De inzet van de Europese Unie bij VN-viering van 10 jaar resolutie 1325, op 31 oktober 2010 |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Kent u de op 8 oktober jl. aangenomen resolutie van de vrouwen van de Europese Volkspartij (EVP-V) over «Women in Conflict Zones and Situations»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er tien jaar na het aannemen van de Veiligheidsraadresolutie 1 325 resultaten zijn geboekt, maar dat er op bredere schaal uitvoering moet worden gegeven aan de resolutie 1325?
Er zijn resultaten gehaald in de uitvoering van VNVR 1325, maar ben het met SGVN Ban Ki-Moon eens dat meer landen hun uitspraken over de rol van vrouwen in vredesprocessen moeten omzetten in concrete acties, onder andere middels Nationale Actieplannen.
Nederland heeft zich met de uitvoering van het Nationaal Actieplan 1325 zowel internationaal als op landenniveau geprofileerd. In het bijzonder vanwege de Nederlandse geïntegreerde benadering rond vrouwen, vrede en veiligheid en onze interdepartementale samenwerking in partnerschap met het maatschappelijk middenveld. In de afgelopen jaren is Nederland meerdere malen gevraagd assistentie te verlenen aan andere landen (o.a. Argentinië, Duitsland, Ierland, Spanje) in het opstellen en uitvoeren van beleid omtrent VNVR 1325. In de afgelopen weken hebben ook Portugal en Frankrijk om dergelijke contacten gevraagd.
Voorts ondersteunt Nederland, in samenwerking met onder andere de Verenigde Staten en het maatschappelijk middenveld, een proces ter bevordering van de uitvoering van het National Action Plan for the Women of Afghanistan (NAPWA). Het NAPWA is in 2008 door het Afghaanse parlement aangenomen, heeft een breed maatschappelijk draagvlak en omvat onder andere een doelstelling over VNVR resolutie 1325.
Bent u bereid gevolg te geven aan de oproep van uw ambtsvoorganger, gedaan tijdens het congres op 8 oktober dat meer landen de VR-resolutie moeten uitvoeren en een Nationaal Actieplan moeten opstellen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de oproepen uit deze resolutie mee te nemen bij de inzet vanuit Nederland om te komen tot een gemeenschappelijke positie van de EU – met ambitie – bij de officiële viering van 10 jaar Veiligheidsraadresolutie 1 325 inzake vrouwen, vrede en veiligheid? Kunt u daarbij specifiek het belang van inzet van vrouwelijke militaire en civiele krachten binnen NAVO- en met name VN-missies (met prioriteit voor de VN-missie in de Democratische Republiek Congo) meenemen?
Ja. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor een gedegen gemeenschappelijke EU verklaring tijdens het Open Debat in de Veiligheidsraad op 26 oktober. Nederland pleitte onder andere voor opname van de conclusies van een seminar (maart 2010) onder Spaans EU voorzitterschap die meer training en gendercapaciteit in missies bepleiten. Voorts maakt Nederland zich sterk voor het opnemen van concrete toezeggingen van de EU, onder andere de inzet van financiële middelen van de EU zoals het EU Stabiliteitsinstrument.
Op welke wijze probeert Nederland, eventueel in samenwerking met het Belgisch voorzitterschap van de EU, dat de 10e verjaardag van resolutie 1325 als prioriteit heeft aangegeven, een extra impuls te geven aan de uitvoering van resolutie 1325?
Op 17 november a.s. organiseren de Nederlandse en Spaanse ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie het seminar «Gender in Peacekeeping & Peacebuilding». Het doel van dit seminar is effectieve manieren vast te stellen waarop donorlanden, troepensturende landen en kennis- en trainingsinstituten elkaar wederzijds kunnen versterken in het bevorderen van gendercapaciteit en participatie van lokale vrouwen in conflictprocessen. Tevens zal op die dag de brochure «The Dutch Do’s on Women, Peace & Security – Defence, Diplomacy and Development in Partnership» worden gelanceerd. Deze brochure, die vertelt over de ervaringen die Nederland in de afgelopen jaren heeft opgedaan op dit terrein, krijgt een brede internationale verspreiding.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet wordt en – zodra bekend – hoe het gemeenschappelijk EU-standpunt luidt?
Tijdens het mid-term review van het Nederlands NAP (april 2010) is besloten dat de focus van de gezamenlijke Nederlandse inzet komt te liggen op het bevorderen van vrouwelijk leiderschap en politieke participatie in een viertal landen (Afghanistan, Burundi, Colombia en de DRC).
Bovendien worden het stabiliteitsfonds en wederopbouwfonds ingezet voor 1325- gerelateerde initiatieven, zoals het ondersteunen van de opstartfase van een Women, Peace & Security Institute in het Kofi Annan Training Centre (Ghana) en van een VN trainingsmodule omtrent seksueel geweld voor troepensturende landen.
Het EU-standpunt doe ik u hierbij toekomen.
De vrijstelling van Europese aanbestedingen voor Britse elektriciteitsproducenten |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat enkele Europese lidstaten vrijstelling verlenen op Europese aanbestedingen op het gebied van offshore windparken en dat de onderhandse procedure wordt gevolgd?
De Europese Commissie heeft op basis van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG de bevoegdheid vrijstellingen te verlenen van de aanbestedingsplicht. De Europese Commissie heeft deze bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van de aanbestedingsplicht inderdaad al aan enkele lidstaten verleend, waaronder aan het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland.
Wat is de aanleiding en het doel van richtlijn 2004/17/EU? Wat was de positie van de Nederlandse regering ten opzichte van deze richtlijn bij de behandeling?
Aanleiding voor Richtlijn 2004/17/EG was een vereenvoudiging en modernisering van de reeds bestaande aanbestedingsrichtlijnen voor de zogenoemde speciale sectoren. De Nederlandse regering heeft destijds het streven naar verduidelijking, modernisering, vereenvoudiging en flexibilisering van de toen bestaande regels gesteund.
In hoeverre zorgt de vrijstelling voor bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland voor protectionisme van de (lokale) markt en wat zijn de stappen die een land (of bedrijf) kan ondernemen indien deze door de toepassing van de vrijstelling door een ander land (of bedrijf) wordt benadeeld?
De reden waarom bedrijven in de speciale sectoren worden onderworpen aan een aanbestedingsplicht, is het gebrek aan concurrentie in de betreffende sectoren. In de meeste landen waren de energiebedrijven in handen van de overheid en was er vaak sprake van een monopoliepositie. In richtlijn 2004/17/EG staat dat «indien de activiteit in de lidstaat rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt» een vrijstelling van de aanbestedingsplicht kan worden gevraagd. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat onder andere in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland, voldoende concurrentie is en de toegang tot de markt niet is beperkt. Derhalve is er geen reden aan te nemen dat er sprake zal zijn van protectionisme. Een ondernemer die zich desondanks benadeeld voelt, kan een klacht indienen bij de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt een aanvraag voor ontheffing bij de Europese Commissie getoetst? Worden ook marktpartijen geconsulteerd? Indien ontheffing wordt verleend, op welke wijze is dan nog voor (buitenlandse) marktpartijen inzicht te houden op mogelijk werk en daarmee mogelijk gepaard gaande noodzakelijke investeringen?
In artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG is bepaald dat die richtlijn niet van toepassing is «indien de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt». Dit houdt in dat aan twee criteria moet worden voldaan, a) rechtstreekse mededinging en b) een open markt. Bij de beoordeling van de rechtstreekse mededinging zijn de criteria uit het mededingingsrecht van toepassing. Genoemd worden: de kenmerken van de betreffende goederen of diensten, het voorhanden zijn van alternatieve goederen of diensten, de prijzen en de werkelijke of potentiële aanwezigheid van meerdere leveranciers van de goederen of diensten. Het vereiste van een open markt is vervuld indien de lidstaat de desbetreffende communautaire wetgeving tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en toepast. In beginsel raadpleegt de Europese Commissie hier geen marktpartijen bij. Wel kan gevraagd worden om een standpunt van een onafhankelijke nationale instantie die bevoegd is voor de betrokken activiteit. Indien vrijstelling is verleend, is er in beginsel geen rol meer voor de overheid. Marktpartijen kunnen op de hoogte raken van mogelijk werk bij deze bedrijven door acquisitie, op dezelfde wijze als zij dat doen bij andere bedrijven.
Indien ontheffing is verleend, hoe wordt bij onderhandse aanbestedingen gecontroleerd dat de mededingingswet niet wordt overschreden? Mag van partijen, welke afhankelijk zijn van te realiseren omzet op deze onderhandse aanbestedingen, redelijkerwijs worden verwacht dat deze ageren indien mogelijk sprake is van overtreding van de mededingingswet?
Met het verlenen van een ontheffing vervalt de verplichting van de vragende partij om diens vraag openbaar aan te besteden. Dat betekent dat de partij in kwestie dan vrij is te bepalen wie zij wenst te contracteren. De Mededingingswet kan in de geschetste situatie op twee manieren in beeld komen. Wanneer de vragende partij een economische machtspositie inneemt, is zij in haar marktgedrag aan beperkingen onderworpen. Zo mag zij leveranciers of consumenten niet uitbuiten. Wanneer de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft van misbruik van een economische machtspositie, kan zij hiertegen optreden. De Mededingingswet kan daarnaast in beeld komen als de partijen, die een product of dienst aanbieden, met elkaar afspraken maken over de prijs of opdrachten onderling verdelen. Er is dan sprake van een beperking van de mededinging aan de aanbodkant. Ook dan kan de Nederlandse Mededingingsautoriteit optreden.
Partijen die van mening zijn dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen dit melden aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Als de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft dat de wet wordt overtreden, kan zij een onderzoek instellen en, bij vaststelling van een overtreding, boetes opleggen. Niet alleen de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan bijdragen aan het handhaven van de Mededingingswet. Partijen die menen schade te lijden door ongeoorloofde afspraken of misbruik van een economische machtspositie, kunnen een zaak aanhangig maken bij de civiele rechter.
In hoeverre is er een uitzondering voor Nederland en de energieopwekking in Nederland, conform de mogelijkheden die artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EU biedt?
Op basis van artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EG kan een ontheffing bij de Europese Commissie worden aangevraagd. Dergelijke ontheffingen kunnen door het betrokken bedrijf zelf worden aangevraagd. Daarnaast kan de Staat een ontheffing aanvragen voor de gehele sector. In Nederland heeft de Nederlandse Aardoliemaatschappij op 8 juli 2009 een vrijstelling aangevraagd en gekregen voor de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas. Daarnaast wordt er op dit moment door mij in samenwerking met EnergieNed gewerkt aan een aanvraag voor vrijstelling voor de productie en levering van gas en elektriciteit voor de gehele sector. De Nederlandse Mededingingsautoriteit levert in dit proces feitelijke informatie over de werking van de markt. Ik verwacht deze aanvraag op korte termijn bij de Europese Commissie in te dienen.
Bent u van mening dat de uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Een verzoek om vrijstelling wordt door de Europese Commissie alleen toegekend als de betreffende markt voldoende geliberaliseerd is. De achtergrond van deze uitzondering is dat zodra de sector geliberaliseerd is en de concurrentie toeneemt, de reden voor een aanbestedingsplicht verdwijnt. Ik vind dan ook niet dat deze uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt.
Ligt er een Nederlands verzoek tot vrijstelling van richtlijn 2004/17/EU bij de Europese Commissie? Wat zijn de implicaties van een dergelijk verzoek? Welke andere landen hebben soortgelijke verzoeken ingediend? Wat zijn daarvan de consequenties voor Nederland en voor Nederlandse bedrijven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, verwacht ik binnenkort een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om vrijstelling voor de productie en levering van energie en elektriciteit. Als dit verzoek wordt toegekend door de Europese Commissie, zullen opdrachten voor deze activiteiten niet langer aanbestedingplichtig zijn. Er zijn diverse andere lidstaten die al een vrijstelling van de Europese Commissie hebben aangevraagd en gekregen. De markten voor elektriciteitsproductie zijn inmiddels vrijgesteld in Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zweden, Finland en Noord-Italië en de markten voor de elektriciteitslevering in Groot-Brittannië, Zweden en Finland. De enige gasleveringsmarkt die tot nu toe is vrijgesteld, is de markt voor gaslevering in Groot-Brittannië. De consequentie hiervan is dat bedrijven in deze lidstaten bij het aanbesteden van opdrachten niet langer de voorschriften uit de richtlijn hoeven te volgen.
Ontwikkelingen nieuwe zeeverkeerscentrale |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het bericht over de voorbereidingen voor de ingebruikname van de nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling? Zo ja, wat is de stand van zaken?1
Het klopt dat er voorbereidingen worden getroffen voor een nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling. In de toekomst zullen vanuit deze nieuwe centrale de installaties op de bestaande vuurtorens en een aantal nieuwe locaties worden bediend. Eind 2009 is op de vuurtoren van Schiermonnikoog reeds een verouderde radarinstallatie vervangen die nu nog vanuit de vuurtoren zelf wordt bediend. Funderingen voor radarinstallaties op nieuwe locaties zijn geplaatst.
Deelt u de zorgen van belanghebbenden – zoals vissers, wadvaarders, wadlopers en eilanders – zoals genoemd in het artikel, over de risico’s van het verdwijnen van het menselijke oog op de vuurtoren? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen en de genoemde risico’s betrekken bij het verdere proces?
Ja, ik deel de zorgen van belanghebbenden. Mijn voorgangers hebben uw Kamer al toegezegd dat eerst de werking van de nieuwe zeeverkeerscentrale moet zijn getest en goed bevonden, voordat een besluit wordt genomen over de bemensing op de vuurtorens. Ik ben van mening dat het menselijk oog op vuurtorens een meerwaarde vormt naast de verkeersbegeleiding vanuit een zeeverkeerscentrale. Daarom zeg ik u hierbij toe dat het menselijk oog op beide vuurtorens (Terschelling en Schiermonnikoog) behouden blijft, ook nadat de zeeverkeerscentrale Waddenzee in werking is. Daarnaast blijft de zeeverkeerspost Ouddorp met ingang van 1 januari 2011 overdag bemenst.
Wat betekent het dat de radarbegeleiding vanaf Schiermonnikoog nu beperkt mogelijk is (zoals elke twee uur vanaf de vuurtoren wordt gemeld)?
Het nieuw geplaatste radarsysteem werkt nog niet in alle weersomstandigheden voldoende betrouwbaar. Met de leverancier wordt intensief gewerkt aan het oplossen van dit probleem. Gezien de scheepvaartintensiteit in dit gebied geldt hier overigens geen verplichting tot actieve scheepvaartbegeleiding.
Is het waar dat de vuurtorenwachters een zwijgplicht is opgelegd? Zo ja, waarom is deze opgelegd?
De verkeersleiders is geen zwijgplicht opgelegd.
Op welke wijze voert u de motie Jacobi/Atsma uit?2 Hoe verhoudt de uitvoering daarvan zich tot de aangekondigde verhuizing van de vuurtorenwachters op Terschelling en Schiermonnikoog?
Zie antwoord 2.
Wanneer kan de Tweede Kamer de door u aangekondigde evaluatie over het proefjaar met de zeeverkeerscentrale Waddenzee ontvangen?
In 2011 is er duidelijkheid over de planning van de realisatie van de zeeverkeerscentrale Waddenzee. Daarna vindt, naar verwachting in 2012, de evaluatie plaats.
Kunt u nogmaals bevestigen dat voordat deze evaluatie in de Tweede Kamer besproken is, er geen besluiten worden genomen over het opheffen of wijzigen van de huidige vuurtorenbezetting?
Dat bevestig ik. Daarnaast zal, zoals reeds aangegeven, ook na de evaluatie het menselijk oog op de vuurtorens overdag (gemiddeld 12 uur per dag) gehandhaafd blijven.
Het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen |
|
Farshad Bashir |
|
Bent u bekend met de breed gedragen protesten van zowel passagiers als NS-personeel over het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen, de zogenaamde Sprinter Lighttrains (SLT’s)?1
Ja.
NS heeft bij de bestelling van het nieuwe materieel gekozen voor treinen die snel optrekken en afremmen en die ruime mogelijkheden hebben voor in- en uitstappen, waardoor de reis van de reizigers sneller verloopt. En voor treinen die van voor naar achter transparant zijn, zonder onderbrekingen die het zicht belemmeren, waardoor de reizigers zich veiliger voelen. Hier staat tegenover dat in de nieuwe treinen toiletten ontbreken. Ik begrijp de zorgen daarover en ik vind dat daar een goede oplossing voor moet komen. Daar kom ik in het vervolg van deze brief op terug.
Hebt u inzicht in het aantal passagiers dat in de toekomst de trein zal (moeten) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers onderbouwd aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, bent u bereid om samen met de diverse reizigersorganisaties en belangenorganisaties zoals de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers? Kunt u bij een dergelijk onderzoek ook meteen berekenen welke kosten het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer?
Niet alleen de nieuwe Sprinters van NS, maar ook de treinen van verschillende regionale spoorvervoerders hebben (soms al vele jaren) geen toilet. Vervoerders hebben de afgelopen jaren alleen voor materieel met toiletten gekozen als de betreffende overheid daartoe een voorschrift heeft opgenomen in de concessie. In het geval van de nieuwe Sprinters is het de beslissing van NS geweest om treinen zonder toilet te bestellen. De huidige concessie staat dit toe. In alle Intercity’s van NS zullen toiletten aanwezig blijven.
Het is mijn streven dat reizigers in de toekomst de trein niet zullen (hoeven te) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet, integendeel. Meer in het algemeen wil ik dat de trein aantrekkelijk is voor zoveel mogelijk reizigers. Treinen die schoon zijn, op tijd rijden en veilig zijn, conform de afspraken uit het vervoerplan.
Ik wil me ervoor inzetten dat mensen die afhankelijk zijn van een toilet toch gebruik kunnen blijven maken van het OV als vervoermiddel. Zoals mijn ambtsvoorganger u heeft gemeld in zijn brief van 26 april 2010 (Kamerstuk 29 984 nr. 223) is het Rijk in overleg met ProRail (en NS) over een oplossing in de vorm van het bouwen van toiletten op ruim 100 stations. Reizigers in nieuwe Sprinters kunnen dan altijd binnen afzienbare tijd een station met toilet bereiken. Ook reizigers uit regionale treinen (waarin vaak ook geen toilet aanwezig is) en bussen zullen gebruik kunnen maken van toiletten op stations.
Ik acht het dus niet noodzakelijk onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers of naar de kosten die het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer.
Is een eventuele extra terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in treinen reden geweest voor het nieuwe kabinet om in het regeerakkoord geen enkele doelstelling of ambitie uit te spreken op het gebied van reizigersgroei? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de voorgenomen bouw van toiletten op meer dan honderd stations verwacht het kabinet geen terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in de nieuwe Sprinters van NS. Het kabinet heeft daarop dus niet geanticipeerd in het regeerakkoord.
Meer in het algemeen heeft het kabinet wel degelijk ambities voor het spoorvervoer. Zo investeren we € 4,5 miljard in het programma Hoogfrequent Spoorvervoer en stimuleren we NS en ProRail om elk jaar de prestaties zoals vastgelegd in het vervoerplan en het beheerplan te verbeteren.
Wat is uw reactie op het feit dat conducteurs en machinisten tot wel vijf en een half uur geen beschikking hebben over een toilet tijdens hun werk? Hoe valt deze werksituatie te verenigen met de verklaring omtrent de zorgplicht van werkgevers zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mogelijkheid om gebruik te maken van een toilet (zowel door de aanwezigheid van een toilet als door de tijdsruimte in dienstroosters) is een zaak tussen werknemers en werkgever (in de berichten in de media betreft dit alleen NS). Ik sta daar formeel volledig buiten. Ik heb NS echter wel om nadere informatie hieromtrent gevraagd.
NS onderkent dat door de instroom van het nieuwe Sprintermaterieel voor haar personeel soms een lastige situatie is ontstaan. NS ziet zich genoodzaakt om materieel en personeel steeds efficiënter in te zetten. Dit betekent in een aantal diensten voor het personeel een langere verblijfstijd in de trein, waarbij er niet voldoende tijd is om tussendoor naar de toiletten bij het personeelsverblijf te lopen. NS anticipeert hierop door meer toiletvoorzieningen voor haar personeel op de stations te realiseren. Zo zijn er op de stations Uitgeest, Breukelen en Rhenen toiletvoorzieningen gekomen evenals een extra voorziening op station Rotterdam CS. Het betreft hier toiletten die alleen voor personeel toegankelijk zijn en niet voor reizigers; het zijn ook geen invalidentoiletten. Bij de verdere uitbreiding van de inzet van het nieuwe Sprintermaterieel zal NS vooraf toetsen of extra toiletvoorzieningen voor haar personeel op (eind-) stations nodig zijn.
Deelt u de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en een in de dienstverlening naar de passagiers toe? Zo ja, deelt u ook de mening dat het volstrekt onwenselijk is als een dienstdoende conducteur tijdens een dergelijke stop op een station een toilet moet zoeken, omdat dat in de trein niet meer aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en in het verlenen van service aan de passagiers.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Acht u het wenselijk dat rijdend personeel op de stoptreinen lange tijd zijn behoefte moet ophouden en zelfs minder gaat eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is gedurende de dienst? Wat is uw reactie op het feit dat personeel op de trein heeft laten weten dat de pauzetijden tussen diensten al zo beperkt is, dat er vaak nauwelijks genoeg tijd is om te eten en eventueel het toilet te bezoeken? Acht u het wenselijk dat tijd door het ontbreken van toiletten in de trein nog verder onder druk komt te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen over de hoge nood onder personeel die leidt tot oplossingen waarbij op zijn minst vraagtekens moeten worden gezet bij de hygiëne ervan? Acht u het acceptabel als het personeel op een trein tot dit soort onhygiënische noodoplossingen wordt gedwongen? Tot welke risico’s voor de gezondheid van zowel personeel als passagiers leidt dit soort toestanden, helemaal als er ook geen mogelijkheid is om de handen te wassen aan boord van de trein? Hoe gaat u dit oplossen en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen die bij Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) spoor binnenkomen over machinisten die hun trein stilzetten op een vrij baanvak om even snel vanuit de cabinedeur hun behoefte te doen?2 Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het treinverkeer als dit soort zaken zich daadwerkelijk voordoet? Maar ook in de bredere zin; wat is volgens u de invloed van deze problematiek (dus voorgaand voorbeeld, maar ook treinen die moeten wachten op stations vanwege een medewerker met hoge nood) op de punctualiteit van het treinverkeer? Kunt u uw antwoord heel duidelijk toelichten?
Uiteraard mogen en zullen afspraken die werknemers en werkgever maken over arbeidsomstandigheden nooit ten koste gaan van de veiligheid. De IVW ziet daarop toe.
Ook de prestatie-afspraken waarop ik NS afreken, waaronder die over punctualiteit, veranderen niet.
Kunt u zich voorstellen hoe het is? Zou u zelf om langere tijd (tot wel vijf en een half uur) uw behoefte te moeten ophouden? Kunt u zich daarnaast voorstellen wat het van een mens vraagt om, tijdens het uitoefenen van zijn of haar beroep, minder te moeten eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat de motie van het lid Roemer over toiletten in de treinen is aangenomen door een zeer grote meerderheid van de Tweede Kamer?3 Hoe kunt u garanderen dat in 2030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, terwijl NS nu veel nieuwe treinen inzet zonder toilet? Klopt het dat al deze treinen een afschrijvingstijd hebben die in ieder geval in 2030 nog niet verschreden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de motie van het lid Roemer is in mijn ogen dat alle reizigers gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer. Toiletten in de trein zijn daartoe een middel, net als toiletten op het station. In zijn eerdergenoemde brief (zie mijn antwoord op vraag 2) heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht dat het bouwen van toiletten op stations om diverse redenen de meest verantwoorde en verstandige manier is om invulling te geven aan de motie. Ik deel die mening. Ik kan niet garanderen dat in 2 030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, maar ik doe er wel alles aan om het doel van de motie te realiseren. Vanwege de keuze voor toiletten op stations is de afschrijvingstermijn van de nieuwe Sprinters zonder toilet niet relevant.
Hoe zult u in navolging van de heldere uitspraak van de Kamer, er voor zorgen dat er 2030 geen enkele trein in Nederland rijdt die niet beschikt over een toilet? Kunt u duidelijk aangeven welke middelen u hiervoor heeft en hoe u de spoorvervoersbedrijven kunt dwingen om aan deze heldere eis te voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om, naast het handhaven van de heldere einddatum van 1 januari 2030, ook bij de spoorvervoersbedrijven aan te dringen op het eerder plaatsen van toiletten in alle treinen, zodat veel reizigers ook de komende twintig jaar al gewoon gebruik kunnen maken van een fatsoenlijk toilet in de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Tijdens het AO op 19 mei 2010 heeft mijn ambtsvoorganger met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat onder meer gesproken over het onderwerp van toiletten in de OV-keten, dit naar aanleiding van zijn brief daarover van 26 april 20104. Sommige leden van de commissie vroegen naar de mogelijkheden om alsnog toiletten aan te bieden in Sprinters. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de kosten te specificeren van het (alsnog) inbouwen van toiletten in Sprinters die al geleverd of besteld zijn en in Sprinters die nog besteld moeten worden. Ik informeer u daarover als volgt.
Allereerst onderstreep ik nog eens dat de Wet Personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet mij niet de formele bevoegdheid bieden om NS te verplichten toiletten in treinen op te nemen. De inrichting van treinen is een zaak van NS, binnen de randvoorwaarden die de concessie stelt: NS moet zorgen voor voldoende vervoer (match van vraag en aanbod) en daarbij een aantal zorgplichten in acht nemen. Bij de aanschaf en inrichting van de nieuwe Sprinters heeft NS zich laten leiden door vervoercapaciteit, kostenefficiëntie, reinheid, sociale veiligheid en ruimtelijkheid. Dat heeft in 2004 geleid tot een keuze van NS voor Sprinters die dankzij het feit dat zij van voor naar achter transparant zijn voor een beter veiligheidsgevoel van reizigers zorgen en waar snel in- en uitgestapt kan worden. Hier staat tegenover dat toiletten ontbreken. Naar aanleiding van de discussie die daarover is ontstaan, staan in voornoemde brief van 26 april 2010 maatregelen beschreven om toiletvoorzieningen in de keten te verbeteren.
In vervolg op de toezegging van 19 mei heb ik NS gevraagd een indicatie te geven van de kosten van het (alsnog) realiseren van toiletten in Sprintermaterieel. NS is voorzichtig met het geven van meer gespecificeerde bedragen. Haar argumentatie is dat zij haar concurrentiepositie (o.a. in de relatie met leveranciers) niet wil ondermijnen door gedetailleerde informatie beschikbaar te stellen. NS begrijpt echter ook de wens van de Kamer om hierin meer inzicht te krijgen.
NS meldt daarom dat naar schatting een kleine € 40 mln. nodig is om het al ingestroomde, bestelde en door middel van opties gecontracteerde nieuwe Sprintermaterieel alsnog van een toilet te voorzien en circa € 10 mln. voor het nog te bestellen Sprintermaterieel. Daarnaast zijn er nog andere kosten:
Extra materieel en deze service-installaties kosten NS ruim € 60 mln. Dit resulteert in het totaalbedrag van ongeveer € 110 mln. dat in de brief van 26 april 2010 staat genoemd. Hierin zijn nog niet meegenomen de jaarlijkse kosten van onderhoud en exploitatie (inzet materieel, reiniging/herstel en snelherstel van vandalismeschade) van het extra materieel die op een kleine € 10 mln. zijn geraamd.
De heer Jansen (SP) deed tijdens het AO op 19 mei een voorstel dat ik als volgt samenvat:
Op deze manier zou toch in elke Sprinter een toilet zitten, zonder dat NS de reeds geleverde of bestelde nieuwe rijtuigen alsnog hoeft om te bouwen.
Ik heb deze suggestie aan NS voorgelegd. NS heeft mij ervan overtuigd dat dit in de praktijk helaas niet uitvoerbaar is en wel om de volgende redenen:
Gelet op dit alles staat NS nog achter de keuze voor Sprinters zonder toiletten. Het uitrusten van (sommige) Sprinters met toiletten zou betekenen dat gekozen moet worden voor een treindienstmodel dat extra materieel vereist wat vele miljoenen kost, bovenop de kosten van de inbouw van de toiletten.
Op mijn beurt sta ik achter de beleidskeuze om niet alsnog te kiezen voor Sprinters met toiletten maar voor het uitrusten van ruim 100 stations met toiletten (zie de bijbehorende overwegingen in de eerdergenoemde brief van 26 april 2010). Deze oplossing wordt nu door ProRail grondig verkend. Ik verwacht u rond de jaarwisseling te kunnen informeren over de resultaten van deze verkenning en de besluiten waartoe de verkenning mij brengt.
Mogelijke windfall profits in de energie-intensieve industrie als gevolg van het gratis verdelen van rechten in het Europese emissiehandelssysteem |
|
Helma Neppérus (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Nera inzake een beoordeling van het rapport van CE Delft getiteld «Does the energy intensive industry obtain windfall profits through the EU Emission Trading Scheme (ETS)?»1
Ja.
Deelt u de conclusie van Nera dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en dat zij fundamentele economische en econometrische vraagstukken in haar analyse negeert? Zo nee, kunt u dan aangeven welke conclusies van het Nera-onderzoek u niet deelt en waarom niet?
Ik deel de conclusie van NERA niet dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en tevens fundamentele economische en econometrische vraagstukken negeert. Het doel van het onderzoek van CE Delft was niet om alle mogelijke invloeden op de prijsontwikkeling van de diverse productmarkten te beschrijven. In plaats daarvan beoogde de studie de invloed van één variabele, te weten de CO2-prijs, op het verschil tussen de prijzen in de EU (met het Europese handelssysteem) en de VS (zonder een vergelijkbaar handelssysteem) te onderzoeken. Deze vergelijkende analyse is een gangbare aanpak in de econometrie.
Naast een econometrische schatting van de kostprijsdoorberekening bevat de studie van CE Delft tevens een nadere uitwerking van de economische theorie, waaruit volgt dat de energie-intensieve industrie de kosten zoveel mogelijk zal doorberekenen. NERA bekritiseert deze economische theorie zonder echter exact aan te geven welke elementen van de theorie niet correct zijn.
Ziet u aanleiding om uw standpunt, zie beantwoording Kamervragen2, dat het gelet op de uitkomsten van de CE Delft studie zeer aannemelijk is dat de waarde van emissierechten in de onderzochte periode inderdaad (deels) is doorberekend, te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om mijn standpunt te herzien. Zowel de economische theorie als de empirische onderbouwing van het doorberekenen van de kosten in de studie van CE Delft maken het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten is doorberekend.3 De reactie van NERA richt zich op verdere onderbouwing en detaillering van de cijfers gebruikt in het onderzoek. Dergelijke uitbreiding is zeker waardevol, maar leidt naar mijn mening tot vergelijkbare conclusies over windfall profits. 4
Heeft het verschijnen van dit rapport gevolgen voor de Nederlandse inzet in Europees verband inzake emissiehandel, met name waar het de energie-intensieve industrie betreft die immers is blootgesteld aan wereldwijde internationale concurrentie (carbon leakage)?
In Europees verband dient tegemoet te worden gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor energie-intensieve sectoren die mondiaal opereren en geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen met de EU vergelijkbare reductieverplichtingen kennen. De Nederlandse inzet is altijd geweest terughoudend om te gaan met het verstrekken van gratis rechten en alleen aan die sectoren die daadwerkelijke concurrentie ondervinden. Het verschijnen van het rapport heeft geen gevolgen voor de Nederlandse inzet.
Overigens bepaalt de EU ETS-richtlijn dat elk jaar sectoren aan de carbon-leakagelijst kunnen worden toegevoegd indien na onderzoek blijkt dat er een significant risico is op carbon leakage. In 2014 wordt de lijst herzien en zal opnieuw worden beoordeeld welke sectoren een significant risico lopen op carbon leakage. Dat kan dus betekenen dat er, bij het opnieuw toetsen aan dezelfde criteria, sectoren van de lijst verwijderd worden dan wel aan de lijst toegevoegd worden.
Bent u bekend met de berichten «Beramer aanslagen Irak Wesam al D. woensdag al vrij»1, «Nederlandse Terrorist Vervroegd Vrijgelaten»2 «Wesam al Deleama, die in de Verenigde Staten tot 25 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld voor het beramen van moordaanslagen op Amerikaanse militairen, komt vrij»3, «VS boos over vrijlating Wesam al D.»4 en «Dutch court to free Iraq insurgent who plotted to kill Americans»?5
Ja.
Deelt u de mening dat de inspanning van het Openbaar Ministerie voldoende is geweest om aannemelijk te maken dat een forse straf op zijn plaats is en dat de door de verdediging opgevoerde (vermeende) wantoestanden geen aanleiding zijn voor een lagere straf?
Ja. Het OM heeft een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaar geëist en heeft daarbij gemotiveerd aangegeven dat er geen aanleiding was voor een lagere straf. Het OM heeft het door de raadsman van betrokkene aangevoerde argument dat gebleken is van onacceptabele detentieomstandigheden niet overgenomen en heeft de door de Amerikaanse autoriteiten verstrekte informatie over de aard van de detentieomstandigheden overlegd aan de rechtbank.
Hoe beoordeelt u de reactie van de woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Justitie, die zeer teleurgesteld is en aangeeft het nadrukkelijk oneens te zijn met de uitspraak van het Rotterdamse Hof waarin de aard van de detentieomstandigheden heeft geleid tot een forse matiging van de straf?
Ik begrijp dat de Amerikanen graag een andere uitkomst hadden gezien. Uit de beslissing van de rechtbank blijkt dat zij behalve de argumenten van de raadsman van betrokkene en die van het OM ook andere informatie over de detentieomstandigheden heeft meegewogen, en zo tot het oordeel is gekomen dat een aanzienlijke verlaging van de straf passend is.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat de (vermeende) omstandigheden waaronder terroristen en andere zware criminelen in buitenlandse gevangenissen worden vastgehouden aanleiding kunnen vormen voor forse strafvermindering wanneer een straf wordt omgezet naar de Nederlandse strafmaat?
Het is niet aan mij om in de overwegingen van de rechter te treden. Straftoemeting vindt altijd plaats op grond van individuele feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank worden vastgesteld. In de regel is er voor de rechter bij de omzetting van een buitenlandse straf geen aanleiding voor matiging van de buitenlandse straf wegens detentieomstandigheden. De casus van Wesam al D. is uitzonderlijk, en ik zie dan ook geen aanleiding voor maatregelen op dit punt.
Bent u bereid W. al D., indien hij over een dubbele nationaliteit beschikt, te denaturaliseren en het land uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, intrekking van de Nederlandse nationaliteit is in deze zaak niet mogelijk. Intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een strafrechtelijke veroordeling is pas sinds 1 oktober van dit jaar mogelijk, indien het gaat om een persoon die binnen vijf jaar na de verkrijging van het Nederlanderschap wordt veroordeeld voor bepaalde zeer ernstige tegen de Staat of de menselijkheid gerichte misdrijven, en indien daardoor geen staatloosheid ontstaat. Bij de inwerkingtreding van deze bepaling is echter een overgangsbepaling opgenomen die ertoe strekt dat zij niet van toepassing is op misdrijven die zijn gepleegd voor de datum van inwerkingtreding.
Een akkoord over de uitleg van de Toescheidingsovereenkomst |
|
Harry van Bommel |
|
Heeft de ambtelijke commissie Suriname-Nederland overeenstemming bereikt over de interpretatie van diverse artikelen in de Toescheidingsovereenkomst?1
Het laatste ambtelijk overleg met Suriname over de toescheidingsovereenkomst vond plaats op 13 en 14 januari 2010. De uitkomsten van dit overleg waren niet conclusief.
Is er een interpretatieve verklaring opgesteld die ter goedkeuring aan beide regeringen en parlementen wordt voorgelegd?
In januari 2010 is een ontwerptekst voor een interpretatief protocol bij de Toescheidingsovereenkomst opgesteld. Over deze ontwerptekst is evenwel op ambtelijk niveau geen overeenstemming bereikt. Er is nog geen nieuwe datum voorzien voor een volgend overleg.
Indien ja, wanneer kan de Tweede Kamer kennisnemen van de inhoud van deze verklaring?
Indien het tot een protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden.
Op welke wijze is de Surinaams-Nederlandse gemeenschap betrokken bij het overleg over de toekomst van de Toescheidingsovereenkomst?
De onderhandelingen over de interpretatie van de Toescheidingsovereenkomst vinden plaats op ambtelijk niveau. Van beide zijden zijn geen andere partijen betrokken. Uit de vele contacten en correspondentie in de afgelopen jaren zijn de belangen van de Surinaams-Nederlandse gemeenschap echter bij de Regering zeer goed bekend. Juist om die reden is, naar aanleiding van de oorspronkelijke mededeling van Suriname de toescheidingsovereenkomst op te zeggen, de Regering de onderhandelingen gestart. Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst is verdragsrechtelijk niet mogelijk.
Op welke wijze gaat u de Surinaams-Nederlandse gemeenschap informeren over het resultaat van het overleg tussen beide landen over de Toescheidingsovereenkomst?
Indien het tot een interpretatief protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden. Via contacten met de diverse belangenverenigingen zal de Surinaams-Nederlandse gemeenschap hiervan op de hoogte worden gehouden.
Topmannen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen |
|
Ewout Irrgang |
|
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen vaker van bestuursvoorzitter wisselen dan buitenlandse?1
Het is primair een aangelegenheid van de Nederlandse beursvennootschappen en hun bestuursvoorzitters om te bepalen hoe lang een bestuursvoorzitter aanblijft. Een wisseling van bestuursvoorzitter kan zijn gepland, maar kan – om verschillende redenen – ook tussentijds plaatsvinden. Wanneer een bestuurswisseling tussentijds plaatsvindt omdat een bestuursvoorzitter niet langer de steun geniet van de raad van commissarissen en/of de algemene vergadering, is dat op zichzelf niet onbegrijpelijk.
Het Nederlandse corporate governance raamwerk bevat waarborgen voor een efficiënt toezicht op het bestuur via onder meer regels inzake benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen, toezicht door de raad van commissarissen, het agenderingsrecht en het enquêterecht. Uitoefening van dit toezicht kan onder omstandigheden aanleiding geven tot een tussentijdse bestuurswisseling.
Wat is volgens u, naast het hoge percentage gedwongen vertrekken, de reden voor het fors hoger aantal wisselingen bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen?
Er kunnen tal van redenen zijn voor een wisseling van bestuursvoorzitter. In verband met het onderzoek waaraan wordt gerefereerd, zijn verschillende redenen voor een wisseling van bestuursvoorzitter onderscheiden: regulier vertrek (waarbij de bestuursvoorzitter aftrad als gevolg van reguliere en geplande opvolging (meestal pensioen), om gezondheidsredenen, of overleed), vroegtijdig vertrek (waarbij de bestuursvoorzitter vroegtijdig aftrad, meestal vanwege een verschil van inzicht met de raad van commissarissen) en vertrek wegens een fusie of overname (waarbij de bestuursvoorzitter vertrekt nadat het bedrijf is overgenomen of is samengegaan met een ander bedrijf).
In het onderzoek is gekeken naar de 10 wisselingen van bestuursvoorzitters van Nederlandse AEX en AMX ondernemingen die in 2009 hebben plaatsgevonden. Uit deze gegevens blijkt dat 5 wisselingen gepland waren. Van de in totaal 5 tussentijdse vertrekken blijkt dat 3 wisselingen samenhingen met slechte bedrijfsresultaten en 2 wisselingen met een verschil van inzicht met de raad van commissarissen. Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat Nederlandse beursondernemingen relatief meer onder druk zouden staan van aandeelhouders dan elders.
Kan het hogere percentage wisselingen erop duiden dat het bestuur in Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen relatief meer onder druk staat van de aandeelhouders dan elders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de reden dat in Nederland bestuursvoorzitters bijna twee keer zo vaak gedwongen moeten vertrekken en ook steeds slechter zijn gaan presteren in vergelijking met bestuurders die hun termijn afmaken? Kan dit erop duiden dat het orgaan dat de bestuurders benoemt die taak niet goed uitvoert, dan wel steeds slechter uitvoert? Zo nee, wat is dan de reden? Zo ja, hoe kunnen de prestaties op het gebied van het benoemen van bestuurders verbeterd worden?
Het komt mij niet onlogisch voor dat de bestuursvoorzitter van een beursvennootschap met slechte bedrijfsresultaten en/of waar verschil van inzicht bestaat met de raad van commissarissen wordt verzocht om af te treden voorafgaand aan de geplande vertrekdatum. Het is aan de vennootschap en haar raad van commissarissen om een geschikte opvolger te vinden en in dat verband het selectie- en benoemingsproces vorm te geven. Ik verwijs overigens naar het antwoord op vraag 3.
Betekent het feit dat bestuursvoorzitters die van buiten het bedrijf worden aangetrokken ieder jaar minder goed presteren dan bestuursvoorzitters die van binnen het bedrijf komen dat het veel gehoorde argument voor hoge salarissen en bonussen, namelijk dat Nederlandse bedrijven mee moeten kunnen concurreren voor buitenlands talent, aan kracht inboet? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat Nederlandse beursvennootschappen in staat zijn om goed gekwalificeerde bestuursvoorzitters aan te trekken. Dit kunnen zowel insiders als outsiders zijn. Het is aan de vennootschap en haar raad van commissarissen om hun selectie- en benoemingsproces vorm te geven en te bepalen wie in het gegeven geval de meest geschikte kandidaat is. Datzelfde geldt voor de beloning van de bestuursvoorzitter die normaliter door de raad van commissarissen – binnen de kaders van het door de aandeelhoudersvergadering vastgestelde bezoldigingsbeleid – wordt bepaald.
Deelt u de conclusie van het aangehaalde onderzoek dat Nederlandse beursfondsen de minst beschermde ondernemingen ter wereld zijn? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom dit niet het geval zou zijn? Kunt u daarbij tevens een gedetailleerd overzicht geven van de bevoegdheden die de vergadering van aandeelhouders heeft in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België en de Verenigde Staten?
Ik heb deze conclusie niet terug kunnen vinden in de onderzoeksresultaten. Ik heb wel gelezen dat het aantal wisselingen van bestuursvoorzitters van Nederlandse beursvennootschappen niet vaak samenhangt met een fusie of overname.
In hoeverre een Nederlands beursvennootschap gebruik maakt van zogenoemde beschermingsconstructies is overigens aan de vennootschap zelf. Voor zover beursvennootschappen in de afgelopen jaren hebben gekozen voor de afschaffing van statutaire beschermingsconstructies, heeft dat uit eigen beweging plaatsgevonden.
Aangezien de hiervoor gestelde vragen verband houden met de benoeming en het ontslag van bestuursvoorzitters van Nederlandse beursvennootschappen, is hetgevraagde overzicht van de bevoegdheden van de algemene vergadering toegespitst op de besluitvorming inzake benoeming en ontslag van bestuurders. In het algemeen geldt dat de wijze van benoeming en ontslag van bestuurders in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België en de Verenigde Staten op hoofdlijnen veel overeenkomsten vertoont.
In Nederland heeft de algemene vergadering de bevoegdheid om bestuurders te benoemen (artikel 2:132 BW). Iedere bestuurder kan te allen tijde worden geschorst en ontslagen door degene die bevoegd is tot benoeming (artikel 2:134 BW). Voor deze besluiten volstaat een gewone meerderheid, tenzij statutair is bepaald dat het besluit tot schorsing of ontslag slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid of een quorumeis.
Indien het volledige structuurregime van toepassing is, heeft de raad van commissarissen de bevoegdheid om bestuurders te benoemen en te ontslaan (artikel 2:162 BW).
In het Verenigd Koninkrijk kan de algemene vergadering de bestuurders benoemen met een volstrekte meerderheid van de stemmen. Aandeelhouders kunnen bestuurders op dezelfde wijze ontslaan, ook wanneer een overeenkomst tussen de onderneming en de bestuurder anders bepaalt2.
In Duitsland benoemt de algemene vergadering de leden van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen benoemt en ontslaat de bestuurders3.
In Frankrijk hebben de meeste beursvennootschappen de rechtsvorm van een Société Anonyme met een one tier structuur. In dat geval worden bestuurders benoemd en ontslagen door de aandeelhoudersvergadering, die met een gewone meerderheid kan besluiten4.
Indien sprake is van een two tier structuur met een aparte raad van commissarissen, worden bestuurders benoemd door de raad van commissarissen, maar kunnen zij worden ontslagen door de algemene vergadering.
Op grond van de Belgische wet beschikt de algemene vergadering van een NV over de bevoegdheid tot benoeming en het ontslag (te allen tijde) van bestuurders5.
In de Verenigde Staten geldt het recht van de Staat dat van toepassing is op de onderneming. In de meeste staten geldt dat de algemene vergadering het recht heeft om bestuurders te benoemen en te ontslaan. Vaak wordt in de statuten bepaald dat daarvoor een meerderheidsbesluit vereist is.
Een onderzoek van Fier Frieslan |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Bent u bekend met de schokkende uitkomst van het onderzoek uitgevoerd door hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân?1
Ja.
Ziet u ruimte voor aanscherping van het beleid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de publicatie van Fier Fryslân zijn ervaringen gebundeld van de opvang van meisjes/jonge vrouwen in de pilot eergerelateerd geweld, om de gedurende drie jaar opgedane kennis te delen. Gaandeweg wordt er steeds meer inzicht verkregen in de dilemma’s van meisjes en jonge vrouwen uit een eercultuur in Nederland. Uit het onderzoek wordt onder meer duidelijk dat, hoewel (de dreiging van) eergerelateerd geweld voor de jonge vrouwen de aanleiding is geweest om hulp te zoeken en het gezin te verlaten, er later vaak meerdere problemen blijken te spelen. Zo komen eenmaal in de veilige opvang bijvoorbeeld post-traumatische stress stoornissen (ten gevolge van seksueel misbruik) aan het licht waarvoor niet eerder hulp is gezocht.
Er zijn geen betrouwbare landelijke cijfers bekend over een mogelijk verband tussen seksueel misbruik (binnen het gezin of de familie) en eergerelateerd geweld. Ik vind de uitkomsten van het onderzoek echter zorgelijk. Daarom zal ik het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 vragen mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
In algemene zin worden de opgedane kennis en ervaringen in de pilot meegenomen bij het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie «stelselonderzoek vrouwenopvang», die mij adviseert over een toekomstbestendig stelsel van vrouwenopvang, waaronder specifieke groepen zoals slachtoffers van eergerelateerd geweld. Inmiddels is het onderzoek van de commissie afgerond.
Ik hoop binnenkort het rapport in ontvangst te nemen en zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Deelt u de mening dat hier zo spoedig mogelijk werk van moet worden gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Begrotingssteun aan Rwanda in relatie tot de rol van Rwanda bij geweldadigheden in Congo |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport getiteld «Report on most serious violations of human rights and international humanitarian law between 1993 and 2003 in the Democratic Republic of Congo (DRC)»?1
Ja.
Brengt de constatering in het rapport dat de Rwandese overheid met zowel middelen als troepen betrokken was bij tal van gewelddadigheden in de republiek Congo, met name in de periode van juli 1996–juli 1998, die duizenden mensen het leven hebben gekost, u ertoe om de sectorale begrotingssteun die Nederland aan het Rwandese regime geeft, onmiddellijk te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het conflict in de Democratische Republiek Congo (DRC) zijn vele burgers het slachtoffer geworden van ernstige mensenrechten- en oorlogsrechtschendingen. Het in kaart brengen van deze schendingen door het Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is een eerste stap naar erkenning van het leed van de slachtoffers, vervolging van de verdachten en, uiteindelijk, nationale verzoening. De regering verwelkomt het rapport, dat mede met Nederlandse steun tot stand is gekomen.
Het rapport vormt een eerste inventarisatie van zeer ernstige schendingen in de DRC die in aanmerking zouden kunnen komen voor gerechtelijk onderzoek en vervolging. Het vaststellen van schuld en aansprakelijkheid zal uiteindelijk plaats moeten vinden op basis van een juridisch proces. Nederland pleit dan ook in EU- en VN-verband voor het geven van een voortvarende opvolging aan het OHCHR-rapport, met betrokkenheid van de in het rapport genoemde landen. Op dit moment zouden eenzijdige stappen in de bilaterale en multilaterale betrekkingen met Rwanda hierop vooruit lopen en een effectief vervolg op het rapport kunnen bemoeilijken. Deze stappen zijn derhalve op dit moment niet aan de orde.
De toekomst van de ontwikkelingsrelatie met Rwanda is een onderdeel van de huidige integrale beleidsafweging op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze afweging voor het Wetgevingsoverleg. Graag ben ik bereid met u tijdens het wetgevingsoverleg, dan wel de begrotingsbehandeling van gedachten te wisselen over het instrument begrotingssteun en Rwanda in het bijzonder.
Brengt bovennoemde constatering in het rapport u ertoe om op de voor 2011 begrootte eventuele algemene dan wel sectorale begrotingssteun aan Rwanda terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Brengt bovennoemde constatering in het rapport u ertoe om in EU-verband te pleiten voor het beëindigen van de door de EU aan Rwanda toegezegde algemene dan wel sectorale begrotingssteun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting 2011 van uw ministerie?
Ja.
De onderdrukking van homo's in Oeganda |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afrikaans blad mag op homo's jagen, president weet dat onderdrukking van homo's goed valt bij bevolking»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over het feit dat een Oegandees weekblad verkondigt dat homo's moeten worden opgehangen en dat de Oegandese president Yoweri Museveni onder meer via anti-homowetgeving actief bijdraagt aan een klimaat van repressie tegen homo's? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw afschuw over de inhoud van het krantenbericht.
Bent u bereid alle ontwikkelingshulp aan Oeganda – op noodhulp na – te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een artikel in de Ugandese pers en geen regeringsbeleid van Uganda. Betrokken Ugandese belangenorganisaties hebben een formele klacht tegen de krant ingediend bij de Media Council wegens aanzetten tot haat. De Media Council heeft de krant inmiddels een verschijningsverbod opgelegd wegens onvolkomenheden bij de registratie van het blad.
De rol van de Egyptische veiligheidsdienst bij spanningen tussen moslims en christenen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Kent u het bericht «Egyptian State Security Behind Anti-Church Demonstrations»?1
Ja.
Is het waar dat moslims in Egypte de afgelopen maand zeer bedreigende acties hebben gevoerd tegen de Koptische christenen?
In Egypte bestaan tussen de verschillende religieuze groeperingen al geruime tijd spanningen tengevolge van toegenomen religiositeit bij zowel moslims als christenen, en lokale sociaal-economische conflicten, zoals geschillen over landeigendom. Recente incidenten met betrekking tot de Koptische Kerk hebben de verhoudingen verder op scherp gezet. De Egyptische overheid is zich bewust van het potentiële gevaar dat uitgaat van deze spanningen en zet zich in om escalatie te voorkomen. Zo organiseert de overheid verzoeningsactiviteiten tussen moslims en christenen. Daarnaast heeft President Mubarak onlangs een zero-tolerance beleid aangekondigd jegens degenen die haat zaaien en de sektarische spanningen aanwakkeren.
Is het waar dat deze haatzaaiers geen strobreed in de weg is gelegd door de Egyptische veiligheidsdiensten, die er wel genadeloos op los slaan als er wordt gedemonstreerd over onderwerpen als democratie en verkiezingsfraude?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat bij zo’n demonstratie op 8 oktober 2010 in Alexandrië het hoofd van de staatsveiligheidsdienst aanwezig was?
Nee, dit kan ik niet bevestigen.
Onderschrijft u het beeld dat de Egyptische veiligheidsdiensten deze bedreigende acties van moslims tegen christenen toestaan om de islamitische haat en gewelddadigheid af te wenden van de overheid en tegen de christenen te keren, die met het oog op de komende verkiezingen angst aangejaagd moet worden?
De veiligheidsdiensten in Egypte richten zich voornamelijk tegen radicale islamitische krachten en de verboden Moslimbroederschap. Recentelijk zijn 150 leden van deze organisatie opgepakt. Volgens Amnesty International zijn deze personen louter gearresteerd vanwege hun affiliatie met de Moslimbroederschap en om hun participatie in de komende parlementaire verkiezingen tegen te gaan.
Bent u bereid om, zo mogelijk samen met andere democratische rechtsstaten, uw bezorgdheid uit te spreken bij de Egyptische regering en te eisen dat de christenen in Egypte beter worden beschermd tegen islamitische haat en gewelddadigheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing systematisch aan de orde in de contacten met derde landen. In vijf pilot-landen zet Nederland zich extra in voor de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Egypte behoort tot die vijf landen. In dit verband zijn de Egyptische autoriteiten regelmatig aangesproken op de behandeling van religieuze minderheden, waaronder ook Baha’is, Ahmadis en Shiieten.
Ook in multilateraal verband zet Nederland zich in voor godsdienstvrijheid. Zo heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Egypte in de Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor de rechten van religieuze minderheden in Egypte. Nederland heeft met name aangedrongen op het afschaffen van discriminerende bepalingen en de aanname van uniforme regels voor het bouwen en renoveren van kerken en andere gebedshuizen. In EU-verband, in het kader van het EU-Associatieakkoord wordt dit onderwerp eveneens met de Egyptische autoriteiten besproken.
De mogelijke komst van twee grote asielzoekerscentra in Dokkum en Veenwouden |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Is het waar dat u voornemens bent om in zowel Dokkum als Veenwouden een groot asielzoekerscentrum, waar plaats is voor zo’n 450 asielzoekers, te realiseren?1
In zowel de gemeente Dongeradeel, als de gemeente Dantumadiel doet het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), in samenwerking met beide gemeentebesturen en met instemming van beide gemeenteraden, onderzoek naar een mogelijke vestiging van een asielzoekerscentrum (azc). De precieze locatie en omvang van een azc vormen onderdeel van dit locatieonderzoek.
Deelt u de mening dat het aantal onder te brengen asielzoekers van 800 tot 900 simpelweg te groot is voor dit beperkte en dunbevolkte gebied? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 aangegeven worden op dit moment de mogelijkheden onderzocht tot het vestigen van een azc in de beide gemeenten. Het staat daarmee nog niet vast dat ook in de beide gemeenten daadwerkelijk een azc geopend zal worden.
Is er geluisterd naar de inwoners van beide gemeenten die niet zitten te wachten op twee grote asielzoekerscentra? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u met de zorgen van deze inwoners gedaan?
Indien sprake is van een vestiging van een azc, richt het COA zich samen met de gemeente op een heldere informatievoorziening naar omwonenden en andere betrokkenen. Na het bekend worden van een exacte locatie vindt op structurele basis overleg met omwonenden plaats.
Realiseert u zich dat de komst van twee grote asielzoekerscentra ook betekent dat overlast en criminaliteit in het gebied toe zullen nemen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze overlast en criminaliteit te bestrijden?
Een relatie tussen de vestiging van een azc en een stijging van overlast en criminaliteit is nimmer aangetoond.
Erkent u dat het mogelijk is dat Marianne Vaatstra door één of meerdere asielzoekers is vermoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat het mede gelet op de sentimenten van de plaatselijke bevolking ongepast is om dan juist in de regio waar deze moord is gepleegd zoveel asielzoekers onder te brengen?
Het uitgangspunt van het kabinet is een streng maar rechtvaardig asielbeleid. Het terugkeer- en uitzetbeleid wordt geïntensiveerd. Inzet is beheersing en vermindering van de instroom van asielzoekers.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat de instroom van asielzoekers wordt beperkt en dat de terugkeer van uitgeprocedeerden wordt verbeterd, zodat het aantal asielzoekerscentra juist afneemt in plaats van toeneemt?
Het COA realiseert jaarlijks het aantal opvangplaatsen zoals afgesproken met de minister voor Immigratie en Asiel. De besluitvorming inzake de omvang van de opvangcentra en de plaats waar deze gerealiseerd worden behoort tot de bedrijfsvoering van het COA. Hierin treedt de minister in beginsel niet.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat genoemde twee asielzoekerscentra niet worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Problemen met de Hogesnelheidslijn (HSL) richting Breda |
|
|
|
Wat is uw mening over het bericht «Aansluiting HSL weer later»?1
In het door u genoemde bericht wordt gesproken over uitstel van de aansluiting van Breda op het hogesnelheidsspoor. De uitbreiding van de dienstregeling naar Breda is afhankelijk van drie zaken:
Ik neem in samenwerking met ProRail, NS Reizigers, NS Hispeed en Infraspeed een reeks maatregelen tegen de EMC-problematiek. Mijn ambtvoorganger heeft uw Kamer in Voortgangsrapport 26 HSL-Zuid (bijlage bij kamerstuk 22 026 nr. 313) van 31 maart 2010 gemeld dat de uitvoering van de maatregelen tegen EMC zodanig is gepland dat dit de start de verbinding Amsterdam – Breda in de tweede helft van 2010 mogelijk zou maken.
Alle partijen hebben zich ingespannen om deze uitbreiding per december mogelijk te maken, totdat kort geleden bleek dat de onzekerheid in de verschillende processen te groot was: de toelating van het HST-Prio materieel op ERTMS level 2 is nog niet voltooid en het staat in verband met de EMC-problematiek pas sinds medio september 2010 vast dat er naar Breda kan worden gereden.
Toelating van het HST-Prio materieel op ERTMS level 2 is voorzien in november 2010. Daarnaast dient NS Hispeed in samenwerking met ProRail en IVW een aantal logistieke processen te doorlopen zodat NS Hispeed dit materieel tussen Amsterdam en Breda kan inzetten voor commerciële exploitatie. Het gaat o.a. om het rijden van een Integraal Proefbedrijf. Op dit moment werken de partijen aan deze logistieke processen voor Amsterdam – Breda.
Overigens heeft NS Hispeed per 4 oktober 2010 wel de frequentie tussen Amsterdam en Rotterdam kunnen verdubbelen.
Het uitbreiden van de dienstregeling blijft een gecompliceerd proces en zoals hierboven gemeld is er door partijen gestreefd naar de start van de verbinding Amsterdam – Breda in de tweede helft van 2010. Vanwege deze complexiteit is hieraan echter geen expliciete datum gekoppeld.
Is het waar dat de eerste HSL trein niet, zoals gepland, op 13 december 2010 kan gaan rijden vanaf station Breda, maar pas in de loop van 2011? Zo ja, op welk moment in 2011 verwacht u dat de HSL wel kan gaan rijden vanaf Breda?
Zie de beantwoording van vraag 1. Ten aanzien van uw vraag over het moment waarop Fyra Amsterdam – Breda zal gaan rijden: partijen streven er nu naar om dit in het tweede kwartaal van 2011 te laten plaatsvinden.
Kunt u aangeven welke (technische) complicaties er precies toe leiden dat de HSL-treinen voorlopig kennelijk niet naar Breda kunnen rijden?
Zie de beantwoording van vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat er nu pas duidelijk wordt dat er problemen zijn met het verschil in elektrische spanning, terwijl bij Amsterdam de HSL ook over regulier spoor rijdt?
Allereerst spelen EMC-problemen alleen op locaties waar het reguliere spoor parallel aan de HSL-Zuid loopt, niet op locaties waar HSL-treinen op het reguliere spoor rijden. Het is daarnaast niet correct dat er nu pas duidelijk wordt dat EMC-problematiek op de parallelloop bij Breda optreedt. Zoals uw Kamer in de brief over Elektromagnetische Compatibiliteit HSL-Zuid (kamerstuk 22 026 nr. 321) van 9 juli 2010 is gemeld en tijdens het AO HSL-Zuid van 18 mei 2010 is gemeld, is dit al langer bekend en spelen er zowel EMC-problemen op de Zuidsectie (parallelloop tussen Hollands Diep en Prinsenbeek) als op de Noordsectie (parallelloop tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep) van de HSL-Zuid. Om deze problemen op te lossen wordt nu een reeks maatregelen uitgevoerd, waaronder:
Ik wil daarnaast benadrukken dat er binnen de huidige Toestemming voor Gebruik voor het onderwerp EMC op het conventionele spoor (parallel aan de HSL-Zuid) een veilige situatie is. Dit is in de brief over Elektromagnetische Compatibiliteit HSL-Zuid (kamerstuk 22 026 nr. 321) van 9 juli 2010 gemeld. In de Toestemming voor Gebruik is het risico van EMC op dit moment beperkt doordat de af te nemen stroomsterkte op de HSL-Zuid is begrensd. Daarbij kan de huidige dienstregeling op de HSL-Zuid worden uitgevoerd. Door de extra maatregelen tijdig te realiseren kan de met NS Hispeed afgesproken dienstregeling zonder EMC-risico’s stapsgewijs worden uitgebreid. Als volgende stap kan een uitbreiding naar Breda worden gerealiseerd.
Welke partijen zijn er betrokken bij en wie is er verantwoordelijk voor de gerezen problemen, welke financiële gevolgen heeft het uitstel en waar komen deze kosten terecht?
Voor wat betreft EMC geldt dat dit een interactieprobleem is waarbij het niet mogelijk is om de risico’s over te dragen aan één specifieke contractpartij. De Staat treedt daarom op als systeemintegrator in een proces waarin alle partijen nauw met elkaar samenwerken aan het oplossen van de EMC-problematiek. Naast de Staat zijn dit NS Hispeed, NS Reizigers, ProRail, IVW en Infraspeed.
Het nemen van maatregelen tegen de EMC-problematiek wordt grotendeels gefinancierd uit de risicoreservering HSL-Zuid. Het feit dat de verbinding Amsterdam – Breda in 2010 niet wordt opgestart heeft geen extra financiële gevolgen voor de risicoreservering.
NS Hispeed is verantwoordelijk voor het gereedmaken van het materieel voor commerciële inzet en werkt hierbij samen met ProRail en IVW. NS Hispeed draagt de kosten die hiermee gemoeid zijn. Het feit dat er in december nog niet naar Breda wordt gereden betekent dat NS Hispeed nog geen inkomsten tussen Rotterdam en Breda kan realiseren.
Waarom heeft u in de Voortgangsrapportage 27 HSL2 niet veel duidelijker en uitgebreider melding gemaakt van de gerezen problemen, de consequenties en de aanpak van de oplossing?
Mijn ambtvoorganger heeft in Voortgangsrapport 27 HSL-Zuid (bijlage bij kamerstuk 22 026 nr. 323), in de beantwoording van vragen van uw Kamer over dit onderwerp (kamerstuk 22 026 nr. 321) en tijdens het Algemeen Overleg HSL-Zuid d.d. 18 mei 2010 uitgebreid melding gemaakt van de oorzaak en gevolgen van de EMC-problematiek en de verschillende maatregelen die momenteel worden uitgevoerd.
Bevindt de verbouwing van station Breda zich in een dusdanig stadium dat de HSL-treinen hier kunnen stoppen? Wanneer is deze verbouwing voltooid?
Ja. Het derde perron en bijbehorende sporen lay-out is gereed. Hierdoor is op station Breda voldoende afwikkelcapaciteit voor de HSL-treinen. Daarnaast is de aanbestedingsprocedure voor de bouw van de OV-terminal in volle gang. De planning is dat het aanbestedingspakket op 1 november 2010 naar de geselecteerde bouwbedrijven gaat. De gunning van de opdracht moet dan in het eerste kwartaal van 2011 plaatsvinden. De OV-terminal is volgens planning gereed en wordt in dienst genomen in 2014.
Het aantal kinderen dat in armoede opgroeit |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «11 procent kinderen groeit op in armoede?»1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Is het waar – dat uit cijfers van het Centraal Planbureau blijkt – dat in totaal 382 000 minderjarige kinderen in armoede opgroeien, en dat dit 11% procent is van het totaal aantal minderjarige kinderen?
Het bericht refereert aan een publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarin feitelijke cijfers worden gepresenteerd over het aantal minderjarige kinderen in huishoudens tot 120% van het sociaal minimum in 2008. Dit aantal wordt door het CBS op 385 000 geraamd (dat is 11% van het totaal aantal minderjarige kinderen). Het risico op armoede bij kinderen is in 2008 lager dan in 2000. Het CBS verbindt aan de raming van 385 000 de conclusie dat deze kinderen in 2008 een kans op armoede hadden. Het CBS concludeert in haar onderzoek dat het begrip armoede niet in één definitie wetenschappelijk te bepalen is en heeft voor haar onderzoek om praktische redenen gekozen om zich te beperken tot financiële armoede (een bepaald consumptieniveau ten opzichte van het huishoudinkomen). Zij achten huishoudens die onder deze grens zitten het meest risicovol op (financiële) armoede. Een gezinsinkomen tot 120% van het sociaal minimum betekent niet automatisch dat er sprake is van armoede. Nederland kent een sociaal minimum dat toereikend wordt geacht om in het bestaan te voorzien. Daarnaast kan een laag inkomen ook tijdelijk van aard zijn.
In vergelijking met andere Europese landen heeft Nederland overigens een laag aantal kinderen met risico op armoede (gemeten volgens de Europese armoedegrens).
Wat is de oorzaak van dit aanzienlijke aantal? Hoe komt het dat de doelstellingen van het kabinet, om de armoede onder minderjarige kinderen fors te verminderen en 50% van kinderen uit arme gezinnen maatschappelijk meer mee te laten doen, niet gehaald zijn?
Het SCP is gevraagd onderzoek te doen naar het aantal kinderen wat niet maatschappelijk participeert om financiële redenen. Het niet participeren is vaak een uiting van armoede. Om die reden is ingezet op participatie: kinderen kansen geven op ontwikkeling door financiële belemmeringen weg te halen. Het grootste verschil met het CBS-onderzoek is dat het CBS zich alleen concentreert op een inkomensgrens (120% van het sociaal minimum) en rekent die groep vervolgens tot de grootste risicogroep op armoede. Het SCP bekijkt juist de kant van kinderen die niet kunnen participeren (en niet zoals het CBS doet alle kinderen die in gezinnen leven tot 120% van het sociaal minimum).
Het is te vroeg om vast te stellen dat de doelstelling niet gehaald is. De resultaten worden gemonitord door middel van een nulmeting «Kunnen alle kinderen meedoen?»2 over 2008 en een vervolgmeting over 2010. Het aantal kinderen dat vanwege financiële redenen niet meedoet, is in 2008 66 000. De resultaten van de vervolgmeting komen beschikbaar in het eerste kwartaal 2011. Uw Kamer zal daar volgens afspraak over worden geïnformeerd.
Acht u de doelstelling uit de begroting voor 2010, om het aantal kinderen dat vanwege armoede maatschappelijk onvoldoende meedoet met 50% te verminderen, nog steeds wenselijk en haalbaar, ondanks de geplande forse bezuinigingen van 3,2 miljard euro?
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. In dat kader moet ook de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon worden gezien. Voor werkenden wordt vanaf 2009 al de dubbele heffingskorting geleidelijk afgebouwd. Als in de uitkeringen de dubbele heffingskorting zou worden gehandhaafd, zouden vanaf 2018 alleenverdieners die het minimumloon verdienen een lager inkomen hebben dan (echt)paren in de bijstand. Met de geleidelijke afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon wordt voorkomen dat het steeds minder aantrekkelijk wordt om vanuit de bijstand een baan te aanvaarden. Werken moet immers lonen. Door deze afbouw over een lange horizon (20 jaar) uit te smeren, worden inkomenseffecten gedempt.
De economische crisis en oplopende begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Bij de bezuiniging op het kindgebonden budget gaat het feitelijk om het (deels) terugdraaien van intensiveringen uit de periode 2008–2010. Gezinnen met kinderen ontvangen in 2012 ten opzichte van 2008 – ondanks de noodzakelijke bezuinigingen – nog steeds meer financiële ondersteuning.
Het meedoen in de maatschappij blijft onverminderd van belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten.
Uit het SCP-rapport «Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden»3 blijkt de rol en positie van de ouders een heel belangrijke factor bij het niet kunnen meedoen van kinderen in de maatschappij. De inzet van dit kabinet op werk levert de beste bijdrage aan de bestrijding van armoede. Niet alleen maatschappelijke participatie van kinderen is belangrijk om bij deze groep sociale uitsluiting tegen te gaan, maar bovenal de participatie van de ouders. Het vergroten van arbeidsparticipatie draagt bij aan het tegengaan van armoede en sociale uitsluiting. Zo willen we kinderen kansen bieden op een goede toekomst.
Hoe verhoudt het grote aantal kinderen dat in armoede opgroeit zich met het voorstel in het regeer- en gedoogakkoord om 230 miljoen euro te bezuinigen op het kindgebonden budget?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het grote aantal kinderen dat in armoede opgroeit zich met het voorstel in het regeer- en gedoogakkoord om de bijstand structureel met 1 miljard euro te verlagen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het grote aantal kinderen dat in armoede opgroeit zich met het gevolg van de plannen in het regeer- en gedoogakkoord dat de koopkracht voor uitkeringsgerechtigden daalt?
Zie antwoord vraag 4.
De aanzwellende islamitische jihad in Indonesië tegen christenen |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kent u het bericht «Vrijheid van godsdienst in Indonesië zwaar onder vuur»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten over de aanzwellende islamitische jihad tegen Indonesische christenen?
Ik neem met bezorgdheid kennis van de berichten over toenemende intolerantie en incidenten jegens religieuze minderheden in Indonesië, waaronder christenen en Ahmadiyah-aanhangers.
Bent u nog steeds niet van mening dat de Indonesische overheid religieuze intolerantie gedoogt?2
In algemene zin ben ik die mening nog steeds toegedaan. Religieuze pluriformiteit en godsdienstvrijheid zijn in de Indonesische grondwet vastgelegd. Er bestaan kleine groeperingen die deze pluralistische grondhouding niet erkennen en hun heil zoeken in radicale oplossingen, zoals het aanvallen van gebouwen en personen van religieuze stromingen waartegen zij zich menen te moeten verzetten (zie ook de beantwoording van uw kamervragen d.d. 5 juli 2010, kamerstuk 32 431). Deze groeperingen zijn de laatste tijd actiever geworden. Het ontbreekt lokale overheden vaak nog aan de capaciteit, maar soms ook aan de wil, om hier tegen op te treden.
De Nederlandse regering volgt de mensenrechtensituatie, waaronder de situatie ten aanzien van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Indonesië, op de voet, vraagt hiervoor regelmatig aandacht bij de Indonesische autoriteiten en zal dit ook in de toekomst blijven doen. Ook tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog van 29 juni 2010 is deze kwestie opgebracht bij de Indonesische autoriteiten.
In algemene zin geldt dat Nederland in diverse internationale fora opkomt voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en de bescherming van (religieuze) minderheden. Zo heeft Nederland actief bijgedragen aan de EU resolutie inzake de bestrijding van religieuze intolerantie, die thans in de derde commissie van de VN wordt uitonderhandeld. Mede op Nederlands initiatief wordt hierin expliciet het recht erkend van een ieder om van godsdienst te veranderen dan wel afstand te doen van de eigen religie. Verder heeft Nederland zich ingespannen voor het EU actieplan inzake bevordering van godsdienstvrijheid in derde landen. Dit plan voorziet in het consequent aan de orde stellen van de vrijheid van godsdienst in veertig landen, waar deze sterk onder druk staat. De volgende zitting van de Mensenrechtenraad is in maart 2011. Nederland zal hier zeker aandacht besteden aan godsdienstvrijheid, de positie van religieuze minderheden en indien nodig plaatsen waar deze vrijheid onder druk staat. In hoeverre hierbij specifieke gevallen ter sprake moeten worden gebracht, zal tegen die tijd worden bezien.
Bent u bereid de situatie van de Indonesische christenen aan de orde te stellen in internationale organisaties zoals de Mensenrechtenraad in Genève? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Slechte voorbereiding van stagiairs in de verpleging en verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van het Panel Verpleging & Verzorging, dat 1 op de 3 beroepskrachten vindt dat stagiairs slecht voorbereid worden op het werken in de praktijk?1
De afgelopen jaren is met het competentiegericht onderwijs gestreefd naar een betere aansluiting tussen opleidingen en praktijk. De enquête van het NIVEL is gericht op de knelpunten in deze aansluiting.
Ik vind het serieus te nemen dat 33% van de verpleegkundigen en verzorgenden vindt dat stagiairs slecht voorbereid worden op het werken in de praktijk. Daartegenover staat, en dat verheugt mij, dat 62% van de stagiairs wel goed voorbereid is op het werken in de dagelijkse praktijk.
Uit de enquête van het NIVEL blijkt verder dat de overgrote meerderheid van stagiairs bij het geven van persoonlijke verzorging (90%) en qua beroepshouding (79%) voldoende of goed scoort. Het knelpunt ligt met name in het feit dat de kennis van voorkomende ziektebeelden bij stagiairs niet toereikend wordt bevonden. In mijn overleggen met de MBO- en HBO- raad zal de component kennis van de opleidingen dan ook een aandachtspunt zijn.
Deelt u de mening dat de druk op stagiairs om als volwaardige krachten mee te draaien de juiste wijze is om hen op te leiden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik zie in de uitslag van de enquête van het NIVEL geen knelpunten die ingaan op de druk op stagiairs om als volwaardige krachten mee te draaien. Wat de enquête wel laat zien, is dat een stagiair nog geen zelfstandig beroepsbeoefenaar is.
Een opleiding leidt een student op tot beginnend beroepsbeoefenaar. Na het succesvol afronden van een opleiding is iemand inzetbaar als beginnend beroepsbeoefenaar. Dit neemt niet weg dat een stagiair wel bepaalde verantwoordelijkheden kan dragen gedurende de stage, passend bij zijn/haar niveau. Uit de enquête van het NIVEL blijkt dat werkgevers verwachten dat stagiairs een goede beroepshouding en verantwoordelijkheidsgevoel hebben en voldoende vaardigheden hebben op het gebied van persoonlijke verzorging om zelfstandig voor cliënten te zorgen. Deze verwachtingen stroken met de praktijk, aangezien hoge percentages stagiairs voldoende of goed beoordeeld worden op beroepshouding en vaardigheden voor persoonlijke verzorging.
Bent u van mening dat de personeelstekorten in deze sector mede debet zijn aan de druk op stagiairs om als volwaardige krachten te werken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 2.
Bent u van mening dat stagiairs uitsluitend onder begeleiding zouden mogen werken in het kader van hun opleiding en niet mogen worden ingezet om personeelstekorten op te vangen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 4 op de 10 stagiairs een onvoldoende of slechte beoordeling krijgen voor hun kennisniveau? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zie vraag 1.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de stimulans voor een goed stagebeleid, via het stagefonds, wordt verscherpt en gecontinueerd?
Mijn streven is continuering van het Stagefonds. Op dit moment loopt een evaluatie van het Stagefonds. Als de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal ik bekijken of aanpassingen van de regeling nodig zijn.
Bent u van mening dat de ZZP-financiering bevorderlijk werkt voor een goede, zorgvuldige begeleiding van stagiairs op de werkvloer? Zo ja, kunt u aanwijzen waar in de ZZP een scholingscomponent te vinden is? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
In de ZZP-financiering is een component opgenomen waaruit bedrijfsvoeringskosten betaald dienen te worden. Opleiden is een onderdeel van die bedrijfskosten. Daarnaast is in 2008 het Stagefonds gestart. Dit is opgericht om het aantal stagiairs en hun begeleiding te bevorderen. Dat geeft een aanvullende stimulans om op te leiden. Zoals aangegeven streef ik naar behoud van het Stagefonds.
De EU-toetredingsaanvraag van Servië en de besluitvorming daaromtrent tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 25 oktober |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het Belgisch EU-Voorzitterschap nog steeds voornemens om de toetredingsaanvraag van Servië te agenderen voor de Raad van Buitenlandse Zaken op 25 oktober, zoals u schreef in uw brief d.d. 14 september 2010 aan de Tweede Kamer?1
Ja.
Zo ja, klopt het dat u niet wilt instemmen met het verzoek aan de Europese Commissie om een advies (avis) omdat nog geen sprake is van volledige medewerking van Servië aan het Joegoslavië Tribunaal?
Graag verwijs ik u naar de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van 25 oktober 2010. De Europese Commissie en 26 EU-lidstaten willen tijdens de RAZ een positief besluit nemen over het doorsturen van de Servische EU-lidmaatschapsaanvraag voor «avis», mede in het licht van de constructieve Servische opstelling bij de op 9 september jl. aangenomen resolutie van de Algemene Vergadering van de VN. De resolutie roept Servië en Kosovo op in dialoog te gaan teneinde de onderlinge samenwerking te verbeteren, de veiligheid en stabiliteit in de regio te bevorderen alsmede praktische oplossingen te vinden voor de inwoners van Kosovo.
Het kabinet meent dat eventuele verdere stappen in de toenadering van Servië tot de Europese Unie in het teken moeten staan van volledige samenwerking door Servië met het Joegoslavië-tribunaal. De regering zal zich bij de definitieve standpuntbepaling over het al dan niet doorzenden van de Servische lidmaatschapsaanvraag daarnaast laten leiden door de voortgang in de dialoog tussen Servië en Kosovo.
Bent u ervan op de hoogte dat besluitvorming op grond van gekwalificeerde meerderheid plaatsvindt als het verzoek om een «avis» als technisch punt geagendeerd wordt, en dat besluitvorming op grond van unanimiteit plaatsvindt als het verzoek om een «avis» als politiek punt geagendeerd wordt?
Zoals Commissaris Füle ook stelde in de hoorzitting met de Vaste Kamercommissie voor Europese Zaken op 6 oktober jl., is de Europese Commissie van mening dat besluitvorming over het doorsturen van een lidmaatschapsaanvraag een procedureel/technisch vraagstuk is, waarover met enkelvoudige meerderheid van stemmen zou kunnen worden besloten. Ook de meeste lidstaten zijn deze mening toegedaan. Het EU-voorzitterschap zal uiteindelijk moeten bepalen welke besluitvormingsprocedure wordt gekozen. Dit besluit heeft het voorzitterschap nog niet genomen.
Zoals de regering ook heeft gesteld in de kabinetsappreciatie inzake het uitbreidingspakket van de Europese Commissie van 2009 (Kamerstuk 23 987, nr. 104) is het doorsturen van een lidmaatschapsaanvraag naar de Commissie, gelet op de aard van het besluit, geen formele stap in het toenaderingsproces. In dezelfde brief stelde het kabinet niettemin dat het een verzoek van de Raad aan de Commissie om een avis te schrijven wel beschouwt als een politiek besluit.
Zelfs al zou dit besluit als politiek worden bestempeld, dan nog is de besluitvormingsmodaliteit niet eenduidig. Tot dusverre zijn alle verzoeken van de Raad aan de Commissie over een «avis» met consensus in de Raad genomen. Dit is ook wat Nederland nu uitdraagt richting voorzitterschap en partners.
Maar artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie specificeert niet dat er sprake moet zijn van unanimiteit voor het doorzenden van de lidmaatschapsaanvraag («raadplegen Commissie»). De algemene regel in het Verdrag (artikel 16, lid 3 EU) luidt dat de Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Deelt u de mening dat het verzoek om een «avis» niet als een technisch, maar als een politiek punt geagendeerd moet worden omdat u alleen dan een vetorecht heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Is het ook de bedoeling van het Belgisch Voorzitterschap om de besluitvorming over het verzoek om een «avis» als een politiek punt te agenderen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, wat doet u dan op dit moment om het Voorzitterschap daar wel toe te bewegen en wat gaat u nog ondernemen op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Zou u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 13 oktober a.s. willen beantwoorden?
Ja.
De kwartaalcijfers Nationale Hypotheek Garantie |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NHG blijft onverminderd populair»?1
Ja.
Is het waar dat 80% van de woningen onder € 350 000 onder de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) valt? Welk percentage van het totaal aantal verkochte woningen valt onder de NHG? Welk percentage van de leningen voor woningen onder € 350 000 zou niet worden verstrekt zonder de NHG?
Zo’n 80% van alle aankopen van woningen binnen de NHG-kostengrens van € 350 000 wordt nu gefinancierd met NHG. Ten opzichte van het totaal aantal woningtransacties wordt ongeveer 60% gefinancierd met NHG. Op dit moment loopt een onderzoek naar de effectiviteit van de crisismaatregelen. Hierin wordt de effectiviteit van de tijdelijke verhoging van de NHG-kostengrens van € 265 000 naar € 350 000 meegenomen.
Op welke manier worden de toename van het aantal declaraties opgevangen? Heeft deze oploop gevolgen voor de overheidsfinanciën?
De toename van het verliesdeclaraties laat zich verklaren door een sterke groei van het aantal gedwongen onderhandse verkopen met verlies als gevolg van echtscheiding. Achtergrond hiervan is dat de waarde van woningen de afgelopen jaren niet is gestegen, waardoor de «kosten koper» bij een volledige financiering nog niet zijn terugverdiend als het huis gedwongen verkocht moet worden. Juist om dit soort verliesdeclaraties op te vangen is een financiële buffer met behulp van door de koper betaalde premies opgebouwd bij het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW, de uitvoeringsorganisatie van de NHG). Zie voor meer informatie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Is er bij het ophogen van de grens van de NHG rekening gehouden met een toename van het aantal declaraties? Is de verhoogde premie voldoende om deze tegenvallers op te vangen?
Bij de bepaling van de premie voor 2010 is rekening gehouden met de economische vooruitzichten op korte termijn en met een stijging van het aantal verliesdeclaraties. De premie is in 2010 verhoogd van 0,45 % naar 0,55%. Op basis van de huidige economische ontwikkeling is besloten de premie voor 2011 te handhaven op 0,55%. De verwachting is dat hiermee de financiële buffer bij het WEW ook de komende periode toereikend zal zijn.
De Staat komt in beeld zodra de financiële buffer van de stichting WEW is uitgeput. Op dat moment moet de staat een renteloze, achtergestelde lening beschikbaar stellen. De financiële buffer van het WEW bedroeg eind 2009 zo’n 610 miljoen. Het WEW verwacht dit jaar zo’n € 150 miljoen aan premie-inkomsten en beleggingsopbrengsten en verwacht ongeveer € 35 miljoen aan declaraties. Per saldo zal dan de financiële buffer nog toenemen. Een aanspraak op de achtervang van de overheid is dus niet in beeld. Met de combinatie van financiële buffer en premie-inkomsten is de garantieregeling afgedekt. Er is binnen de begroting geen post opgenomen voor deze risico’s.
Kunt u inzichtelijk maken welke risico’s de staat loopt door de garantieregeling voor 80% van de woningen onder de € 350 000? Op welke manier wordt er op de begroting rekening gehouden met deze risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
Het voornemen van mevrouw Post tot oprichting van een herzieningfonds |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht dat de gisteren vrijgesproken mevrouw Post een gedeelte van haar schadevergoeding wil storten in een in het leven te roepen herzieningfonds?1
Ja.
Bent u bereid om dit lovenswaardige initiatief van harte moreel en financieel te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de Schiedammer parkmoordzaak en de bevindingen van de daarna ingestelde Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) is door mijn ambtvoorganger reeds de noodzaak ingezien te komen tot een modernisering van de herzieningsregeling uit het Wetboek van Strafvordering teneinde de correctie van achteraf onjuist gebleken uitspraken te vereenvoudigen. Het wetsvoorstel hervorming herziening ten voordele dat thans bij de Tweede Kamer aanhangig is (Kamerstukken II 2008/09, 32 045, nr. 2), voorziet in de mogelijkheid om, als er aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van een «novum», ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag onderzoek te doen verrichten door de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een ieder die veroordeeld is voor een ernstig strafbaar feit2 kan via een raadsman dit verzoek doen. Het onderzoek dat de procureur-generaal verricht, behoeft niet door de verzoeker te worden gefinancierd. Ook de kosten voor rechtsbijstand die in dit kader worden gemaakt, komen voor hen die recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten draagt de Staat derhalve. Met het oog hierop acht ik financiële ondersteuning van het in de vraag aangehaalde initiatief niet noodzakelijk.
Toont dit voorgestelde voorzieningfonds aan dat het bestaande stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te kort schiet? Zo ja, op welke onderdelen en welke maatregelen neemt u zich voor om de oorzaken van de door mevrouw Post gevoelde noodzaak tot oprichting van een dergelijk herzieningfonds weg te nemen?
Nee, ik ben niet van oordeel dat dit voorgestelde voorzieningfonds aantoont dat het bestaande stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te kort schiet. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het beslist onwenselijk is dat particulier initiatief noodzakelijk blijkt te zijn om gerechtelijke dwalingen aan het licht te brengen en de gevolgen ervan te herstellen?
Voor zover in de vraag met particulier initiatief wordt gedoeld op de oprichting van het fonds, deel ik de stelling in de vraag dat een dergelijk initiatief niet nodig zou moeten te zijn om gerechtelijke dwalingen aan het licht te brengen en de gevolgen ervan te herstellen. Ik verwijs u daaromtrent naar mijn antwoord op vraag 2. Dat neemt niet weg dat particuliere initiatieven in individuele zaken nuttig kunnen zijn en effect kunnen hebben. Het wetsvoorstel bevat voldoende mogelijkheden om gevolg te geven aan particuliere initiatieven.
Hoe beziet u de rol van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken in dit soort spraakmakende zaken en de wenselijkheid om deze commissie in stand te laten naast de officiële herzieningsmogelijkheden bij de Hoge Raad der Nederlanden?
De CEAS is niet ingesteld als een permanente commissie, maar zal functioneren totdat de wettelijke regeling voor de herziening van strafzaken is gewijzigd. In het bovengenoemde wetsvoorstel wordt zowel voorzien in een definitieve variant van de toegangscommissie van de CEAS, als wordt de CEAS zelf overbodig gemaakt. In het wetsvoorstel wordt namelijk een commissie geïntroduceerd die de procureur-generaal kan adviseren over de wenselijkheid van het doen van nader onderzoek op verzoek van een veroordeelde. Deze adviserende commissie is voor een belangrijk deel vergelijkbaar met de toegangscommissie van de CEAS. Met de onderzoeksmogelijkheid als voorzien in het genoemde wetsvoorstel zal de CEAS zelf overbodig worden, mede gezien het feit dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad meer bevoegdheden krijgt dan de CEAS nu heeft (bijvoorbeeld tot het horen van getuigen onder ede).
Ik verwijs u voor een uitgebreidere uiteenzetting hierover naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het genoemde wetsvoorstel (Kamerstukken II 2009/10, 32 045, nr. 6).
Hoe verhoudt zich de weigering van het Openbaar Ministerie om excuses aan te bieden aan mevrouw Post tot haar vrijspraak?
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven bereid te zijn excuses aan te bieden aan mevrouw Post.