De voorkeur voor de vakleerkracht bewegingsonderwijs |
|
Michiel van Nispen , Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «De leerkracht bewegingsonderwijs, tevredenheid van schoolleiders, ouders en kinderen»?1
Ja, dat heb ik.
Wat is uw reactie op de conclusies van dit onderzoek, namelijk dat schoolleiders de kwaliteit van het bewegingsonderwijs hoger beoordelen als het door een ALO2-gediplomeerde vakleerkracht wordt gegeven en door de stijgende inzet van ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs er beduidend meer aandacht is gekomen voor hulp voor kinderen met een motorische achterstand?
Ik vind de waardering voor de ALO-gediplomeerde vakleerkrachten terecht en ben blij met de toenemende aandacht voor kinderen met een motorische achterstand.
Deelt u de mening dat meer inzet van ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs kan bijdragen aan kwalitatief goede gymlessen, het implementeren van meer bewegen op school en het terugdringen van motorische achterstanden?
De wet bepaalt dat de lessen bewegingsonderwijs enkel gegeven mogen worden door leerkrachten die daartoe bevoegd zijn: dat kan een ALO-gediplomeerde vakleerkracht zijn, of een groepsleerkracht met een aanvullende bevoegdheid bewegingsonderwijs. Ik deel de mening dat ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bijdragen aan kwalitatief goede gymlessen, het implementeren van meer bewegen op school en het terugdringen van motorische achterstanden. Een groepsleerkracht met de aanvullende bevoegdheid, waar diegene zelf met het volgen van een post-HBO opleiding voor heeft gekozen, is echter ook bekwaam om bij te dragen aan kwalitatief goede gymlessen en het implementeren van meer bewegen op school.
De kwaliteit van bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht wordt door schoolleiders als beter beoordeeld.3 Ook de motorische vaardigheid van leerlingen lijkt verder te verbeteren door bewegingsonderwijs gegeven door een vakleerkracht in vergelijking met een groepsleerkracht met aanvullende bevoegdheid.4
Hoeveel procent van de gymlessen op basisscholen wordt nu al verzorgd door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs? Wat is het voorziene groeipad daarin voor de komende jaren?
Het is niet mogelijk om een exact percentage te geven van de gymlessen op basisscholen die verzorgd worden door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs. Dit heeft te maken met de zeer gevarieerde manier waarop scholen dit vak invullen. Wel is bekend dat 44 procent van de basisscholen de gymlessen aan groep 3 tot en met groep 8 alleen door een vakleerkracht laat geven5, tegenover 13 procent voor groep 1–2. Door onder andere de beschikbaarheid van werkdrukmiddelen is dit percentage voor groep 3 tot en met groep 8 tussen 2017 en 2021 toegenomen met 17 procentpunt, van 27 naar 44 procent.
Het is op dit moment niet goed in te schatten welke toename in de aankomende jaren verwacht kan worden. De stijging in de inzet van vakleerkrachten tussen 2017 en 2021 (17 procentpunt) is significant groter dan de toename tussen 2013 en 2017 (2 procentpunt). Deze snelle stijging in de afgelopen vier jaar is voornamelijk toe te schrijven aan de komst van de werkdrukmiddelen. De inzet van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs kunnen mogelijk ook invloed gehad hebben op deze stijging.
Deelt u de mening dat, gelet ook op de uitkomsten van dit onderzoek, het streven er op moet zijn gericht alle lessen bewegingsonderwijs te laten geven door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten? Zo nee, waarom niet?
Het huidige beeld van de arbeidsmarkt in het onderwijs geeft een tekort aan zowel groepsleerkrachten en vakleerkrachten bewegingsonderwijs weer. Met de inmiddels afgelopen subsidieregeling post-initiële leergang bewegingsonderwijs werden van 2018 tot en met 2021 groepsleerkrachten daarom gestimuleerd om hun aanvullende bevoegdheid te halen. Deze investeringen van de groepsleerkrachten, scholen en het Rijk zouden door het intrekken van hun bevoegdheid teniet worden gedaan. Bovendien is het voor vooral kleinere scholen ook prettig als zij gymlessen kunnen laten verzorgen door groepsleerkrachten met een aanvullende bevoegdheid (zie ook het antwoord op vraag 6). Ik wil daarom, naast de ALO-gediplomeerde vakleerkrachten, de mogelijkheid van de inzet van een groepsleerkracht met aanvullende bevoegdheid laten bestaan.
Welke organisatorische of financiële belemmeringen staan er aan in de weg dat alle gymlessen door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten gegeven worden? Wat kunt u doen om deze, in overleg met het onderwijs, zo goed en zo veel mogelijk weg te nemen?
Uit het rapport Lesuren bewegingsonderwijs in Nederland van het Mulier Instituut (2021) blijkt dat in 2021 gemiddeld 84 minuten bewegingsonderwijs per week werd aangeboden. Indien deze lessen alleen gegeven zouden mogen worden door vakleerkrachten die zijn afgestudeerd aan de ALO, zijn nog eens circa 4.000 additionele fte’s nodig. Jaarlijks studeren er circa 750 studenten aan de ALO af, die een bevoegdheid voor zowel het vo en po hebben. Ervan uitgaande dat de vakleerkrachten een volledige betrekking krijgen, en dat alle afgestudeerden in het primair onderwijs willen gaan werken, zou dat betekenen dat er 3250 extra vakdocenten moeten worden opgeleid. Het is onwaarschijnlijk dat op korte termijn een dergelijk groot aantal extra studenten zich aanmeldt en opleidingsplaatsen voor kunnen worden gecreëerd.
Ook zijn er niet voldoende middelen om enkel vakleerkrachten aan te stellen. Van de basisscholen die een vakleerkracht bewegingsonderwijs in dienst hebben, financiert 41 procent hiervan dit volledig of gedeeltelijk vanuit de werkdrukmiddelen.6 De werkdrukmiddelen zijn structureel en scholen kunnen deze blijven inzetten voor vakleerkrachten. Scholen mogen de werkdrukmiddelen echter ook aan andere doeleinden dan enkel vakleerkrachten (voor bewegingsonderwijs of andere vakken) besteden, en veel scholen doen dat dan ook.
Daarnaast komt een vakleerkracht vaak bovenop de formatie van een school: een schoolleider zorgt er eerst voor dat alle groepen een bevoegde groepsleerkracht hebben, voordat een vakleerkracht aangenomen zal worden. Het aannemen van een vakleerkracht zorgt bij kleine scholen voor minder flexibiliteit. Sommige scholen kiezen liever enkel voor een vakleerkracht voor een ander vak of willen helemaal geen vakleerkracht aanstellen. Wanneer bewegingsonderwijs enkel door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten gegeven zou mogen worden, zal het voor scholen nog lastiger worden om aan de norm van twee uur bewegingsonderwijs per week te kunnen voldoen.
Vanaf welk jaar is het volgens u realistisch en mogelijk om al het bewegingsonderwijs door ALO-gediplomeerde vakleerkrachten te laten verzorgen? Bent u bereid voor de beantwoording van deze vraag te overleggen met de KVLO3 en de ALO’s?
Zoals bij vraag 5 en 6 uiteengezet, is het wat mij betreft niet realistisch en wenselijk om op korte of langere termijn louter vakleerkrachten in te zetten. Mijn prioriteit is om te zorgen dat de verplichte twee lesuren bewegingsonderwijs gegeven worden door een bevoegde leerkracht. Dit doe ik met de middelen die daarvoor tot mijn beschikking staan en samen met de partners, waaronder de KVLO en de ALO’s. De praktijk laat zien dat samenwerking op lokaal niveau of andere verdeling van middelen binnen de school vaak oplossingen kunnen bieden. Met de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs ondersteun ik scholen om te komen tot duurzame oplossingen voor de knelpunten die scholen ervaren bij het aanbieden van bewegingsonderwijs. De beantwoording van deze vraag is in overleg met de KVLO en de ALO’s opgesteld.
Bent u bereid met een wetswijziging te komen om ALO-gediplomeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs in het primair onderwijs verplicht te stellen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, vanaf welk moment zou dat volgens u kunnen?
De keuze om een ALO-gediplomeerde vakleerkracht of een groepsleerkracht met bevoegdheid de lessen bewegingsonderwijs te verzorgen, ligt bij de scholen. Scholen kiezen in sommige gevallen bewust voor een groepsleerkracht met een aanvullende bevoegdheid bewegingsonderwijs, bijvoorbeeld omdat zij binnen de school flexibeler ingezet kunnen worden dan een vakleerkracht. Deze groepsleerkrachten zijn bevoegd en bekwaam om bewegingsonderwijs te geven. Ik zie, gelet op de huidige onderwijsarbeidsmarkt, geen aanleiding om de wet op dit punt te wijzigen.
Het artikel ‘Gasmarkt toont nu weinig vrees, maar komende winter kan weer spannend worden’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gasmarkt toont nu weinig vrees, maar komende winter kan weer spannend worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we ons beleid rond de gasreserves moeten aanpassen omdat het onacceptabel is dat we komende winter afhankelijk zijn van leveringen uit Rusland?
Ja, in het coalitieakkoord staat dan ook al aangekondigd dat het kabinet wil komen tot verplichte vullingspercentages voor de gasopslagen. Dit met als doel de afhankelijkheid van andere landen te verkleinen.
Daarnaast heeft het kabinet in het zogenoemde Norg Akkoord afspraken gemaakt met Shell, ExxonMobil en NAM over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de opslagen bij het begin van de koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van de koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven. Dit om de leveringszekerheid van laagcalorisch gas, het gas dat door vrijwel alle Nederlandse huishoudens wordt gebruikt, te borgen.
Klopt de berichtgeving dat er nu moet worden gestart met vullen om voldoende gas in voorraad te hebben voor komende winter? Hoe wilt u zorgen dat dit, ondanks de hoge prijzen, ook nu gaat gebeuren?
Het vulseizoen voor gasopslagen start normaliter op 1 april en loopt tot 1 oktober. Met het zogenoemde Norg Akkoord heeft het kabinet er voor gezorgd dat de opslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk adequaat worden gevuld. Het kabinet beraadt zich nog op eventuele kortetermijnmaatregelen ten aanzien van andere opslagen. In de brief over gasleveringszekerheid van 14 maart jl. wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat de verplichte vullingspercentages voor gasvoorraden, zoals ook afgesproken in het coalitieakkoord, nog dit kwartaal in moeten gaan zodat de gasbedrijven de komende maanden verplicht moeten gaan vullen ondanks de hoge prijzen? Wat is hiervoor nodig?
Zoals aangegeven zijn in het Norg Akkoord afspraken gemaakt over de inzet van de opslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk. De mate waarin deze opslagen moeten worden gevuld wordt mede bepaald door de jaarlijkse adviezen van Gasunie Transport Services (GTS) over de leveringszekerheid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat onze gasopslag Bergermeer voor 40 procent in handen is van het Russische staatsbedrijf Gazprom?
De gasopslag Bergermeer is niet in eigendom van het Russische staatsbedrijf Gazprom. TAQA Energy B.V. bezit 60% van de belangen in gasopslag Bergermeer. EBN heeft de overige 40% van de belangen in de gasopslag. TAQA Energy B.V. is de operator voor de opslag- en marketingfaciliteit en gaat dus over het dagelijks beheer van de opslagfaciliteit.
Als onderdeel van de totstandkoming van de gasopslag is in 2009 door betrokken partijen een overeenkomst met Gazprom gesloten voor aanlevering van het kussengas. Dit kussengas is nodig om de druk in de gasopslag op peil te houden zodat gas geïnjecteerd en er uit gehaald kan worden. In ruil daarvoor kan Gazprom 19,6 van de totale 48,2 TWh (Terawattuur) van de opslagcapaciteit gebruiken en heeft Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten over de wijze waarop de berging wordt geopereerd. Gezien de zeer recente ontwikkelingen komt dit natuurlijk wel in een ander daglicht te staan. In voornoemde brief over gasleveringszekerheid wordt ook hierop nader ingegaan.
Hoe gaat u zorgen dat de gasopslag Bergermeer/Taqa Energy niet meer in beheer van Rusland is?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de gasopslag Bergermeer niet in het beheer van Rusland. Gazprom heeft bepaalde zeggenschapsrechten over de operaties. Gazprom gaat niet over de verdeling en gebruik van de capaciteit die niet aan haar is toegekend.
Ik heb begrepen dat TAQA Energy B.V. voornemens is de gasopslag te verkopen. Samen met EBN volg ik deze ontwikkeling op de voet teneinde te voorkomen dat de gasopslag wordt verworven door een partij die niet gewenst is.
Welke mogelijkheden zijn er om de gasvoorraden te vullen waarbij er zo min mogelijk geld naar Rusland gaat door de koop van gas? Is het bijvoorbeeld mogelijk om lng te kopen in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten om te voorkomen dat Nederland de oorlog mede-financiert?
De gasopslagen worden gevuld door marktpartijen, de overheid heeft daar geen actieve rol bij. Dat neemt niet weg dat momenteel wordt bezien hoe het beste kan worden zekergesteld dat de opslagen voorafgaand aan de komende winter tot een adequaat niveau zijn gevuld. Ook hier verwijs naar de brief over gasleveringszekerheid.
Wat betreft LNG geldt dat de aanvoer daarvan naar Nederland mede wordt beperkt door de doorvoercapaciteit van de GATE-terminal in Rotterdam waar LNG van over de hele wereld wordt aangevoerd, ook en in toenemende mate vanuit de Verenigde Staten. Deze capaciteit bedraagt thans 12 miljard m3 op jaarbasis, of te wel 1 miljard m3 per maand bij volledige benutting. Dat terwijl voor het volledig vullen van alle Nederlandse opslagen in de periode 1 april t/m 1 oktober ca. 12 miljard m3 aan gas nodig is (uitgaande van het vullen van Norg met de door GTS aangegeven 4 miljard m3). Overigens wordt momenteel onderzocht hoe de aanlandingscapaciteit voor LNG in Nederland op zo kort mogelijke termijn kan worden uitgebreid. Gasunie heeft hiervoor een aantal ideeën ontwikkeld. Deze worden beschreven in de brief over gasleveringszekerheid. Een dergelijke uitbreiding kan ook behulpzaam zijn bij het vullen van de opslagen.
Wat is de verwachte prijsimpact van het inkopen van lng en wat zijn de gevolgen voor de energierekening van huishoudens?
De verwachte prijsimpact en gevolgen voor de energierekening zijn niet aan te geven. Het gaat bij LNG, en meer in het algemeen bij gas, om een wereldmarkt waarbij een groot aantal factoren invloed heeft op de prijs. Het gaat dan uiteraard om geopolitieke ontwikkelingen, maar ook meer basale zaken als grootschalig, langdurig onderhoud aan installaties waardoor levering tijdelijk wordt opgeschort.
De ontwikkelingen op de wereldmarkt kunnen, wanneer deze langere tijd aanhouden, ook effect hebben op de energierekening van huishoudens. Het kabinet erkent de zorgen van huishoudens over de stijgende energierekening. Daarom heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen om de impact van de stijgende energieprijzen te dempen (zie kamerstuk 29 023, nr. 272) en heeft die recent aangevuld met de maatregelen die zijn genoemd in de Kamerbrief van 11 maart jl. Het kabinet blijft de komende tijd de actuele situatie en de impact hiervan op de energierekening van huishoudens nauwlettend in de gaten houden.
Welke andere mogelijkheden zijn er om op zeer korte termijn minder afhankelijk te worden van Rusland?
De mogelijkheden om op zeer korte termijn minder afhankelijk te worden van Rusland zijn beperkt, waarbij wel meteen moet worden aangetekend dat Nederland minder afhankelijk is van gas uit Rusland dan veel andere lidstaten. Zo beschikt Nederland over een LNG-terminal en heeft Nederland, in tegenstelling tot vrijwel alle andere lidstaten, eigen gasproductie. De gaswinning uit de huidige kleine velden wordt dan ook gesteund. Nieuwe projecten die nu nog in procedure zijn, kunnen op een relatief korte termijn (binnen 2 jaar) en indien dit veilig kan voor extra productie zorgen. Maar ook wordt de transitie naar en het aanbod van hernieuwbare energiebronnen zoals groen gas en waterstof gestimuleerd en wordt ingezet om op basis van een programmatische aanpak woningen sneller, slimmer en socialer te isoleren. Daarnaast is vraagreductie in de industrie een speerpunt van beleid.
Overigens is het in dit verband ook goed om op te merken dat de Europese Commissie op 8 maart jl. naar buiten is gekomen met een strategie (REPOwerEU) om de afhankelijkheid van Russische gasimport zo snel mogelijk te verminderen.
In de brief over gasleveringszekerheid is dit alles verder uitgewerkt en toegelicht.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het debat Mijnbouw/Groningen van 10 maart 2022, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het aantal doorplaatsingen van uit huis geplaatste kinderen |
|
Lisa Westerveld (GL), Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u geluisterd naar de reportage van onderzoeksprogramma Argos over doorplaatsingen van uithuisgeplaatste kinderen?1
Ja.
Wat is er concreet gebeurd sinds Stichting Het Vergeten Kind in februari 2020 het rapport Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan aan uw ambtsvoorganger overhandigde? Welke concrete afspraken zijn gemaakt? Heeft dit geleid tot minder doorplaatsingen?
Stichting Het Vergeten Kind overhandigde in februari 2020 hun rapport en petitie aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik vind het goed dat Stichting Het Vergeten Kind aandacht vraagt voor dit onderwerp. Ik ben het met mijn ambtsvoorganger eens dat het aantal doorplaatsingen verder omlaag moet. Het recent gepubliceerde rapport Ik weet niet eens waar ik volgende week woonvan Stichting Het Vergeten Kind bevestigt dit. Gemeenten en aanbieders zijn hiervoor primair aan zet. Mijn ambtsvoorganger heeft in augustus 2020 samen met bestuurders van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Jeugdzorg Nederland met Stichting Het Vergeten Kind gesproken over hun rapport en aanbevelingen. Destijds is besproken dat gemeenten en aanbieders zich gezamenlijk blijven inzetten voor het terugdringen van doorplaatsingen.
Over het totale aantal doorplaatsingen op landelijk niveau kan ik geen betrouwbare uitspraken doen. Hier zijn geen uniforme gegevens over beschikbaar. Daarnaast wil ik benadrukken dat het terugdringen van doorplaatsingen een brede, gezamenlijke aanpak met een lange adem vraagt. Wel vonden de afgelopen jaren positieve ontwikkelingen plaats die bijdragen aan minder doorplaatsingen. Zo verminderde het aantal doorplaatsingen in de gesloten jeugdhulp van 14% in 2019 naar 8% in 20212, en zet de sector zich via diverse projecten in voor het merkbaar verbeteren van jeugdzorg met verblijf3.
Wordt het aantal plaatsingen en doorplaatsingen geregistreerd zoals aangekondigd in het actieplan van uw ambtsvoorganger De best passende zorg voor kwetsbare jongeren2 Zo ja, kunt u een overzicht geven van de afgelopen jaren uitgesplitst naar plaatsingen in instellingen, bij pleegouders en gezinshuizen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal jongeren met jeugdhulp met verblijf wordt geregistreerd. De tabel hieronder laat deze gegevens zien, uitgesplitst naar verblijfsvorm5.
2018
2019
2020
Totaal jeugdhulp met verblijf
42 770
43 345
42 470
Pleegzorg
20 740
21 525
21 210
Gezinsgericht
6 165
5 545
5 310
Gesloten plaatsing
2 565
2 550
2 080
Ander verblijf bij jeugdhulpaanbieder
18 150
18 350
18 135
Voorlopige cijfers
Daarnaast publiceert Jeugdzorg Nederland jaarlijks cijfers over pleegzorg en gesloten jeugdhulp.
Het aantal doorplaatsingen wordt niet landelijk geregistreerd. Uit een eerder door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagde inventarisatie door het CBS blijkt dat de beschikbare gegevens geen accuraat beeld kunnen geven. Hierover heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd.7 Het is aan gemeenten om het aantal doorplaatsingen op lokaal niveau te registreren.
Wat is er concreet gebeurd met het «gezamenlijk plan voor het reduceren van overplaatsingen tussen hun residentiele instellingen» dat de branches hebben opgesteld?
De sector zet breed in op het voorkomen dat jongeren overgeplaatst worden tussen residentiele instellingen, al dan niet gesloten. Het doel was niet dat hier een specifiek, apart plan voor zou komen. Door verschillende oorzaken kan een overplaatsing nog niet altijd voorkomen worden. Met name de benodigde expertise en de beschikbaarheid van passende plekken zijn hiervan de oorzaak.
Langs verschillende lijnen werkt de sector aan het verbreden en zichtbaar maken van de benodigde kennis, onder andere op het gebied van kleinschaligheid en de ontwikkeling naar alternatieven voor leefgroepen. Zo heeft StroomOp «Onderweg naar JeugdhulpPlus Thuis» gepubliceerd. Dit bevat een overzicht van knelpunten en oplossingsrichtingen voor zowel het voorkomen als verkorten van gesloten plaatsingen. Ook werkt de sector aan de ombouw naar meer kleinschalige accommodaties zodat meer passende plekken worden gerealiseerd. Hiervoor heeft het Ministerie van VWS € 33,5 mln. voor de gesloten jeugdhulp en € 50 mln. voor open driemilieusvoorzieningen verstrekt aan gemeenten via een SPUK-regeling8. De inzet langs deze lijnen draagt niet alleen bij aan het voorkomen dat jongeren gesloten geplaatst worden, maar ook aan dat jongeren op een plek kunnen blijven gedurende de periode dat ze niet thuis kunnen wonen.
Wat is er concreet gebeurd met de doelstelling in dit actieplan dat in het vierde kwartaal van 2020 het «aantal overplaatsingen in de JeugdzorgPlus sterk is gereduceerd naar minder dan 5% van het aantal overplaatsingen»? Is dit doel gehaald?
Het aantal overplaatsingen binnen de gesloten jeugdhulp neemt, net als het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdhulp, al enkele jaren af. De doelstelling van een reductie naar minder dan 5% is niet gehaald. Desondanks is er een sterke daling te zien: van 218 overplaatsingen in 2018 naar 98 overplaatsingen in 2021.
Onderstaande tabel laat de meest recente plaatsingsgegevens zien9.
2018
2019
2020
2021
Nieuw
977
57%
976
57%
758
56%
740
63%
Overplaatsing
218
13%
235
14%
168
12%
98
8%
Hernieuwd na onttrekking
66
4%
80
5%
67
5%
53
5%
Hernieuwd
458
27%
416
24%
371
27%
284
24%
Totaal
1 719
1 707
1 364
1 175
Wat is er gebeurd met de doelstelling dat «alle jeugdigen in de JeugdzorgPlus binnen een half jaar zicht hebben op een vast woonperspectief?» Is dit doel gehaald?
Dit doel is niet gehaald. Het bieden van een vast woonperspectief aan alle jongeren in de gesloten jeugdhulp vraagt een brede, langdurige inzet en is mede afhankelijk van de inkoop van (vervolg)woonplekken door gemeenten.
Onderstaande tabel laat de verblijfssituatie van jongeren zien na hun verblijf in de gesloten jeugdhulp10.
2020
2021
Thuis/Zelfstandig met hulp
19%
19%
Thuis/Zelfstandig zonder hulp
11%
16%
Pleegzorg
1%
0%
Gezinsgericht
2%
1%
Jeugdhulpvoorziening open
39%
42%
Jeugdhulpvoorziening gesloten
12%
10%
Zwervend
1%
1%
Onbekend
14%
12%
Het aandeel jongeren dat na verblijf in gesloten jeugdhulp zelfstandig naar huis gaat zonder hulp is in 2021 toegenomen. Dat laat onverlet dat er nog stappen te zetten zijn om alle jongeren na verblijf in de gesloten jeugdhulp een passend perspectief te bieden.
Bent u, met de kennis van nu, tevreden over de resultaten van het actieprogramma? Zo ja, wat is de grootste winst? Zo nee, gaat u zich alsnog inzetten om de doelstellingen te behalen?
Ik zie mooie resultaten die behaald zijn met het actieplan Best passende zorg voor kwetsbare jongeren over de gesloten jeugdhulp. Voor een overzicht van de belangrijkste mijlpalen verwijs ik uw Kamer naar het hoofdstuk over actielijn 2 uit de slotrapportage van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd11. Ik zie dat Rijk, gemeenten en aanbieders de afgelopen jaren in toenemende mate de handen ineen hebben geslagen om de gesloten jeugdhulp blijvend te verbeteren. En met effect: het aantal gesloten plaatsingen neemt af.
Tegelijkertijd vind ik dat we meer moeten doen om gesloten jeugdhulp in de huidige vorm af te bouwen. Daarom werk ik samen met gemeenten en aanbieders aan de totstandkoming van een plan voor de toekomst van gesloten jeugdhulp. Hierover informeer ik uw Kamer voor de zomer.
In de vijfde voortgangsrapportage naar aanleiding van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd wordt gesteld dat het aantal doorplaatsingen naar aanleiding van het programma StroomOp is verminderd.3 Kunt u dit concretiseren? Zet deze positieve trend door?
Zie mijn beantwoording op vraag 5.
Bent u het met ons eens dat een uithuisplaatsing een «middel is om ervoor te zorgen dat een jeugdige veilig is en zich goed kan ontwikkelen»4 in contrast is met het aantal hulpverleners en doorplaatsingen waar uit huisgeplaatste kinderen mee te maken krijgen? Speelt dit gegeven mee in de overweging van het besluit om kinderen uit huis te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Een uithuisplaatsing is inderdaad geen doel op zich, maar een ingrijpend middel om ervoor te zorgen dat een kind veilig is en zich goed kan ontwikkelen, of om een kind een behandeling te geven die anders niet mogelijk is. Het is voor kinderen van groot belang om een stabiele verblijfplaats te krijgen na een uithuisplaatsing, bij voorkeur met vaste hulpverleners die steeds doelgericht toewerken naar terugplaatsing óf ervoor zorgdragen dat een kind een vaste verblijfplaats krijgt met de mogelijkheid zich te hechten aan enkele vaste personen, bijvoorbeeld pleegouders of gezinshuisouders. Knelpunten in de praktijk vormen wachtlijsten voor interventies en beschikbare plekken, alsmede een tekort aan personeel. Daardoor komt het helaas voor dat kinderen gedurende een uithuisplaatsing te maken kunnen krijgen met doorplaatsingen en/of een wisselend aantal hulpverleners. Ik vind dit onwenselijk omdat we weten dat juist deze kinderen bij een uithuisplaatsing baat hebben bij stabiliteit en gehechtheid.
Het doorplaatsen van kinderen betreft de uitvoering van de ondertoezichtstelling. In het wettelijk systeem is dat de taak van de gecertificeerde instelling (GI). De wijze waarop de GI dat doet maakt in beginsel geen onderdeel uit van het toetsingskader dat de kinderrechter hanteert bij het toetsen van de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. Het is immers niet bij voorbaat bekend of doorplaatsingen aan de orde zijn. Een kinderrechter toetst of aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is voldaan en of daarmee deze maatregelen voor een kind noodzakelijk zijn. Dit betekent niet dat kinderrechters de problemen in de jeugdzorg niet meewegen. Er zijn voorbeelden van gerechtelijke uitspraken waarin de tekorten aan hulp en/of de beperkte beschikbaarheid van jeugdbeschermers van invloed zijn op de overwegingen van een kinderrechter een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing te verkorten of te beëindigen.
Hoe gaat u de registratie van het aantal terugplaatsingen verbeteren?5
Op dit moment zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak kinderen na een uithuisplaatsing worden teruggeplaatst bij hun ouders. Van het aantal jongeren dat na gesloten jeugdhulp wordt teruggeplaatst, zijn wel gegevens beschikbaar (zie antwoord op vraag 6). Het Ministerie van JenV bespreekt met Jeugdzorg Nederland en het CBS hoe het aantal terugplaatsingen kan worden gemonitord. Bij de eerstvolgende voortgangsbrief Jeugd wordt uw Kamer informeren over de voortgang.
Bent u bereid om jongeren zelf meer zeggenschap te geven over de plek waar zij (tijdelijk) wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik vind het heel belangrijk dat naar de stem van jongeren wordt geluisterd. De mening van de jongere en andere belanghebbenden wordt in principe altijd meegenomen bij een beslissing over de (tijdelijke) woonplek van een jongere. Steeds meer jeugdhulpaanbieders hebben daarnaast actieve jongerenraden. Ook is als onderdeel van het plan Best passende zorg voor kwetsbare jongeren het project De Jongere als Stakeholder opgezet, met als doel om de stem van jongeren verder te vergroten. Jongerenparticipatie en het inzetten van ervaringsdeskundigheid dragen wezenlijk bij aan betere jeugdhulp. Het project heeft niet alleen een impacttour georganiseerd, podcasts gemaakt over het belang van de stem van de jongere, maar ook het fundament gelegd voor een platform waarop organisaties contact kunnen leggen met jongere ervaringsdeskundigen en waar belangrijke informatie is gebundeld. Ook is een meerjarenagenda opgesteld om bewustwording te vergroten, participatie te bevorderen, de juiste voorwaarden te creëren en oplossingen toegankelijk te maken.
Kunt u reflecteren op de preambule van het VN-verdrag Kinderrechten waarin staat dat een kind «voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip»?
Ik onderschrijf deze preambule. Ik vind het van groot belang dat alle kinderen kunnen opgroeien in een veilige en liefdevolle gezinsomgeving.
Hoe is dit te rijmen met situaties waarin kinderen soms tientallen hulpverleners hebben gezien en zeer regelmatig moeten doorverhuizen? Bent u van mening dat Nederland zich aan deze bepaling in het Verdrag houdt? Zo nee, wat gaat u dan doen om dit te veranderen?
Ik onderschrijf dat het zien van tientallen hulpverleners en regelmatige doorverhuizingen niet in het belang zijn van het kind. Kinderen die uithuisgeplaatst zijn hebben juist baat bij stabiliteit. Het terugdringen van het aantal doorplaatsingen en wisselen van hulpverleners vraagt om een brede, gezamenlijke aanpak die niet van vandaag op morgen is gerealiseerd. Ik zie dat er positieve ontwikkelingen plaats hebben gevonden die bijdragen aan minder doorplaatsingen. Ik zal me hier samen met gemeenten en aanbieders voor in blijven zetten.
Het bericht dat de voorzitter van DSW stelt dat zorgverzekeraars onnodige kwaliteitscontroles opleggen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van zorgverzekeraar DSW dat zorgverzekeraars onnodige kwaliteitscontroles opleggen aan zorgverleners?1
Deze verkenning had onder andere tot doel om in kaart te brengen hoe zorgverleners het Nederlandse zorglandschap beschouwen.
De hoofdthema´s van de verkenning waren vertrouwen, continuïteit en pluriformiteit. Via een vragenlijst hebben een aantal zorgverleners uit verschillende zorgsectoren hun mening kunnen geven over deze thema’s. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en zorgleners bekend zijn met elkaars mening over deze thema’s. Inzicht verhoogt namelijk het wederzijdse begrip en vereenvoudigt het maken van contractuele afspraken. In het rapport wordt op basis van een uitvraag onder zorgverleners aangegeven dat volgens een groot deel van deze groep controles op kwaliteit nog meer zouden kunnen bijdragen aan betere zorg. Verdere duiding van deze uitvraag onder de respondenten – die veel breder was – ontbreekt in het rapport.
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat zorgverzekeraars en zorgverleners als uitvoerders van de Zorgverzekeringswet (Zvw) samen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de zorg. Zij maken daar contractuele afspraken over. Waarbij het doel is om de kwaliteit van zorg continue te verbeteren, zodat de verzekerde toegang heeft tot zorg van een steeds hoger niveau. Het stellen van voorwaarden en toetsing van de naleving van deze voorwaarden is een onderdeel daarvan. Het is de maatschappelijke verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgverleners om dit op een slimme en laagdrempelige manier in te richten. Het rapport lijkt mij een goede aanleiding voor hen om hierover verder het gesprek met elkaar aan te gaan.
Daarnaast wordt er op dit moment in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om de inkoop- en verantwoordingseisen die gelden voor zorgsectoren die vallen onder Zvw te uniformeren. Hier vallen ook eisen van zorgverzekeraars onder. Onderdeel van dit onderzoek is om te kwantificeren hoeveelheid tijd, en daarmee geld, gepaard gaat met voldoen aan deze eisen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik komende zomer.
Bent u het eens het de uitspraak van de voorzitter dat de wettelijke kwaliteitseisen hoog zijn en bij de eigen beroepsgroep in goede handen zijn?
Ja, ten dele. De (wettelijke) eisen die hier aan de kwaliteit van zorg gesteld worden zijn op onderdelen hoog. We moeten met alle betrokken partijen continue werken aan de zorg. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn als uitvoerders van de Zvw samen verantwoordelijk en maken (contractuele) afspraken over de inkoop en kwaliteit van zorg. In het kader van het integraal Zorgakkoord zullen we gesprekken voeren over hoe we de zorg in Nederland verder verbeteren.
Bent u het ermee eens dat onnodige bureaucratie in de zorg zoveel mogelijk dient tegen te worden gegaan, omdat dit tijd kost die daardoor niet aan de zorg voor patiënten kan worden besteed en zorgverleners stimuleert de zorg te verlaten?
Ja, ik ben het er zeker mee eens dat onnodige administratieve lasten in de zorg zo veel mogelijk tegen moeten worden gegaan. De afgelopen jaren is daaraan gewerkt met het programma [Ont]Regel de Zorg, met als doel om de ervaren administratieve lasten van zorgverleners en patiënten te verminderen. Er is een voorzichtige kentering zichtbaar omdat voor het eerst de ervaren regeldruk in de meeste sectoren licht gedaald is. Dit is een trendbreuk, maar ons werk zit er nog niet op. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is voornemens om vóór de zomer de vervolgaanpak van regeldruk aan de Tweede Kamer te zenden.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is als zorgverzekeraars aanvullende eisen toevoegen aan de wettelijke eisen?
Nee, niet noodzakelijkerwijs. De verzekerde heeft baat bij een zo’n hoog mogelijke kwaliteit van zorg. Dat is ook een van de doelen die met de Zvw wordt nagestreefd. Het stellen van eisen aan de kwaliteit draagt in belangrijke mate hieraan bij. De eisen die in wet- en regelgeving zijn opgenomen vormen daarbij een basis. Maar wet- en regelgeving zijn geen geschikt instrument om uitputtend op alle kwaliteitsfacetten normen te stellen. Zorgverzekeraars en zorgverleners hebben de ruimte nodig om vanuit hun deskundigheid en verantwoordelijk in het veld praktische invulling te geven de kwaliteitseisen. Bovendien kunnen zij zich op deze manier onderscheiden. De Zvw biedt hen deze ruimte ook. Door samen contractuele afspraken te maken kan er maatwerk worden geleverd. En kan recht worden gedaan aan de verschillen tussen zorgsectoren en lokale omstandigheden, en verschillen tussen zorgverzekeraars en zorgverleners onderling.
Wel ben ik van mening dat bij het stellen van aanvullende eisen een adequate afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds de mate waarin zij verondersteld kunnen worden de kwaliteit van zorg te verhogen, en anderzijds de mate waarin zij de ervaren administratieve lasten voor zorgverleners verhogen. In die afweging dient te worden meegewogen dat die administratieve lasten hoger zijn, naarmate de eisen die zorgverzekeraars stellen onderling meer verschillen op inhoud, vorm, timing en frequentie.
Bent u het ermee eens dat kwaliteitsstandaarden zouden moeten worden bepaald door de wetgever en het veld, in plaats van door de zorgverzekeraar?
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is bepaald dat kwaliteitstandaarden worden opgesteld door organisaties van cliënten, zorgaanbieders of zorgverleners en zorgverzekeraars. Na een marginale toetsing door het Zorginstituut wordt een kwaliteitsstandaard opgenomen in het register voor kwaliteitsstandaarden en meetinstrumenten. Op deze manier is de inbreng van alle relevante partijen naar mijn oordeel afdoende geborgd.
Hoeveel bureaucratie zou kunnen worden geschrapt als de regels die extra worden opgelegd door zorgverzekeraars zouden worden geschrapt?
De regeldruk die zorgverleners ervaren komt uit veel verschillende hoeken: van zorgverzekeraars, maar ook van o.a. toezichthouders, branche- en beroepsverenigingen, hun eigen interne organisatie en de overheid. Er is geen informatie beschikbaar over hoeveel regeldruk wordt veroorzaakt door elke betrokken partij. Wel weet ik dat sommige beroepsgroepen, met name in de eerste lijn, aangeven dat de zorgverzekeraar(s) voor hen de belangrijkste veroorzaker van regeldruk zijn2. Ik zie daarom zeker mogelijkheden om op dit punt de ervaren regeldruk te verminderen en daarover wordt reeds het gesprek met de zorgverzekeraars gevoerd, onder ander in het kader van het onderzoek waar ik in het antwoord op vraag 1 aan refereer.
Wat gaat u doen om de onnodige bureaucratie die door zorgverzekeraars aan zorgverleners wordt opgelegd, tegen te gaan?
Zoals ik ook als antwoord op vraag 1 heb benoemd, wordt er momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om de inkoop- en verantwoordingseisen in de Zvw, waaronder van zorgverzekeraars, te uniformeren. Resultaat van dit onderzoek zal een «menukaart» zijn met concrete maatregelen om de administratieve lasten te verminderen. De resultaten van dit onderzoek worden voor de zomer verwacht, waarna besluitvorming over de te treffen maatregelen zal plaatsvinden.
Daarnaast gaat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport vanuit het programma [Ont]Regel de Zorg het gesprek aan met zorgverzekeraars (en andere veldpartijen overigens) naar aanleiding van meldingen van onnodige regeldruk die wij ontvangen, bijvoorbeeld van zorgverleners zelf maar ook van branche- en beroepsverenigingen. Zorgverleners kunnen ons bereiken via aanpakregeldruk@minvws.nl.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het Cornelius Haga Lyceum |
|
Bente Becker (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kan de Kamer het recente Inspectierapport over de onderwijskwaliteit van het Cornelius Haga Lyceum ontvangen waarin wordt vastgesteld dat het onderwijs op alledrie de afdelingen zeer zwak is?
Het zorgwekkende rapport van 3 januari jl. is op 25 februari jl. door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gepubliceerd. Ik zend het mee met deze beantwoording.
Hoe verklaart u de verslechtering die in het afgelopen jaar op de school heeft plaatsgevonden?
Er zijn al langdurig zorgen over de bestuurskwaliteit, wat al erg genoeg is voor de leerlingen. De inspectie concludeert nu ook, in haar rapport van 3 januari 2022, dat de onderwijskwaliteit op alle afdelingen van het Cornelius Haga Lyceum (CHL) zeer zwak is. Daarbij constateert de inspectie ook dat de kwaliteit achteruitgaat. De inspectie constateert dat de school terug bij af is, omdat veel beleidsvoornemens niet zijn gerealiseerd of geborgd en omdat de schoolorganisatie sinds het begin van schooljaar 2021–2022 grotendeels uit nieuwe mensen bestaat. Dit verklaart de inspectie in haar rapport vooral uit de vele wisselingen in het docententeam en in de schoolleiding en daarnaast uit de sterke groei van de school en het in gebruik nemen van een tweede locatie.
Deelt u de mening dat het moeilijk is uit te leggen dat al jaren grote zorgen bestaan rond zowel de onderwijskwaliteit als het naleven van de vrije Nederlandse waarden op deze school, maar de school nog steeds open is en leerlingen dus nog steeds niet de juiste kansen krijgen om in vrijheid en met goed onderwijs op te groeien?
Ja. Daarom hebben we in het coalitieakkoord afgesproken om sneller in te grijpen bij scholen die onvoldoende presteren. We hebben een onderwijsstelsel dat schoolbesturen de gelegenheid biedt om tekortkomingen te herstellen. Besturen die daar mee te maken krijgen, nemen dat over het algemeen serieus en weten de tekortkomingen weg te werken.
Bij CHL hadden de in eerdere jaren vastgestelde tekortkomingen grotendeels betrekking op het bestuur van de school. Zo waren er zorgen over de intenties van het bestuur en de houding van de school ten opzichte van de Nederlandse samenleving, wat risico’s met zich meebracht voor de burgerschapsvorming van de leerlingen.
Nu heeft de inspectie een eindoordeel gegeven over de onderwijskwaliteit bij CHL. Indien het onderwijs niet binnen een jaar verbetert, is de maat vol en zal ik ingrijpen. Het is immers niet acceptabel als leerlingen zo lang zeer zwak onderwijs krijgen. Ik en de inspectie zitten er bovenop. Ik voel me hierin gesteund door het coalitieakkoord en er is mij veel aan gelegen dat het onderwijs zo spoedig mogelijk op de goede rit komt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 25 februari jl. heb ik overleg gevoerd met de inspectie, in verband met mogelijke aanvullende stappen die ik kan zetten. Ik heb daarin genoemd dat ik op dit moment twee sporen zie:
Deelt u de mening dat het feit dat een schoolbestuur probeert via de rechter publicatie van het rapport van de inspectie tegen te houden op zich al een teken aan de wand is?
Ja. Het staat iedereen uiteraard vrij om een rechtszaak te starten, maar wanneer een bestuur keer op keer naar de rechter stapt is dat een teken aan de wand. De aandacht van een bestuur moet in eerste plaats uitgaan naar de leerlingen. Het is in het belang van de leerlingen en hun ouders dat resultaten van inspectieonderzoeken zo snel mogelijk openbaar worden.
Waarom krijgt de school richting de Inspectie nog een jaar de tijd om aan te tonen dat verbeteringen zijn doorgevoerd? Zijn er mogelijkheden om dit in het belang van de leerlingen te versnellen?
In mijn brief aan de Kamer van 25 februari heb ik aangekondigd met de inspectie in overleg te treden en mij te beraden op andere stappen. In dit gesprek heb ik het gevoel gedeeld dat de afgelopen jaren kansen zijn gemist om onderzoek te doen en te handhaven. De inspectie taxeert dat anders en heeft aangegeven wat er afgelopen jaren gebeurd is. Ik heb de inspectie verzocht om te voorkomen dat er nog kansen worden gemist, scherp op de kwaliteit te letten en dus niet te gemakkelijk een kans op een extra onderzoek te laten liggen. Ik vind het belangrijk dat de inspectie en ik op dezelfde koers zitten om in het belang van de leerlingen alles te doen om het bestuur en de school te bewegen de kwaliteit op niveau te brengen.
In het vorige inspectierapport over de onderwijskwaliteit (13 april 2021) werd geen eindoordeel gegeven, omdat de veiligheid van leerlingen en het didactisch handelen van leraren niet konden worden beoordeeld.2 In het rapport van 3 januari jl. is voor het eerst een eindoordeel gegeven. Alle afdelingen van CHL zijn nu zeer zwak verklaard. De inspectie heeft daarom CHL de opdracht gegeven om binnen de daarvoor geldende termijn van een jaar te verbeteren. CHL zal, volgens de inspectie, deze tijd hard nodig hebben, gelet op alle tekortkomingen. De al met het bestuur gecommuniceerde termijn kan, volgens hen, niet ingekort worden.
De inspectie houdt de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en informeert mij als blijkt dat er na een jaar sprake is van onvoldoende verbeteringen. Gedurende dat jaar toetst de inspectie de voortgang aan de hand van een toezichtplan waarin verbeterafspraken zijn opgenomen. Zie het antwoord op vraag 3 voor wat ik zelf zal doen.
Ik heb de inspectie dringend verzocht om waar mogelijk kortere termijnen te hanteren voor herstelonderzoeken. Dat had in deze casus te begrijpen geweest. In de tussentijd heb ik de inspectie verzocht tot maximale aanscherpingen als het gaat om zeer zwak onderwijs en de betreffende scholen. In lijn met het coalitieakkoord, wil ik sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren. Ik werk momenteel uit wat daarvoor nodig is en informeer uw Kamer voor de zomer.
Is een bekostigingssanctie wettelijk gezien de enige mogelijkheid of kunt u ook besluiten de school te sluiten en/of het bestuur te vervangen?
De wet- en regelgeving biedt meerdere handhavingsinstrumenten, die kunnen worden ingezet afhankelijk van de situatie. Bij het bevoegd gezag van CHL (Stichting Islamitisch Onderwijs, SIO) zijn of worden ingezet:
Andere opties die de wet biedt en die nog niet zijn ingezet bij SIO:
Bent u bereid de ouders proactief van de zorgen op de hoogte te stellen, zodat zij zelf sneller kunnen besluiten hun kind naar een andere school te laten gaan?
Ja, in gevallen waarin een bestuur zijn wettelijke verplichting niet nakomt om de ouders binnen vier weken na vaststelling van het inspectierapport te informeren over het inspectieoordeel zeer zwak. Het bestuur moet in ieder geval de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport aan de ouders zenden. SIO heeft de inspectie laten weten dit te hebben gedaan, nadat de inspectie het volledige rapport publiceerde. Het bestuur geeft ook aan maandelijks ouderavonden te organiseren om de ouders te betrekken bij en informeren over de voortgang van de verbeteringen. Ik zend de samenvatting van de inspectie mee met deze beantwoording. Ik zal ook zelf aan ouders en leerlingen mijn zorgen blijven overbrengen, bijvoorbeeld via de medezeggenschapsraad.
Waar gaan de andere rapporten over die nog te verwachten zijn over het Cornelius Haga en welke mogelijke basis is er bij een slechte uitkomst daarvan om toch sneller in te grijpen?
Op 25 maart 2022 heeft de inspectie het rapport over herstelonderzoek bij het bestuur gepubliceerd,4 nadat de rechtbank Den Haag de vordering van het bestuur tot intrekking van het rapport en het opleggen van een verbod op openbaarmaking op 11 maart 2022 ongegrond heeft verklaard. Gelet op de conclusie van dit onderzoek dat aan geen van de herstelopdrachten volledig is voldaan, heeft de inspectie een bekostigingssanctie getroffen. Indien na sanctie(s) van de inspectie onvoldoende herstel heeft plaatsgevonden, informeert de inspectie mij daarover en kan ik een hogere bekostigingssanctie opleggen.
Op 4 april 2022 heeft de inspectie een rapport over de financiële continuïteit (in het kader van het aangepast toezicht financiële continuïteit) gepubliceerd.5 Daarin zijn onder andere afspraken van de inspectie met het bestuur vastgelegd om de uitvoering van het herstelplan van het bestuur te kunnen monitoren. Dit is een tussenrapport en biedt daarom geen basis om sneller in te grijpen.
Op 25 april 2022 heeft de inspectie een rapport gepubliceerd over de opvolging van herstelopdrachten.6 Daarin is vastgelegd dat met het ingezonden jaarverslag 2020 is voldaan aan een eerder gegeven herstelopdracht. Dit rapport biedt geen basis om sneller in te grijpen.
Nog te verwachten rapporten zijn het rapport over een verricht specifiek onderzoek naar afsluiting van het onderwijs en een nog te verrichten specifiek onderzoek naar registratie en melding aan- en afwezigheid van leerlingen. Op de uitkomsten en mogelijkheden om op basis daarvan in te grijpen kan ik niet vooruit lopen.
Wat is de stand van zaken rond de aanvragen voor twee nieuwe Islamitische scholen in Amsterdam waarover u binnenkort moet beslissen?
Op 31 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste aanvraagronde van de nieuwe stichtingssystematiek.7
Biedt de wetgeving u inmiddels voldoende basis om oprichting van een school te voorkomen ofwel een school te sluiten waarbij gerede twijfels bestaan over het kunnen voldoen aan de kwaliteit van onderwijs en/of het invullen van de burgerschapsopdracht door het bestuur? Zo nee, bent u bereid met spoed deze benodigde wetgeving alsnog bij het parlement aanhangig te maken?
Ik kan besluiten een initiatief voor de start van een nieuwe school niet voor bekostiging in aanmerking te laten komen, onder andere wanneer het initiatief niet de kwaliteitstoets van de inspectie doorstaat. De inspectie kijkt daarbij onder andere naar de invulling van de burgerschapsopdracht.
Ik kan de bekostiging van een bestaande school beëindigen wanneer de leerresultaten ernstig en langdurig tekortschieten en het bestuur daarnaast voorschriften (zoals de burgerschapsopdracht) niet naleeft. De inspectie moet een dergelijke school eerst een jaar de tijd hebben gegeven voor herstel. Beëindiging van de bekostiging vanwege alleen een negatief oordeel over de invulling van de burgerschapsopdracht is niet mogelijk; dat kan dus alleen in combinatie met ernstig en langdurig tekortschieten van de leerresultaten. De bekostiging beëindigen vanwege alleen de burgerschapsopdracht komt in beeld wanneer het bij uw Kamer voorliggende Wetsvoorstel uitbreiding bestuurlijk instrumentarium wordt aangenomen. Daarin wordt bepaalt dat onder bepaalde omstandigheden handelen in strijd met de burgerschapsopdracht een vorm van wanbeheer is. Op basis daarvan kan ik dan een aanwijzing geven en, indien het bevoegd gezag de aanwijzing niet opvolgt, de bekostiging beëindigen.
Verder wil ik – zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 – sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren en ik werk momenteel uit wat daarvoor nodig is. Hier kom ik voor de zomer op terug.
Het artikel ‘Ik ben drie jaar van mijn leven verloren’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ik ben drie jaar van mijn leven verloren»?1
Ja. Het artikel «Ik ben drie jaar van mijn leven verloren» is het relaas van mensen met financiële problemen, die niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Het is één van de publicaties over de schuldhulpverleningsorganisatie PLANgroep. Deze organisatie geeft hulp namens een groep Nederlandse gemeenten. Hierover zijn eerder Kamervragen beantwoord.
Heeft u overzicht over hoeveel mensen er getroffen zijn door de nalatige dienstverlening van PLANgroep en met welke problemen zij te maken hebben gehad?
De gemeenten die PLANgroep hebben ingeschakeld voor schuldhulpverlening weten hoeveel mensen zijn getroffen. De rijksoverheid heeft hierover geen informatie.
Hoe kan het dat mensen soms tot een jaar moeten wachten tot ze een hulpplan hebben ontvangen van de schuldhulpverlener?
Het zou niet mogelijk moeten zijn dat mensen een jaar wachten op een plan van aanpak schuldhulpverlening. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening schrijft voor dat cliënten binnen vier weken na de hulpvraag het intakegesprek hebben. De beschikking met het plan van aanpak ontvangen cliënten maximaal acht weken na de intake. Cliënten kunnen het beste contact opnemen met hun hulpverlener als de doorlooptijd langer is. Als dat niet tot een oplossing leidt, kunnen zij een klacht indienen bij de gemeente. Als mensen een hulpplan ontvangen, is er meestal niet direct een oplossing voor de schulden. Om schulden op te lossen zijn afspraken met de schuldeisers nodig. Schuldhulpverlening houdt daarvoor meestal een doorlooptijd van 120 dagen aan. Als een schuldeiser niet wil meewerken volgt een gang naar de rechter, wat ook doorlooptijd heeft.
Welke instrumenten heeft de gemeente om inzicht te krijgen in het nakomen van de gemaakte prestatieafspraken door de uitvoerder van de schuldhulpverlening?
Gemeenten kunnen met uitvoerders alle instrumenten afspreken die zij nodig vinden om inzicht te krijgen in het nakomen van de prestatieafspraken.
Welke instrumenten heeft de gemeente om bij te sturen wanneer blijkt dat de uitvoerder de schuldhulpverlening niet kan uitvoeren volgens de eisen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening?
Als gemeenten kiezen voor uitbesteden, sluiten zij een overeenkomst met de uitvoerder. Wanneer de uitvoerder de schuldenhulpverlening niet volgens de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening uitvoert, is dat een vorm van contactbreuk. De gemeente heeft dan de gebruikelijke instrumenten om bij te sturen, zoals vragen om alsnog de overeenkomst na te komen of in een uiterst geval- ontbinding van de overeenkomst.
Hoe verklaart u dat de misstanden met PLANgroep ook na invoer van het kwaliteitskader en ondanks een driejaarlijkse audit nog plaatsvonden?
De gemeenten die de schuldhulpverlening door PLANgroep laten uitvoeren, hebben inzicht in wat er precies is misgegaan bij PLANgroep. Zij moeten met PLANgroep zorgen dat de cliënten alsnog de juiste hulp krijgen. Het Kwaliteitskader schuldhulpverlening kan fouten niet helemaal voorkomen. Het is cruciaal dat de gemeentelijke schuldhulpverlening bereikbaar is voor cliënten, snel en oplossingsgericht op klachten reageert en dat de organisatie ingericht is op continue verbetering van de dienstverlening. Dat is onderdeel van het Kwaliteitskader schuldhulpverlening. Ook de audits die onderdeel uit maken van het Kwaliteitskader zullen bijdragen aan de kwaliteit van de dienstverlening.
In hoeverre zijn de bestaande kwaliteitsnormen afdoende om de kwaliteit van schuldhulpverlening te garanderen?
Het Kwaliteitskader schuldhulpverlening is zorgvuldig ontwikkeld met gebruikmaking van de nieuwste inzichten over goede hulpverlening. Ik verwacht daarom dat het een afdoende kwaliteitswaarborg biedt. Ik zal met gemeenten in gesprek gaan over hoe het Kwaliteitskader schuldhulpverlening in de praktijk werkt.
Is de uitvoerende organisatie ook verplicht om zelf misstanden, vertragingen of andere zaken te melden die betekenen dat de afspraken met de gemeente niet kunnen worden nagekomen?
De inhoud van de overeenkomsten tussen gemeenten en uitvoerders ken ik niet. In het voorbeeld van PLANgroep zijn de gemeenten geïnformeerd en zorgen zij samen met PLANgroep voor het oplossen van de problemen.
Hoe rijmt u het verbod op commerciële schuldhulpverlening met het citaat uit het artikel van een medewerker van Plangroep: «Wij zijn een commerciële dienstverlener» en de berichten dat verschillende schuldhulpverleners zijn overgenomen door durfinvesteerders?
PLANgroep geeft schuldhulpverlening in opdracht en voor rekening van de gemeenten die opdrachtgever zijn. Dat is een uitzondering op het verbod. Commerciële schuldbemiddelaars bieden onafhankelijk van gemeenten hun dienstverlening aan en brengen daarvoor kosten in rekening bij de cliënten. Het risico is dat de cliënten verder in de schulden komen. Commerciële schuldbemiddeling is daarom verboden.
In hoeverre bent u van mening dat de kwaliteit van de dienstverlening bij PLANgroep te lijden heeft gehad onder de druk van efficiëntie en winstmaximalisatie?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging van schuldhulpverlening ongeacht of zij zelf schuldhulp geven of dat uitbesteden. Als gemeenten uitbesteden maken zij met de uitvoerder afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening. De aanbesteding beoordeelt de beste prijs-kwaliteitverhouding. De uitvoerder aan wie wordt gegund, moet uiteraard de afgesproken kwaliteit van dienstverlening leveren. Het streven naar efficiëntie kan een reden zijn om te kiezen voor uitbesteden. Uitvoering via een samenwerkingsverband van gemeenten of een gespecialiseerde instelling kan bijdragen aan de kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening.
In hoeverre is hier sprake van een eenmalig falen als gevolg van «een nieuw ICT-systeem, krapte op de arbeidsmarkt, personeelsuitval en veel coronaziekte» zoals Plangroep meldt?
Ik kan niet beoordelen of sprake is van een eenmalig falen. De opdrachtgevende gemeenten hebben samen met PLANgroep dat inzicht.
Waar kunnen mensen die van mening zijn gedupeerd te zijn door de nalatige dienstverlening van PLANgroep terecht?
Cliënten kunnen het beste contact opnemen met hun hulpverlener als zij klachten hebben. Als dat niet tot een oplossing leidt, kunnen zij een klacht indienen bij de gemeente.
In hoeverre kunnen zij de schade die zij hebben ondervonden als het gevolg van de nalatige dienstverlening verhalen op PLANgroep?
Als een cliënt schade heeft door een fout van de hulpverlener, ligt het voor de hand dat die schade wordt vergoed.
Welke ondersteuning kunt u bieden aan gemeenten die hun contract met PLANgroep hebben opgezegd of die dat willen doen, zodat de continuïteit van de dienstverlening aan burgers niet nog verder onder druk komt te staan?
De gemeenten die samenwerken met PLANgroep bepalen hoe zij verder willen. Continuïteit van de dienstverlening is daarbij leidend.
Welke rol kunnen kredietbanken hierbij spelen?
Er bestaan zowel kredietbanken die onderdeel zijn van de gemeentelijke organisatie als kredietbanken die landelijk of regionaal werken. Gemeenten of schuldhulpverleners die in opdracht van gemeenten werken, kunnen gebruik maken van kredietbanken om bijvoorbeeld met saneringskredieten mensen te helpen. De verschillende financiële hulpverleners zijn verenigd in de NVVK. De leden zijn dus niet alleen gemeenten, maar ook de gemeentelijke kredietbanken, samenwerkingsverbanden van gemeenten en instellingen die in opdracht van gemeenten de schuldhulpverlening uitvoeren.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ondernemers: Stel UBO-register uit tot uitspraak Europese Hof’ |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemers: Stel UBO-register uit tot uitspraak Europese Hof»?1
Ja.
Bent u bekend met de oproep van MKB-Nederland en VNO-NCW om de verplichte UBO-registratie uit te stellen en hoe beoordeelt u deze oproep?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Advocaat-Generaal (A-G).2 Daarbij is het in algemene zin van belang te benadrukken dat een conclusie van de A-G, anders dan het uiteindelijke arrest van het Hof, niet bindend is en niet zonder meer door het Hof gevolgd hoeft te worden.
In zijn conclusie geeft de A-G aan dat een openbaar UBO-register verenigbaar is met de Algemene verordening gegevensbescherming. Er zijn daarnaast twee punten waar de conclusie van de A-G afwijkt van de huidige richtlijn. Ten eerste concludeert de A-G dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. Daarbij overweegt de A-G dat in noodzakelijke gevallen de identiteitsgegevens van de raadpleger aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie van de raadplegers. Ten tweede concludeert de A-G dat er altijd een mogelijkheid moet zijn om in uitzonderlijke omstandigheden de gegevens van een UBO af te schermen. In de richtlijn is dit nu enkel een optie voor lidstaten om op te nemen in hun register.
De punten die de A-G aanstipt, liggen in het verlengde van wat Nederland al doet ter borging van de privacy. Ten aanzien van het eerste punt is in het Nederlandse UBO-register reeds voorzien in het bijhouden van de identiteit van raadplegers. Daarbij is geregeld dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s. Onder dit laatste vallen nu niet de identiteitsgegevens van de raadplegers zelf, maar enkel de aantallen raadplegingen, gecategoriseerd naar type raadpleger. Mocht het Hof dit punt van de A-G over het registreren van raadplegers en het verstrekken van die gegevens overnemen, dan ligt dit dus in het verlengde van bestaande processen in Nederland. Het verstrekken van identiteitsgegevens over raadplegers is in de overwegingen van de A-G wel verbonden aan voorwaarden. Het is van groot belang of en op welke wijze het Hof dit punt overneemt alvorens hierop te handelen. Het gaat immers over het verstrekken van persoonsgegevens waarin de richtlijn op dit moment niet voorziet.
Wat betreft het tweede punt stelt de A-G in zijn conclusie dat het bieden van afscherming van UBO’s in uitzonderlijke gevallen waar toegang tot de gegevens een buitenproportionele inbreuk op hun fundamentele rechten zou betekenen, niet slechts een bevoegdheid maar verplichting van lidstaten zou moeten zijn. Thans is een afschermingsregime onder de richtlijn niet verplicht gesteld, maar betreft het een lidstaatoptie. Nederland heeft hiervan volledig gebruik gemaakt door afscherming van de openbare persoonsgegevens bij minderjarigheid, handelingsonbekwaamheid of politiebescherming mogelijk te maken. Ik benadruk daarbij dat gedurende de parlementaire behandeling van de wetgeving is aangegeven dat personen zich ook op voorhand kunnen melden bij de politie als zij verwachten dat inschrijving in het register tot een dreiging kan leiden. De politie zal vervolgens een beoordeling maken van de dreiging. Dit beleid geldt nog steeds. Uiteraard zal gevolg worden gegeven aan het uiteindelijke arrest van het Hof, mocht dit tot andere inzichten leiden omtrent de invulling van het afschermingsregime.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Advocaat-Generaal (AG) Pitruzzella, dat het niet lastig moet zijn om gegevens openbaar af te schermen? En hoe vindt u dat in Nederland op dit moment de openbare afscherming van privégegevens in het UBO-register geregeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het voldoende dat gegevens alleen worden afgeschermd als een UBO op een politiebeschermingslijst staat?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de zorgen van ondernemers en privacy-organisaties over de openbare beschikbaarheid van gegevens van grootaandeelhouders?
Dat begrijp ik zeker. Deze waren er al bij de totstandkoming van het register en hier is dan ook terecht uitgebreid bij stilgestaan bij het opstellen van de wetgeving en de behandeling in het parlement. Enerzijds het belang van privacy, en anderzijds het functioneren van het UBO-register als een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Voor opsporingsinstanties, poortwachters, journalisten en maatschappelijke organisaties een belangrijk instrument om misbruik te voorkomen en bestrijden. Dit heeft geleid tot verschillende maatregelen om de privacy-impact te beperken. Zo is het in Nederland mogelijk om onder bepaalde voorwaarden afscherming van de openbare gegevens te verzoeken en is registratie en betaling vereist alvorens de gegevens te kunnen raadplegen. Enkel zijn een-op-een bevragingen mogelijk op naam van juridische entiteiten. Daarnaast kan aan UBO’s desgevraagd inzicht worden geboden in het aantal raadplegingen van hun gegevens, gecategoriseerd naar raadpleger, en zal op de voet van de Wet Digitale Overheid voorzien worden in verbeterde identificatie van raadplegers. Ten slotte zal respectievelijk één en vier jaar na de vulling de privacy-impact van het UBO-register worden geëvalueerd. Bij gelegenheid van deze evaluatie wordt mede uitvoering gegeven aan de motie Van Haga c.s. over de bescherming van de privacy van aandeelhouders in het UBO-register (Kamerstuk 35 724, nr. 7).
Wat vindt u van de conclusie van de Europese AG dat aanvullende gegevens die openbaar beschikbaar zijn gesteld onvoldoende zijn gedefinieerd en de richtlijn op dat punt ongeldig is? Bent u het met genoemde organisaties eens dat dat aanleiding is om de registratiedeadline uit te stellen totdat het Hof van Justitie van de Europe Unie uitspraak heeft gedaan?
Ik begrijp de redenering van de A-G. Van belang is dat het Nederlandse UBO-register niet meer of aanvullende gegevens openbaar maakt dan waar de anti-witwasrichtlijn toe verplicht. Dit is in Nederland dus niet aan de orde. Daarmee zie ik dan ook geen reden, of grondslag, tot uitstellen van de wettelijk vastgelegde registratiedeadline.
Wat vindt u ervan dat de overgrote meerderheid van de 1,5 miljoen organisaties die zich voor 27 maart zouden moeten registreren dat nog moeten doen? En in hoeverre denkt u dat de organisaties in staat zijn deze deadline te halen, mede gezien de hoeveelheid data die moet worden aangeleverd en in de context van de Corona crisis?
Ik heb begrip voor de situatie waarin juridische entiteiten verkeren door de coronacrisis. Tegelijkertijd is juridische entiteiten een ruime periode van 18 maanden gegeven om de registratie uit te voeren. Uit steekproeven afgelopen jaar bleek dat de meeste juridische entiteiten hun UBO’s nog niet opgaven omdat zij de urgentie niet voelden omdat de deadline pas in 2022 was.
Met betrekking tot de data die moet worden aangeleverd is van belang dat juridische entiteiten daar sinds juli 2020 al over zouden moeten beschikken. Vanaf dat moment is de verplichting in werking getreden dat juridische entiteiten in hun eigen administratie moeten bijhouden wie de UBO’s zijn. Uiteraard kost het doen van opgave nog steeds tijd, maar de benodigde data zouden voorhanden moeten zijn.
Is bij invoering van deze wet voldoende rekening gehouden met tijdige uitvoerbaarheid voor alle organisaties?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u ons informeren over op welke wijze u uitvoering geeft aan de aangenomen motie van Haga c.s. die het kabinet verzoekt te onderzoeken hoe de bescherming van privacy van aandeelhouders in het UBO-register verbeterd kan worden?2
Zoals hierboven genoemd, zijn er reeds verschillende maatregelen genomen om de privacy-impact van het UBO-register te beperken. Voorts wordt de privacy-impact van het UBO-register respectievelijk 1 en 4 jaar na 27 maart 2022 geëvalueerd. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd, waarbij ook zal worden bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn.
Wilt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor 27 maart 2022?
Ja.
Het bericht Universiteit heeft behoefte aan heldere kaders over China; onderzoek samenwerking met omstreden universiteiten, waarschuwt denktank |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Universiteit heeft behoefte aan heldere kaders over China; onderzoek Samenwerking met omstreden universiteiten, waarschuwt denktank»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het beeld is in lijn met inzichten uit een tweetal onderzoeken die in 2020 door Instituut Clingendael2 en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)3 in opdracht van OCW zijn uitgevoerd naar de Nederlandse samenwerking met China op het gebied van hoger onderwijs en wetenschap. In de Kamerbrief over samenwerking met China in onderwijs en wetenschap uit december 2020 is, mede op basis van de inzichten uit de genoemde rapporten, een inzet geformuleerd.4 Uitgangspunt wordt gevormd door het adagium «open waar mogelijk, beschermen waar nodig», zoals geformuleerd in de Chinanotitie van het kabinet uit 2019.5 Academische kernwaarden zoals wetenschappelijke integriteit en academische vrijheid dienen steeds geborgd te zijn. Binnen die kaders is en blijft academische samenwerking met China van waarde voor het hoger onderwijs en de wetenschap in Nederland.
Het kabinet ondersteunt instellingen in algemene zin bij het maken van afwegingen in relatie tot kennisveiligheid en (het aangaan van) internationale samenwerkingen. Die ondersteuning wordt bijvoorbeeld geboden via het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid6 waar instellingen voor advies terecht kunnen en de Nationale Leidraad Kennisveiligheid7, die in samenspraak met de kennissector is ontwikkeld. De kennisveiligheidsdialoog en een door RVO uitgevoerde quickscan8 onder kennisinstellingen hebben een goed beeld gegeven van de behoeften van instellingen voor ondersteuning vanuit de overheid op het gebied van kennisveiligheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat 5 van de 22 kennisinstellingen waarmee de Universiteit Leiden samenwerkt in hoge of zeer hoge risico categorie valt volgens de China Defence University Trackeren daarmee worden gelinkt aan spionage, ongewenste beïnvloeding, verspreiden van desinformatie en banden met het Chinese leger en veiligheidsdiensten? Vindt u dat een dergelijk criterium moet worden meegenomen in de afweging van Nederlandse universiteiten om wel of niet samen te werken met een Chinese universiteit? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat een dergelijk criterium past in de eerder door de VVD-fractie voorgestelde risicoanalyse of scan voor universiteiten?
Samenwerkingsafspraken moeten van geval tot geval worden bekeken. De vraag is bijvoorbeeld of het een samenwerking betreft binnen een sensitief kennisgebied. Een andere vraag is wat het profiel van de buitenlandse kennisinstelling is en wat er bekend is over het land van vestiging. Het gaat dan ook om een combinatie van factoren.
Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat van 9 februari jl., mede naar aanleiding van vragen en suggesties van de VVD-fractie, heb ik de kennisinstellingen gevraagd om een risicoanalyse uit te voeren en daarover te rapporteren aan hun Raden van Toezicht. De brief aan de instellingen wordt conform mijn toezegging aan uw Kamer, parallel met de beantwoording van deze vragen, aan uw Kamer gezonden.
Ik roep kennisinstellingen daarmee op om samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse kennisinstellingen tegen het licht te houden en te onderzoeken of de fundamentele waarden hierin voldoende geborgd zijn. Waar dat niet het geval is, is het wenselijk dat afspraken op dit punt door de betrokken instellingen worden herzien. In de Nationale Leidraad Kennisveiligheid wordt nader ingegaan op het maken van risicoanalyses en het belang van gepaste zorgvuldigheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat de universiteit meent de risico’s onder controle te hebben en pas de banden zal doorsnijden als de politiek dat opdraagt? Deelt u de mening dat een risicoanalyse zoals recent voorgesteld in het debat kennisveiligheid hier een oplossing kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 aangegeven is het belangrijk dat kennisinstellingen een combinatie van factoren meewegen bij beslissingen over het al dan niet aangaan van samenwerkingen met buitenlandse partners. De Universiteit Leiden geeft desgevraagd aan dat er gewerkt wordt met interne procedures om risico’s in te schatten en dat wanneer daarbij risico’s in beeld komen die door de universiteit niet te mitigeren zijn, de samenwerking niet wordt aangegaan of -in geval van een bestaande samenwerking- wordt beëindigd. Om kennisinstellingen hierbij bij te staan, heb ik onlangs het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid gelanceerd waar kennisinstellingen terechtkunnen voor informatie en advies vanuit alle relevante ministeries en diensten.
De oproep aan de kennisinstellingen om risicoanalyses uit te voeren zal een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de bewustwording en de urgentie rond het thema kennisveiligheid en aan het scherper in beeld krijgen van waar er eventueel aanvullende (overheids)maatregelen nodig zijn.
Heeft u gelezen dat in dit artikel door een decaan wordt gesteld dat de angst van Chinese studenten om zich vrij te uiten en bijvoorbeeld over Hong Kong te spreken – iets waar herhaaldelijk alarm over is geslagen door een Leids universitair docent – goed wordt ondervangen door docenten en studieadviseurs? Deelt u de mening dat studenten die niet vrij zijn te spreken, ook niet met «begeleiding» uit die situatie kunnen worden geholpen, maar dat de oorzaak ligt bij de aard van de Chinese instellingen verbonden aan studenten?
Het is belangrijk dat studenten zich vrij voelen om zich vrij te uiten, ongeacht uit welk land zij komen. Het is daarom aan de universiteiten alles in het werk te stellen om een sociaal veilig klimaat te scheppen binnen de instelling en daarbij de academische vrijheid van studenten en onderzoekers te borgen. Docenten, studieadviseurs en vertrouwenspersonen kunnen hier een rol in spelen. Tegelijkertijd is (heimelijke) beïnvloeding een complex verschijnsel waar geen eenduidige maatregelen voor bestaan. Wel kan het toepassen van algemene kennisveiligheidsmaatregelen binnen instellingen, zoals de handvatten die in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid aangedragen worden, ervoor zorgen dat heimelijke beïnvloeding minder kans krijgt.
Deelt u de mening dat universiteiten zich ervan bewust moeten zijn dat een verlaagd veiligheidsregime in een faculteit met vermeend laag risico alleen effectief is als de toegang tot kennis met hoger risico volledig gecompartimenteerd is voor zowel studenten, als docenten en computersystemen (bijvoorbeeld via air gaps)? Kunt u bevestigen dat universiteiten deze voorzorgsmaatregelen toepassen?
Deze mening deel ik. Zoals ook staat beschreven in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid is het van belang dat op verschillende manieren maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat toegang tot gevoelige informatie beperkt blijft tot diegenen die bevoegd zijn ermee te werken. Daarbij kan het gaan om ICT-maatregelen, maar ook om fysieke maatregelen (zoals de toegang tot bepaalde ruimtes/labs). Zoals gezegd ga ik de kennisinstellingen oproepen om risicoanalyses uit te voeren, aan de hand van de Nationale Leidraad kennisveiligheid en -waar nodig- met hulp van het loket kennisveiligheid. Ik vraag de instellingen hierover aan hun Raden van Toezicht te rapporteren. Zo ontstaat een scherper beeld van waar de kennisveiligheid goed op orde is en waar eventueel nog aanvullende maatregelen nodig zijn.
Kunt u bij de brief die u tijdens het commissiedebat over Internationalisering en kennisveiligheid d.d. 9 februari 2022 heeft toegezegd over onder andere de uitwerking van de verplichte risicoanalyse voor hoger onderwijs2, deze situatie als casus betrekken?
Ja, dat zal ik doen.
De gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor gaslevering |
|
Joris Thijssen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Met welke verschillende scenario’s wat betreft bestaande gasleveranties wordt met het oog op de inval van Rusland in Oekraïne op korte en lange termijn rekening gehouden? Kunt u deze scenario’s delen met de Kamer?
Het meest verstrekkende scenario dat tot op heden (o.a. in Entso-G verband) is uitgewerkt is een volledig onderbreking van de gastoevoer uit Rusland naar Europa gedurende de periode vanaf april 2022 tot april 2023.
ENTSO-G heeft een aantal weken terug de Summer Outlook gepresenteerd1. Deze analyse geeft een beeld van hoe het deze zomer er mogelijk uit gaat zien en geeft inzicht in de gevolgen van onderbreking van gasstromen uit Rusland. Entso-G is nu bezig met de ontwikkeling van een year outlook. Dit geeft een beeld voor wanneer er over een periode van 12 maanden geen Russisch gas beschikbaar zou zijn. Zodra er nieuwe analyses van ENTSO-G openbaar zijn, zullen die met de Kamer worden gedeeld.
Houdt u ook rekening met het scenario waarbij gasleveranties uit Rusland op korte termijn worden stopgezet? Wat zou daar het gevolg van zijn?
Zie antwoord vraag 1 wat betreft scenario’s. De consequenties van het wegvallen van Russisch gas op korte termijn zullen verschillen per lidstaat, afhankelijk van het aandeel Russisch gas in het markt en van de mate van interconnectie met omringende landen. Met name lidstaten in Midden- en Oost-Europa kennen een relatief grote afhankelijkheid van Russische import. Door de geïntegreerde gasmarkt zou de optredende schaarste zich verspreiden over de gehele Europese markt in combinatie met prijsstijgingen. Marktpartijen die Russisch gas in hun aankoopportefeuille hebben zullen elders gas moeten inkopen om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen, zoals ook onlangs het Nederlandse Gasterra heeft gedaan. Een aantal lidstaten (Litouwen, Estland, Duitsland, Italië, Kroatië, Finland, Oostenrijk, Bulgarije) heeft in de afgelopen maanden al een eerste niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid2 afgekondigd (vroegtijdige waarschuwing). Hiermee treedt het noodplan dat zij ter uitvoering van de verordening gasleveringszekerheid hebben vastgesteld3 in werking, waarin de lidstaten de maatregelen hebben beschreven die zij kunnen toepassen voor de verschillende niveaus van gascrisis. Voor Nederland is dit het Bescherm- en Herstelplan Gas. Het afkondigen van een eerste niveau van gascrisis dient voornamelijk om voldoende inzicht te krijgen in de gasstromen. Bij het wegvallen van Russisch gas zullen naar verwachting meer lidstaten het een niveau van gascrisis afkondigen en zullen naar verwachting verdergaande maatregelen worden ingezet. Bij het afkondigen van een noodsituatie (derde niveau van gascrisis) op regionaal of EU niveau4 zal de Europese Commissie intensiever coördineren om te voorkomen dat maatregelen van lidstaten ten kosten gaan van andere lidstaten.
Welke voorbereidingen treft u voor het scenario waarin import van Russisch gas volledig stopt?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder, en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die genomen worden om de levergingszekerheid waar mogelijk te borgen.5
Wat is de reden dat de gasreserves zo beperkt gevuld zijn?
Voor de winter 2022 waren de vulgraden een punt van aandacht. Voor het komende vulseizoen (voor de winter van 2023) neemt het kabinet alle nodige maatregelen om de gasopslagen ruimschoots gevuld te krijgen. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de Nederlandse gasopslagen en de vulgraden ervan.6
Wat waren de gevolgen geweest van een strenge winter?
De Europese gasopslagen waren in het begin van de winter 2021–2022 met 77% vulgraad relatief gering, maar voldoende, gevuld. De Nederlandse opslagen voor laagcalorisch gas (L-gasopslagen) waren door afspraken in het kader van het Norgakkoord bij aanvang winterseizoen met 81% gevuld en tot en met het einde van de winter voldoende gevuld. ENTSO-G heeft in haar winteroutlook7 berekend dat in een scenario van een koude winter in combinatie met relatief weinig hernieuwbare energieproductie, de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zouden zijn. Flexibiliteit bij een eventuele piekvraag in het vroege voorjaar door een koudeperiode zou dan bijvoorbeeld moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Bent u bekend met het rapport van GasTerra uit 2018, waarin onderzoekers concluderen dat het een «urgente» vraag is of de overheid de komende jaren voldoende gas kan garanderen?1
Ik ben bekend met dit rapport.
Waarom zijn er de afgelopen jaren ondanks deze waarschuwing geen maatregelen genomen om de gasvoorraden op peil te houden?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.9 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Zie daarnaast ook antwoord op Kamervragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen»10.
Waarom is de inkoop van gas in Nederland afhankelijk van commerciële partijen die op de zogenaamde «spotmarkt» inkopen, terwijl veel andere landen ervoor zorgen dat voor vele jaren vooruit wordt ingekocht?
Nederland kent, net als andere EU landen, een geliberaliseerde gasmarkt. Deze is ingebed in een Europese markt en gekoppeld aan de mondiale markt via LNG-stromen. De overheid laat leveringszekerheid daarbij niet volledig over aan de markt, maar heeft gerichte wet- en regelgeving waarmee er een heldere systematiek is waarin de verschillende spelers: leveranciers, netbeheerders, toezichthouder en het kabinet ieder hun eigen verantwoordelijkheden hebben. In antwoorden op Kamervragen van Vragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen» (kenmerk: 22022D1151, 22 maart 2022) heb ik een uitgebreide reflectie gegeven op de inrichting van de Nederlandse gasmarkt in het licht van de huidige ontwikkelingen.
Welke extra maatregelen zijn er genomen om de gasvoorraden op orde te brengen toen het vorige kabinet in 2018 besloot om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te beëindigen? Kunt u hier een overzicht van geven?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.11 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Op 27 mei jl. is de subsidieregeling voor het vullen van de gasopslag in Bergermeer van start gegaan. In twee rondes kunnen energiebedrijven steun aanvragen voor de opslagkosten het eventuele verschil tussen de huidige gasprijs en de (mogelijk lagere) gasprijs komende winter12.
Wat is er gedaan met het advies van de Mijnraad, waarin werd gewaarschuwd dat de productie van Gronings gas «niet onomkeerbaar» kon worden afgesloten als leveringszekerheid niet «nadrukkelijker» betrokken zou worden in het gasbeleid?2 Welke consequenties heeft dit nu op de noodzaak om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk af te bouwen?
De gaswinning in Groningen wordt zo snel mogelijk beëindigd vanwege de grote maatschappelijke gevolgen die de gaswinning nog altijd heeft, waaronder veiligheidsrisico’s. Op dit moment zijn er nog elf productielocaties van het Groningenveld in gebruik. Als onderdeel van het vaststellingsbesluit voor het gasjaar 2022–2023, zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat besluiten hoeveel van deze elf locaties vanaf 1 oktober 2022 operationeel moeten blijven zodat de leveringszekerheid is geborgd, ook in uitzonderlijke situaties zoals extreme kou of uitval van installaties.
Bent u net als Italië van plan om afspraken te maken met gasleveranciers over de minimale gasreserve? Zo ja, op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Kort samengevat heeft Nederland voor de opslagen in Norg, Grijpskerk en PGI Alkmaar afspraken gemaakt in het Norg-akkoord. Voor de opslag in Bergermeer is een subsidieregeling gestart om de vulling te bevorderen.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om de leveringszekerheid van gas in de nabije toekomst beter in het gasbeleid te incorporeren?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de korte en lange termijn maatregelen om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.14
Is het mogelijk om specifieke sectoren of bedrijven in Nederland af te sluiten van het gas als dit nodig is om woningen te blijven verwarmen?
In het Bescherm en Herstelplan- Gas is de mogelijkheid opgenomen om bij een gascrisis via een afschakelplan niet-beschermde gasverbruikers af te schakelen om zo veel mogelijk de leveringszekerheid van beschermde afnemers te borgen. Zie hiertoe ook de Kamerbrief van 14 maart15.
Kunt u schetsen in welke sectoren de meeste kansen liggen om op korte en middellange termijn gasverbruik te reduceren?
Het potentieel hangt af van welke definities en uitgangspunten gehanteerd worden. De jaarlijkse Klimaat en Energieverkenning (KEV) brengt op basis van modellen jaarlijks het verwachte effect van maatregelen in specifieke sectoren in kaart (Kamerstuk 32 813, nr. 901). TNO heeft verder het energiebesparingspotentieel van de bedrijven onder de energiebesparingsplicht (exclusief de uitbreiding van de doelgroep) in kaart gebracht (Kamerstuk 32 813, nr. 863): 22 petajoule (PJ) in de dienstensector en 4 PJ in de industrie. TNO brengt momenteel het rendabel energiebesparingspotentieel per sector in kaart en ik zal uw Kamer na de zomer hierover informeren. Zie hiertoe de Kamerbrief van 14 maart jl.16
Hoeveel gasverbruik denkt u dat er bespaard kan worden met de campagnes waar u vrijdag 25 februari over sprak na de ministerraad?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de maatregelen zoals de besparingscampagne en het verwachte effect ervan.
Bent u het eens dat we de invasie van Rusland in Oekraïne moeten aangrijpen om zo snel mogelijk over te schakelen op duurzame energiebronnen en onze afhankelijkheid van Rusland af te bouwen?
Ik ben het ermee eens dat de situatie op de energiemarkten een extra motivatie geeft om de energietransitie versneld voort te zetten. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan welke korte en lange termijn maatregelen dit kabinet zal inzetten om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.
Het bericht ‘In Brüssel hat Putin schon gesiegt’ |
|
Kati Piri (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In Brüssel hat Putin schon gesiegt»?1
Ja. Inmiddels heeft FAZ een gerectificeerde versie van het artikel gepubliceerd.
Klopt het dat Nederland zich in Europees verband niet nadrukkelijk heeft uitgesproken voor en zich zelfs verzet heeft tegen het uitsluiten van Rusland van het internationale betalingsverkeer SWIFT?
Nee. Nederland heeft steeds gepleit voor een zo groot en zwaar mogelijk pakket, waarbij alle opties op tafel liggen. Wat het kabinet betreft hoort het uitsluiten van het internationale betalingsverkeer SWIFT daar bij. Dit heb ik uitgedragen bij de Europese Raad van 24 februari 2022. Wat Nederland betreft ligt deze optie dus serieus op tafel. De Minister van Financiën heeft dit ook actief uitgedragen tijdens de informele ECOFIN van 25 februari 2022. En tijdens de extra Raad Buitenlandse Zaken van 25 februari 2022 zal de Minister van Buitenlandse Zaken deze Nederlandse positie eveneens uitdragen.
Hoe verhoudt deze positie zich tot uw uitspraken dat op deze «daad van ongekende agressie» van Rusland de «maximale sancties» moeten volgen?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Indien dit klopt, tot welke daad van agressie moet Rusland in Oekraïne nog meer overgaan wilt u zich eindelijk inspannen om deze noodzakelijke sanctie alsnog van kracht te laten gaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u op de kortst mogelijke termijn bereid om uw Europese collega’s te laten weten dat u zich alsnog achter het uitsluiten van Rusland van SWIFT schaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u gezien het belang van deze zware sanctie bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn en uiterlijk voor het debat van aankomende maandag in de Tweede Kamer te beantwoorden?
Ja.
'Olie, gas, graan en geld - Oekraïne laat zien hoe de wereld werkt' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Rusland en Oekraïne zorgen voor de productie van 80% van de wereldwijde export van zonnebloemolie, ongeveer 25% van tarwe en 20% van mais?1
Ja.
Weet u dat de oorlog er ook voor zorgt dat de prijzen van palmolie en soja hierdoor naar recordhoogte zijn gestuwd?
De verwachting is dat als gevolg van de oorlog de prijzen voor enkele belangrijke grondstoffen verder zullen stijgen. De verminderde beschikbaarheid van agrarische grondstoffen uit Oekraïne en Rusland hebben op de korte termijn een sterk prijsopdrijvend effect op de prijzen voor mogelijke substituten van producten waarvan het aanbod vermindert. Dit geldt vooral voor mais en plantaardige oliegewassen zoals zonnebloem en koolzaad met mogelijke substituten zoals palmolie en soja.
Kunt u reflecteren op de militair-strategische voordelen van onze landbouwsector?
Hier heeft mijn voorganger reeds op gereflecteerd in reactie op de motie Geurts/Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 32) en dit met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21). Nederland heeft als handelsland van oudsher een open economie. In- en uitvoer zijn pijlers van de welvaart in het land, en zorgen voor werkgelegenheid. Private ondernemingen, van multinationale bedrijven tot startups, zijn dagelijks in de weer met buitenlandse partners en klanten om het verdien- en innovatievermogen van onze economie verder te versterken en bij te dragen aan de uitdagingen waar we wereldwijd voor staan. Nederland kan, door de sterke en veelzijdige internationale representatie van de land- en tuinbouwsectoren, op diverse manieren invloed uitoefenen op internationale vraagstukken. Ten eerste zorgt de aanwezigheid van kennis en kunde voor een positieve bijdrage aan duurzame voedselsystemen in de wereld die voldoende, betrouwbaar en gezond voedsel voor iedereen produceren, economisch rendabel zijn en het klimaat, de biodiversiteit en genetische diversiteit behouden. Op deze manier levert Nederland een belangrijke bijdrage aan meerdere Sustainable Development Goals. Ten tweede zorgt de internationaal leidende rol op land- en tuinbouwsectoren voor een sterke economische relatie met landen rond de wereld, waar Nederland als open handelsland erg bij gebaat is. Ten derde wordt er geregeld van gelegenheden als economische missies gebruik gemaakt om nadruk te leggen op Nederlandse waarden zoals gelijkheid, duurzaamheid en mensenrechten. Tot slot geeft de leidende rol binnen de agro-sectoren Nederland een sterke stem in internationale fora, zoals de OESO en FAO.
Heeft u zicht op de agrarische productieketens die door de aanval van Rusland op Oekraïne in gevaar zijn gekomen?
Zowel persoonlijk, als via de ambtenaren van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, sta ik in nauw contact met het bedrijfsleven. Zo worden er overleggen ingepland om de effecten op de agrarische productieketens in kaart te brengen. Inmiddels heeft Wageningen Economic Research (WEcR) na een eerste verkennend onderzoek de effecten op het functioneren van agrarische productieketens en de voedselvoorziening meer in detail in kaart gebracht (kenmerk 2022D11317)). Deze studie is u 23 maart jl. toegezonden (kenmerk 2022Z05536). Ik ben ervan op de hoogte dat in deze fase van het conflict er met name knelpunten liggen bij de beschikbaarheid van bepaalde biologische veevoedercomponenten en plantaardige oliën. WEcR zal zo nodig in vervolgrapportages additionele informatie aanleveren, die ik tevens met uw Kamer zal delen.
Weet u hoeveel Nederlandse bedrijven (inclusief banken) in Oekraïne geïnvesteerd hebben in de agrosector en/of de laatste jaren bedrijfsactiviteiten daarnaartoe verplaatst hebben?
Gegevens over de omvang van de Nederlandse investeringen in de landbouw in Oekraïne zijn niet in bezit van de Nederlandse overheid. Naast nieuwe activiteiten kan het ook gaan om de uitbreiding van activiteiten van bedrijven die ook in Nederland zijn gevestigd.
Bent u op de hoogte van de negatieve impact die de vernietiging aangebracht tijdens een oorlog, heeft op de vruchtbaarheid van landbouwgrond en de productiecapaciteit van bedrijven en hoe schat u die in voor Oekraïne?
De negatieve impact op de productiecapaciteit hangt sterk af van de lengte en de intensiteit van het conflict en van de mate waarin oorlogshandelingen zich afspelen op percelen en of er bijvoorbeeld onontplofte explosieven zijn achtergebleven op landbouwgrond. Belangrijk is daarbij in hoeverre inputs als machines (waaronder tractoren, zaai- en oogstmachines, irrigatieapparatuur, kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen) beschikbaar zijn. Bredere negatieve gevolgen voor de macro- en micro-infrastructuur van Oekraïne zullen ook van invloed zijn.
Bent u er ook van op de hoogte dat forse prijsstijgingen van gas en olie zorgen voor een sterke stijging van de prijzen voor meststoffen en kunstmest?
Ja.
Realiseert u zich dat kostprijsverhoging van voedselproductie door veel duurdere kunstmest en brandstof ook bij de boeren gecompenseerd moet worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik wil dat de lasten en risico’s van deze crisis zoveel mogelijk door iedereen gezamenlijk worden gedragen, van de primaire producent tot en met de consument en alle schakels daartussen. De prijsstijgingen van grondstoffen en energie moeten in de hele keten worden verdeeld. Daarover spreek ik met ketenpartijen. Ik monitor de situatie nauwlettend en heb hieromtrent ook nauw contact met de Europese Commissie en de landbouwministers van de EU-lidstaten.
Realiseert u zich dat veel boeren nu om liquiditeitsredenen minder kunstmest zullen gebruiken voor de productie van hun gewassen en dit de komende jaren zorgt voor minder oogsten, een dalende voedselproductie en daardoor hogere voedselprijzen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
De kosten voor kunstmest vormen evenwel slechts een deel van de productiekosten. Vooralsnog ga ik er dan ook van uit dat mede vanwege de gestegen opbrengstprijzen, die naar verwachting ook de komende tijd hoog zullen blijven, de liquiditeit niet dusdanig negatief wordt beïnvloed dat de kunstmestaanwending niet meer voldoende is.
Realiseert u zich dat structurele ondervoeding van planten en gewassen leidt tot extra ziekten en plagen, waardoor de productiviteit nog verder onder druk komt te staan? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er dreigt geen structurele ondervoeding van gewassen en de veestapel in Nederland door de situatie in Oekraïne. De bestaande nationale en Europese programma’s gericht op gezonde gewassen, dieren en bodems acht ik voldoende om het huidige niveau van de productiviteit te borgen. Voor meer details over de gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de voedselzekerheid verwijs ik u naar het rapport van WEcR zoals naar uw Kamer verzonden (kenmerk 2022Z05536).
Wat is de zelfvoorzieningsgraad voor voedsel binnen de EU?
In de EU ligt de graad van zelfvoorziening voor voedsel in totaliteit boven de 100%. Per productgroep kan de zelfvoorzieningsgraad sterk verschillen. De EU is al vele jaren een netto exporteur van agrarische producten en voedingsmiddelen.
Wat is de actuele wereldvoedselvoorraad en de voedselvoorraad binnen de EU?
De uitgangssituatie is er één van lage voedselvoorraden in met name de armste gebieden. Sinds 2020 wordt men geconfronteerd met sterk stijgende voedselprijzen en toenemende honger: volgens de laatste editie van het jaarlijks State of Food Insecurity in the World (SOFI) rapport van de FAO steeg het percentage ondervoede mensen in 2020 met 1,5% naar 9,9% en leefden tussen de 720 en 811 miljoen mensen met honger. De verstrekking van noodhulp wereldwijd komt verder onder druk te staan, aangezien 50% van het graan van het World Food Program (WFP) normaliter uit Oekraïne afkomstig is en de hoge energie en verzekeringskosten het (toch al niet toereikende) humanitaire budget verder uitputten. De voedselvoorraad binnen de EU is adequaat (zie de beantwoording op de vragen 11 en 13).
Deelt u de mening dat voedselschaarste op de loer ligt? Zo ja, wat heeft u daar al aan gedaan en wat gaat u daar de komende weken aan doen?
Er dreigt in de EU en in Nederland geen structurele voedselschaarste. Planten en dieren kunnen voldoende geteeld en gehouden worden waardoor de producties op het huidige, hoge niveau kunnen blijven. De voedingsmiddelenindustrie kan vervolgens deze grondstoffen efficiënt verwerken en met behulp van de détailhandel, de consument een divers en hoogwaardig voedselpakket aanbieden. Voor gebieden in Afrika en elders waar onvoldoende toegang is tot inputs als zaden, water en kunstmest, wordt verwacht dat de bestaande, ongunstige situatie verder verslechtert en de grondstoffen voor voedselbereiding schaarser worden. Het kabinet zet in op een grotere zelfstandige rol van de betreffende landen wat betreft de voedselvoorziening. Door middel van kennisoverdracht (onderzoek, voorlichting en onderwijs) ten behoeve van de versterking van lokale en regionale voedselsystemen wordt hieraan bijgedragen. Op de korte termijn wordt ingezet op (nood)voedselhulp via de reguliere kanalen van o.a. het World Food Program dat hierin is gespecialiseerd.
Van welke producten verwacht u nog dit jaar tekorten en wat betekent dit voor de portemonnee van de burger in de komende tijd?
Op basis van de huidige beschikbare gegevens is er in de EU geen tekort te verwachten, maar wel een stijging van de kosten voor het voedselpakket. Naast de stijging van de grondstoffenprijzen, zijn de sterk gestegen kosten voor energie hier een reden voor.
Vindt u het, gezien de ontstane situatie, houdbaar om in onze voedselvoorziening afhankelijkheden te hebben van Rusland, China en andere anti-Westerse staten?
De import van agrarische producten en voedingsmiddelen vanuit o.a. Rusland en China is zeer beperkt. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1402), is de EU bovendien een grote voedselproducent en is het EU voedselsysteem robuust. Wel zet het kabinet zich in om de risico’s van de afhankelijkheid van kritische grondstofstromen te mitigeren om de weerbaarheid te vergroten.
Deelt u de mening dat volle klimaatfondsen en lege portemonnees voor burgers onverkoopbaar zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik herken dit beeld niet.
Deelt u de mening dat we door de ontstane situatie in de wereld moeten voorkomen dat welke boer dan ook zijn/haar bedrijf moet beëindigen, om zo de voedselzekerheid voor onze burgers te waarborgen? Zo nee, hoe gaat u die dan waarborgen?
Het beëindigen door agrariërs in Nederland en daarbuiten van hun bedrijven is een proces dat zich al vele decennia voltrekt en los staat van de omvang van de voedselproductie, die zelfs nog jaarlijks toeneemt. De voedselzekerheid van de inwoners in de EU is dan ook gewaarborgd. In ontwikkelingslanden ligt deze situatie anders. Intensivering van de productie op een verantwoorde, duurzame wijze is noodzakelijk om in deze gebieden de productie op peil te houden dan wel te verhogen.
Deelt u de mening dat we door de ontstane situatie in de wereld de versnelde ombouw naar biologische, kringloop- en extensieve landbouw (zoals beschreven in de Green Deal en zoals bevorderd wordt in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid), die leiden tot lagere voedselproducties, moeten uitstellen om zo de voedselzekerheid voor onze burgers te waarborgen? Zo nee, hoe gaat u die dan waarborgen?
Nee, die deel ik niet. Het is duidelijk dat de situatie in en rond Oekraïne op korte termijn gevolgen heeft in de voedselketen en samen met onze EU partners nemen wij ook maatregelen om die gevolgen op te vangen. Dat doet de markt overigens ook. Maar het uitstellen van hetgeen de Green Deal beoogt is voor mij geen optie. De huidige geopolitieke situatie benadrukt juist het belang van de transitie naar een duurzaam, veerkrachtig en robuust EU-voedselsysteem waarmee op lange termijn de voedselproductie op het huidige, hoge niveau gegarandeerd kan worden.
Realiseert u zich dat import van voedsel van elders uit de wereld duurder en minder duurzaam is?
Comparatieve voordelen en consumentenvoorkeuren vormen de basis van de internationale handel van alle goederen, dus ook van agrarische producten. De EU is een netto exporteur voor voedsel. Voor landbouwproducten spelen de lokale klimatologische, geologische en geografische omstandigheden alsook de seizoenen nog eens een aanvullende rol. Transport heeft daarnaast voor de meeste landbouwproducten slechts een beperkte invloed op de klimaatafdruk van dat product. Daarbij komt dat importen niet per definitie minder duurzaam zijn. In handelsovereenkomsten van de EU met zogenaamde derde landen die ook agrarische handel betreffen, zijn afspraken over handel en duurzame ontwikkeling (people, planet, profit) een belangrijk onderdeel.
De problemen bij de woonlocatie Oosterparkheem Groningen |
|
Maarten Hijink |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de problemen bij de woonlocatie Oosterparkheem Groningen?1
Een faillissement is een vervelende en vaak zeer ingrijpende gebeurtenis voor de betrokkenen, in het bijzonder voor cliënten en personeel. Voorop staat dat de continuïteit van zorg en ondersteuning moet worden gewaarborgd.
Op de locatie Oosterparkheem verbleven zowel cliënten met een beschermd wonen indicatie als cliënten met een Wlz (GGZ) indicatie. De gemeente Groningen en het zorgkantoor Menzis zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en ondersteuning, en voor het vinden van een oplossing voor passende zorg voor de cliënten. De gemeente en het zorgkantoor hebben mij desgevraagd geïnformeerd over de huidige situatie van de cliënten.
De afwikkeling van dit faillissement is een complex geheel, waarbij de gemeente Groningen en het zorgkantoor Menzis, in samenwerking met de curator, prioriteit geven aan continuering van zorg en ondersteuning voor de (kwetsbare) groep cliënten. De gemeente Groningen heeft het contract voor beschermd wonen met MartiniZorg beëindigd per 31 december 2021. Het herplaatsen van deze cliënten was dus al gestart. Voor wat betreft de Wlz-cliënten bij Oosterparkheem heeft het zorgkantoor onmiddellijk gezocht naar een passend alternatief voor de bewoners. Zo heeft het zorgkantoor een bijeenkomst georganiseerd waarin gecontracteerde aanbieders uit de regio met een passend zorgaanbod gevraagd is wat ze voor de betreffende cliënten kunnen betekenen. Inmiddels is voor het overgrote deel van de cliënten een andere zorglocatie gevonden. Omdat inmiddels voor bijna alle cliënten een nieuwe woonplek is gevonden, en voor de overige cliënten gezocht wordt naar een oplossing, zie ik geen aanleiding om hierover op dit moment verder in gesprek te gaan met de gemeente Groningen.
Hoe duidt u de problematiek waarmee de bewoners te maken hebben, terwijl Martinizorg buitensporige winsten maakte?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om conclusies te trekken of een oordeel te geven over individuele aanbieders en de gevolgen voor de betreffende cliënten. Deze verantwoordelijkheid is belegd bij gemeenten, zorgkantoren en de toezichthouders.
Ik vind het wel zorgelijk dat geconstateerd is dat een zorgaanbieder winst maakt terwijl geen kwalitatief goede en veilige zorg wordt geleverd. Dit is een onwenselijke situatie met als gevolg dat de IGJ op een kordate manier heeft ingegrepen.
Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2020 is namelijk gebleken dat dat de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg, in de onderzoeksperiode (2017–2019) bij MartiniZorg onvoldoende waren gewaarborgd. De maatregelen die MartiniZorg heeft genomen na het onderzoek zijn niet voldoende gebleken om de bedrijfsvoering van MartiniZorg te kunnen continueren.
Hoe kon het gebeuren dat hoogbejaarden en (ex-)verslaafden op dezelfde locatie zijn geplaatst?
Zorgaanbieders hebben ruimte om hun eigen zorgorganisatie in te richten, inclusief keuzes t.a.v. de doelgroepen waaraan zij zorg verlenen. Specifiek als het gaat om beschermd wonen zien gemeenten het als hun taak om mensen met een psychische kwetsbaarheid zoveel mogelijk in hun eigen woonomgeving te ondersteunen. Als de ondersteuning dichtbij mensen georganiseerd wordt, dan is het namelijk makkelijker om actief mee te doen aan de samenleving en is de kans op herstel groter.
De gemeente Groningen geeft aan dat zij ook de groep (ex-)verslaafden met psychische problemen perspectief wil bieden op weer kunnen meedoen aan de samenleving door hen in de wijk te ondersteunen. De combinatie van ouderen en mensen met een verslavingsproblematiek vindt de gemeente Groningen echter ongelukkig. Daarnaast geeft de gemeente aan van mening te zijn dat MartiniZorg onvoldoende heeft kunnen sturen op de kwaliteit en veiligheid van zorg voor de cliënten beschermd wonen, waardoor overlast voor de andere bewoners van het pand is ontstaan. De gemeente Groningen heeft hierop ingegrepen en nadat verbetering uitbleef is het contract beschermd wonen met Martinizorg beëindigd per 31 december 2021.
Wat gebeurt er om de bewoners van Oosterparkheem zo snel mogelijk duidelijkheid te geven en om hen een goede woonplek te geven? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Groningen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorginstelling La Hacienda nu in beeld is als mogelijke opvolger van Martinizorg, terwijl deze zorginstelling zelf ook opvallend hoge winstcijfers heeft?
Het is van belang dat instellingen financieel gezond zijn, door voldoende resultaat te kunnen maken ten behoeve van een gezonde bedrijfsvoering. Er moet echter worden voorkomen dat geld dat bedoeld is voor de zorg niet ten goede komt van die zorg.
Hiertoe zijn verschillende middelen. Voor de Wmo 2015 geldt dat aanbieders die door gemeenten zijn gecontracteerd om maatschappelijke ondersteuning te leveren aan cliënten, winst mogen uitkeren op grond van de Wmo 2015. De gemeente kan zelf wel eisen stellen in de contractering waarmee het uitkeren van winst kan worden beperkt of verboden. Gemeenteraden moeten daarbij controleren of aan de gestelde randvoorwaarden is voldaan. Daarnaast hebben gemeenten de wettelijke verplichting om het toezicht op de uitvoering in te richten. Hierbij hoort ook de controle op rechtmatige besteding van de uitgaven van zorgaanbieders. Voor de Wlz geldt op dit moment dat winstuitkering verboden is voor intramurale zorg en toegestaan voor extramurale zorg. Ook onderaannemers mogen winst uitkeren. Om excessen te voorkomen door hoofd- en onderaannemers in de extramurale zorg en onderaannemers in de intramurale zorg binnen de Zvw en Wlz, wil ik de mogelijkheid introduceren om voorwaarden te stellen aan winstuitkering. De aard van de voorwaarden kan verschillen per sector, omdat per sector ook de risico’s voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg bij winstuitkeringen kunnen verschillen. Hiertoe is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders in voorbereiding.
Alvorens de keuze voor een overnamekandidaat is gemaakt, heeft de gemeente Groningen gesprekken gevoerd met La Hacienda over onder andere de relatief hoge winst in het verleden en hoe deze is aangewend. De gemeente geeft aan dat La Hacienda verschillende organisatorische en bestuurlijk wijzigingen heeft doorgevoerd. Zo is La Hacienda van rechtsvorm veranderd van een besloten vennootschap naar een stichting. Vanuit de gemeente Groningen is er hierdoor voldoende vertrouwen dat eventuele winsten voor de zorg behouden blijven. Daarnaast zullen vanuit regulier contractmanagement, en indien nodig vanuit toezichthoudende instanties, de kwaliteit en rechtmatigheid van de geleverde zorg nauwlettend worden gevolgd.
De afhankelijkheid van Russisch gas voor Poetins oorlogsdrift |
|
Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Voor hoeveel procent is Nederland afhankelijk van gasleveranties uit Rusland de laatste 10 jaar? Welk deel daarvan is afkomstig van Gazprom of Gazproms dochterondernemingen?
De Nederlandse gasmarkt is onderdeel van de Europese gasmarkt met de grootste gashandelsbeurs van Europa, met veel doorvoer van gas naar andere Europese markten. Het aandeel Russisch gas in de inkoopportefeuilles van Europese energiebedrijven is private commercieel gevoelige informatie en niet publiekelijk toegankelijk. Het is dus niet exact aan te geven welk aandeel van de Nederlandse consumptie bestaat uit Russisch gas. Schattingen (met name gebaseerd op monitoring van bepaalde importstromen uit Duitsland) gaan uit van een aandeel van circa 15%. Het percentage is de afgelopen jaren toegenomen, met name doordat de eigen gasproductie in Nederland en Noordwest-Europa drastisch is afgenomen. Gas dat binnenkomt via pijpleidingen is afkomstig van Gazprom (of dochtermaatschappijen van Gazprom), Daarnaast wordt Russisch gas geïmporteerd via LNG. LNG kan ook geleverd worden door andere Russische energiebedrijven zoals Rosneft en Novatek.
Welke manieren zijn er om de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk naar 0 te brengen? Welke maatregelen zouden daarvoor genomen moeten worden? Hoe snel kan dat?
In de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302) is uitgebreid ingegaan op de maatregelen op de korte, middellange en lange termijn om het gasverbruik- en het verbruik van Russisch gas in het bijzonder snel te reduceren, Daarbij staat de drieslag energie-efficiëntie, versnellen duurzame energieproductie en vergroten aanbod van andere fossiele bronnen (via extra LNG-importcapaciteit) centraal.
Welke Russische energie(gerelateerde) bedrijven zijn actief in Nederland? Kunt u verder duiden in welke subsectoren?
Het energiesysteem bestaat uit veel onderdelen. Voor aardgas is de infrastructuur (aardgasnetwerk, LNG-terminal) in publieke handen (GTS, Gasunie). In een open interne energiemarkt kunnen Russische ondernemingen gebruik maken van deze infrastructuur. Ten aanzien van de gasopslagen heeft Gazprom een gebruiksrecht voor de gasopslag te Bergermeer. Op dit moment lijkt Gazprom geen gebruik te maken van dit gebruiksrecht. U wordt op korte termijn nader geïnformeerd over de gasopslag te Bergermeer. Russische bedrijven verkopen gas aan klanten «over the counter», via lange termijncontracten of kunnen dit via de beurs (TTF) verkopen. Dit betreffen commerciële contracten waar de overheid geen direct inzicht in heeft of mag delen met derden. Aangezien de gasmarkt een Europese markt is, kan het ook gaan over Europese energiebedrijven die in hun inkoopportefeuille Russisch gas hebben, wat over verschillende lidstaten wordt gealloceerd. De relatie met Russische bedrijven is dan indirect.
Welke activiteiten ontplooit Gazprom in Nederland?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre Gazprom 100 procent of minder aandeelhouder is van noodzakelijke infrastructuur (gasopslagen, pijpleidingen) in Nederland?
Gazprom is geen aandeelhouder van noodzakelijke infrastructuur in Nederland. Wel geldt voor de gasopslag te Bergermeer dat het noodzakelijke kussengas in eigendom is van Gazprom en dat dientengevolge Gazprom een gebruikersrecht heeft ten aanzien van de beschikbare capaciteit, De Kamer is hier onder andere over geïnformeerd in de Kamerbrieven van 14 maart en 22 april (Kamerstuk 29 023, nrs. 283 en 302).
Kunt u aangeven in hoeverre Gazprom in bovengenoemde infrastructuur een cruciale rol speelt? Welke activiteiten zouden ook per direct overgenomen kunnen worden door andere marktactoren en/of staatsdeelnemingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe kunnen gemeenten snel af van hun energiecontracten met Gazprom? Welke opties ziet u daarvoor?
Gemeenten zullen op grond van het 5e EU-sanctiepakket een andere aanbieder voor gas moeten vinden. In eerste instantie ligt hier de taak bij de gemeenten om via de geëigende inkoopprocedures alternatieve gaslevering te bewerkstellingen. Er wordt nauw contact gehouden met de regionale overheden. Daarvoor is een speciale overlegstructuur opgezet. Er zijn begrijpelijkerwijs veel vragen, die worden allemaal beantwoord. Ook worden de medeoverheden nauw betrokken bij het op te stellen ontheffingskader voor uitzonderlijke gevallen.
Hoeveel Russische olie importeert Nederland?
Nederland importeerde in 2021 voor 18,4 miljard euro aan goederen uit Rusland, waarvan 87 procent minerale brandstoffen (ruim de helft ruwe aardolie en verder vooral aardgas en aardolieproducten) (bron: CBS).
Hoe afhankelijk is Nederland van Russische olie? En in welke subsectoren wordt deze olie gebruikt?
Olieproducten zijn overal in de Nederlandse economie verweven en vormen een belangrijke grondstof voor veel maatschappelijke functies. Hierbij kan een opsplitsing worden gemaakt per sector. Wegtransport, zoals benzine en diesel, betreft een deel (~25%) van de in Nederland gebruikte olie(producten). Een groter deel betreft bunkerbrandstoffen voor de internationale zeevaart (~29%) en internationale luchtvaart (~10%). Daarnaast is er ook energetisch verbruik van olie(producten) door de chemie en raffinage sectoren (~11%). Het niet-energetisch gebruik van olie(producten) als grondstof voor o.a. de chemie betreft eveneens een aanzienlijk deel (~16%). Dit wordt gebruikt voor producten zoals plastics, cosmetica, PET-flessen, bouw- en isolatiematerialen, medische hulp- en beschermmiddelen, kleding, etc. Vervolgens is er een heel scala aan speciale olieproducten die op uiteenlopende wijze worden geconsumeerd (~9%), denk bijvoorbeeld aan bitumen voor asfalt, smeermiddelen voor motoren, terpentine voor verf, handgels etc.
Zijn de mondiale oliemarkten en/of onze oliereserves in staat om deze Russische olie per direct te vervangen? Zo nee, hoe snel zou dit kunnen?
Ja. Nederland beschikt voor de korte termijn over een strategische oliereserve van 90 dagen consumptie. Voorts begrijpen wij van de sector dat olie van elders betrokken kan worden, zij het tegen hogere kosten.
Hoe afhankelijk zijn andere nabije landen (België, Duitsland en Frankrijk) van Russische olie en gas?
De relevante statistieken over dit onderwerp zijn gepubliceerd door het Internationaal Energieagentschap (www.IEA.com).
Ziet u mogelijkheden om deze afhankelijkheid van Russisch gas en olie in samenwerking met onze buurlanden af te bouwen?
Nederland houdt in EU-verband zeer nauw contact met alle lidstaten en de buurlanden in het bijzonder. Het Europese REPowerEU-plan van de Europese Commissie van 18 mei jl. is met name gericht op het gezamenlijk afbouwen van de energieafhankelijkheid van Rusland.
Hoe kunnen we onze buurlanden helpen met het afbouwen van deze afhankelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat betekent het streven naar onafhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen voor ons bredere buitenlandbeleid?
Afbouwen van de afhankelijkheid vereist in eerste instantie nauwe samenwerking met Europese lidstaten, omdat Nederland onderdeel uitmaakt van een Europese energiemarkt. Zoalshiervoor is genoemd bij het antwoord op vraag 12, heeft de Europese Commissie op 18 mei jl. het REPowerEU-voorstel gepresenteerd gericht op het zo spoedig mogelijk afbouwen van de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen. De kabinetsbeoordeling van dit voorstel zal uw Kamer spoedig toekomen.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De voorbereidingen voor de opvang van Oekraïners die hun land moeten ontvluchten vanwege de Russische invasie |
|
Kati Piri (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zelfs Polen en Griekenland heten Oekraïense vluchtelingen welkom»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van het aantal vluchtelingen dat reeds naar lidstaten van de Europese Unie is gevlucht? Wat zijn de scenario’s waarmee rekening wordt gehouden qua aantal te verwachten Oekraïners die hun land ontvluchten?
De VN-vluchtelingenorganisatie, UNHCR, noemt de huidige crisis de snelst verlopende vluchtelingencrisis in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Volgens de laatste informatie die op moment van schrijven beschikbaar was, zijn volgens de UNHCR in de eerste fase van het conflict meer dan 3,4 mln. Oekraïners, het land ontvlucht. UNHCR houdt er rekening mee dat dit aantal op kan lopen tot meer dan 5 miljoen vluchtelingen. De Europese lidstaten en andere landen in de buurt van Oekraïne bereiden zich voor op een hoge instroom.
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 3 maart jl. verwacht het kabinet dat de komende weken en maanden meer vluchtelingen naar Nederland zullen komen. De mate waarin deze tweede fase zich aandient is onvoorspelbaar. Dit hangt in grote mate af van de duur en intensiteit van de oorlog. Desalniettemin is het zaak dat Nederland en andere EU Lidstaten zich opmaken voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. Het kabinet bereidt zich daar op voor in samenspraak met de gemeenten en veiligheidsregio’s die samen met (lokale) partners en vrijwilligers in actie zijn om opvanglocaties te realiseren. Over de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne is uw Kamer op 17 maart jl. per brief geïnformeerd.
Daarnaast heeft Nederland, zoals vermeld in de brief die uw Kamer op 28 februari jl. inmiddels een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld voor een half jaar. Ook is de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst opgeschort voor in ieder geval dezelfde periode, totdat een nieuwe herbeoordeling zal hebben plaatsgevonden zoals vermeld in de Kamerbrief van 8 maart jl.
Kunt u een overzicht geven van de voorbereidingen die er door de Europese Commissie en EU-lidstaten die grenzen aan Oekraïne zijn getroffen om vluchtelingen op te vangen? Hoe draagt Nederland bij aan deze voorbereidingen?
In de EU is zeer eensgezind gereageerd om de getroffen Oekraïners een veilige haven te bieden. Ondersteuning en bescherming van mensen die het conflict ontvluchten is prioriteit.
Al voorafgaand aan de Russische inval hebben lidstaten aan de grenzen, en de Commissie en haar agentschappen noodplannen voorbereid. De EU heeft een aantal instrumenten tot haar beschikking dat snel ingezet kan worden voor o.a. het delen van informatie, het coördineren van noodhulp en het coördineren van steunverzoeken aan EU Civil Protection Mechanism (UCPM), het EU Asielagentschap (EUAA) en Frontex. Deze mechanismes zijn momenteel actief en werken naar behoren. Frontex en het EUAA geven aan klaar te staan om lidstaten te ondersteunen die dat nodig achten.
Hoe worden vluchtelingen op dit moment in de EU opgevangen? Is er voldoende capaciteit voor het verstrekken van directe hulp, zoals onderdak, voedsel, schoon drinkwater en medicijnen? Zo nee, bent u bereid hier zo snel mogelijk een (financiële) bijdrage aan te leveren?
Op moment van schrijven ziet het kabinet dat de situatie aan de grenzen tussen Europese Lidstaten en Oekraïne momenteel onder controle is. De wachttijden aan de grenzen lijken af te nemen. Daarentegen ontvang het kabinet wel de eerste berichten dat omringende landen aan de grenzen van de opvangcapaciteit zitten. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie.
Voor een overzicht van de ondersteuning vanuit Nederland en de Europese Commissie en haar agentschappen verwijst het kabinet uw Kamer naar de brief die op 17 maart jl. uitging over de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne.
Wat is de reden voor het feit dat er in de conclusies van de Europese Raad van 24 februari jl. niet wordt ingegaan op het lot van vluchtelingen? Waarom heeft u zich niet nadrukkelijker ingezet voor Europees beleid als het aankomt op de opvang van Oekraïense vluchtelingen in Europa?
De Europese Raad heeft zich uitgesproken over haar solidariteit met Oekraïne en het steunen van de bevolking met internationale partners, onder meer met aanvullende politieke, financiële, humanitaire en logistieke steun en via een internationale donorconferentie.
Deze solidariteit, zeker ook ten aanzien van het lot van vluchtelingen, is bevestigd tijdens de ingelaste JBZ-Raad van 27 februari j.l. en nogmaals bij de JBZ-raad van 3 maart waar politieke overeenstemming is bereikt over het activeren van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De Raad is zeer eensgezind over de noodzaak van het bieden van een veilige haven aan hen die het conflict ontvluchten, ook Nederland benadrukt dat met klem. De Raad spant zich daar ook voor in, samen met de Europese Commissie en haar Agentschappen. Voor een terugkoppeling van deze bespreking verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.
Is het bij u bekend welke landen buiten Portugal, Duitsland, Ierland en Finland hebben toegezegd vluchtelingen te zullen opvangen? Zo ja, kunt u dit delen met de specifieke nationale toezeggingen?
De Europese lidstaten zijn eensgezind in hun bereidheid om uit Oekraïne vluchtende mensen op te vangen. Het kabinet heeft veel waardering voor de manier waarop in buurlanden Oekraïners momenteel worden opgevangen. Ook Nederland wil voorzien in een veilig en ruimhartig tijdelijk verblijf. Alle lidstaten bereiden zich net als Nederland voor op de opvang van grote aantallen vluchtelingen.
Waarom wilt u louter de komst van vluchtelingen «monitoren» en heeft u zich nog niet geschaard bij deze landen? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Kamerbrief2 van 3 maart jl verwacht het kabinet dat de komende weken en maanden veel meer vluchtelingen naar Nederland zullen komen. Het is zaak dat Nederland zich opmaakt voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.
Bent u bereid Oekraïne niet langer als veilig land van herkomst te beschouwen? En dit ook toe te passen op lopende asielprocedures? Zo ja, op welke termijn?
Per brief van 28 februari jl.3 is uw Kamer geïnformeerd dat ten aanzien van Oekraïne een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld voor de duur van een half jaar. Dit betekent dat de beslistermijn in lopende asielaanvragen, en van asielaanvragen die tijdens het moratorium worden ontvangen, wordt verlengd met een periode van een jaar, waarbij een maximum geldt van een beslistermijn van 21 maanden. Ook is de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst opgeschort tot de volgende herbeoordeling, in ieder geval voor een half jaar. Uitgeprocedeerde Oekraïense asielzoekers die onder het moratorium vallen worden niet verplicht terug te keren naar Oekraïne.
Wordt er nagedacht over een versnelde procedure voor het verstrekken van een tijdelijke verblijfsvergunning voor Oekraïners die zich in Nederland melden, zodat zij niet de reguliere asielprocedure hoeven te doorlopen? En zo ja, hoe kan de limiet van maximaal 90 dagen legaal verblijf dan worden omzeild?
Oekraïners kunnen op grond van een visum, of visumvrij wanneer zij in bezit zijn van een biometrisch paspoort, maximaal 90 dagen in het Schengengebied verblijven. Deze termijn kan met nog eens 90 dagen worden verlengd tot een totaal van 180 dagen. Eveneens is op de JBZ-raad van 3 maart jl. een politiek akkoord bereikt over het activeren van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Voor een terugkoppeling van deze bespreking verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.
Is er al gestart, in overleg met gemeenten, met het treffen van voorbereidingen om deze mensen fatsoenlijk op te kunnen vangen? Zo nee, wanneer wilt u hiermee beginnen?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 3 maart j.l. verwacht het kabinet dat de komende weken en maanden veel meer vluchtelingen naar Nederland zullen komen. Het is zaak dat Nederland zich opmaakt voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. Het kabinet bereid zich daar op voor in samenspraak met de Veiligheidsregio’s, gemeenten en maatschappelijke partners. Voor een laatste stand van zaken verwijs ik uw Kamer naar de brief van 17 maart jl. t.a.v. de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne.
Hoe gaat u concreet deze gemeenten ondersteunen met het treffen van deze voorbereidingen?
Zie antwoord vraag 10.
De restricties die veel landen nu opleggen aan Aeroflot en andere Russische luchtvaartmaatschappijen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de restricties die veel landen nu opleggen aan Aeroflot en andere Russische luchtvaartmaatschappijen?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat Aeroflot nog langer partner is van KLM en via code sharing vliegt op KLM-slots op andere luchthavens?
KLM werkt vanuit commercieel perspectief samen met andere maatschappijen in allianties als SkyTeam om klanten een betere dienstverlening aan te bieden. Hierbij geldt dat de keuze en de voorwaarden voor de samenwerking bij KLM en de overige SkyTeam partners ligt. KLM heeft de code sharing met Aeroflot opgeschort en is bezig met de technische verwerking daarvan.
Aeroflot gebruikt voor de uitvoering van zijn operatie op geen enkele luchthaven slots van KLM.
Bent u het eens dat Nederland niet achter kan blijven met het nemen van maatregelen tegen Russische (semi-)staatsbedrijven zoals Aeroflot.
Het kabinet veroordeelt de situatie in Oekraïne in de krachtigst mogelijke termen. In het Nederlandse luchtruim is geen plek voor een regime dat onnodig en bruut geweld toepast. Om die reden stelt Nederland samen met bondgenoten en partners stevige sanctiemaatregelen in tegen Rusland, waaronder een sluiting van het luchtruim. Ook het Russische Aeroflot zal hiervan de gevolgen ondervinden.
Bent u bereid om het Nederlandse luchtruim te sluiten voor de Russische burgerluchtvaart?
Het kabinet heeft zondag 27 februari om 16 uur het Nederlandse luchtruim afgesloten voor Russische luchtvaart. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 27 februari met kenmerk IENW/BSK-2022/43175.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat van a.s. maandag 28 februari 2022?
Dit is vanwege de benodigde afstemming helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Groot-Brittannië doet Aeroflot in de ban als gevolg van Russische agressie’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het Britse luchtruim is gesloten voor Russische luchtvaartmaatschappij Aeroflot?1
Ja.
Hoeveel Russische luchtvaartmaatschappijen vliegen er op Nederlandse luchthavens? Om hoeveel vliegtuigbewegingen gaat dit?
Door de huidige sluiting van het Europese luchtruim voor Russische luchtvaartmaatschappijen vliegen er geen Russische luchtvaartmaatschappijen op Nederlandse luchthavens.
Bent u bereid te onderzoeken of het in Europees verband weren van deze luchtvaartmaatschappijen op Europese luchthavens en uit het Europese luchtruim een sanctiemaatregel kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat luchtvaartmaatschappijen die onderdeel zijn van IAG niet meer vliegen door het Russische luchtruim?
Ja. Zie antwoorden op vraag 2 en op vraag 3 van het lid Sjoerdsma.
Kunt u aangeven of Nederlandse luchtvaartmaatschappijen nog vliegen in het Russische luchtruim? Hoe oordeelt u hierover gezien de veiligheidssituatie?
Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vliegen niet in Russisch luchtruim, omdat Rusland dit heeft verboden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel: “IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem” van Skipr, 18 januari 2022 |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «IGJ heeft niks meer aan mislukt ICT-systeem»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het ontwikkelen en implementeren van het systeem SPEC ruim 35 miljoen euro heeft gekost en dat het systeem nu onbruikbaar blijkt te zijn? Welke gevolgen heeft dit voor de begroting van het Ministerie van VWS? Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dit opvangen uit eigen middelen?
In de periode 2013–2020 is door veel medewerkers van de IGJ met grote inzet en betrokkenheid gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van SPEC. Desondanks moeten we vaststellen dat het binnen dit traject op verschillende cruciale punten is misgegaan. Om lessen te trekken uit de ontstane situatie zijn de ontwikkeling en implementatie van SPEC in 2021 grondig geëvalueerd. Ik en mijn voorganger hebben uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die in dit kader zijn uitgevoerd.2
De uitgaven voor de ontwikkeling en implementatie van SPEC zijn in de jaren 2016 t/m 2021 gerealiseerd. Er zijn geen verdere financiële verplichtingen meer vanaf 2022 voor het systeem SPEC. In de begroting VWS en de IGJ vanaf 2022 staan hiervoor dan ook geen bedragen gereserveerd.
Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het moment dat de eerste signalen bij uw voorganger binnenkwamen over de problemen met SPEC tot en met december 2020, toen is besloten te stoppen met SPEC? Kunt u daarbij ingaan op de handelingen van de IGJ en op die van uw voorganger?
In het voorjaar van 2021 heeft ABDTOPConsult de ontwikkeling en implementatie van SPEC geëvalueerd. Het eindrapport heeft mijn voorganger op 2 juli jl. met uw Kamer gedeeld en bevat een feitenrelaas van de start van het project tot en met het besluit om een pas op plaats te maken in december 2020. In het rapport zelf wordt daarnaast ingegaan op de handelingen van de IGJ en de betrokkenheid van het Ministerie van VWS.
Waarom is pas tijdens implementatie gebleken dat SPEC niet aansluit bij de uitvoeringstaken van de IGJ? Kunt u toelichten waarom dit pas zo laat boven tafel kwam? Wat is er misgegaan bij het opstellen van de doelen bij de start het van het project?
De onderzoekers van ABDTOPConsult concluderen hierover het volgende:
Zie ook de Kamerbrief van de toenmalig Minister voor MSZ van 2 juli 2021 over de evaluatie van ABDTOPConsult.3
Wat vindt u van de conclusie van Atos dat het gebruik van SPEC het uiterste geeft gevergd van medewerkers en bij de IGJ tot een vertrouwenscrisis heeft geleid? Hoe heeft dit volgens u kunnen gebeuren? Wat wordt er gedaan om deze vertrouwenscrisis op te lossen?
De implementatie van SPEC heeft van veel IGJ-medewerkers het uiterste gevergd en het mislukken daarvan heeft zijn weerslag gehad op het vertrouwen in het systeem. Dit beeld wordt ook bevestigd in de evaluatie van ABDTOPConsult. SPEC was onvoldoende geworteld in een breed binnen de organisatie gedragen visie op de gewenste ontwikkeling van het toezicht. Daarnaast waren de gebruikers van SPEC gedurende delen van het ontwikkeltraject onvoldoende betrokken.
Afgelopen najaar is de IGJ-leiding gestart met het opnieuw vormgeven van de IV-governance binnen haar organisatie. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de inbreng en wensen van gebruikers en centrale plek krijgen binnen toekomstige IV-projecten van de IGJ. Juist zodat deze projecten kunnen rekenen op breed draagvlak binnen de organisatie. De aanbevelingen van Atos en ABDTOPConsult bieden hiervoor bruikbare handvatten.
Heeft het falen van dit project gevolgen gehad voor de samenstelling van het bestuur en het toezicht op de ontwikkeling van een volgend ICT-systeem van de IGJ? Kunt u dit toelichten?
De ervaringen met het SPEC-traject geven aanleiding om de IGJ-leiding op een zo kort mogelijke termijn te versterken met een programmadirecteur IV. Vooruitlopend daarop is de sturing op de IV en toekomstige IV-projecten beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Onder voorzitterschap van de inspecteur-generaal is een IV-sturingsoverleg ingericht, waarbij de inbreng van de toezichtafdelingen een nadrukkelijke plaats inneemt.
Zijn er consequenties voor het ICT-bedrijf dat de ontwikkeling van SPEC heeft geleid? Is bekend of dit bedrijf betrokken is bij ICT-projecten van andere overheidsinstellingen?
De ontwikkeling van SPEC ging uit van Rijkszaak, de standaarddienst voor zaakgericht werken van DICTU. DICTU is geen ICT-bedrijf, maar een Shared Service Organisatie van de rijksoverheid. DICTU heeft mij laten weten dat er op dit moment veertien andere implementaties van RijksZaak in productie zijn genomen binnen de rijksoverheid.
Aangezien IGJ een van de eerste afnemers van RijksZaak was, heeft ook DICTU geleerd van het SPEC-traject. Zo worden bij de start van nieuwe RijksZaak-trajecten de onderlinge verantwoordelijkheden en wijze van samenwerken beter beschreven. Ook wordt vooraf meer aandacht besteed aan de mate van hergebruik en standaardisatie.
Bent u het eens dat er alles aan gedaan moet worden om deze fout in de toekomst te voorkomen? Hoe beoordeelt u in dat kader de lessen die zijn getrokken rondom SPEC en de actiepunten die zijn geformuleerd in het Werkplan IGJ 2022? Op welke manier is het Adviescollege ICT-toetsing betrokken?
Ik ben het met u eens dat er alles aan gedaan moet worden om gemaakte fouten in de toekomst te voorkomen. Het is dan ook goed dat er in het afgelopen jaar door meerdere partijen kritisch is gekeken naar de ontwikkeling en implementatie van SPEC. De aanbevelingen van ABDTOPConsult en de onderzoeken van Atos en VKA heeft de IGJ vertaalt naar haar werkplan voor 2022.
De bestaande IV-systemen binnen de IGJ zijn voldoende robuust om het toezicht in de komende jaren te blijven ondersteunen4. Daarbij is er aandacht voor zowel eigenaarschap als het management van systemen. Er zijn producteigenaren voor de belangrijkste systemen evenals informatiemanagers voor een goede afstemming met de gebruikers in de organisatie.
Vanuit deze basis zal de IGJ de komende jaren verder werken aan het verbeteren van de IV-voorzieningen binnen haar organisatie. De sturing op toekomstige IV-projecten is daarvoor beter belegd binnen de lijnorganisatie van de IGJ. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Een belangrijk uitgangspunt is dat nieuwe functionaliteiten (mogelijkheden van het systeem) niet meer met een groot allesomvattend traject worden opgepakt. Maar stapsgewijs worden ontwikkeld met nauwe betrokkenheid van de gebruikers in het toezicht. Het Adviescollege ICT-toetsing is op dit moment dan ook niet betrokken.
Zijn er voornemens om de huidige systemen verder te optimaliseren, gelet op dat in het werkplan IGJ 2022 staat dat de robuustheid van de huidige systemen voldoende is om het toezicht van IGJ de komende jaren te ondersteunen? Hoe wordt voorkomen dat hier dezelfde fouten worden gemaakt? Kunt u hierbij specifiek ingaan op eigenaarschap, cultuur en leiderschap?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Commissiedebat Governance in de zorgsector / Inspectie IGJ / patiënten en cliëntenrechten, dat gepland staat op 17 maart 2022?
Ja.
De gewijzigde definitief van royalty’s, waardoor het voor multinationals makkelijk is om onder de Wet bronbelasting uit te komen |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Multinationals trekken aan het langste eind in gevecht om bronbelasting» van Follow the Money?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Met AmCham heeft een gesprek2 plaatsgevonden naar aanleiding van haar reactie op de internetconsultatie bij ATAD2 (tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking)3. In dit gesprek heeft AmCham tevens de afbakening van het begrip royalty in de context van ATAD2 aan de orde gesteld. Verder is tijdens dit gesprek in algemene zin ook de bronbelasting aan de orde gekomen.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 moest er ten aanzien van de reikwijdte van het begrip royalty een keuze worden gemaakt. Die keuze wordt in de antwoorden op vragen 7 tot en met 9 toegelicht. Bij deze vormgeving zijn de eventuele wensen van AmCham niet van belang geweest.
Klopt het dat Amcham meermaals heeft gepoogd de definitie van het begrip royalty’s aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft Amcham bij het kabinet gepleit voor een aanpassing van dit begrip?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ruimte is hiervoor aan Amcham geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft u of hebben ambtenaren van uw ministerie (of van andere ministeries) met Amcham contact gehad over de definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reden denkt u dat Amcham heeft gehad om te pleiten voor een aanpassing van de definitie van royalty’s? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting wel wordt aangegeven dat wordt aangesloten bij de royaltydefinitie van het OESO-modelverdrag, maar niet dat deze definitie juist afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn of het Modelverdrag van de Verenigde Naties (VN)? Deelt u de mening dat deze informatie voor de Kamer relevant is?
Het royaltybegrip komt onder meer voor in het OESO-Modelverdrag (artikel 12), het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB)4 en de rente- en royaltyrichtlijn5. Bij het vaststellen van het royaltybegrip voor de Wet bronbelasting 2021 zijn deze verschillende regelingen in de beoordeling betrokken. Het verschil tussen deze regelingen is de wijze van behandeling van vergoedingen voor operational leasing, dit betreft bijvoorbeeld de huurvergoeding van boorplatformen, vliegtuigen en treinen. In het BvdB en in de rente- en royaltyrichtlijn worden deze vergoedingen als royalty’s beschouwd. In het OESO-modelverdrag is (operational) leasing niet in de definitie van royalty’s opgenomen.
De Wet bronbelasting 2021 richt zich tegen doorstroom van passieve geldstromen, waaronder bepaalde royalty’s. Daarbij is een definitie zoals die internationaal wordt gehanteerd voor royalty’s voor de hand liggend omdat die zal aansluiten bij de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen die een belastingverdrag met elkaar hebben gesloten. Dit geldt ook voor de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Voor de toepassing van de Wet bronbelasting 2021 is het dan ook het best passend om aan te sluiten bij het royaltybegrip van artikel 12 van het OESO-modelverdrag, waarop de Nederlandse belastingverdragen zijn gebaseerd. Op die manier kan Nederland het nationale heffingsrecht ten opzichte van een laagbelastende jurisdictie onder een belastingverdrag zo goed mogelijk effectueren.
Door aan te sluiten bij de definitie van het BvdB of de rente- of royaltyrichtlijn, zouden ook betalingen voor operational leasing onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 worden gebracht. Dit is niet de bedoeling van deze wet, die immers passieve geldstromen wil belasten.
Gelet op het geringe verschil tussen de verschillende definities, deelt het kabinet niet de lezing dat gekozen is voor een «nauwe definitie».
Erkent u dat binnen uw ministerie kennelijk reeds bekend was dat de Wet bronbelasting veel betalingen ongemoeid zou laten en in die zin wat betreft doelmatigheid zou inboeten, gezien de opmerking van een medewerker dat «andere betalingen niet onder bronbelasting zouden vallen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is naar uw mening tijdens het wetgevingsproces voldoende duidelijk geworden dat in de Wet bronbelasting een zeer nauwe definitie van het begrip royalty wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarin het royaltybegrip afwijkt ten opzichte van die in de OESO-verrekenprijsrichtlijn en het Modelverdrag van de VN?
De definitie van royalty’s in het VN-Modelverdrag is iets ruimer dan in het OESO-Modelverdrag. Het bevat aanvullend (vergoedingen voor het gebruik van of het recht op gebruik van) «films or tapes used for radio or television broadcasting» en van «industrial, commercial or scientific equipment».
De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten geen specifieke definitie van het begrip royalty. Wel wordt er in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ingegaan op het begrip «intangibles» (hoofdstuk 6, special considerations for intangibles). Dit hoofdstuk heeft betrekking op verrekenprijsvraagstukken en in par. 6.13 van de richtlijnen wordt daarom expliciet aangegeven dat het geen relevantie heeft voor andere doelen van belastingheffing (zoals in relatie tot bronbelasting). In par. 6.13 van de richtlijnen wordt ook nadrukkelijk gesteld dat de karakterisering van een transactie in het kader van de vaststelling van een verrekenprijs geen relevantie heeft voor de vraag of een bepaalde betaling een royalty is of onderworpen is aan een bronbelasting onder artikel 12 van het OESO-Modelverdrag. De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten dus geen geschikte definitie waar voor de Nederlandse bronbelasting bij kan worden aangesloten.
Waarom is er gekozen voor een royaltydefinitie die afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vallen alle betalingen voor intellectueel eigendom onder de door Nederland gekozen definitie van royalty’s? Zo nee, welke niet?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden. Daarvoor zijn de begrippen die in de vragen worden gehanteerd onvoldoende afgebakend en gedefinieerd. In de Wet bronbelasting 2021 is voor het begrip royalty aangesloten bij artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Om te bepalen of een betaling onder de reikwijdte van artikel 12 OESO-modelverdrag valt (en dus als royalty kan worden aangemerkt onder de Wet bronbelasting 2021), moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt.
Daarbij kan met name in situaties zoals bedoeld in vraag 15 sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst of een te leveren zaak als over het verstrekken van know-how. Als in een dergelijk gemengd contract een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt, kan de betaling deels worden aangemerkt als royalty in de zin van artikel 12 van het OESO-modelverdrag.
Deze feiten en omstandigheden zijn eveneens relevant voor de vraag of de betaling als zakelijk («at arm’s length») kan worden aangemerkt in de zin van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. De nadruk die in de verrekenprijsrichtlijnen wordt gelegd op winsttoerekening in relatie tot waardecreatie, is ook in de Nederlandse uitvoeringspraktijk evident en opgenomen in het vigerende verrekenprijsbesluit6. De Belastingdienst houdt hier toezicht op.
Vallen distributierechten onder de door de fiscus gehanteerde definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is de definitie van royalty’s die in de ons omliggende landen wordt gehanteerd, vergelijkbaar met hoe deze wordt gehanteerd door de Nederlandse fiscus? Wat zijn de verschillen?
Een snelle vergelijking met het Verenigd Koninkrijk (artikel 579 van de Income Tax (Trading and Other Income) Act) en Duitsland (§4j en §50a van het Einkommensteuergesetz) leert dat de definities die daar gebruikt worden sterk overeenkomen met de Nederlandse en ook beide geïnspireerd lijken te zijn op die uit het OESO-Modelverdrag.
Hoe gaat de Belastingdienst om met het fenomeen «embedded royalty’s»?
Zie antwoord vraag 12.
Weet de Belastingdienst voor een bedrijf altijd welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s»? Is een bedrijf verplicht dat precies te specificeren?
De Belastingdienst weet niet altijd of en zo ja welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten een royalty is in de zin van de Wet bronbelasting 2021. Om te bepalen of een deel van de betaling voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s, moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt. Daarbij kan in situaties sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst als over het verstrekken van know-how.
Capaciteit en bereidheid van Nederland voor de opvang van eventuele vluchtelingen uit Oekraïne |
|
Suzanne Kröger (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat vluchtelingen recht hebben op een veilige plek in de EU, ondanks dat Premier Rutte niet heeft willen toezeggen dat Nederland extra vluchtelingen uit Oekraïne gaat opvangen tijdens de persconferentie op 24 februari? Zo ja, hoeveel vluchtelingen bent u voornemens over te nemen van de EU-lidstaten die vermoedelijk als eerste geconfronteerd zullen worden met vluchtelingenstromen vanuit Oekraïne?
Het kabinet acht het van groot belang dat de Europese Unie (EU) eensgezind optreedt, zeker als het gaat om het ontvangen van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten. Dit draagt het kabinet ook uit op Europees niveau.
In de EU is zeer eensgezind gereageerd om de getroffen Oekraïners een veilige haven te bieden. Ondersteuning en bescherming van mensen die het conflict ontvluchten is prioriteit. Voor het bevorderen van snelle politieke besluitvorming en informatiedeling tussen lidstaten werd tijdens de JBZ-raad van 27 februari het Integrated Political Crisis Mechanism (IPCR) door het voorzitterschap geactiveerd, en op 28 februari vond de eerste besluitvorming plaats.
Al voorafgaand aan de Russische inval bereidden de lidstaten aan de grenzen met Oekraïne, de Commissie en haar Agentschappen noodplannen voor. De EU heeft een aantal instrumenten tot haar beschikking die snel ingezet kunnen worden voor o.a. het delen van informatie, het coördineren van noodhulp en het coördineren van steunverzoeken aan het EU Civil Protection Mechanism (UCPM), het EU Asiel Agentschap (EUAA) en Frontex. Deze mechanismes zijn momenteel actief en hier kan gebruik van worden gemaakt door EU-lidstaten die worden geconfronteerd met de vluchtelingenstroom.
Het kabinet heeft veel waardering voor de manier waarop in buurlanden Oekraïners momenteel worden opgevangen. Ook Nederland wil voorzien in een veilig en ruimhartig tijdelijk verblijf. Het kabinet ontvang inmiddels de eerste berichten dat omringende landen aan de grens van hun opvangcapaciteit zitten, waaronder Moldavië. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie.
Klopt de suggestie die werd gewekt vorige week dat er een gebrek aan opvangcapaciteit was, waardoor er geen vlucht met Afghaanse evacués naar Nederland kon komen? Kunt u aangeven hoeveel plekken er op dit moment bij het COA beschikbaar zijn? Wordt er nu al gewerkt aan het ophogen van de capaciteit? Zo ja, met hoeveel extra vluchtelingen wordt rekening gehouden? Welke andere acties heeft het kabinet de afgelopen week getroffen in voorbereiding op een vluchtelingenstroom?
De suggestie dat Afghaanse evacués niet naar Nederland worden overgebracht als gevolg van de beperkte opvangcapaciteit in Nederland is onjuist. Er zijn met twee chartervluchten op respectievelijk 1 maart en 9 maart jl. bijna 350 personen naar Nederland overgebracht. Daarnaast gaan de overbrengingen van kleinere groepen (20–30 personen) ook door. Na aankomst in Nederland wordt de meeste van hen ondergebracht in opvanglocaties van het COA. Inwoners van Oekraïne kunnen op basis van een visum of visumvrij in Nederland verblijven en hoeven zich dan ook niet tot de asielopvang van het COA te wenden voor opvang. In de eerste fase waar we nu in zitten zijn de eerste onmiddellijke opvangplekken gerealiseerd waar Oekraïense vluchtelingen kunnen worden opgevangen, o.a. in de gemeente Amsterdam en Legerkamp Harskamp. Ook met andere gemeenten wordt gesproken om op korte termijn opvanglocaties te realiseren voor de groep Oekraïense vluchtelingen.
De verwachting is evenwel dat de komende weken en maanden veel meer vluchtelingen vanuit Oekraïne naar Nederland kunnen komen. De mate waarin deze tweede fase zich aandient is onvoorspelbaar. Dit hangt in grote mate af van de duur en intensiteit van de oorlog.
Desalniettemin, is het zaak dat Nederland zich opmaakt voor grootschalige opvang van vluchtelingen uit Oekraïne. Op 7 maart jl.1 hebben de veiligheidsregio’s de opdracht gekregen om in de eerste fase, samen met gemeenten, de realisatie van minimaal 1.000 opvangplekken binnen twee weken per veiligheidsregio te coördineren. Daarnaast werken zij aan nogmaals 1.000 opvangplekken extra per veiligheidsregio in de periode daarna. Over de aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne is uw Kamer eveneens nader geïnformeerd per brief op 17 maart jl.
In hoeverre heeft u tijdens de afgelopen Raad Buitenlandse Zaken de voorbereiding voor een Europees noodplan voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne aangekaart?
In de Raad Buitenlandse Zaken wordt wel gesproken over de Russische agressie tegen Oekraïne, maar minder specifiek over de opvang van vluchtelingen. Dit onderwerp is belegd bij de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad). Tijdens de extra ingelaste JBZ-Raad van 27 februari is bijvoorbeeld gesproken over noodhulp, opvang en solidariteit. Daar heeft Nederland bepleit dat er een Europa verenigd en solidair moet optreden om diegenen die het conflict te ontvluchten een veilige haven te bieden. Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels het verslag van de ingelaste JBZ-Raad van 28 februari jl. Europese plannen voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne stonden eveneens ter bespreking tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 maart. Hier werd een politiek akkoord bereikt over de activering van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De betreffende richtlijn omschrijft een uitzonderlijke procedure om onverwijld tijdelijke bescherming te bieden aan ontheemden die vluchten voor oorlog en geweld. Voor een terugkoppeling van deze bespreking verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.2
Bent u het ermee eens dat de opvang van mogelijke Oekraïense vluchtelingen niet enkel door de EU-landen aan de grens met Oekraïne dient te worden gedragen, maar als gezamenlijke Europese verantwoordelijkheid moet worden gezien? Bent u bereid er in EU-verband voor te pleiten dat Richtlijn 2001/55/EG van de Raad betreffende «minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen» in werking dient te worden gesteld nu een vluchtelingenstroom uit Oekraine op gang komt, zodat zij direct tijdelijke bescherming kunnen verkrijgen en het asielsysteem niet onnodig vastloopt?
Het kabinet acht het van groot belang dat de Europese Unie eensgezind optreedt, ook wanneer het gaat om het ontvangen van mensen die het conflict in Oekraïne ontvluchten. Tijdens de JBZ-raad van 3 en 4 maart is besloten de Richtlijn Tijdelijke bescherming (2001/55/EG) te activeren. Voor meer informatie over het activeren van deze Richtlijn verwijs ik u naar het verslag van de Raad van 3 en 4 maart.3
Bent u bekend met de beschikbare opvangcapaciteit voor mogelijke vluchtelingen in EU-landen die grenzen aan Oekraïne? Bent u bereid bij te dragen aan de mogelijke opvang van Oekraïense vluchtelingen via relocatie, indien de opvangcapaciteit van landen aan de Europese buitengrenzen tekort schiet?
Het kabinet is van mening dat de EU solidair op moet treden: daar zet het kabinet zich ook voor in. Het kabinet ontvangt de eerste berichten dat omringende landen aan de grenzen van de opvangcapaciteit zitten. Daar wordt in Brusselse gremia over gesproken, o.a. in het solidariteitsplatform gecoördineerd door de Commissie. Voor nadere toelichting verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief die u op 17 maart jl. toeging.