieden. In 2019 is door de provincie besloten om deze datum uit te stellen naar 1 januari 2024. De provincie biedt ondersteuning aan initiatieven door kennis, netwerken en subsidies beschikbaar te stellen aan veehouders die willen innoveren, waaronder recent nog subsidie voor veehouders die een innovatief stalsysteem met bronaanpak in hun stal willen toepassen. De Brabantse Taskforce Toekomstbestendige Stallen speelt bij deze ondersteuning een belangrijke rol.
De aanscherping van de provincie Noord-Brabant staat los van de landelijke aanscherping van de emissienormen voor ammoniak uit stallen per uiterlijk 2025, zoals aangekondigd in de brief van 24 april 2020 aan uw Kamer over de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk 35 335, nr. 82). Voor bestaande stallen gaat dan een nader te bepalen overgangsperiode gelden, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van boeren. Deze maatregel wordt momenteel nader uitgewerkt.
Bent u zich ervan bewust dat met deze ontwikkeling een ongelijk speelveld binnen Nederland voor de Brabantse boeren dreigt te ontstaan, doordat de middelen uit het regeerakkoord voor de landbouwtransitie (waaronder voor innovatie) pas op zijn vroegst in 2023–2024 beschikbaar komen?
Het kabinet heeft gekozen voor een gedifferentieerde aanpak om de natuur in Nederland in goede staat te brengen. Deze aanpak krijgt de komende periode verder vorm. Over de hoofdlijnen van deze aanpak heb ik uw Kamer op 1 april 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 33 576, nr. 265, hierna: «Hoofdlijnenbrief). Gezien de versnelling en intensivering die hierbij noodzakelijk is, wil ik de mogelijkheden die zich voordoen om de benodigde transitie in te zetten ook daadwerkelijk benutten. Vanuit die invalshoek kijk ik ook naar de opgave die er ligt voor de Brabantse boeren en de mogelijkheden om die te ondersteunen. Zoals in de Hoofdlijnenbrief aangegeven, heb ik de provincies ook gevraagd met voorstellen te komen. Daarnaast wil ik waar mogelijk duidelijkheid scheppen over de landelijke normen voor de emissie van ammoniak uit stallen waaraan veehouders in de toekomst moeten gaan voldoen. Daartoe verken ik een versnelling van de in 2020 aangekondigde aanscherping van emissienormen voor ammoniak uit nieuwe en bestaande stallen (Kamerstuk 35 335, nr. 82).
Daarnaast zijn er reeds nationale middelen beschikbaar voor innovatie via bijvoorbeeld de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). De innovatiemodule van de Sbv is inmiddels drie keer opengesteld. Op dit moment is een nieuwe openstelling van de investeringsmodule van de Sbv in voorbereiding. Ik ben voornemens hierbij gebruik te maken van de financiële middelen die beschikbaar zijn binnen de structurele aanpak stikstof voor stalmaatregelen (280 miljoen euro voor de periode 2023–2030). Deze openstelling is in het derde kwartaal van 2022 voorzien. Daarmee krijgen ook veehouders in Noord-Brabant zo snel mogelijk toegang tot subsidie voor het toepassen van emissiearme stalsystemen.
Bij de uitwerking van de subsidievoorwaarden in de Sbv verken ik hoe rekening kan worden gehouden met het feit dat veehouders in onder andere Noord-Brabant op kortere termijn en aan strengere provinciale emissienormen moeten voldoen.
Realiseert u zich tevens dat ondernemers ruim voor die tijd het besluit over hun toekomst en de investeringsbeslissing met betrekking tot bijvoorbeeld stalaanpassing genomen moeten hebben en hun vergunningaanvraag moeten hebben ingediend?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u gezien het bovenstaande bereid om, vooruitlopend op de uitwerking van het transitiefonds, ondernemers in Noord-Brabant versneld en tijdig toegang te geven tot de noodzakelijke faciliteiten om onder andere investeringen mogelijk te maken, zodat een ongelijk speelveld binnen Nederland kan worden voorkomen en het behalen van de nationale stikstofdoelen wordt gefaciliteerd?
Zie antwoord vraag 3.
WEF vs vaccin alliantie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met deze e-mail die naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is verstuurd op 6 november 2020 om 9:51 met als titel «WEF vs vaccin alliantie»?1
Ja. Volledigheidshalve merk ik op dat het een interne VWS mail betreft en geen mail aan het Ministerie van VWS.
Wordt met «WEF» in deze e-mail gericht aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het «World Economic Forum» bedoeld?
Ja.
Wordt met «MOU» verwezen naar «Memorandum of Understanding»? Kan de Kamer deze MOU ontvangen?
Ja, MOU is Memorandum of Understanding. De Kamer heeft deze MoU twee jaar geleden ontvangen, als bijlage bij de Kamerbrief van 4 juni 2020, over de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19.2
Naar welk «document van de WEF» wordt in deze e-mail verwezen? Wat staat er in dit document? Kan de Kamer dit document ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 1 bij de antwoorden op uw vragen over WEF Alliantie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2671).
Wordt met «het WEF voorstel» in deze e-mail hetzelfde bedoeld als het «document van de WEF»? Zo nee, waarover gaat dit «WEF voorstel»? Kan de Kamer dit «WEF voorstel» ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is de «diepgaandere analyse van het WEF voorstel en hun overige activiteiten op gebied van corona» waarover wordt gesproken in deze e-mail verricht? Zo ja, kan de Kamer deze analyse ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 2 bij de antwoorden op uw vragen over WEF Alliantie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2671).
Verwijst «hun overige activiteiten» in deze e-mail naar activiteiten van het WEF? Zo ja, welke activiteiten worden hiermee bedoeld?
De SARS-CoV-2-pandemie was voor het WEF aanleiding om hier op veel vlakken aandacht aan te besteden. Voor een beeld van deze activiteiten verwijs ik graag naar de website van het WEF: https://www.weforum.org/platforms/covid-action-platform
Waarom acht de schrijver van deze e-mail het noodzakelijk «een wat diepgaandere analyse van het WEF voorstel en hun overige activiteiten op het gebied van corona» op papier te zetten? Waarom is dit van belang?
In die tijd speelde de oprichting van de Inclusive Vaccine Alliance en het was van belang daarbij een goed beeld te hebben van relevante ontwikkelingen en/of mogelijk vergelijkbare initiatieven.
Wat is de status van het betreffende «WEF voorstel» en/of «het document van de WEF» waarnaar wordt verwezen in de e-mail? Staan hierin kaders of eisen waaraan de «inclusieve vaccin alliantie» moet voldoen?
De status was een voorstel zoals in die tijd gedaan door het WEF. In het WEF voorstel wordt ingegaan op de oprichting van een zogenaamde «manufacturers alliance for a global equitable access to coronavirus vaccins». De door Nederland, samen met Frankrijk, Duitsland en Italië opgerichte Inclusive Vaccine Alliance stond hier los van. In het voorstel worden dan ook geen kaders beschreven voor de Inclusive Vaccine Alliance. Als aangegeven in de beantwoording op vraag 4, is een kopie van dit WEF voorstel als bijlage 1 bij de antwoorden op uw vragen over WEF Alliantie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2671) meegestuurd.
Indien dit niet het geval is, waarom vraagt de briefschrijver zich dan af of het wellicht «wenselijk» is «het document van de WEF tegen de MOU» af te zetten?
Zie tevens de beantwoording van vraag 8. Beoogd werd een beeld te krijgen van de ontwikkelingen binnen het WEF. Doel van de Inclusive Vaccine Alliance was om de krachten te bundelen in de onderhandelingen met ontwikkelaars/fabrikanten van een aantal veelbelovende vaccinkandidaten, om daarmee te zorgen voor tijdige beschikbaarheid van zoveel mogelijk COVID-19-vaccins voor de EU-bevolking. Ook was daarbij aandacht voor de mogelijkheid om vaccins te kunnen doneren aan kwetsbare landen. In het voorstel van het WEF beoogde men iets anders, namelijk het creëren van grote «multi-country contract manufacturing netwerken», om uiteindelijke voldoende productiecapaciteit mondiaal beschikbaar te krijgen voor geregistreerde vaccins.
Indien dit niet het geval is, waarom is de titel van deze e-mail dan «WEF vs vaccin alliantie»?
Het onderwerp gaat enkel in op de onderliggende vraag in de mail, of het nuttig is om een vergelijking te maken tussen de beide ontwikkelingen.
Kunnen de bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoord worden?
Ja.
Het meten van stikstofuitstoot, het stikstofregistratiesysteem en latente stikstofruimte in vergunningen |
|
Thom van Campen (VVD), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de motie-Van der Plas c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 157) die de regering verzocht «om een aanpak te ontwikkelen om de daadwerkelijke stikstofuitstoot van alle industriële bedrijven in beeld te krijgen»?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de agrarische sector en de industrie op gelijke wijze eraan dienen te worden gehouden dat hun daadwerkelijke stikstofuitstoot in beeld wordt gebracht? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit nu en hoe borgt u deze gelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
Regels over de rapportage van stikstofuitstoot voor de agrarische sector en de industrie worden voor een belangrijk deel op Europees niveau bepaald. Onder andere via de verordening over het European Pollutant Release and Transfer Register (E-PRTR). Voor zowel de agrarische sector als voor de industrie geldt er op basis van deze verordening de verplichting om de stikstofuitstoot in beeld te brengen en via het elektronisch milieujaarverslag (e-mjv) te rapporteren. De rapportage geldt alleen voor de bedrijven die in de bijlage van de verordening staan. Bij een aantal bedrijven staat een capaciteitsdrempel vermeld. Pas als deze wordt overschreden en de hoeveelheid stikstof (ammoniak) die wordt uitgestoten boven de drempelwaarde ligt, is het bedrijf verplicht te rapporteren. In de praktijk zijn alleen de grote(re) bedrijven rapportageplichtig. Voor de agrarische sector geldt de rapportageplicht bijvoorbeeld alleen voor grote varkens- en pluimveehouderijen. Voor de kleine(re) bedrijven (agrarisch en industrie) en rundveehouderijen wordt door Emissieregistratie, in beheer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), een schatting gemaakt van de emissies.
Het is van belang dat beide sectoren volgens de regels rapporteren. De wijze waarop de emissiegegevens tot stand komen verschilt voor de industriële en de agrarische sector. Voor de agrarische sector worden de emissiegegevens bepaald aan de hand van standaardwaarden voor stalsystemen. Toepassing van deze waarden is mogelijk vanwege de onderlinge vergelijkbaarheid van stalsystemen. De stikstofuitstoot wordt daarom berekend op basis van het aantal dieren dat per bedrijf aanwezig is. Dit wordt vervolgens door de veehouder gerapporteerd in het e-mjv. Het bevoegd gezag controleert de gerapporteerde emissiegegevens op basis van de vergunning en eventuele toezichtacties. Een andere methodiek zou leiden tot extra kosten per bedrijf die dankzij de gestandaardiseerde aanpak vermeden kunnen worden.
Bij de industrie zijn processen meer divers en minder goed vergelijkbaar. De industriële bedrijven moeten daarom een meet- en registratiesysteem hebben om hun uitstoot te bepalen en vervolgens te registreren in het e-mjv. Ook deze gegevens worden gecontroleerd door het bevoegd gezag.
Kunt u aangeven op welke wijze alle industriële bedrijven momenteel ervoor zorgen dat de daadwerkelijke stikstofuitstoot in beeld wordt gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vormen metingen de basis onder het beeld van stikstofuitstoot, zowel voor de agrarische sector als voor de industrie, en welke instanties en organisaties zijn daar op welke wijze bij betrokken?
Het RIVM meet en berekent de hoeveelheid ammoniak en stikstofoxiden in de lucht (concentratie) en hoeveel daarvan op de grond terecht komt (depositie). Voor een beeld van de emissies worden gegevens verzameld van alle bronnen in Nederland en het buitenland. Een concreet voorbeeld is dat bedrijven in hun milieujaarverslag aangeven welke emissies in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden. Daarnaast worden de emissies berekend door activiteitdata (zoals energieverbruik, productiegegevens en aantal inwoners of aantal dieren) te vermenigvuldigen met een emissiefactor. Deze emissiefactoren worden op basis van (praktijk)metingen vastgesteld door wetenschappelijke gremia binnen RIVM, de WUR en TNO.
Emissiefactoren voor stalsystemen worden vastgesteld door de Staatssecretaris van IenW op basis van advies van de Technische Advies Pool (TAP), bestaande uit deskundigen op het gebied van stalsystemen, emissies en metingen. De TAP beoordeelt daartoe meetrapporten van geaccrediteerde meetinstellingen. Zie voor de samenstelling van de TAP (zie voetnoot voor link naar webpagina: Erkenning innovatief stalsysteem tegen ammoniakuitstoot)1.
In het kader van het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) wordt onderzoek gedaan naar verbetering van de emissiefactoren. De resultaten van de inventarisaties en berekeningen worden na de benodigde controles vastgesteld en vervolgens ingevoerd in de centrale database emissieregistratie.
Bij het berekenen en modelleren worden data uit verschillende bronnen gebruikt. Niet alleen van het RIVM maar ook van bijvoorbeeld het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Wageningen Universiteit (WUR), het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en TNO. Denk daarbij bijvoorbeeld aan gegevens over de weersomstandigheden, economische verwachtingen de uitstoot van stoffen per type voertuig etc.
Nadat het model de concentraties in de lucht en/of de depositie naar het oppervlak heeft berekend, wordt dit gekalibreerd met metingen (concentratie en depositie). Op deze manier worden de berekende waarden zo goed mogelijk in overeenstemming gebracht met de situatie in het veld.
Hoe worden deze metingen betrokken bij de huidige structurele aanpak stikstofreductie en natuurversterking en op welke wijze worden deze metingen betrokken bij de aangekondigde gebiedsgerichte aanpak?
Metingen zijn onderdeel van het bredere systeem van meten en berekenen van stikstof, waarbij het gaat om zowel emissie als concentratie en depositie. De monitoring en evaluatie van de structurele aanpak leunt op dit systeem van meten en berekenen en dat is voor de gebiedsgerichte aanpak niet anders. Het is daarom zaak om de inherente onzekerheden in het systeem zo goed mogelijk te verkleinen. Mede om deze reden is het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) opgezet waarin nieuwe emissiefactoren worden afgeleid, meetnetuitbreidingen worden gerealiseerd en daarnaast het gebruik van innovatieve meet- en modelleertechnieken verkend, zoals satellietwaarnemingen en ensemblemodellering.
Binnen het NKS wordt de komende periode tevens onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om dichterbij de bron (op bedrijfsniveau) te meten zodat het voor veehouders mogelijk wordt om in hun eigen stal te kunnen meten. In een dergelijk innovatieprogramma zullen niet alleen technische mogelijkheden worden ontwikkeld, maar zal ook aandacht zijn voor handhaafbaarheid, datastromen en praktische toepasbaarheid voor de veehouderij.
De monitoringsrapportages worden opgesteld op basis van de best beschikbare kennis van dat moment. De bevindingen kunnen aanleiding geven voor het instellen van nieuwe kennistrajecten binnen het NKS, zodat er nauwkeuriger of met minder onzekerheden kan worden gerapporteerd.
Op welke wijze wordt de stikstofuitstoot van zowel de agrarische sector, als de industrie bijgehouden in het stikstofregistratiesysteem (SSRS)?
Het stikstofregistratiesysteem (SSRS) houdt bij welke ruimte uit daartoe aangewezen bronmaatregelen beschikbaar gesteld wordt voor toestemmingverlening aan daartoe aangewezen projecten (op dit moment: woningbouw, zeven MIRT-projecten en de legalisatie van PAS-melders).
Zowel de depositieruimte die gebruikt wordt als te gebruiken voor toestemmingverlening als de projecten staan beschreven in de Regeling Natuurbescherming (RNb).
Stikstofuitstoot wordt noch van industrie, noch van de agrarische sector bijgehouden in het SSRS.
Wat is op dit moment de te vergunnen ruimte in het SSRS en kunt u een trendoverzicht geven van deze ruimte?
Sinds maart 2020 is het SSRS gevuld met depositieruimte die beschikbaar komt door het verlagen van de maximum snelheid op rijkswegen. Deze ruimte – in november 2019 geraamd op gemiddeld 1,2 mol/ha/jr – wordt na het verlenen van vergunningen voor ruim 33.000 woningen niet meer gebruikt voor vergunningverlening, zie daarvoor de hoofdlijnenbrief die ik parallel aan deze brief naar uw Kamer heb gezonden. Eerder bent u reeds geïnformeerd dat in de MIRT-projecten geen gebruik zal worden gemaakt van de landelijke snelheidsverlaging in het SSRS (Kamerstuk 35 925, nr. A-24).
Vanaf deze zomer wordt depositieruimte dankzij de subsidieregeling sanering varkenshouderijen toegevoegd. Dat gebeurt in delen, omdat nauwkeurig nagegaan en verantwoord wordt dat de juiste hoeveelheid ruimte op de juiste manier ingevoerd wordt. Een separate verantwoordingsrapportage hiervan komt publiek beschikbaar.
In het SSRS wordt de beschikbare depositieruimte uit de betreffende maatregelen op hexagonniveau (per hectare) bijgehouden.
Kunt u aangeven of, en, zo ja, hoe de omvang van afgeroomde stikstofruimte, conform de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, in beeld wordt gebracht en wordt gerapporteerd, en binnen welke termijn u ruimte voor vergunningverlening verwacht?
Afgeroomde stikstofruimte wordt niet in beeld gebracht. Dit is ook geen verplichting die volgt uit de Wsn. Bij extern salderen kan de initiatiefnemer 70% van de stikstofruimte inzetten voor nieuwe activiteiten. Het afromingspercentage van 30% is bedoeld om het risico op feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, als gevolg van ingebruikname van latente ruimte, zo veel mogelijk te beperken.
Vergunningverlening is op dit moment beperkt mogelijk. Mogelijkheden tot ruimere toestemmingverlening ontstaan wanneer de natuur robuust wordt hersteld. De structurele aanpak stikstof draagt hieraan bij. Aanvullend wordt er € 25 miljard ter beschikking gesteld voor een groot pakket aan maatregelen, o.a. voor stikstofreductie. Door te borgen dat de doelstellingen onontkoombaar worden gerealiseerd, ontstaat op termijn meer ruimte voor nieuwe economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt toegewerkt naar een vereenvoudigde vorm van toestemmingsverlening.
Is bekend hoeveel latente (ongebruikte) stikstofruimte momenteel is vergund, zowel in de agrarische sector als in de industrie;? Zo ja, hoeveel procent is dit van de totale vergunde stikstofruimte in Nederland? Zo nee, bent u bereid om met de provincies deze informatie in beeld te brengen?
De omvang en ingebruikname van latente ruimte in vergunningen wordt niet geregistreerd. Uit onderzoek op basis van steekproeven komt voor de veehouderij een relatief stabiel beeld van 25% latente ruimte naar voren. In de industrie is een grotere variatie te zien. Ook berekeningen van onderzoeksplatform Investico laten zien dat de omvang van latente ruimte in de industrie en veehouderij aanzienlijk is. Ingebruikname van latente ruimte wordt echter beperkt door andere regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van dierrechten, fosfaatrechten, mestverwerking, milieuregelgeving en financiële en economische belemmeringen. Momenteel verken ik samen met de provincies hoe ongewenste ingebruikname van latente ruimte kan worden beperkt. Voor de zomer verwacht ik uw Kamer hierover te informeren.
Hoe kijkt u naar de juridische houdbaarheid van het gebruik van latente ruimte voor vergunningverlening en welke mogelijkheden ziet u in enerzijds het bieden van flexibiliteit voor ondernemers bij activiteiten waarbij geen sprake is van structurele uitstoot en anderzijds het versterken van de rechtszekerheid van vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming?
Latente ruimte is de ongebruikte capaciteit in een toestemmingsbesluit. De ongewenste ingebruikname van latente ruimte staat ter discussie, doordat het een risico vormt voor feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Voor extern salderen met latente ruimte gelden daarom beperkingen. Zo mag er alleen gesaldeerd worden met de gerealiseerde capaciteit binnen een vergunning. Daarvan wordt eerst nog 30% afgeroomd, waarmee niet gesaldeerd mag worden. In de hoofdlijnenbrief die ik parallel naar uw Kamer heb gezonden ga ik nader in op de houdbaarheid van toestemmingverlening in het algemeen.
De situatie van Nederlanders in Rusland en het reisadvies van de Rijksoverheid voor Rusland. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u het ermee eens dat de dreiging van Russische militaire agressie tegen Oekraïne ook risico’s voor Nederlanders in Rusland met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zeer grote zorgen over de effecten van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne. Uw Kamer heeft op 26 februari jl. een Kamerbrief ontvangen over de huidige situatie en de Nederlandse inzet.
Als gevolg van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne ontraadt het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het reisadvies voor Rusland alle reizen naar de aan Oekraïne grenzende oblasten (provincies) Branskaya, Kurskaya, Belgorodkaya, Voronezhkaya en Rostovskaya. Het reisadvies voor heel Rusland, naast de rode gebieden, is oranje met het advies alleen noodzakelijke reizen te maken. Ook wordt er een dringende oproep gedaan aan Nederlanders in Rusland om te overwegen of hun verblijf echt noodzakelijk is. Er wordt daarnaast melding gemaakt van onzekerheden over internationaal vliegverkeer en betalingsverkeer. Zo is er een waarschuwing opgenomen dat het niet langer mogelijk is om met alle buitenlandse bankpassen en creditcards te pinnen en geld op te nemen.
De ontwikkelingen met betrekking tot de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne volgen elkaar in hoog tempo op. Hoewel het kabinet hecht aan zowel zorgvuldige als actuele informatievoorziening aan de Kamer kunnen nieuwe aanpassingen in het reisadvies na verzending van deze antwoorden niet worden uitgesloten.
Er zijn bij het kabinet geen signalen bekend van een potentiele dreiging gericht tegen Nederlandse burgers die in Rusland verblijven. Uiteraard blijft het kabinet de situatie nauwgezet volgen, waarbij ook nauw contact wordt gehouden met internationale partners.
Hoe groot acht u de kans dat Rusland, in het geval van militair conflict met Oekraïne, besluit tot vergeldingsmaatregelen tegen in Rusland verblijvende Westerse staatsburgers in het algemeen en Nederlandse staatsburgers in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot acht u de kans, in het geval van militair conflict tussen Rusland en Oekraïne, dat het vliegverkeer tussen grote Russische steden en Europa stil komt te liggen?
Het antwoord op deze vraag zal worden meegenomen in de beantwoording door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van de vragen van de leden Boucke en Sjoerdsma (beiden D66) over het bericht «Groot-Brittannië doet Aeroflot in de ban als gevolg van Russische agressie»
(https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2022Z03845&did=2022D07902).
Bent u bekend met het Amerikaanse reisadvies voor Rusland (level 4 op een schaal van 1–4) en het feit dat de Verenigde Staten haar burgers afraadt om naar Rusland te reizen in verband met het Russische conflict met Oekraïne, de mogelijkheid van intimidatie van Amerikaanse burgers door Russische (veiligheids)diensten, de beperkte assistentiemogelijkheden in Rusland en de mogelijkheid van het arbitraire gebruik van lokale wetgeving jegens buitenlanders?1
Ja.
Hoe oordeelt u, indachtig het Amerikaanse reisadvies, over het huidige reisadvies van de rijksoverheid voor Nederlanders in Rusland of Nederlanders met de intentie om naar Rusland te reizen?
Tijdens het debat over Oekraïne deed ik de toezegging om te kijken naar de tekst van het reisadvies voor Rusland. De tekst is inmiddels aangescherpt met een dringende oproep aan Nederlanders om te overwegen of verblijf echt noodzakelijk is, waarbij specifiek benadrukt wordt dat dit zeker geldt voor mensen die tijdelijk in Rusland zijn, zoals studenten of zakenreizigers. Voor Nederlanders die permanent gehuisvest zijn in Rusland luidt het advies om na te denken over tijdig vertrek en te zorgen voor een noodpakket.
Het kabinet heeft alle beschikbare informatie over (mogelijke) risico’s voor Nederlanders in Rusland afgewogen om tot het huidige reisadvies te komen. Dat advies is in lijn met het advies van andere EU-landen. Uit het VS reisadvies blijkt dat de VS specifieke risico’s voor de eigen burgers ziet. Het kabinet schat de risico’s voor Nederlandse burgers anders in.
Uiteraard blijft het kabinet de situatie nauwgezet volgen en in nauw contact met internationale partners.
Klopt het dat de kleurcode in het reisadvies voor het overgrote deel van Rusland geel is? Zo ja, is dat niet achterhaald en zouden de risico’s, zoals ook omschreven in het Amerikaanse reisadvies, niet nadrukkelijker moeten worden benoemd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 1 en 2 zijn er meerdere wijzigingen doorgevoerd in het reisadvies voor Rusland naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne. Bij het kabinet zijn geen signalen bekend van een potentiële dreiging tegen Nederlandse burgers die in Rusland verblijven. Wel worden alle Nederlanders in Rusland opgeroepen overal waakzaam te zijn. Daarnaast wordt in het reisadvies verwezen naar een crisispagina op www.nederlandwereldwijd.nl met informatie over stappen die mensen kunnen nemen bij een dreigende crisis waarbij ook wordt ingegaan op het belang van een tijdig besluit over vertrek. Ook organiseerden de Nederlandse Ambassade in Moskou en het Consulaat-Generaal in Sint-Petersburg op 1 maart jl. een online bijeenkomst voor alle Nederlanders die zich bij de BZ informatieservice hadden geregistreerd. Tijdens de bijeenkomst gaf de Nederlandse Ambassadeur een toelichting op de huidige ontwikkelingen, werd de boodschap van het reisadvies benadrukt en was er een mogelijkheid tot het stellen van vragen.
Uiteraard blijft het kabinet de situatie nauwgezet volgen en zal het reisadvies aangepast worden indien nodig. Ook blijft het Kabinet in nauw contact met internationale partners.
Zouden Nederlanders niet moeten worden gewaarschuwd en worden geadviseerd alleen bij zeer dringende redenen nog naar Rusland af te reizen zolang de mogelijkheid tot militair conflict tussen Rusland en Oekraïne zo urgent is als nu?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u ook in Rusland de oproep gedaan aan Nederlandse staatsburgers om zich te laten registreren, zodat u beter zicht heeft op de Nederlanders in dat land?
In het reisadvies voor Rusland worden Nederlanders in Rusland opgeroepen om zich te registreren bij de ambassade via de informatieservice van Buitenlandse Zaken.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de situatie zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Op bezoek bij omstreden fietskoeriers: ‘We zullen nooit pushen om harder te rijden’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat de snelle opkomst van flitsbezorgers kan leiden tot onveilige situaties in het verkeer, overlast en achteruitgang van het straatbeeld?1
De vraag naar een snelle levering van producten, zoals maaltijden en boodschappen, is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Ter illustratie, uit een recente enquête van de gemeente Amsterdam blijkt dat 28% van haar inwoners zeer vaak (wekelijks) gebruik maakt van een bezorgdienst.2 Tegelijkertijd geven inwoners van verschillende steden aan dat zij te maken hebben met overlast door flitsbezorgers, zoals geluidsoverlast en vuilnis op straat. Er zijn geen cijfers bekend dat flitsbezorgers leiden tot onveilige situaties in het verkeer. Wel blijkt uit de genoemde enquête dat veel inwoners van Amsterdam (68%) zich storen aan het rijgedrag van flitsbezorgers, zoals het geen voorrang verlenen bij een zebrapad en rijden waar het niet mag, bijvoorbeeld op de stoep. Dit kan tot onveilige situaties in het verkeer leiden.
Welke instrumenten heeft u om gemeenten te helpen regels in te stellen ter beperking van deze negatieve effecten, met name op het gebied van verkeersveiligheid?
Verschillende gemeenten, zoals Amsterdam en Rotterdam, hebben recent besloten de vestiging van nieuwe distributiecentra van flitsbezorgdiensten tijdelijk te verbieden om ondertussen te werken aan nieuwe bestemmingsplannen, inclusief randvoorwaarden voor bezorgdiensten. Het is voorstelbaar dat een van die randvoorwaarden verkeersveiligheid betreft. Gemeenten beschikken hiervoor over een eigen instrumentarium. In het gesprek met gemeenten zal worden bekeken op welke wijze het Ministerie van IenW hierbij kan ondersteunen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat het instellen van een gebiedsontsluitingweg met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur kan helpen in de verkeersproblematiek door in die gevallen flitsbezorgers naar dit deel van de weg te verplaatsen?
De gebiedsontsluitingsweg 30 km/h (GOW30) is een nieuwe wegcategorie, waarvan de inrichtingskenmerken op dit moment door CROW in opdracht van mijn ministerie worden uitgewerkt. Bij deze uitwerking worden ook stakeholders zoals gemeenten betrokken. Het streven is om de inrichtingskenmerken voor de GOW30 eind van dit jaar gereed te hebben. Dan is ook duidelijk waar flitsbezorgers op een GOW30 mogen rijden. Pas wanneer ervaring is opgedaan met deze inrichtingskenmerken kan worden onderzocht wat voor effect dit heeft op flitsbezorgers binnen het verkeer.
Hoe staat het met het onderzoek dat uw voorganger heeft aangekondigd naar de snelle opmars van flitsbezorgers?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) doet onderzoek naar de kansen en uitdagingen van lichte elektrische vrachtvoertuigen in de stedelijke distributie. Het KiM kijkt in dit onderzoek breed naar verschillende type elektrische voertuigen die hiervoor worden ingezet. Denk aan bezorging van goederen met de elektrische (bak)fiets, maar ook aan compacte elektrische distributiewagens. In het onderzoek is aandacht voor maatschappelijke effecten, zoals verkeersveiligheid. De resultaten van het onderzoek zijn in de zomer van 2022 gereed. Daarnaast start de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dit jaar met een onderzoek naar fietsbezorgers. De eerste resultaten zijn naar verwachting aan het eind van dit jaar gereed en worden dan met uw Kamer gedeeld.
Kunt u de Kamer hierover nader informeren vóór het commissiedebat Verkeersveiligheid
Nee, de resultaten zijn nog niet beschikbaar voor het commissiedebat op 20 april 2022. Ik zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Kunt u toelichten wat de opbrengsten zijn van uw gesprekken met de G4 over deze problematiek?
Met de G4 lopen reeds gesprekken over de verkeersveiligheid van maaltijdbezorgers. De komende periode vindt overleg met de G4 plaats waarbij ook de problematiek van flitskoeriers wordt betrokken. De uitkomsten hiervan worden na de zomer met uw Kamer gedeeld.
Kunt u uiteenzetten wat de resultaten zijn van de inspanningen van TeamAlert om jongeren die als flitsbezorger werken meer inzicht te geven in hun gedrag in het verkeer?
Jonge flitsbezorgers zijn ook bij TeamAlert een zorgpunt. Om meer inzicht te krijgen in het verkeersgedrag van jonge flitsbezorgers is TeamAlert eind vorig jaar een enquête gestart onder deze groep. Hiermee willen zij inzicht krijgen in welke verkeersveiligheidsrisico’s er spelen onder flitsbezorgers, hoe deze mogelijk te voorkomen zijn en hoe de werkgever daarin een rol kan spelen. De resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek worden dit voorjaar gepubliceerd door TeamAlert. Daarnaast is TeamAlert vorig jaar begonnen met de oprichting van een online platform voor maaltijdbezorgers en hun werkgevers, dat informatie en interventietools biedt, zoals een online gevaarherkenningstraining. De website wordt voor de zomer van 2022 gelanceerd en zal qua inhoud ook relevant zijn voor flitsbezorgers en hun werkgevers.
Bent u in overleg met uw collega’s van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de effecten van flitsbezorgers op woningtekorten, leefbaarheid en arbeidsomstandigheden?
Er is op dit moment geen overleg met deze collega’s hierover, maar het is bekend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) bijzondere aandacht besteedt aan de arbeidsrisico’s die samenhangen met maaltijdbezorging – en flitsbezorging – zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. Voor wat betreft de effecten van flitsbezorgersdiensten op de leefbaarheid en bestemming van bedrijfsruimten in woon-en winkelgebieden, zijn gemeenten zelf aan zet. We zien inmiddels dat verschillende gemeenten maatregelen nemen tegen (nieuwe) vestigingen van flitsbezorgdiensten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het mogelijk verdwijnen van de Bredabus |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Van Zeeland tot Breda: politici willen Bredabus koste wat kost behouden»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de zorgen van de inwoners van Hulst en omstreken en de lokale politici over het mogelijk verdwijnen van buslijn 19, de zogeheten Bredabus, tussen Hulst en Breda?
Vanzelfsprekend deel ik de mening dat goed OV van grote maatschappelijke waarde is. Ik zie er dan ook op toe dat vervoerders en OV-autoriteiten zich inspannen om reizigers zo goed mogelijk te helpen. Voor een optimaal aanbod zijn de primair verantwoordelijke OV-autoriteiten continue bezig met het bijstellen van dienstregelingen.
De verantwoordelijke OV-autoriteit, de provincie Zeeland, heeft me laten weten ook het belang van de verbinding Hulst-Breda te zien en wil deze daarom ook graag behouden. Mede door sterk toenemende exploitatiekosten van deze lijn, ziet de provincie wel de noodzaak om te kijken naar mogelijke alternatieven voor deze verbinding.
Deelt u de mening dat de Bredabus van grote maatschappelijke waarde is voor Zeeuws-Vlaanderen en dat deze verbinding cruciaal is voor veel jongeren uit Zeeuws-Vlaanderen die studeren, werken en/of sporten in Brabant?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel van de provincie Zeeland om de bus niet verder dan Antwerpen te laten rijden, waarvandaan studenten de trein naar Nederland kunnen nemen, maar geen gebruik kunnen maken van hun studentenreisproduct?
De provincie Zeeland heeft me laten weten dat vanwege filevorming en een parallel lopende trein de dienstregeling anders wordt ingericht, waardoor de reiziger op Antwerpen overstapt op de trein en een snellere verbinding met Breda heeft. De Provincie Zeeland is in gesprek met NS over de mogelijkheid om studenten (met studentenreisproduct) gratis via Antwerpen te laten reizen.
Daarnaast heeft de provincie in de regionale mobiliteitsstrategie het volgende vastgesteld: «Voor de verbinding vanuit Hulst wordt uitgegaan dat reizigers in Antwerpen een goede aansluiting op de trein naar Breda krijgen. Daarbij wordt zorg gedragen dat studenten niet te maken krijgen met oplopende reiskosten».2 Het stemt mij daarom positief dat de provincie Zeeland op zoek is naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat studenten geen hogere reiskosten krijgen door deze aanpassing in de dienstregeling.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om Nederlandse studenten te laten opdraaien voor hun reiskosten, terwijl eigenlijk voor hen een studentenreisproduct beschikbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, conform de unaniem aangenomen motie-Geurts2, het maatschappelijk belang van de Bredabus te benadrukken bij het provinciebestuur van zowel Zeeland als Brabant, zodat deze buslijn voor de toekomst behouden kan blijven?
De provincie Zeeland heeft laten weten het maatschappelijke belang van de verbinding Hulst-Breda te delen. De provincie Noord-Brabant is geen concessieverlener voor de Bredabus.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschraling van het openbaar vervoer in Zeeland in samenwerking met de provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten tegen te gaan, om de bereikbaarheid en daarmee de leefbaarheid van Zeeuwse dorpen en steden te waarborgen?
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken voor een goede dienstregeling en op weg naar een toekomstvast OV-systeem. De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de concessieverlener (in dit geval de provincie Zeeland) in afstemming met de vervoerder. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
De provincie Zeeland heeft laten weten geen verschraling van het OV te zien, maar juist een verbetering van de reismogelijkheden. Op meer plaatsten en meer tijden zal er mobiliteit beschikbaar zijn. Dit aanbod zal echter niet alleen bestaan uit grote bussen, maar een combinatie van snel openbaar vervoer en fijnmazige mobiliteit.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u het interview met Oegandese oppositieleider Bobi Wine gelezen in de NRC onder de titel «Stop met het machtig maken van de dictator in Oeganda?»1
Ja.
Hoe reageert u op Bobi Wine’s boodschap dat Museveni verantwoordelijk is voor grootschalig politiegeweld, stembusfraude en martelingen? Welke invloed heeft dit op de relatie tussen Nederland en Oeganda? En hoe verhouden deze zich tot de handelsbelangen die Nederland heeft met Oeganda?
In aanloop naar de verkiezingen van 2021 heeft in Oeganda grootschalig politiegeweld plaatsgevonden2. Ook vernamen wij uit verschillende betrouwbare bronnen dat er martelingen hebben plaatsgevonden.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU heeft3 op 20 januari 2021 via een publieke verklaring kennis genomen van de uitslag van de verkiezingen en diepe zorgen uitgesproken over de rol van de veiligheidsdiensten, inperking van het internet en de intimidatie van politieke actoren en het maatschappelijk middenveld.
Ook Nederland heeft herhaaldelijk zorgen geuit over de verslechterende situatie, zoals recentelijk nog tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De brede relatie tussen Nederland en Oeganda is met name gericht op het vergroten van perspectief voor de bevolking, de opvang van anderhalf miljoen vluchtelingen en de verdere versterking van de economische relaties. Mede door deze brede relatie heeft Nederland de mogelijkheid om zorgwekkende ontwikkelingen bij Oegandese autoriteiten aan de orde te stellen. Zie ook het antwoord op vraag zes.
In hoeverre en op welke wijze onderneemt u diplomatieke actie om de twee NUP-parlementariërs vrij te krijgen, die sinds de zomer gevangen zijn genomen op beschuldiging van terrorisme en moord zonder enig bewijs? Kunt u deze verder toelichten?
In EU-verband heeft de Nederlandse ambassade bij verschillende instanties navraag gedaan naar deze zaak. Omdat het een lopende zaak betreft wordt er door de Oegandese overheid geen toelichting op gegeven.
Ook in het kader van het Nederlandse voorzitterschap in 2021 van de zogenaamde JLOS-donorgroep (de groep donoren die steun geeft aan de Justice, Law and Order-sector: het geheel van 18 overheidsinstellingen op het terrein van rechtspraak, politie en gevangeniswezen) heeft Nederland zich regelmatig bij de Oegandese autoriteiten uitgesproken over het belang van het naleven van de Grondwet binnen de justitieketen. Nederland zal bilateraal en in EU-verband navraag blijven doen naar de gevangenneming van de twee NUP-parlementariërs en aandringen op een tijdig en eerlijk proces.
Welke overwegingen maakt u in het (via de Nederlandse ambassade) bezoeken en steunen van politieke en gewetensgevangenen onder het bewind van Museveni?
Nee dat klopt niet. De Nederlandse ambassadeur staat daar wel voor open. Medewerkers van de Nederlandse ambassade in Kampala bezoeken ook Oegandese gevangenissen. De afgelopen twee jaar was het bezoek aan gevangenissen echter moeilijk en soms onmogelijk. Dit had te maken met de COVID-19 pandemie en de enorme overbevolking van de gevangenissen waardoor ze voor buitenstaanders gesloten waren. Daarnaast zet de ambassade zich actief in door het bijwonen van rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers.
Welke overwegingen maakt u in de keuze om mensenrechtenschendingen van het Museveni-bewind publiekelijk te veroordelen en deze te bestrijden in bilateraal dan wel EU-verband?
Nederland heeft zich de afgelopen twee jaar regelmatig uitgesproken over de slechte mensenrechtensituatie en de krimpende maatschappelijke en politieke ruimte in Oeganda. Nederland heeft daarbij voorkeur voor gezamenlijk optrekken met EU-lidstaten en met andere gelijkgezinde partners – bijvoorbeeld de VS of het VK – omdat de boodschap daarmee aan gewicht wint. Een recent voorbeeld van gezamenlijk optreden is de lokale EU-verklaring van 7 februari jl. over martelingen4.
Daarnaast spreekt Nederland zich ook bilateraal kritisch uit als de situatie daarom vraagt. Nederland doet dat tevens achter gesloten deuren, zoals in het recente onderhoud van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Oegandese premier en de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, of publiekelijk, zoals onlangs in het kader van de Universal Periodic Review van de VN-Mensenrechtenraad.
Welke condities op het gebied van mensenrechten, democratie en goed bestuur verbindt u aan bilaterale (ontwikkelings)hulp en welke consequenties verbindt u aan het niet nakomen van deze condities? Kunt u dit toelichten met voorbeelden?
Nederland hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur. Nederland heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid, in lijn met eerdere besluiten zoals het aanhouden van de slotbetaling (van € 850.000) van het inmiddels afgelopen samenwerkingsverband met de al genoemde JLOS-sector. Deze betaling blijft aangehouden totdat duidelijk is op welke manier de overheid werk maakt van accountability ten aanzien van het politiegeweld rondom de verkiezingen. Ook wordt op dit moment de effectiviteit van de samenwerking met de JLOS-sector in zijn geheel, ook in de context van de verslechterde situatie, geëvalueerd.
Klopt het dat de afgelopen nationale verkiezingen niet onder internationaal toezicht stonden?
De verkiezingen zijn waargenomen door delegaties van de East African Community (EAC) en de Intergovernmental Authority on Development (IGAD). Er was echter geen sprake van een formele EU-waarnemersmissie. Wel bezochten medewerkers van EU-ambassades, waaronder de Nederlandse ambassade, kieslokalen op de verkiezingsdag.
Kunt u ervoor pleiten dat de volgende Oegandese nationale verkiezingen onder toezicht komen te staan van een internationale observatiemissie ter controle van democratische grondbeginselen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft in algemene zin het belang van internationale observatiemissies en zal zich er in EU-verband voor inzetten dat de EU de volgende verkiezingen in Oeganda wel waar kan nemen. Daarvoor is het overigens wel nodig dat de Oegandese autoriteiten de EU formeel uitnodigen. Ook in contacten met de autoriteiten zal Nederland zich daarvoor inspannen.
In hoeverre en op welke wijze zet u zich in om ervoor te zorgen dat de Oegandese autoriteiten de aanbevelingen van voorgaande internationale observatiemissies alsnog aanneemt en implementeert?
In de aanloop naar de verkiezingen van 2021 is er door de EU en gelijkgezinde partners op technisch niveau met de Oegandese autoriteiten gewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen van de verkiezingswaarnemers uit 2016. De volgende nationale verkiezingen staan gepland voor 2026. Het is gebruikelijk om de lessen van de vorige verkiezingen te gebruiken bij de voorbereiding van nieuwe verkiezingen, en de waarneming ervan.
Klopt het dat de Nederlandse ambassadeur niet open staat voor bezoeken aan Oegandese gevangenissen? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u naar de mate van geweld dat wordt gebruikt door de Oegandese autoriteiten om politieke oppositie in de kiem te smoren?
Nederland maakt zich ernstige zorgen over het toegenomen geweld en de groeiende inperking van maatschappelijke en politieke ruimte en heeft die zorgen regelmatig en ook op hoog niveau aangekaart. Om die reden zet Nederland zich – met diplomatieke inzet via bilaterale en multilaterale sporen en met financiële ondersteuning van organisaties in Oeganda – actief in voor de bevordering van mensenrechten en het behoud van maatschappelijke en politieke ruimte.
In hoeverre werkt Nederland samen met Europese en Amerikaanse partners in Oeganda om de justitiële macht in Oeganda te verbeteren?
Nederland draagt, samen met andere donoren al 20 jaar bij aan het hierboven genoemde JLOS-programma. Capaciteitsopbouw van de overheid en het versterken van het commitment van de overheid om de gehele keten te versterken zijn belangrijke overwegingen geweest om met de overheid samen te werken. Bovendien biedt die samenwerking additionele ingangen om zowel op technisch als op hoger niveau zaken als mensenrechtenschendingen, straffeloosheid en corruptie aan te kaarten.
De laatste overeenkomst met de JLOS sector, met een Nederlandse bijdrage van EUR 17 miljoen, liep van 2017 tot de zomer van 2021. Sinds 2015 is steun aan het JLOS-programma beperkt tot activiteiten die gericht zijn op het wegwerken van achterstanden in rechtszaken (case backlog), het faciliteren van specifieke rechtszaken over seksueel en gender gerelateerd geweld, kinderrechten, vluchtelingenrecht, transitional justice en commercial justice. Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 6 wordt op dit moment een evaluatie van de afgelopen Nederlandse steun aan het JLOS-programma uitgevoerd, ook om een gedegen besluit te kunnen nemen over een eventueel vervolg van de Nederlandse samenwerking.
Bent u bereid een proactieve rol te nemen in het bevorderen van dialoog tussen de Oegandese regering, de Europese partners en de Verenigde Staten om de mensenrechtensituatie en de grove overtredingen door de politionele macht een halt toe te roepen?
Ja. Nederland doet dat al geruime tijd. Nederland zette zich daar bijvoorbeeld voor in, in het kader van het eerdere voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, in gesprekken over de invulling van de politieke dialoog van de EU met de Oegandese autoriteiten, tijdens verschillende overleggen met gelijkgezinde partners op hoofdstedenniveau en in het kader van de EU-raadswerkgroep over Afrika. Nederland heeft zich binnen de EU hard gemaakt voor een spoedig bezoek aan Oeganda van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Mensenrechten.
Het bericht 'Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur»?1
Ja.
Klopt het dat praktijkonderzoek naar de kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstof zelden heeft plaatsgevonden, dat sommige KDW’s hun basis vonden in bloempotten in kassen en dat de uitkomsten hiervan vervolgens werden geëxtrapoleerd naar regio’s of het hele land? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe de KDW’s voor stikstof tot stand zijn gekomen?
Kritische depositiewaarden worden getrapt vastgesteld: eerst op Europees niveau in de vorm van bandbreedtes in kg/ha/jaar (Bobbink & Hettelingh 20112) en vervolgens specifiek voor de Nederlandse habitats – binnen deze bandbreedtes – in concrete KDW's in mol/ha/jaar, aangevuld met Nederlandse kennis als er Europees nog geen bandbreedtes zijn vastgesteld (Van Dobben e.a. (2012)3. Voor een gedetailleerde uiteenzetting van de totstandkoming zie beide rapporten.
Uit het eerstgenoemde rapport blijkt dat praktijkonderzoek (in de natuurgebieden zelf) veelvuldig heeft plaatsgevonden. Kasexperimenten vormen slechts een deel van de onderbouwing en de uitkomsten zijn met die van andere methoden gecombineerd zodat KDW's konden worden vastgesteld.
Het artikel van Briggs & Hanekamp (waar het bericht aan refereert) heeft uitsluitend betrekking op vegetaties van hoogvenen. Daarvoor zijn – naast veldexperimenten – ook kasexperimenten toegepast. Dat de uitkomsten van de kasexperimenten bruikbaar zijn, is gebleken uit een meta-analyse van 115 kasexperimenten en 107 veldexperimenten: de effecten van stikstoftoevoeging op veenmossen bleek in beide typen experimenten vergelijkbaar te zijn (Limpens e.a., 2012 4).
De extrapolatie heeft betrekking op het vegetatietype dat in hoogveengebieden aanwezig is, in een orde van grootte van vierkante meters tot hectares. Omdat deze extrapolatie wetenschappelijk geheel verantwoord is (zie de meta-analyse), zijn de uitkomsten representatief voor alle locaties waar dat vegetatietype voorkomt, zowel binnen als buiten Nederland.
Klopt het dat er geen kritische discussie is geweest tussen wetenschappers over de totstandkoming en de kwaliteit van de KDW’s voor stikstof, zoals gebruikelijk is bij wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, kunt u een verslag van deze discussie delen?
Het vaststellen van de Europese KDW's heeft plaatsgevonden na een uitgebreid wetenschappelijk proces. Dat proces staat beschreven in hoofdstuk 2 en de bijlagen 5, 6 en 7 in het eindrapport van de UN-ECE (Bobbink & Hettelingh 2011; zie voetnoot 2).
Ook de methode van het in het antwoord op vraag 2 genoemde Nederlandse rapport is internationaal beoordeeld. De reviewcommissie bestond uit toonaangevende onafhankelijke experts uit Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland.
Kunt u aantonen wat het verband is tussen KDW, stikstofdepositie en natuurkwaliteit in Nederlandse natuurgebieden en dit delen met de Kamer?
Dit verband is weergegeven in figuur 3.7 in de PBL-publicatie «Naar een uitweg uit de stikstofcrisis» (Vink e.a., 2021)5. Die laat zien dat er in beginsel een causaal verband te leggen is tussen de mate waarin de KDW wordt overschreden en de natuurkwaliteit. Bij deze figuur kunnen wel kanttekeningen worden gemaakt. De natuurkwaliteit wordt namelijk mede bepaald door andere factoren, zowel negatieve als positieve. Negatieve: door stikstof overbelaste habitats kunnen bijvoorbeeld ook last hebben van verdroging, wat tot een extra kwaliteitsafname leidt. Positieve: als bijvoorbeeld die verdroging wordt aangepakt, kan de kwaliteit (tijdelijk) gestabiliseerd worden of zelfs toenemen.
In ons land worden al heel lang herstelmaatregelen uitgevoerd, waardoor de natuurkwaliteit zo goed mogelijk in stand is gehouden (wat ook een juridische verplichting is vanwege de Habitatrichtlijn). Als dat niet zou zijn gedaan, was het verband tussen stikstofoverbelasting en natuurkwaliteit nog veel sterker aantoonbaar geweest dan in de genoemde figuur. Daarom zijn experimenten onder gecontroleerde omstandigheden zo belangrijk om het specifieke effect van stikstof op natuurkwaliteit te kunnen vaststellen (zie ook het antwoord op de tweede vraag).
Bent u bereid een onafhankelijke externe adviescommissie in te stellen die de bruikbaarheid van de KDW’s voor het Nederlandse natuurbeleid op wetenschappelijke wijze gaat toetsen? Zo nee, waarom niet?
Deze onafhankelijke toetsing heeft reeds plaatsgevonden, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3. Dit is recent nog bevestigd (Kamerstuk 33 576, nr. 251, met Bijlage 2021D36750).
Kunt u een update geven over de maatschappelijke kosten-batenanalyse van Natura 2000-gebieden in Nederland waar de Kamer in een motie uit 2020 (Kamerstuk 35 600, nr. 30) om heeft gevraagd?
De maatschappelijke kosten-batenanalyse waar in die motie om verzocht is, krijgt invulling via de paragraaf sociaaleconomische effecten van het programma stikstofreductie en natuurverbetering (zie ook Kamerstuk 35 334, nr. 160). Dit programma zal naar verwachting in het najaar van 2022 worden vastgesteld.
Vindt u het ook schandalig dat er familiebedrijven moeten wijken en 25 miljard euro van de belastingbetalers wordt verspild door aan alle kanten rammelend stikstofbeleid, of moeten boeren sowieso plaats maken voor de hobby’s van terreinbeherende organisaties, de energietransitie en massa-immigratie?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat er geen reden is om te stellen dat het stikstofbeleid rammelt. Ook van de andere uitspraken in deze vraag neem ik afstand.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het commissiedebat Stikstofproblematiek op 31 maart of voor een eerder gehouden plenair debat over stikstof?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord, maar helaas niet voor het drie weken vervroegde commissiedebat van 10 maart 2022.
Het bericht ‘CBS past indeling rond migratie aan’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBS past indeling rond migratie aan na consultatie externe partijen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de nieuwe indeling rond migratie die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voornemens is te gaan toepassen?
De WRR adviseerde in de publicatie «Migratie en Classificatie: naar een meervoudig migratie-idioom» in 2016 om de term «allochtoon» niet langer te gebruiken, omdat deze uitsluitende effecten sorteerde én in plaats daarvan de term (migratie)achtergrond te hanteren. Ook adviseerde de WRR de classificatie «westers» en «niet-westers» te verlaten. Mijn ambtsvoorganger heeft destijds in een brief aan uw Kamer2 aangegeven het voorstel ten aanzien van de terminologie goed bruikbaar te vinden en dat over te nemen.
Naar aanleiding van ditzelfde WRR-advies is CBS een traject gestart om na te gaan welke categorisering de oude indeling «westers» en »niet-westers» zou kunnen vervangen. De indeling die CBS nu presenteert is gebaseerd op geografische herkomstgebieden, kent verschillende niveaus van nauwkeurigheid en komt daarmee tegemoet aan de eisen zoals die in 2016 door de WRR3 zijn gesteld bij de beoordeling van de geschiktheid van clusters en termen. Ik verwacht dat de nieuwe indeling dan ook goed bruikbaar is als basis voor beleidsinformatie.
Kunt u aangeven op welke manier de overheidscorrespondentie en beleidsterminologie naar aanleiding van deze nieuwe indeling van het CBS zal worden aangepast?
Het CBS kiest voor de term «migranten» om personen aan te duiden die buiten Nederland geboren zijn en voor «kinderen van migranten» voor personen die in Nederland geboren zijn, en tenminste één in het buitenland geboren ouder hebben. De rijksoverheid gaat echter – net zoals het CBS – over zijn eigen woorden en op dit moment is de keuze nog niet gemaakt of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de terminologie van het CBS zal volgen, of dat de in 2016 door het CBS ingevoerde termen in gebruik zullen blijven, dan wel een variant hierop zal worden gehanteerd. Momenteel wordt er verkend wat de voor- en nadelen van het gebruik van de verschillende termen zijn. Ik wil de uitkomsten van die verkenning afwachten. Ik zal de verkenning samen met mijn visie hierop met de Kamer delen.
Kunt u aangeven hoe de nieuwe indeling van het CBS precies tot stand is gekomen, wat hierbij de afwegingen waren en wat de precieze input was van de gesprekspartners waarmee het CBS heeft gesproken? Wat was de precieze input van de politie?
Het CBS heeft onder andere in een aantal consultaties informatie ingewonnen over de bruikbaarheid van alternatieve indelingen die de verouderde classificatie in «westers», «niet-westers» en «autochtoon» zouden kunnen vervangen. Het CBS is als kennisinstituut onafhankelijk in zijn wetenschappelijke en methodische afwegingen en ik heb geen inzicht in de afwegingen van het CBS, noch in de precieze input van deelnemers.
Met welke gesprekspartners heeft het CBS over de nieuwe indeling gesproken?
Het CBS geeft in het web-artikel aan dat tijdens twee rondetafelgesprekken is gesproken met onder meer vertegenwoordigers van belangengroepen van migranten, de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid, ministeries, universiteiten, het NIDI, Pharos, consultancybureaus en de politie.
Deelt u de mening dat iedere indeling langs lijnen van afkomst altijd ook de gemeenschappelijke identiteit zou moeten benadrukken, en dat het daarom dan ook van belang is om te spreken van «Nederlanders» (het zogenoemde koppeltekenmodel)? Zo neen, waarom niet?
De kern van de kritiek die de WRR in 2016 uitte over de termen «allochtoon», «autochtoon», «westers» en «niet-westers» was dat zij negatieve connotaties hadden en daarmee een uitsluitende werking. De performatieve eisen die de WRR formuleerde4 bij het ontwikkelen van nieuwe clusteringen en termen, sluiten hierop aan: termen zouden zo min mogelijk een uitsluitende werking moeten hebben, geen negatieve associaties moeten oproepen en zoveel mogelijk nevenschikkend en niet onderschikkend moeten zijn. Die eisen onderschrijf ik. De WRR kwam vervolgens na een gedegen onderzoek met het advies om de term «achtergrond» te hanteren. Dit advies is destijds5 door het kabinet gevolgd. In de onder antwoord 3 genoemde verkenning van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal worden afgewogen of het de voorkeur geniet om die termen nu (opnieuw) te vervangen.
In hoeverre is een indeling waarin mensen worden geclassificeerd als «migrant» of «kind van een migrant» volgens u inclusief te noemen?
Dit aspect maakt onderdeel uit van de onder antwoord 3 genoemde verkenning. Ik wil de uitkomsten van die verkenning afwachten.
Deelt u de mening dat met iedere indeling rond herkomst terughoudend dient te worden opgetreden, en dat deze indeling bijvoorbeeld alleen gebruikt kan worden voor het vergroten van de kansengelijkheid, het vergaren van wetenschappelijke kennis en het wegwerken van achterstanden? Zo neen, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat terughoudendheid gepast is bij het verzamelen van informatie naar herkomst. Zorgvuldige afweging van dataverzameling naar herkomst en duidelijke communicatie over de context van publicatie van deze cijfers is van belang. Tegelijkertijd zijn dit soort inzichten naar herkomst onontbeerlijk voor een evidence-based beleidsontwikkeling en -evaluatie.
De top 100 stikstof bronnen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van de top 100 stikstofbronnen (bedrijven/vergunningen)?
Bij de beantwoording van deze vragen is uitgegaan van een aparte top 100 voor stikstofoxiden (NOx, als NO2; bijlage 1)1 en een aparte top 100 voor ammoniak (NH3; bijlage 2)2. Gezien het verschil in o.a. de verspreiding van deze twee stikstofverbindingen is ervoor gekozen om de lijsten gesplitst weer te geven. Het betreft gegevens afkomstig uit de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl) over het meest recente jaar (2019). In de Emissieregistratie zijn – in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – geen namen opgenomen van agrarische bedrijven. Omdat de bedrijfscode die in plaats van de bedrijfsnaam gebruikt wordt bij meerdere organisaties bekend is, is die ook niet ontsloten. In die kolom is aangegeven dat het een veehouderij betreft. Voor de veehouderijen betreft het alleen de stalemissies.
Kunt u deze lijst sorteren/specificeren naar sector en naar regio/gemeente, waarbij privéadressen niet nodig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij deze bedrijven/vergunningen aangeven wat de vergunde en de werkelijke uitstoot is (latente ruimte)?
Er is geen zicht op de latente ruimte in de vergunningen. De uitstoot is weliswaar geregistreerd in de emissieregistratie, maar de vergunde uitstoot wordt niet centraal geregistreerd. Dit geldt voor zowel de vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als die op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daar komt bij dat Wnb-vergunningen worden verleend voor activiteiten en niet voor uitstoot.
Kunt u bij deze bedrijven/vergunningen aangeven welke natuurgebieden het meest direct geraakt worden door de depositie?
Er wordt op dit moment gewerkt aan het op orde krijgen van informatie met betrekking tot depositie op specifieke Natura 2000-gebieden. Daarvoor wordt een methode gehanteerd die leidt tot het inzicht in de totale depositie en de ontwikkeling daarvan per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Per gebied kan vervolgens worden nagegaan wat de opgave is ten aanzien van depositiereductie en kan een koppeling gemaakt worden met de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Provincies werken daarom met stikstofanalyses die inzicht geven in de totale depositie op habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden en de ontwikkeling daarvan. Die informatie wordt gebruikt in de natuurdoelanalyses die inzichtelijk maken in hoeverre per Natura 2000-gebied voldaan wordt aan de vereisten uit de Habitatrichtlijn en wat de resterende opgave is voor het bereiken van instandhoudingsdoelstellingen. Dit vormt de basis voor samenhang tussen bron- en natuurmaatregelen en is input voor de gebiedsplannen die in 1 juli 2023 gereed zijn. Bij het vormgeven van een gebiedsgerichte aanpak wordt bekeken welke bronmaatregelen het meest passend zijn.
Kunt u bij elk van deze vergunningen aangeven wanneer de vergunning voor het laatst is herzien volgens de richtlijnen voor de beste beschikbare technieken (BBT/BREF) en tot hoeveel minder uitstoot dat heeft geleid?
De richtlijnen voor beste beschikbare technieken (BBT en BREF) leiden niet tot een aanpassing van de Wnb-vergunning, maar wel tot een aanpassing van milieuvergunningen. Veel van de bedrijven uit bijlage I en II – in het bijzonder de industriële bedrijven, maar ook grote varkens- en pluimveehouderijen – vallen onder de werkingssfeer van de Richtlijn industriële emissies (2010/75/EU). Op grond van artikel 5.10 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht geldt voor deze bedrijven een actualisatieplicht van de milieuvergunning (waarbij vergunning en bedrijf binnen 4 jaar na publicatie van het relevante BBT-referentiedocument aangepast moeten zijn). Deze actualisatie gebeurt door het bevoegd gezag en ik heb daarom geen inzicht in de vraag tot hoeveel minder uitstoot dit leidt.
Kunt u bij deze bedrijven aangeven hoeveel directe werkgelegenheid hiermee is gemoeid?
Een vergunning in het kader van de Wnb wordt afgegeven op activiteitsniveau. Soms betreft een activiteit een heel bedrijf, vaker een onderdeel van wijziging van een bedrijf. Er zijn ook bedrijven die – omdat zij al activiteiten ontplooiden voordat Natura2000-gebieden werden aangewezen – geen Wnb-vergunning voor (een deel van hun bedrijf) hoeven te hebben. De depositie van een bedrijf is dus niet rechtstreeks gecorreleerd aan de vergunningsstatus. Het is daarnaast voor een bedrijf ook mogelijk om één activiteit niet meer uit te voeren. Daarmee is geen uitspraak te doen over de directe werkgelegenheid die hiermee is gemoeid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Stikstofproblematiek van 31 maart?
U heeft de beantwoording ontvangen voor het hoofdlijnendebat van 6 april jl. en binnen de geldende termijn voor de beantwoording van schriftelijke vragen (met inbegrip van het gevraagde uitstel).
De WEF Alliantie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met deze e-mail verstuurd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op dinsdag 9 juni 2020 om 15:51?1
Ja.
Wordt met «het WEF» in deze door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzonden e-mail het «World Economic Forum» bedoeld?
Ja.
Wat is het doel van de «zogenaamde MANAGE-COV Alliance» («Alliantie») waarover in de e-mail wordt gesproken die het WEF op 15 juni 2020 wil oprichten? Op welke wijze en door wie is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de hoogte gesteld van het WEF-voornemen deze Alliantie op te richten? Welke andere landen, behalve Nederland, zijn door het WEF benaderd voor dit initiatief?
In juni 2020 bestond bij het World Economic Forum het idee om een manufacturers alliance op te richten. Een concept-notitie hierover is door het WEF aan het ministerie gezonden. In deze periode werd ook de Inclusieve Vaccin Alliantie opgericht, waarin Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië de krachten bundelden in de onderhandeling met ontwikkelaars en producenten van potentiële coronavaccins. Beoogd werd om in gezamenlijkheid diverse kansrijke initiatieven te verkennen bij verschillende farmaceutische bedrijven. (Kamerstuk 25 295, nr. 388). Om een beeld te krijgen van het initiatief van het WEF, is bezien wat haar initiatief beoogde en is binnen mijn ministerie een korte ambtelijke analyse gemaakt van het voorstel (bijlage 1).2
Klopt het dat op 8 juni 2020 is gesproken binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over dit WEF-initiatief? Wie waren bij dit gesprek aanwezig? Wat was het onderwerp van het gesprek? Wat was het tijdstip van dit gesprek? Is dit gesprek geïnitieerd naar aanleiding van de e-mail die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ontvangen op 8 juni 2020 om 10:42 van het WEF (d.w.z. «@weforum.org») met als titel «Four European nations form alliance to fast-track COVID-19 vaccine»? Kan de Kamer de agenda, notulen, verslag en besluitenlijst van dit gesprek ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel van het WEF is ontvangen en bezien. Er is besloten hier verder niet op in te gaan, omdat we op dat moment reeds bezig waren met de samenwerking binnen de Inclusive Vaccine Alliance. We hebben naar aanleiding van het voorstel via de mail ambtelijk contact gehad met het WEF (bijlage 2).3 Dat verzoek heeft niet geleidt tot een nadere bespreking.
Indien de Alliantie uiteindelijk daadwerkelijk is opgericht, wie stuurt de Alliantie aan? Dat wil zeggen, wie neemt de besluiten, wie is er (eind)verantwoordelijk? Hoe wordt de Alliantie gefinancierd? Is Nederland lid van de Alliantie? Welke verplichtingen heeft Nederland als lid van deze Alliantie op zich genomen? Wat is de huidige status van de Alliantie?
De Inclusieve Vaccin Alliantie is opgericht door Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië en stond onder aansturing van de ministers van Volksgezondheid uit deze landen. Daarbij zijn gesprekken geïnitieerd met producenten van kandidaat-vaccins COVID-19, ten behoeve van het kunnen zeker stellen een ruime hoeveelheid vaccins voor alle EU-lidstaten, met ook de mogelijkheid van donatie aan kwetsbare landen. Deze gesprekken hebben geleid tot een eerste overeenkomst met vaccinproducent AstraZeneca. Verdere gesprekken en afspraken met producenten zijn vervolgens in Europees verband zijn voortgezet, met betrokkenheid van ook de Europese Commissie. Ook de overeenkomst met AstraZeneca is overgenomen door de Europese Commissie. Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië namen daarbij zitting in het Joint Negotiation Team van de EU.
Over de organisatie van de inkoop van Covid-19 vaccins, is reeds vele malen met uw Kamer gesproken.
Tot slot, kunt u de Kamer alle documenten (rapporten, e-mails, notulen, et cetera) sturen waarin wordt gesproken over de «MANAGE-COV Alliance» van het WEF?
De genoemde stukken zijn als bijlage bijgevoegd. Van het concept-voorstel MANAGE-COV Alliantie is het WEF de auteur. Wij zijn nog in gesprek met het WEF over toezending van dit stuk aan uw Kamer. Ik zet mij er voor in om dat zo snel mogelijk zal te doen.
De stand van zaken rondom het Midden-Oosten Vredesproces |
|
Agnes Mulder (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u een update verschaffen over de uitgestelde verkiezingen in de Palestijnse gebieden? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie in Oost-Jeruzalem?
Op 29 april 2021 werden zowel de beoogde parlements- als presidentsverkiezingen door de Palestijnse Autoriteit (PA) uitgesteld. De parlementsverkiezingen hadden op 22 mei 2021 moeten plaatsvinden, en de presidentsverkiezingen op 31 juli 2022. Volgens de PA zou Israël verkiezingen in Oost-Jeruzalem niet toestaan. Dit was voor de PA reden om de verkiezingen niet door te laten gaan. Nederland en de EU hebben indertijd Israel opgeroepen om verkiezingen ook mogelijk te maken in Oost-Jeruzalem. Israël heeft nooit publiekelijk te kennen gegeven dat het verkiezingen in Oost-Jeruzalem niet zou toestaan.
Welke belemmeringen in het verkiezingsproces vinden hierbij plaats? Wat gebeurt er om deze belemmeringen te verhelpen? Wat is de precieze rol van de Palestijnse Autoriteit in dit proces?
Het is nu eerst aan de PA om een nieuwe datum vast te stellen voor de nationale verkiezingen. Nederland blijft de PA hiertoe oproepen, zowel bilateraal als in Europees verband.
Wanneer zijn de vorig jaar uitgestelde landelijke verkiezingen gepland? Zullen Fatah en Hamas daar aan deelnemen?
Er zijn nog geen nieuwe data vastgesteld door de PA, en het is nog niet bekend welke partijen aan die verkiezingen zullen deelnemen.
Kunt u een update verschaffen over het proces rondom de eerste ronde van de lokale verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever?1
De eerste ronde van de lokale verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever vond plaats op 11 december 2021. De eerste ronde betrof dorpen en steden met minder dan 11.000 inwoners. In deze eerste fase van de lokale verkiezingen konden 405.687 van de 1.473.346 geregistreerde stemgerechtigden stemmen. De verkiezingen zijn rustig verlopen zonder noemenswaardige incidenten. Kandidaten op onafhankelijke kieslijsten ontvingen de meerderheid van de stemmen (ca. 70%). Op 26 maart 2022 is de tweede ronde van deze lokale verkiezingen geweest, die deze keer plaatsvonden in de 27 belangrijkste dorpen en steden op de Westoever – met een officiële opkomst van 53,3%. Ook de tweede ronde is zonder grote incidenten verlopen.
Hoe oordeelt u over de grote mate van corruptie, het gebrek aan transparantie en integriteit binnen de Palestijnse autoriteit? In hoeverre vormt dit een belemmering voor het verbeteren van diplomatieke betrekkingen?2
Het tegengaan van corruptie en bevorderen van transparantie binnen de Palestijnse Autoriteit blijven belangrijke aandachtspunten in de bilaterale samenwerking. Nederland steunt lokale organisaties om meer transparantie te bewerkstelligen en aandacht te vragen bij de Palestijnse overheid voor misstanden op dit gebied. De Nederlandse inzet op dit gebied vormt geen belemmering voor de betrekkingen met de PA. Die zijn goed.
Kunt u een update verschaffen over de positieve maatregelen en de effectieve drukmiddelen die door de regering en de Europese Unie worden ingezet om Israëli’s en Palestijnen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen?3
Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter. De huidige Israëlische regering heeft verklaard niet bereid te zijn tot onderhandelingen over een vredesakkoord. Het kabinet ziet op dit moment geen concrete mogelijkheden om bilateraal of in multilateraal verband via maatregelen beide partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Het kabinet steunt de inspanningen van de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het MOVP, dhr. Koopmans, om actief in kaart te brengen wat hiervoor nodig zou zijn.
Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Nederland speelt hierbij een rol in het nader tot elkaar brengen van beide partijen middels de trilaterale werkgroepen op het gebied van handel, water en energie.
Hoe hoog schat u het risico in dat het conflict binnen afzienbare tijd escaleert?
De spanningen blijven hoog, waardoor een nieuwe escalatie niet kan worden uitgesloten. Dat is ook binnen afzienbare tijd reeds mogelijk, bijvoorbeeld wanneer islamitische en joodse feestdagen samenvallen zoals in april. De recente aanslagen en incidenten tonen deze gespannen situatie. De internationale inzet, inclusief die van Nederland, is er dan ook op gericht om de autoriteiten aan alle zijden te bewegen een houding aan te nemen die gericht is op de-escalatie.
Kunt u een update verschaffen over de situatie in Gaza? Wat zijn de machtsverhoudingen tussen de verschillende politieke organisaties? Wat is op dit moment de status van de Verenigde Naties in deze gebieden? Is er voldoende toegang tot schoon voedsel, water en medische zorg?
De situatie in Gaza lijkt op dit moment relatief kalm. Tegelijkertijd is de humanitaire toestand nog steeds zorgelijk. De wederopbouw van Gaza is sinds de geweldsescalatie van mei 2021 slechts moeizaam op gang gekomen. Er is een staakt-het-vuren, maar deze heeft nog geen structureel karakter. Bemiddelingen hierover, en ook tussen Hamas en Fatah, worden voortgezet, gefaciliteerd door onder andere Egypte. Toegang tot schoon water, voedsel en medische zorg is beperkt (zie ook antwoorden op vraag 9 en 10). De toegang tot Gaza voor personen en goederen wordt gecontroleerd door Israël. In Gaza zelf heeft Hamas het dagelijkse bestuur in handen. De VN heeft toegang tot Gaza en biedt via UNRWA verschillende vormen van (humanitaire) ondersteuning, op het gebied van zorg, onderwijs, sociale voorzieningen en voedselveiligheid.
Bent u bekend met het feit dat de inwoners van Gaza nauwelijks toegang hebben tot schoon drinkwater, zoals ngo’s hebben aangegeven in de 48ste sessie van de UNHRC?
Ja, dit thema krijgt consistent Nederlandse aandacht. Het grondwater in Gaza is volgens de VN voor meer dan 90% ondrinkbaar, en WHO-standaarden voor schoon drinkwater worden niet gehaald. De drinkwatervoorziening is na de geweldsescalatie van mei 2021 verder onder druk komen te staan. Nederland en de EU dragen bij aan het Wereld Bank Trust Fund, dat o.a. gericht is op het versterken van waterdistributienetwerken in Gaza. Nederland speelt ook een actieve rol op het gebied van water middels de trilaterale Israëlisch-Palestijns-Nederlandse water-werkgroep, waarbij recent voortgang is geboekt met het vergroten van drinkwaterimport, en toegang van materialen voor waterprojecten van Israël naar Gaza.
Hoe verhoudt dit zich tot de Nederlandse sleutelrol bij het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM) en de Nederlandse inzet voor het opheffen en versoepelen van de blokkade voor het verbeteren van de leefomstandigheden in Gaza?
Het Gaza Reconstruction Mechanism (GRM) is een systeem dat toeziet op de invoer van zogenaamde dual-use materialen naar Gaza via de Kerem Shalom/Karm Abu Salem grensovergang. Via de GRM worden onder meer bouwmaterialen voor grote waterprojecten Gaza binnengebracht, maar ook talloze andere dual-use items die van belang zijn voor de bouw van de (water)infrastructuur in Gaza. Nederland zet zich samen met andere Europese partners in voor een aanpassing van de dual-use lijsten en verdere versoepelingen in Gaza ten behoeve van betere leefomstandigheden. Naast de betrokkenheid in de watersector, zet Nederland zich in het bijzonder in voor betere toegang van materialen voor de ontwikkeling van de private sector, waaronder landbouw en de creatie van werkgelegenheid. Bovendien speelt Nederland, middels de eerder genoemde trilaterale overleggen, een sleutelrol bij het upgraden van de Karm Abusalem crossing – het Gazaanse deel van de Kerem Shalom-crossing tussen Israël en Gaza – waarmee wordt beoogd om de transactiekosten te verlagen voor Gazaanse handelaren, bij het transporteren van hun goederen naar de Westoever en andere markten.
Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat Nederland zich gecommitteerd heeft aan het verbeteren van de drinkwatervoorziening in Gaza en tot SDG 6 (duurzaam ontwikkelingsdoel 6), de toegang tot schoon drinkwater?
Zie antwoord op vraag 9 en 10.
Zijn er mogelijkheden om verbeteringen te realiseren aan de drinkwatervoorziening in Gaza en deze te presenteren op Wereldwaterdag 2022 en 2023, waarbij Nederland co-host is?
Nederland ziet daar inderdaad kansen, en onderzoekt actief de mogelijkheid om Palestijnse waterorganisaties een platform te bieden op evenementen zoals Wereldwaterdag, de VN waterconferentie in 2023 maar ook COP27 in Sharm-al-Sheikh, om de vooruitgang te tonen die met behulp van donoren is bereikt. Vooral op het gebied van drinkwater en afvalwater is er in de afgelopen jaren solide resultaat geboekt, ondanks de zeer complexe context.
Hoe oordeelt u over het feit dat Israël zes Palestijnse mensenrechtenorganisaties heeft bestempeld als terroristische organisaties, waarvan sommigen gefinancierd worden door de Europese Unie?4
Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft dan ook geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s, op basis van dit Israëlische besluit, te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren, waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden. Het kabinet streeft ernaar om voor het zomerreces deze gezamenlijke appreciatie af te ronden en uw Kamer te informeren.
Welke feitenanalyse legt Israël volgens u ten grondslag aan de veroordelingen en wat is het kabinetstandpunt ten aanzien van deze beleidsverandering?
Zie het antwoord op vraag 13.
Hoe oordeelt u over de recente rapporten van B’Tselem, Amnesty en Human Rights Watch die Israël van apartheid beschuldigen?5 6 7 Welke acties verbindt u aan dat oordeel?
Een appreciatie van het meest recente rapport over dit onderwerp, dat van Amnesty International, komt de Kamer spoedig toe.
Welke stappen onderneemt u bilateraal, in Europees verband en internationaal tegen het groeiende aantal illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, gezien het kabinetsstandpunt dat er een stop moet komen op verdere uitbreiding van nederzettingen en er moet worden afgezien van het legaliseren vanoutposts?8
Het kabinet blijft Israël consistent aanspreken over de uitbreiding van nederzettingen, zowel bilateraal als in EU en overig gelijkgestemd internationaal verband. Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal recht, ondermijnen de kansen op een twee-statenoplossing en doen spanningen op de grond toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsten. De ontwikkelingen op de grond worden nauwgezet gevolgd, en het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk daarover uit te spreken als daar aanleiding toe is. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Israël Palestijns belastinggeld inhoudt en als drukmiddel gebruikt, waardoor salarissen in de Palestijnse gebieden niet kunnen worden overgemaakt?9
Door het uitblijven van genoemde betalingen door Israël aan de PA wordt de al zorgwekkende financiële situatie van de PA nog nijpender. Deze inhouding van Palestijns belastinggeld door Israël – ingegeven door de uitkeringen door de PA aan voor terrorisme veroordeelde Palestijnse gevangenen – is strijdig met internationale afspraken tussen Israël en de PLO (Parijs Protocol), en past niet bij de Israëlische intentie om «de PA te versterken». Nederland is wel van mening dat de PA de systematiek van betalingen aan gevangenen moet herzien. Betalingen aan gevangenen moeten gebaseerd zijn op basis van sociale behoeften en niet op basis van de lengte van de opgelegde straf.
Wat is uw positie ten aanzien van het onderzoeken van «safe passage» tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever, zoals voorzien in de Oslo-akkoorden?
Nederland heeft de inhoud van de Oslo-akkoorden altijd ondersteund, en de afspraken die daar zijn gemaakt – inclusief de genoemde «safe passage» – verwelkomd.
Is er reeds onderzocht of delen van Area C aangemerkt kunnen worden als delen van Area B als Area A worden aangemerkt, zoals voorzien in de Oslo-akkoorden? Is er draagvlak onder de Israëlische en Palestijnse bevolking voor deze oplossing, waarbij de angst is dat het weinig perspectief biedt op het verbeteren van de leefomstandigheden?
De afspraken die zijn gemaakt in de Oslo-akkoorden zijn niet alle verwezenlijkt. Er zijn momenteel geen gesprekken gaande, of discussies over het opnieuw categoriseren van Area’s A, B of C. Het is het kabinet niet bekend of hier draagvlak voor is onder de Israëlische of Palestijnse bevolking. Er is op dit moment geen zicht op een herstart van onderhandelingen tussen Israël en de PLO, waar dergelijke «finale status» thema’s besproken zouden kunnen worden.
Wat vindt u van het goedgekeurde plan om nederzettingen in de Westelijke Jordaanoever te verbinden met West-Jeruzalem?10
Het kabinet spreekt afkeuring uit over infrastructuur die Israëlische nederzettingen in de Westelijke Jordaanoever zou verbinden met West-Jeruzalem. Dergelijke plannen staan op gespannen voet met de twee-statenoplossing inclusief de notie van Oost-Jeruzalem als hoofdstad van een toekomstige Palestijnse staat. Nederland blijft zich uitspreken tegen beslissingen die de kans op een twee-statenoplossing ondermijnen.
Bent u van mening dat de bouw van illegale nederzettingen de gewenste tweestatenoplossing bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vragen 16 en 20.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Nederlandse banken, pensioenfondsen en verzekeraars investeren in bedrijven die opereren in illegale nederzettingen op outposts?11
Het kabinet is bekend met die berichtgeving. Ik verwijs u in dit kader tevens naar de Kamerbrief over het SER advies inzake bouwstenen IMVO-wetgeving, d.d. 1 oktober 2021 (Kamerstuk 26 485, nr. 376). Daarin wordt de kabinetsreactie gegeven op de motie Van Dijk (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379), waarin het kabinet wordt gevraagd om in gesprek te gaan met Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die op hun beurt actief zijn in bezet Palestijns gebied om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken.
Welke stappen zijn er ondernomen om bedrijven te ontmoedigen om activiteiten te ontplooien in illegale nederzettingen of outposts?12
Zoals uw Kamer bekend, ontmoedigt de Nederlandse overheid al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Indien Nederlandse bedrijven hier vragen over hebben en aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief als zij gebruikmaken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals tijdens handelsmissies die (mede) georganiseerd zijn door de Nederlandse ambassade. Het ontmoedigingsbeleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven, als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Het gaat hierbij om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. In gevallen waarin op voorhand niet duidelijk is of een activiteit ten gunste komt van nederzettingen raadt het kabinet desgevraagd Nederlandse bedrijven aan het gesprek aan te gaan met het desbetreffende Israëlische bedrijf.
Bovenstaande laat onverlet dat het kabinet van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij in het buitenland de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naleven, waarin de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren is opgenomen. Ook worden bedrijven die steun krijgen (in de vorm van financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies) getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Bedrijven bepalen zelf welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken, maar in het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (iMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij op basis van deze eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen, tot afgewogen besluiten komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Hoe oordeelt u over de Israëlische wetgeving die uithuiszettingen mogelijk maakt?
Uithuiszettingen doen de spanningen op de grond ernstig toenemen, kunnen leiden tot verdere escalatie en ondermijnen daarmee de kansen op een twee-statenoplossing. Nederland dringt er daarom bij Israël consequent op aan om af te zien van uithuiszettingen, sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, en om het internationaal recht te respecteren.
Wat is de reden dat Israël en de Palestijnse gebieden als apart agendapunt wordt besproken tijdens de mensenrechtenraad in de Verenigde Naties?
Item 7 van de Mensenrechtenraad bestaat sinds de oprichting van de raad in 2006. De voorganger van de Mensenrechtenraad, de Mensenrechtencommissie (1946–2006), bevatte al een vast agendapunt over Israël en de Palestijnse gebieden. Nederland is van mening dat item 7 bijdraagt aan de disproportionele aandacht voor Israël bij de VN, en is daarom voorstander van het geleidelijk afbouwen en uiteindelijk verdwijnen van het agenda-item 7. Er moet wel ruimte zijn voor gefundeerde kritiek op alle individuele VN-lidstaten, maar hiervoor is genoeg gelegenheid onder de andere agendapunten van de Mensenrechtenraad.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Verdrinkingen bij ‘pushbacks’ bij de Egeïsche eilanden. |
|
Suzanne Kröger (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aegean pushbacks lead to drowning»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat gewelddadige «pushbacks», waarbij vluchtelingen overboord worden gegooid en door verdrinking om het leven komen, een nieuw dieptepunt vormen en volstrekt onaanvaardbaar zijn?
Het kabinet deelt de zorgen over de berichtgeving over vermeende pushbacks aan de buitengrenzen van de EU. Aan de Europese buitengrenzen dient te worden gehandeld conform het internationaal en Europees recht waaronder de fundamentele rechten en naleving van het principe van non-refoulement. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen vermeende pushbacks en kaart dit, zowel in multilateraal als bilateraal verband aan. Dit zal het kabinet blijven doen.
Lidstaten van de Europese Unie zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Het kabinet heeft dan ook begrip voor de moeilijke situatie waarin deze lidstaten zich bevinden. Voor het kabinet staat echter buiten kijf dat bij grensbeheer van zowel onze eigen grenzen, als de gemeenschappelijke Europese buitengrenzen internationaal en Europees recht gerespecteerd dient te worden, waaronder nadrukkelijk respect voor het beginsel van non-refoulement. Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen. Nederland brengt zorgen omtrent pushbacks over, zowel bilateraal, als bij de Europese Commissie. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Het kabinet neemt dan ook actief stelling tegen vermeende pushbacks, zowel in multilateraal als bilateraal verband en zal dit blijven doen.
Bent u bereid om tijdens het staatsbezoek aan Griekenland in maart deze grove mensenrechtenschending te bespreken met uw Griekse collega en erop aan te dringen direct actie te ondernemen om deze illegale praktijken te stoppen?
Zoals bekend bij uw Kamer is het staatsbezoek aan Griekenland tot nader order uitgesteld. Het kabinet spreekt zich bij iedere passende gelegenheid uit over vermeende pushbacks, zowel in bilateraal verband als in diverse internationale gremia, zo ook met Griekenland.2 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 4 kaart Nederland de bestaande zorgen over pushbacks op verschillende niveaus aan. Het kabinet zal dat blijven doen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het recht op het aanvragen van asiel op de Griekse eilanden gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat er inmiddels voldoende betrouwbaar bewijs bestaat om te concluderen dat Griekenland zich schuldig maakt aan gewelddadige pushbacks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet acht het noodzakelijk dat er serieuze opvolging wordt gegeven aan signalen over pushbacks. De Griekse regering is van mening dat, naast de openbaar aanklager, ook nationale instanties als de Ombudsman, de Nationale Transparantie-Autoriteit (NTA) en de interne opsporings- en vervolgingsautoriteit van de Griekse politie en kustwacht (SIASC) een rol kunnen vervullen bij het onderzoeken van vermeende pushbacks. In juni 2021 opende de Openbaar Aanklager bij het Hooggerechtshof een onderzoek inzake vermeende pushbacks. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik het resultaat van dit onderzoek af.
Het gaat bij de berichten over pushbacks vaak om informatie die lastig te verifiëren is. Juist deze constatering onderstreept het belang van een onafhankelijk monitoringsmechanisme. De Europese Commissie spant zich in voor het opzetten ervan in lidstaten met aanhoudende pushbackberichtgeving. Het kabinet steunt deze inspanning.
Bent u op korte termijn bereid contact op te nemen met de verantwoordelijke EU-commissaris om te bespreken op welke manier er eindelijk een einde komt aan de illegale «pushbacks» in de Egeïsche zee en op andere plekken aan de Europese buitengrenzen?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 2 en 4 brengt Nederland zorgen omtrent pushbacks over bij de Europese Commissie. Indien de Commissie meent dat een lidstaat relevante Europese wet- en regelgeving niet of onjuist toepast, kan de Commissie, als hoedster van de verdragen, een inbreukprocedure tegen de betreffende lidstaat starten. Het kabinet zal het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de grens blijven benadrukken. De Europese Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het Europees recht met inbegrip van de fundamentele rechten. Commissaris Johansson is doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten, waaronder Griekenland, en hierbij onderstreept zij dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is, er geen sprake mag zijn van pushbacks en transparantie van het grootste belang is. Het kabinet spreekt hier ook over met de Commissie en dringt er op aan serieus naar vermeende schendingen te kijken, ook met betrekking tot de Egeïsche zee. Het kabinet brengt zorgen omtrent vermeende pushbacks op bij de Europese Commissie, alsook in bilateraal verband, bij iedere passende gelegenheid, en zal dit blijven doen.
Bent u daarnaast bereid om er bij de Europese Commissie op aan te dringen rechtszaken te starten tegen lidstaten die zich schuldig blijven maken aan deze praktijken, bestaande uit «pushbacks» en het overboord gooien van mensen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat Europese migratiefondsen niet aan Griekenland kunnen worden uitgekeerd zolang het land gewelddadige pushbacks blijft uitvoeren?
Het is duidelijk dat lidstaten zich bij de uitvoering van het grensbeheer dienen te houden aan het internationaal en Europees recht. Ook is in bijvoorbeeld de Verordening tot oprichting van het Fonds voor geïntegreerd grensbeer (BMVI) vastgelegd dat de op basis van deze verordening gefinancierde acties worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de rechten en beginselen die zijn verankerd in het EU-recht. Hieronder valt ook het Handvest, en de internationale verplichtingen van de EU met betrekking tot de grondrechten, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat de beginselen van non-discriminatie en non-refoulement worden nageleefd. Het is aan de Europese Commissie om daarop toe te zien.
Welke stappen gaat u verder ondernemen met als doel een einde te maken aan illegale «pushbacks» aan de Europese buitengrenzen?
Zoals aangegeven in de antwoorden 2 en 4 neemt het kabinet actief stelling tegen vermeende pushbacks en kaart de problematiek op diverse momenten aan. Nederland benadrukt in zowel bilaterale contacten als binnen de Europese Unie het belang van naleven van Europees en internationaal recht in grensgebieden. Nederland heeft met verschillende lidstaten op zowel politiek als (hoog)ambtelijk niveau gesproken over de verplichting fundamentele rechten te respecteren en het belang van transparantie aan de grens onderstreept, en zal dat blijven doen.
Het artikel 'Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger' |
|
Hülya Kat (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger»?1
Ja, het NRC-artikel «Rechters maken schulden van de zwakkeren juist erger» is bekend.
Klopt het dat er iedere week circa 5.000 incassovonnissen worden afgedaan zonder dat de schuldenaar daarbij aanwezig is en hoeveel procent van het totaal aantal incassovonnissen is dit?
Het aantal verstekvonnissen in incassozaken daalt en was in de afgelopen 5 jaar lager dan de in het artikel gestelde 5.000 verstekvonnissen per week. De Raad voor de rechtspraak heeft de navolgende cijfers aangeleverd die het beeld geven over de afgelopen vijf jaren:
Wat zijn de redenen dat schuldenaren verstek laten gaan bij deze incassoprocedures?
De precieze redenen waarom schuldenaren verstek laten gaan bij incassoprocedures zijn niet bekend. Uit het onderzoek «Betalingsregelingen – Bevorderen van haalbare betalingsregelingen bij private schuldeisers» dat op
1 september 2020 naar uw Kamer is gestuurd, komt naar voren dat schuldenaren die wel verschijnen, dit vaak met de gedachte doen dat zij ter zitting een betalingsregeling kunnen treffen, terwijl dit in de regel bij de behandeling van incassozaken op de rolzitting van de kantonrechter niet het geval is.2 De rechter kan alleen een betalingsregeling opleggen als de schuldeiser hiermee instemt. De schuldeiser is echter lang niet altijd op de rolzitting aanwezig. Het is denkbaar dat schuldenaren weten dat het niet mogelijk is om ter zitting een betalingsregeling te treffen en daarom verstek laten gaan.
De Raad voor de rechtspraak verwacht, dat als rechters wel de mogelijkheid hebben om betalingsregelingen op te leggen, meer schuldenaren naar de rolzitting komen dan wel schriftelijk op de dagvaarding reageren en het aantal verstekzaken zal dalen. Bij de rechtbank Amsterdam is de pilot «Zorgzaken», geëvalueerd.3 Uit de evaluatie van deze pilot blijkt dat ook de wijze van uitnodigen door de rechtbank een rol kan spelen bij het al dan niet verschijnen door de schuldenaar.
Op welke wijze wordt het belang van de schuldenaar vertegenwoordigd tijdens dergelijke verstekprocedures?
Als de schuldenaar op de rolzitting verschijnt kan diens belang worden gediend doordat vragen van de rechter kunnen worden beantwoord en de schuldenaar de (hoogte van de) vordering en zijn omstandigheden kan toelichten. Ook kan de rechter de schuldenaar en een medewerker van de gemeente of bij vier rechtbanken de schuldenfunctionaris van de rechtbank met elkaar in contact brengen. Indien de schuldenaar niet op de rolzitting verschijnt en ook geen schriftelijk verweer heeft gevoerd zal de rechter een beslissing nemen op basis van de schriftelijke stukken en de toelichting van de schuldeiser en toetst de rechter de vordering ambtshalve aan onder meer de regels van het consumentenrecht en de incassokostenregeling op basis van de Wet Incasso Kosten.
Op welke wijze zijn de aanbevelingen die de Raad voor de Rechtspraak doet in het «Visiedocument schuldenproblematiek en rechtspraak» uit 2019 met betrekking tot het beter vertegenwoordigen van het belang van de schuldenaar opgevolgd?
In het «Visiedocument schuldenproblematiek en rechtspraak» van de werkgroep schulden en rechtspraak (Raad voor de rechtspraak) uit februari 2019, zijn aanbevelingen gedaan om rechtspraak over schulden effectiever te maken en de toegang tot de rechter te verbeteren. Voor de opvolging ervan verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Klopt het dat schuldenaren door hoge incassokosten en vertragingsrente vaak 3 tot 10 keer het bedrag kwijt zijn van hun oorspronkelijke schuld voordat zij verlost zijn uit de greep van een incassobureau, zoals de auteur van het artikel stelt? Zo ja, op welke wijze zijn deze kosten opgebouwd?
Wanneer een schuldenaar de vordering niet betaalt, gelden vaste verhogingen (zie Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke Incassokosten) die de schuldeiser of het incassobureau in rekening mag brengen. Daarnaast zijn er kosten die gemoeid zijn met de gerechtelijke procedure die ook voor rekening komen van de schuldenaar omdat de oorspronkelijke vordering, de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke kosten niet heeft betaald. Dat is waarom mijn inzet is dat de schuldenaar zo vroeg mogelijk contact op neemt met de schuldeiser of het incassobureau om te voorkomen dat kosten steeds verder oplopen.
In de praktijk komt het voor, dat het oorspronkelijke bedrag in verhouding fors oploopt door bijkomende kosten. Dat zijn de vaste verhogingen in de buitengerechtelijke fase en de kosten voor de procedure in de gerechtelijke- en executiefase. Met name de laatste kosten zijn relatief hoog als de oorspronkelijke vordering een relatief klein bedrag is. Zoals in het coalitieakkoord is opgenomen wil het kabinet opstapeling van schulden tegengaan door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en incassokosten.
Op 10 mei 2022 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (Wki) (35 733) aangenomen. De Wki voorziet in een aanpassing van art. 6:96 BW om ongewenste stapeling van buitengerechtelijke incassokosten bij lage termijnbetalingen tegen te gaan. Voor termijnbetalingen tot maximaal € 266,67 worden de buitengerechtelijke incassokosten verlaagd. Dit zal in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke Incassokosten worden uitgewerkt.
In vervolg op de thematafelsessies waarover mijn voorganger u bij brief van 3 november 2021 over de motie Van Beukering heeft bericht is een werkgroep ingericht waarin betrokken partijen het proces van bekostiging van de verschillende elementen binnen een incassoproces gaan doorlichten.4 Hierbij wordt rekening gehouden met de grondslag van de kosten, en met een praktisch vraagstuk als de hoogte van de kosten (minimum versus maximum). Daarnaast zal de werkgroep zich buigen over de vraag wat de stapeling van kosten inhoudt, hoe deze ontstaat en hoe deze kan worden aangepakt. Tenslotte brengt de werkgroep in kaart welke positieve en welke perverse prikkels er zijn voor schuldenaren en voor schuldeisers en zal voorstellen doen om hieraan tegemoet te komen. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de uitkomsten en het vervolg van dit traject.
Klopt het dat de kostprijs van een verstekprocedure vele malen lager is dan de kosten die daarvoor bij de schuldenaar in rekening worden gebracht? Zo ja, wat is hiervan de reden?
In kantonzaken is alleen de eiser griffierecht verschuldigd. De eiser moet dit griffierecht betalen voorafgaand aan de zitting. Dan is veelal niet bekend of de schuldenaar ter zitting aanwezig zal zijn. Als de vordering door de rechter wordt toegewezen is de schuldenaar naast de vordering ook de door de eiser gemaakte proceskosten (waaronder het griffierecht verschuldigd).Een handelszaak die dient bij de kantonrechter en waarbij de schuldenaar niet verschijnt (een verstekzaak) kost minder dan het betaalde griffierecht. Eenzelfde zaak waarbij de schuldenaar wél verschijnt voor de rechter (een zaak op tegenspraak) kost vele malen meer dan het verschuldigde griffierecht. Indien de hoogte van het griffierecht uitsluitend zou afhangen van de werkelijke kosten, zou dat betekenen dat het zowel voor de schuldeiser als voor de schuldenaar vele malen duurder zou worden om een zaak voor te leggen aan de rechter of zich teweer te stellen tegen een eis.
Op welke wijze is de aanbeveling van de Raad voor de Rechtspraak om de griffiekosten meer in verhouding te brengen tot de openstaande vordering opgevolgd?
De aanbeveling om de griffiekosten meer in verhouding te brengen tot de openstaande vordering door het griffierecht voor de lagere vorderingen te verlagen (en de hogere vorderingen te verhogen) is opgevolgd door de inwerkingtreding van de Wet introductie griffierechtcategorieën voor geldvorderingen per 1 januari 2022. Daarnaast ziet het Kabinet de verlaging van griffierechten als belangrijke maatregel om de toegang tot het recht en de rechter voor natuurlijke personen en voor het midden- en kleinbedrijf verder te verbeteren. Het streven is dat de benodigde wetswijziging voor deze verlaging voor de zomer in consultatie kan gaan en nog dit jaar aan de Kamer wordt aangeboden. De inzet is erop gericht om de wetswijziging op 1 januari 2024 in werking te laten treden.
Op welke wijze is aan de overige aanbevelingen van de Raad voor de Rechtspraak opvolging gegeven?
De aanbeveling in het Visiedocument schuldenproblematiek en rechtspraak dat de schuldenaar direct na afloop van een zitting terecht moet kunnen bij een schuldenfunctionaris die hem ter plaatse verder helpt, heeft ertoe geleid dat bij meerdere rechtbanken (Limburg, Den Haag, Rotterdam en Gelderland) wordt geëxperimenteerd met de inzet van schuldenfunctionarissen. In deze pilots verwijst de rechter iemand met probleemschulden op zitting door naar de schuldenfunctionaris. Die voert vervolgens een gesprek om informatie te verzamelen en maakt voor de schuldenaar een afspraak bij de gemeente. De gemeente neemt de aanvraag voor schuldhulpverlening verder in behandeling.
Een (externe) evaluatie van de pilots in Limburg, Den Haag en Rotterdam is onlangs gepubliceerd.5 De onderzoekers concluderen onder andere dat «de rechtbank door inzet van schuldenfunctionarissen bijdraagt aan een waardevolle signalering van mensen met schulden». De betrokken rechtbanken zien de meerwaarde en willen doorgaan met de inzet van schuldenfunctionarissen. Door de rechtspraak wordt bezien of schuldenfunctionarissen rechtspraakbreed kunnen worden ingezet.
De aanbeveling in het Visiedocument dat op de website van de rechtspraak op een toegankelijker en eenduidiger manier uitleg moet worden gegeven over de diverse procedures waar een schuldenaar in betrokken kan raken heeft ertoe geleid dat op rechtspraak.nl een nieuwe pagina «Schulden» is aangemaakt. Deze pagina bevat informatie voor de schuldenaar over hoe te handelen als hij zich geconfronteerd ziet met schulden of een tegen hem aangespannen rechtszaak, waarbij ook op de mogelijkheid van schuldhulpverlening wordt geattendeerd. Verder bevat de pagina informatie voor de schuldeiser over de mogelijkheden om met de schuldenaar tot afspraken te komen over de afbetaling van de schuld, en de wijze waarop betaling van de schuld zo nodig via de rechter kan worden afgedwongen. Tot slot bevat de pagina informatie over de wettelijke maatregelen die bij de rechter kunnen worden aangevraagd, zoals bewind en een Wsnp-traject.
In het Visiedocument is aanbevolen om de dagvaarding te vereenvoudigen. Dit is recent gerealiseerd. De «model incassodagvaarding consumenten» is overzichtelijker en begrijpelijker gemaakt voor de gedaagde. Deze is gepubliceerd op rechtspraak.nl.6
In het Visiedocument is bepleit om de termijn van vijf jaar van de «goede trouw-toets» te verkorten. De goede trouw-toets houdt in dat een schuldenaar in principe niet kan worden toegelaten tot een Wsnp-traject als hij in de vijf jaar voorafgaand aan zijn toelatingsverzoek niet te goeder trouw is geweest bij het aangaan of onbetaald laten van schulden. Daarnaast is bepleit dat toegang tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) onder omstandigheden ook mogelijk moet zijn als korter dan tien jaar geleden van de Wsnp gebruik is gemaakt. Dit heeft geleid tot het wetsvoorstel Wet Wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de goede trouw-toets te verkorten naar drie jaar met handhaving van de hardheidsclausule en een versoepeling van de tienjaartermijn
Acht u het wenselijk dat de rechter niet de bevoegdheid heeft om schuldeisers te dwingen genoegen te nemen met een afbetalingsregeling, omdat artikel 6:29 Burgerlijk Wetboek stelt dat de schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen?
Zoals onder vraag 3 is weergegeven kan de rechter op dit moment alleen met medewerking van de schuldeiser een betalingsregeling opleggen. Net zoals mijn voorganger acht ik het wenselijk dat, in de gevallen waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de schuldenaar kan worden gevergd dat hij zijn vordering in één keer betaalt, het voor een rechter mogelijk wordt om een betalingsregeling op te leggen. Ook als dit tegen de wil van de schuldeiser is of partijen het niet eens kunnen worden over het termijnbedrag van de betalingsregeling. Om afspraken te kunnen maken over de door de rechter op te leggen betalingsregeling is het nodig dat de schuldenaar bij de rechter verschijnt en dat de schuldeiser in de gelegenheid wordt gesteld om schriftelijk of ter zitting zich hierover uit te laten. Voorts dient de rechter bij zijn beslissing om een betalingsregeling op te leggen mee te nemen dat er geen sprake is van onevenredige benadeling van de schuldeiser. In de brief van 18 juni 2021 is een wetsvoorstel aangekondigd waar momenteel aan wordt gewerkt om het vorenstaande mogelijk te maken.7 Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te brengen.
De Raad voor de rechtspraak is voorstander van een wettelijke mogelijkheid voor de rechter om een betalingsregeling op te leggen. De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven geen problemen in de uitvoering te verwachten. De rechter heeft binnen zijn normale bevoegdheden voldoende mogelijkheden om de benodigde informatie op te vragen over de inkomenspositie van de schuldenaar en eventuele andere schulden, beslagen of betalingsregelingen. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling tijdens de zitting. Zoals aangegeven, is de verwachting van de Raad voor de rechtspraak dat het aantal verstekzaken hiermee zal dalen. De behoefte om de rechter betalingsregelingen te kunnen laten opleggen is groot en past binnen de wijze waarop rechters te werk gaan, aldus de Raad voor de rechtspraak.
Welke mogelijkheden heeft een Rechtbank momenteel om door te verwijzen naar schuldhulpverlening?
De rechtbank kan de schuldenaar die op zitting verschijnt doorverwijzen naar de schuldhulpverlening. Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven is bij meerdere rechtbanken (Limburg, Den Haag, Rotterdam en Gelderland) geëxperimenteerd met de inzet van een schuldenfunctionaris die fungeert als schakel tussen de Rechtspraak en de schuldhulpverlening.
De in het antwoord op vraag 3 genoemde de pilot «Zorgzaken» bij de rechtbank Amsterdam is gebaseerd op art. 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In deze pilot wordt geëxperimenteerd met het bieden van een goedkoper en effectiever alternatief dan de huidige dagvaardings-incassoprocedure in zaken waarbij burgers betalingsachterstanden hebben bij hun zorgverzekeraar. Gestreefd wordt om het opkomstpercentage op zitting te verhogen en in gesprek te gaan met burgers om een oplossing te bereiken die aansluit bij hun persoonlijke omstandigheden en minder kosten met zich meebrengt. De rechtbank werkt intensief samen met zorgverzekeraar Achmea, de gemeente en de schuldhulpverlening. Na evaluatie heeft de rechtbank Amsterdam besloten de pilot in zijn huidige vorm structureel in te bedden in zijn kantonprocedure. Daarnaast heeft de rechtbank aangegeven dat deze pilot wordt uitgebreid met andere zorgverzekeraars en dat een verbreding naar andere basisvoorzieningen, zoals woningcorporaties en energiebedrijven, overwogen wordt.
Tot slot kunnen rechters ook bij de niet-pilot rechtbanken schuldenaren attenderen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening.
Welke experimenten met alternatieve procedures lopen er op dit moment die onder de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging mogelijk zijn geworden?
De Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging is nog niet in werking getreden. De inwerkingtreding wordt in de loop van dit jaar verwacht. Daarna zal het conceptbesluit voor het experiment met laagdrempelige rechtspraak, de Nabijheidsrechter in procedure worden gebracht en dat eerste experiment zal volgend jaar van start gaan. Ieder experiment zal te zijner tijd worden geëvalueerd en de resultaten daarvan zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Hoe beoordeelt u de doeltreffendheid en de effecten van die experimenten?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie»?1
Ja.
Klopt het dat de FIOD vier maanden geleden het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) op non-actief heeft gesteld dat zich bezighoudt met het heimelijk afluisteren van verdachten van zware, veelal druggerelateerde, criminaliteit? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Het is juist dat dit team (TSO) enkele maanden geleden op non-actief is gesteld. Er is sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Uit hoeveel fte bestaat dit speciale FIOD-team in totaal? Hoeveel mensen daarvan zijn op non-actief gezet?
Als werkgever heeft de FIOD een zorgplicht naar zijn medewerkers. Om die reden kan ik hier geen mededeling over doen.
Kunt u uitgebreid aangeven hoe de voortgang van de lopende onderzoeken, waaraan dat team werkte in de tussentijd, is geborgd?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Wat betekent het op non-actief zetten van dit FIOD-personeel voor de samenwerking met de politie? Hoe wordt dit opgevangen?
Zoals onder vraag 4. is aangegeven zijn de werkzaamheden doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Kunt u het belang van het werk dat het TSO in algemene zin verricht, uitgebreid toelichten? Kunt u dat tevens toelichten aan de hand van cijfermatige gegevens omtrent, bijvoorbeeld, het aantal succesvolle resultaten dat dit team heeft behaald?
De werkzaamheden van het TSO leveren een waardevolle bijdrage aan de inwinning van informatie in strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan niet specificeren wat het belang van een specifiek team als het TSO is. Werkzaamheden van dit team maken onderdeel uit van een bredere uitvoering van activiteiten in een strafrechtelijk onderzoek. De inzet en bijdrage van het TSO worden in de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek niet als resultaat gespecificeerd.
Volgens het bericht zou het gaan om een verschil van mening over vergoedingen, kunt u het verschil van mening toelichten? Klopt het dat de toelagen voor het werken op zeer onregelmatige en veelal nachtelijke uren zomaar zijn stopgezet?
De zaak is onder rechter en om die reden doe ik over de specifieke inhoud geen mededelingen. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Klopt het, dat in het bericht wordt gesproken van een binnen de FIOD heersende «angst- en afrekencultuur» en een «sociaal onveilige werksfeer»? Kunt u reflecteren op de cultuur binnen de FIOD? Zijn bij u meer signalen bekend over een sociaal onveilige werksfeer bij de FIOD? Wat gaat u eraan doen de geuite zorgen rondom angstcultuur weg te nemen?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Op welke wijze gaat u dit geschil met de leden van het TSO oplossen? Wanneer verwacht u het geschil te hebben opgelost?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.