Handhavingsbeleid snelheidsovertredingen op autosnelwegen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bent u bereid om, gelet op de afspraak in het regeerakkoord om de maximumsnelheid op autosnelwegen waar nu een maximumsnelheid geldt van 120 km/uur te verhogen naar 130 km/uur, geen administratieve boetes meer op te laten leggen ter zake van snelheidsovertredingen tot 11 km per uur op die snelwegen totdat die verhoging wettelijk is geregeld en om de na uw beëdiging terzake opgelegde boetes in te laten trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het handhaven van een maximaal snelheid van 130 km /u is pas mogelijk nadat de regels dienaangaande zijn aangepast. Daarom ben ik niet bereid om thans het handhavingsbeleid ten aanzien van snelheidsovertredingen aan te passen en reeds opgelegde boetes in te trekken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu verwacht u begin volgend jaar te kunnen informeren over de mogelijkheden om de maximumsnelheid te verhogen naar 130 km/u en voor welke weggedeelten dit kan gelden.
Bent u ook bereid om hetzelfde te doen met betrekking tot dergelijke snelheidsovertredingen, gepleegd na het bekend worden van het regeerakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Overtredingen van de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg |
|
Ronald van Raak |
|
Wat vindt u van het trieste jubileum dat tussen juli en oktober 2010 de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg meer dan honderd keer is overtreden?1
Ik kan niet bevestigen dat de Arbeidstijdenwet tussen juli en oktober 2010 meer dan 100 keer is overtreden. Of deze informatie juist is zal de Arbeidsinspectie vaststellen in een nieuwe inspectieronde die nog dit jaar start.
Hoe verklaart u dat zoveel overtredingen van de Arbeidstijdenwet hebben plaatsgevonden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven kan nog niets met zekerheid worden gezegd over het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet. Het zelfde geldt voor mogelijke verklaringen.
Deelt u de overtuiging dat de Arbeidstijdenwet er niet voor niets is en dat overtreding hiervan gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het personeel en de burgers, en dat hiertegen moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zoals eerder aangegeven2 ligt de verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet bij beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers bij de werkgever van de brandweerlieden (veiligheidsregio’s en gemeenten).
Het is dan ook allereerst aan het bestuur van veiligheidsregio’s en gemeenten om hun leidinggevenden zodanig te instrueren dat ze op een adequate manier toezien op de naleving van de rusttijden. Het is aan de Arbeidsinspectie om ingeval van structurele overtredingen van de Arbeidstijdenwet corrigerend op te treden zodat de veiligheid van brandweerpersoneel en burgers gewaarborgd blijft.
Is de arbeidsinspectie op de hoogte van bovengenoemde overtredingen? Wat zijn haar bevindingen? Heeft zij sancties opgelegd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst geen overtredingen meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door het gevoerde beleid teveel druk op de vrijwilligers komt te liggen en dat dit een ongewenste situatie is? Zo nee, waarom niet?
Pas na afronding van het onderzoek van de Arbeidsinspectie kan ik u daarover nader informeren.
Wat zijn de gevolgen van de overtredingen voor de vrijwilligers zelf? Is de vrijwilliger nog verzekerd als er tijdens de dienst iets gebeurd, terwijl op dat moment sprake is van een overtreding van de Arbeidstijdenwet?
Het voldoen aan de regels van de Arbeidstijdenwet is geen criterium voor het toekennen voor verzekeringsuitkeringen.
Is dit een louter een regionaal probleem, of speelt dit ook landelijk? Zo ja, in welke korpsen? En wat gaat u hieraan doen?
Volgens de mij ter beschikking staande informatie wordt de werkwijze en benadering zoals die wordt gehanteerd door het regionale brandweerkorps
Zuid-Limburg door meerdere brandweerkorpsen in Nederland gehanteerd.
Ik heb geen signalen dat de toepassing van deze werkwijze daar leidt tot overtreding van de arbeids- en rusttijdenregels. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om de minister van SZW; die verantwoordelijk is voor de Arbeidsinspectie, te verzoeken de inspecties bij de brandweer te intensiveren.
Het bericht dat Nederlandse subsidies zijn aangewend voor een kinderboek van een Servische ex-militair |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
Is het waar dat Nederlandse instanties, te weten het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Veteraneninstituut in Doorn, die door het rijk worden gesubsidieerd, financiële steun hebben gegeven aan het boekje «Het sprookje van de Dappere Ridder», geschreven door een Servische ex-militair die in het verleden tegen Nederlandse militairen heeft gevochten?1
Het Herinneringscentrum Kamp Westerbork ontvangt geen subsidie van Defensie.
Het Veteraneninstituut heeft geen financiële steun gegeven aan het boekje «Het sprookje van de Dappere Ridder», maar de auteur in het kader van de Kinderboekenweek slechts uitgenodigd voor een lezing en daarvoor de reis- en verblijfskosten betaald. Het boekje beoogt kinderen op speelse wijze uit te leggen welke gevolgen een oorlog kan hebben voor militairen en hun gezinnen.
Zo ja, wat vindt u van het feit dat Nederlandse subsidies worden gebruikt voor literaire doeleinden van een Servische ex-militair, die in de Balkon-oorlog in 1999 tegen onder andere Nederlandse militairen vocht?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat Nederlandse veteranen, die een prominente plaats innamen in de gevechten van de NAVO tegen de Serviërs, diep geschokt zijn over deze verkwisting van belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn er naast het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Veteraneninstituut nog andere instanties die worden gevoed met overheidssubsidies en op hun beurt hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit boekje? Zo ja, welke?
Defensie heeft ook niet op een andere wijze bijgedragen aan de totstandkoming van dit boekje.
Zijn er mogelijkheden om bepaalde subsidiegelden, die zijn verstrekt voor de totstandkoming van dit boekje, terug te vorderen? Zo ja, bent u bereid om deze subsidiegelden daadwerkelijk terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om in de toekomst te garanderen dat zulke schandalige subsidies niet meer worden verstrekt?
Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Bij subsidies die door de Nederlandse overheid worden verstrekt, wordt nauwkeurig toezicht gehouden op de besteding conform het doel waarvoor die subsidies zijn verstrekt.
Een akkoord over de uitleg van de Toescheidingsovereenkomst |
|
Harry van Bommel |
|
Heeft de ambtelijke commissie Suriname-Nederland overeenstemming bereikt over de interpretatie van diverse artikelen in de Toescheidingsovereenkomst?1
Het laatste ambtelijk overleg met Suriname over de toescheidingsovereenkomst vond plaats op 13 en 14 januari 2010. De uitkomsten van dit overleg waren niet conclusief.
Is er een interpretatieve verklaring opgesteld die ter goedkeuring aan beide regeringen en parlementen wordt voorgelegd?
In januari 2010 is een ontwerptekst voor een interpretatief protocol bij de Toescheidingsovereenkomst opgesteld. Over deze ontwerptekst is evenwel op ambtelijk niveau geen overeenstemming bereikt. Er is nog geen nieuwe datum voorzien voor een volgend overleg.
Indien ja, wanneer kan de Tweede Kamer kennisnemen van de inhoud van deze verklaring?
Indien het tot een protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden.
Op welke wijze is de Surinaams-Nederlandse gemeenschap betrokken bij het overleg over de toekomst van de Toescheidingsovereenkomst?
De onderhandelingen over de interpretatie van de Toescheidingsovereenkomst vinden plaats op ambtelijk niveau. Van beide zijden zijn geen andere partijen betrokken. Uit de vele contacten en correspondentie in de afgelopen jaren zijn de belangen van de Surinaams-Nederlandse gemeenschap echter bij de Regering zeer goed bekend. Juist om die reden is, naar aanleiding van de oorspronkelijke mededeling van Suriname de toescheidingsovereenkomst op te zeggen, de Regering de onderhandelingen gestart. Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst is verdragsrechtelijk niet mogelijk.
Op welke wijze gaat u de Surinaams-Nederlandse gemeenschap informeren over het resultaat van het overleg tussen beide landen over de Toescheidingsovereenkomst?
Indien het tot een interpretatief protocol komt, dan zal dat zoals gebruikelijk voor goedkeuring aan het parlement worden toegezonden. Via contacten met de diverse belangenverenigingen zal de Surinaams-Nederlandse gemeenschap hiervan op de hoogte worden gehouden.
Onjuiste pensioenoverzichten |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Deelnemers krijgen foute overzichten uit te keren pensioen»1 waarin een zeer kritisch onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wordt beschreven?
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie over de pensioenrechten van cruciaal belang is voor deelnemers? Is goede informatievoorziening nu niet van extra belang met oog op de roerige tijden waarin de pensioenfondsen zich bevinden?
Ik deel uw mening. Transparantie over pensioenaanspraken en goede informatievoorziening daarover is van belang. Pensioenfondsen moeten elk jaar uiterlijk 30 september een Uniform Pensioenoverzicht, ook wel UPO genoemd, aan hun deelnemers verstrekken. Het is belangrijk dat de informatie in de UPO’s correct is. De deelnemer kan zich op basis van het UPO een mening vormen over de vraag of hij zijn pensioen toereikend acht in het licht van zijn persoonlijke situatie. Wanneer een deelnemer op basis van het UPO zijn pensioen ontoereikend oordeelt, heeft hij de keuze maatregelen te treffen, zoals het afsluiten van een aanvullend derde pijler pensioenproduct.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het onderzoek «Rapport Juistheden UPO»?2
De AFM heeft in haar onderzoek relatief veel fouten in de Uniforme Pensioenoverzichten geconstateerd. Dat vind ik zorgelijk. Het onderzoek laat echter ook zien, dat de afwijkingen in het merendeel van de gevallen beperkt zijn. De geconstateerde afwijkingen bedragen voor een groot aantal pensioenfondsen minder dan 2% van de juiste waarden van de kerngegevens. Een deel van de fouten is niet rekenkundig onjuist maar hangt samen met een verouderde of onduidelijke tekst van het pensioenreglement.
Ik ga zelf geen extra maatregelen treffen. Dat is ook niet nodig, aangezien het toezicht op dit punt al afdoende is geregeld. De AFM komt als toezichthouder met vervolgacties richting een deel van de fondsen, waaronder een vervolgonderzoek en maatregelen voor de groep pensioenfondsen met de slechtste bevindingen. Deze laatste maatregelen kunnen bestaan uit een normoverdragend gesprek, het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom en het opleggen van een boete. Ook heeft de AFM aanbevelingen aan de sector geformuleerd. Zo heeft de AFM een specifieke aanbeveling geformuleerd met betrekking tot de groep (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten. De AFM vraagt de pensioenfondsen daarin extra aandacht te besteden aan deze groep. Ik ga ervan uit dat de pensioenfondsen deze aanbeveling van de toezichthouder ter harte zullen nemen.
Vindt u het ook zorgelijk dat voor 64% van de bedrijfstakpensioenfondsen de pensioenaanspraken op het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) niet kloppen? Welke maatregelen treft u om dit aantal terug te dringen? Legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook onacceptabel dat maar liefst een kwart van de onderzocht fondsen helemaal geen UPO heeft gestuurd naar arbeidsongeschikten? Hoe grijpt u hierop in en legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie dat géén van de fondsen het UPO model 100% volgt? Behoeft het UPO model een herziening of zijn de pensioenfondsen nalatig? Welke stappen zet u in dit verband?
Op grond van artikel 38, tweede lid, Pensioenwet en artikel 49, tweede lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling is de vormgeving van het UPO aan de pensioenuitvoerders overgelaten. De AFM heeft de pensioensector aanbevolen het UPO-model te vereenvoudigen en de UPO-handleiding te verduidelijken. De pensioensector is inmiddels zelf aan de slag gegaan. Zo is een werkgroep, samengesteld uit pensioenkoepels en het Verbond van Verzekeraars, bezig met de verbetering van het UPO-model.
Het doorrekenen van het regeerakkoord op milieu en natuureffecten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u de mogelijkheid van een doorrekening van de in het regeerakkoord ten aanzien van energie, milieu en natuur gemaakte beleidsafspraken (op hoofdlijnen, vergelijkbaar met de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s) door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Energie Centrum Nederland (ECN) overwogen?
Ambtelijk VROM heeft aan het PBL een eerste analyse gevraagd van het regeerakkoord. Deze eerste korte analyse is gemaakt door het PBL en ambtelijk terug gerapporteerd.
Bent u bereid zo’n doorrekening op milieu en natuureffecten te vragen aan het PBL en het ECN, en deze naar de Kamer te sturen voor het debat over de regeringsverklaring?
Nee. Uiteraard wordt het Planbureau voor de Leefomgeving, en ECN wanneer nodig, wel gevraagd om de milieu- en natuureffecten van beleid dat verder is uitgewerkt door te rekenen evenals concrete maatregelen uit het regeerakkoord.
Het artikel ‘Tilburgse raad akkoord met subsidie aan Willem II’ |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Tilburgse raad akkoord met subsidie aan Willem II»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de doelstellingen van het Platform Betaald Voetbal en Gemeenten, waar Tilburg deel vanuit maakt?
Bij veel wethouders Sport van gemeenten met een Betaald Voetbalorganisatie bestaat behoefte aan afstemming, kennisdeling en overleg. Op 6 oktober 2010 heeft een aantal van deze wethouders besloten het Platform Betaald Voetbal
en Gemeenten op te richten. De doelstellingen van dit platform moeten nog geformaliseerd worden. Naar verwachting gebeurt dit op een ledencongres eind 2010.
Hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de Europese regelgeving met betrekking tot staatssteun?
Gemeenten zijn autonoom in hun subsidiebeleid en daarbij verantwoordelijk voor het naleven van de staatssteunregels. Als er sprake is van staatssteun, moet deze ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. In dit geval is er geen melding geweest.
Hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de taakstelling van gemeenten op het gebied van welzijn en maatschappelijke ondersteuning?
Activiteiten op het gebied van welzijn en maatschappelijke ondersteuning worden uitgevoerd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (de Wmo). De Wmo is een decentrale wet en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad en aan haar burgers. Die verantwoording en de relatie met een mogelijke taakstelling, heeft conform de filosofie van de Wmo op lokaal niveau plaatsgevonden in een debat tussen college van B&W en de gemeenteraad van Tilburg. De gemeenteraad heeft vervolgens ingestemd met het voornemen van het college van B&W om een klein deel van de WMO middelen in de vorm van een subsidie aan Willem II te verstrekken. Voor die subsidie levert Willem II een tegenprestatie op het terrein van maatschappelijke activiteiten en projecten door haar naam en imago er aan te verbinden, het stadion bij gelegenheid beschikbaar te stellen en spelers van de selectie een actieve rol te laten spelen. Een en ander is vastgelegd in een convenant tussen de gemeente Tilburg en Willem II. Ik vind dit een lokale verantwoordelijkheid waarin ik niet wil en kan treden.
De vrijstelling van Europese aanbestedingen voor Britse elektriciteitsproducenten |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat enkele Europese lidstaten vrijstelling verlenen op Europese aanbestedingen op het gebied van offshore windparken en dat de onderhandse procedure wordt gevolgd?
De Europese Commissie heeft op basis van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG de bevoegdheid vrijstellingen te verlenen van de aanbestedingsplicht. De Europese Commissie heeft deze bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van de aanbestedingsplicht inderdaad al aan enkele lidstaten verleend, waaronder aan het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland.
Wat is de aanleiding en het doel van richtlijn 2004/17/EU? Wat was de positie van de Nederlandse regering ten opzichte van deze richtlijn bij de behandeling?
Aanleiding voor Richtlijn 2004/17/EG was een vereenvoudiging en modernisering van de reeds bestaande aanbestedingsrichtlijnen voor de zogenoemde speciale sectoren. De Nederlandse regering heeft destijds het streven naar verduidelijking, modernisering, vereenvoudiging en flexibilisering van de toen bestaande regels gesteund.
In hoeverre zorgt de vrijstelling voor bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland voor protectionisme van de (lokale) markt en wat zijn de stappen die een land (of bedrijf) kan ondernemen indien deze door de toepassing van de vrijstelling door een ander land (of bedrijf) wordt benadeeld?
De reden waarom bedrijven in de speciale sectoren worden onderworpen aan een aanbestedingsplicht, is het gebrek aan concurrentie in de betreffende sectoren. In de meeste landen waren de energiebedrijven in handen van de overheid en was er vaak sprake van een monopoliepositie. In richtlijn 2004/17/EG staat dat «indien de activiteit in de lidstaat rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt» een vrijstelling van de aanbestedingsplicht kan worden gevraagd. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat onder andere in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland, voldoende concurrentie is en de toegang tot de markt niet is beperkt. Derhalve is er geen reden aan te nemen dat er sprake zal zijn van protectionisme. Een ondernemer die zich desondanks benadeeld voelt, kan een klacht indienen bij de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt een aanvraag voor ontheffing bij de Europese Commissie getoetst? Worden ook marktpartijen geconsulteerd? Indien ontheffing wordt verleend, op welke wijze is dan nog voor (buitenlandse) marktpartijen inzicht te houden op mogelijk werk en daarmee mogelijk gepaard gaande noodzakelijke investeringen?
In artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG is bepaald dat die richtlijn niet van toepassing is «indien de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt». Dit houdt in dat aan twee criteria moet worden voldaan, a) rechtstreekse mededinging en b) een open markt. Bij de beoordeling van de rechtstreekse mededinging zijn de criteria uit het mededingingsrecht van toepassing. Genoemd worden: de kenmerken van de betreffende goederen of diensten, het voorhanden zijn van alternatieve goederen of diensten, de prijzen en de werkelijke of potentiële aanwezigheid van meerdere leveranciers van de goederen of diensten. Het vereiste van een open markt is vervuld indien de lidstaat de desbetreffende communautaire wetgeving tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en toepast. In beginsel raadpleegt de Europese Commissie hier geen marktpartijen bij. Wel kan gevraagd worden om een standpunt van een onafhankelijke nationale instantie die bevoegd is voor de betrokken activiteit. Indien vrijstelling is verleend, is er in beginsel geen rol meer voor de overheid. Marktpartijen kunnen op de hoogte raken van mogelijk werk bij deze bedrijven door acquisitie, op dezelfde wijze als zij dat doen bij andere bedrijven.
Indien ontheffing is verleend, hoe wordt bij onderhandse aanbestedingen gecontroleerd dat de mededingingswet niet wordt overschreden? Mag van partijen, welke afhankelijk zijn van te realiseren omzet op deze onderhandse aanbestedingen, redelijkerwijs worden verwacht dat deze ageren indien mogelijk sprake is van overtreding van de mededingingswet?
Met het verlenen van een ontheffing vervalt de verplichting van de vragende partij om diens vraag openbaar aan te besteden. Dat betekent dat de partij in kwestie dan vrij is te bepalen wie zij wenst te contracteren. De Mededingingswet kan in de geschetste situatie op twee manieren in beeld komen. Wanneer de vragende partij een economische machtspositie inneemt, is zij in haar marktgedrag aan beperkingen onderworpen. Zo mag zij leveranciers of consumenten niet uitbuiten. Wanneer de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft van misbruik van een economische machtspositie, kan zij hiertegen optreden. De Mededingingswet kan daarnaast in beeld komen als de partijen, die een product of dienst aanbieden, met elkaar afspraken maken over de prijs of opdrachten onderling verdelen. Er is dan sprake van een beperking van de mededinging aan de aanbodkant. Ook dan kan de Nederlandse Mededingingsautoriteit optreden.
Partijen die van mening zijn dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen dit melden aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Als de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft dat de wet wordt overtreden, kan zij een onderzoek instellen en, bij vaststelling van een overtreding, boetes opleggen. Niet alleen de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan bijdragen aan het handhaven van de Mededingingswet. Partijen die menen schade te lijden door ongeoorloofde afspraken of misbruik van een economische machtspositie, kunnen een zaak aanhangig maken bij de civiele rechter.
In hoeverre is er een uitzondering voor Nederland en de energieopwekking in Nederland, conform de mogelijkheden die artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EU biedt?
Op basis van artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EG kan een ontheffing bij de Europese Commissie worden aangevraagd. Dergelijke ontheffingen kunnen door het betrokken bedrijf zelf worden aangevraagd. Daarnaast kan de Staat een ontheffing aanvragen voor de gehele sector. In Nederland heeft de Nederlandse Aardoliemaatschappij op 8 juli 2009 een vrijstelling aangevraagd en gekregen voor de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas. Daarnaast wordt er op dit moment door mij in samenwerking met EnergieNed gewerkt aan een aanvraag voor vrijstelling voor de productie en levering van gas en elektriciteit voor de gehele sector. De Nederlandse Mededingingsautoriteit levert in dit proces feitelijke informatie over de werking van de markt. Ik verwacht deze aanvraag op korte termijn bij de Europese Commissie in te dienen.
Bent u van mening dat de uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Een verzoek om vrijstelling wordt door de Europese Commissie alleen toegekend als de betreffende markt voldoende geliberaliseerd is. De achtergrond van deze uitzondering is dat zodra de sector geliberaliseerd is en de concurrentie toeneemt, de reden voor een aanbestedingsplicht verdwijnt. Ik vind dan ook niet dat deze uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt.
Ligt er een Nederlands verzoek tot vrijstelling van richtlijn 2004/17/EU bij de Europese Commissie? Wat zijn de implicaties van een dergelijk verzoek? Welke andere landen hebben soortgelijke verzoeken ingediend? Wat zijn daarvan de consequenties voor Nederland en voor Nederlandse bedrijven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, verwacht ik binnenkort een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om vrijstelling voor de productie en levering van energie en elektriciteit. Als dit verzoek wordt toegekend door de Europese Commissie, zullen opdrachten voor deze activiteiten niet langer aanbestedingplichtig zijn. Er zijn diverse andere lidstaten die al een vrijstelling van de Europese Commissie hebben aangevraagd en gekregen. De markten voor elektriciteitsproductie zijn inmiddels vrijgesteld in Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zweden, Finland en Noord-Italië en de markten voor de elektriciteitslevering in Groot-Brittannië, Zweden en Finland. De enige gasleveringsmarkt die tot nu toe is vrijgesteld, is de markt voor gaslevering in Groot-Brittannië. De consequentie hiervan is dat bedrijven in deze lidstaten bij het aanbesteden van opdrachten niet langer de voorschriften uit de richtlijn hoeven te volgen.
Het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen |
|
Farshad Bashir |
|
Bent u bekend met de breed gedragen protesten van zowel passagiers als NS-personeel over het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen, de zogenaamde Sprinter Lighttrains (SLT’s)?1
Ja.
NS heeft bij de bestelling van het nieuwe materieel gekozen voor treinen die snel optrekken en afremmen en die ruime mogelijkheden hebben voor in- en uitstappen, waardoor de reis van de reizigers sneller verloopt. En voor treinen die van voor naar achter transparant zijn, zonder onderbrekingen die het zicht belemmeren, waardoor de reizigers zich veiliger voelen. Hier staat tegenover dat in de nieuwe treinen toiletten ontbreken. Ik begrijp de zorgen daarover en ik vind dat daar een goede oplossing voor moet komen. Daar kom ik in het vervolg van deze brief op terug.
Hebt u inzicht in het aantal passagiers dat in de toekomst de trein zal (moeten) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers onderbouwd aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, bent u bereid om samen met de diverse reizigersorganisaties en belangenorganisaties zoals de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers? Kunt u bij een dergelijk onderzoek ook meteen berekenen welke kosten het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer?
Niet alleen de nieuwe Sprinters van NS, maar ook de treinen van verschillende regionale spoorvervoerders hebben (soms al vele jaren) geen toilet. Vervoerders hebben de afgelopen jaren alleen voor materieel met toiletten gekozen als de betreffende overheid daartoe een voorschrift heeft opgenomen in de concessie. In het geval van de nieuwe Sprinters is het de beslissing van NS geweest om treinen zonder toilet te bestellen. De huidige concessie staat dit toe. In alle Intercity’s van NS zullen toiletten aanwezig blijven.
Het is mijn streven dat reizigers in de toekomst de trein niet zullen (hoeven te) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet, integendeel. Meer in het algemeen wil ik dat de trein aantrekkelijk is voor zoveel mogelijk reizigers. Treinen die schoon zijn, op tijd rijden en veilig zijn, conform de afspraken uit het vervoerplan.
Ik wil me ervoor inzetten dat mensen die afhankelijk zijn van een toilet toch gebruik kunnen blijven maken van het OV als vervoermiddel. Zoals mijn ambtsvoorganger u heeft gemeld in zijn brief van 26 april 2010 (Kamerstuk 29 984 nr. 223) is het Rijk in overleg met ProRail (en NS) over een oplossing in de vorm van het bouwen van toiletten op ruim 100 stations. Reizigers in nieuwe Sprinters kunnen dan altijd binnen afzienbare tijd een station met toilet bereiken. Ook reizigers uit regionale treinen (waarin vaak ook geen toilet aanwezig is) en bussen zullen gebruik kunnen maken van toiletten op stations.
Ik acht het dus niet noodzakelijk onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers of naar de kosten die het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer.
Is een eventuele extra terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in treinen reden geweest voor het nieuwe kabinet om in het regeerakkoord geen enkele doelstelling of ambitie uit te spreken op het gebied van reizigersgroei? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de voorgenomen bouw van toiletten op meer dan honderd stations verwacht het kabinet geen terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in de nieuwe Sprinters van NS. Het kabinet heeft daarop dus niet geanticipeerd in het regeerakkoord.
Meer in het algemeen heeft het kabinet wel degelijk ambities voor het spoorvervoer. Zo investeren we € 4,5 miljard in het programma Hoogfrequent Spoorvervoer en stimuleren we NS en ProRail om elk jaar de prestaties zoals vastgelegd in het vervoerplan en het beheerplan te verbeteren.
Wat is uw reactie op het feit dat conducteurs en machinisten tot wel vijf en een half uur geen beschikking hebben over een toilet tijdens hun werk? Hoe valt deze werksituatie te verenigen met de verklaring omtrent de zorgplicht van werkgevers zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mogelijkheid om gebruik te maken van een toilet (zowel door de aanwezigheid van een toilet als door de tijdsruimte in dienstroosters) is een zaak tussen werknemers en werkgever (in de berichten in de media betreft dit alleen NS). Ik sta daar formeel volledig buiten. Ik heb NS echter wel om nadere informatie hieromtrent gevraagd.
NS onderkent dat door de instroom van het nieuwe Sprintermaterieel voor haar personeel soms een lastige situatie is ontstaan. NS ziet zich genoodzaakt om materieel en personeel steeds efficiënter in te zetten. Dit betekent in een aantal diensten voor het personeel een langere verblijfstijd in de trein, waarbij er niet voldoende tijd is om tussendoor naar de toiletten bij het personeelsverblijf te lopen. NS anticipeert hierop door meer toiletvoorzieningen voor haar personeel op de stations te realiseren. Zo zijn er op de stations Uitgeest, Breukelen en Rhenen toiletvoorzieningen gekomen evenals een extra voorziening op station Rotterdam CS. Het betreft hier toiletten die alleen voor personeel toegankelijk zijn en niet voor reizigers; het zijn ook geen invalidentoiletten. Bij de verdere uitbreiding van de inzet van het nieuwe Sprintermaterieel zal NS vooraf toetsen of extra toiletvoorzieningen voor haar personeel op (eind-) stations nodig zijn.
Deelt u de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en een in de dienstverlening naar de passagiers toe? Zo ja, deelt u ook de mening dat het volstrekt onwenselijk is als een dienstdoende conducteur tijdens een dergelijke stop op een station een toilet moet zoeken, omdat dat in de trein niet meer aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en in het verlenen van service aan de passagiers.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Acht u het wenselijk dat rijdend personeel op de stoptreinen lange tijd zijn behoefte moet ophouden en zelfs minder gaat eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is gedurende de dienst? Wat is uw reactie op het feit dat personeel op de trein heeft laten weten dat de pauzetijden tussen diensten al zo beperkt is, dat er vaak nauwelijks genoeg tijd is om te eten en eventueel het toilet te bezoeken? Acht u het wenselijk dat tijd door het ontbreken van toiletten in de trein nog verder onder druk komt te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen over de hoge nood onder personeel die leidt tot oplossingen waarbij op zijn minst vraagtekens moeten worden gezet bij de hygiëne ervan? Acht u het acceptabel als het personeel op een trein tot dit soort onhygiënische noodoplossingen wordt gedwongen? Tot welke risico’s voor de gezondheid van zowel personeel als passagiers leidt dit soort toestanden, helemaal als er ook geen mogelijkheid is om de handen te wassen aan boord van de trein? Hoe gaat u dit oplossen en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen die bij Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) spoor binnenkomen over machinisten die hun trein stilzetten op een vrij baanvak om even snel vanuit de cabinedeur hun behoefte te doen?2 Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het treinverkeer als dit soort zaken zich daadwerkelijk voordoet? Maar ook in de bredere zin; wat is volgens u de invloed van deze problematiek (dus voorgaand voorbeeld, maar ook treinen die moeten wachten op stations vanwege een medewerker met hoge nood) op de punctualiteit van het treinverkeer? Kunt u uw antwoord heel duidelijk toelichten?
Uiteraard mogen en zullen afspraken die werknemers en werkgever maken over arbeidsomstandigheden nooit ten koste gaan van de veiligheid. De IVW ziet daarop toe.
Ook de prestatie-afspraken waarop ik NS afreken, waaronder die over punctualiteit, veranderen niet.
Kunt u zich voorstellen hoe het is? Zou u zelf om langere tijd (tot wel vijf en een half uur) uw behoefte te moeten ophouden? Kunt u zich daarnaast voorstellen wat het van een mens vraagt om, tijdens het uitoefenen van zijn of haar beroep, minder te moeten eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat de motie van het lid Roemer over toiletten in de treinen is aangenomen door een zeer grote meerderheid van de Tweede Kamer?3 Hoe kunt u garanderen dat in 2030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, terwijl NS nu veel nieuwe treinen inzet zonder toilet? Klopt het dat al deze treinen een afschrijvingstijd hebben die in ieder geval in 2030 nog niet verschreden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de motie van het lid Roemer is in mijn ogen dat alle reizigers gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer. Toiletten in de trein zijn daartoe een middel, net als toiletten op het station. In zijn eerdergenoemde brief (zie mijn antwoord op vraag 2) heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht dat het bouwen van toiletten op stations om diverse redenen de meest verantwoorde en verstandige manier is om invulling te geven aan de motie. Ik deel die mening. Ik kan niet garanderen dat in 2 030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, maar ik doe er wel alles aan om het doel van de motie te realiseren. Vanwege de keuze voor toiletten op stations is de afschrijvingstermijn van de nieuwe Sprinters zonder toilet niet relevant.
Hoe zult u in navolging van de heldere uitspraak van de Kamer, er voor zorgen dat er 2030 geen enkele trein in Nederland rijdt die niet beschikt over een toilet? Kunt u duidelijk aangeven welke middelen u hiervoor heeft en hoe u de spoorvervoersbedrijven kunt dwingen om aan deze heldere eis te voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om, naast het handhaven van de heldere einddatum van 1 januari 2030, ook bij de spoorvervoersbedrijven aan te dringen op het eerder plaatsen van toiletten in alle treinen, zodat veel reizigers ook de komende twintig jaar al gewoon gebruik kunnen maken van een fatsoenlijk toilet in de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Tijdens het AO op 19 mei 2010 heeft mijn ambtsvoorganger met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat onder meer gesproken over het onderwerp van toiletten in de OV-keten, dit naar aanleiding van zijn brief daarover van 26 april 20104. Sommige leden van de commissie vroegen naar de mogelijkheden om alsnog toiletten aan te bieden in Sprinters. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de kosten te specificeren van het (alsnog) inbouwen van toiletten in Sprinters die al geleverd of besteld zijn en in Sprinters die nog besteld moeten worden. Ik informeer u daarover als volgt.
Allereerst onderstreep ik nog eens dat de Wet Personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet mij niet de formele bevoegdheid bieden om NS te verplichten toiletten in treinen op te nemen. De inrichting van treinen is een zaak van NS, binnen de randvoorwaarden die de concessie stelt: NS moet zorgen voor voldoende vervoer (match van vraag en aanbod) en daarbij een aantal zorgplichten in acht nemen. Bij de aanschaf en inrichting van de nieuwe Sprinters heeft NS zich laten leiden door vervoercapaciteit, kostenefficiëntie, reinheid, sociale veiligheid en ruimtelijkheid. Dat heeft in 2004 geleid tot een keuze van NS voor Sprinters die dankzij het feit dat zij van voor naar achter transparant zijn voor een beter veiligheidsgevoel van reizigers zorgen en waar snel in- en uitgestapt kan worden. Hier staat tegenover dat toiletten ontbreken. Naar aanleiding van de discussie die daarover is ontstaan, staan in voornoemde brief van 26 april 2010 maatregelen beschreven om toiletvoorzieningen in de keten te verbeteren.
In vervolg op de toezegging van 19 mei heb ik NS gevraagd een indicatie te geven van de kosten van het (alsnog) realiseren van toiletten in Sprintermaterieel. NS is voorzichtig met het geven van meer gespecificeerde bedragen. Haar argumentatie is dat zij haar concurrentiepositie (o.a. in de relatie met leveranciers) niet wil ondermijnen door gedetailleerde informatie beschikbaar te stellen. NS begrijpt echter ook de wens van de Kamer om hierin meer inzicht te krijgen.
NS meldt daarom dat naar schatting een kleine € 40 mln. nodig is om het al ingestroomde, bestelde en door middel van opties gecontracteerde nieuwe Sprintermaterieel alsnog van een toilet te voorzien en circa € 10 mln. voor het nog te bestellen Sprintermaterieel. Daarnaast zijn er nog andere kosten:
Extra materieel en deze service-installaties kosten NS ruim € 60 mln. Dit resulteert in het totaalbedrag van ongeveer € 110 mln. dat in de brief van 26 april 2010 staat genoemd. Hierin zijn nog niet meegenomen de jaarlijkse kosten van onderhoud en exploitatie (inzet materieel, reiniging/herstel en snelherstel van vandalismeschade) van het extra materieel die op een kleine € 10 mln. zijn geraamd.
De heer Jansen (SP) deed tijdens het AO op 19 mei een voorstel dat ik als volgt samenvat:
Op deze manier zou toch in elke Sprinter een toilet zitten, zonder dat NS de reeds geleverde of bestelde nieuwe rijtuigen alsnog hoeft om te bouwen.
Ik heb deze suggestie aan NS voorgelegd. NS heeft mij ervan overtuigd dat dit in de praktijk helaas niet uitvoerbaar is en wel om de volgende redenen:
Gelet op dit alles staat NS nog achter de keuze voor Sprinters zonder toiletten. Het uitrusten van (sommige) Sprinters met toiletten zou betekenen dat gekozen moet worden voor een treindienstmodel dat extra materieel vereist wat vele miljoenen kost, bovenop de kosten van de inbouw van de toiletten.
Op mijn beurt sta ik achter de beleidskeuze om niet alsnog te kiezen voor Sprinters met toiletten maar voor het uitrusten van ruim 100 stations met toiletten (zie de bijbehorende overwegingen in de eerdergenoemde brief van 26 april 2010). Deze oplossing wordt nu door ProRail grondig verkend. Ik verwacht u rond de jaarwisseling te kunnen informeren over de resultaten van deze verkenning en de besluiten waartoe de verkenning mij brengt.
Het bericht dat tientallen scholen in Groningen dreigen te verdwijnen |
|
Metin Çelik (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van RTV Noord over de dreiging dat tientallen basisscholen in Groningen dreigen te verdwijnen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat zijn de gevolgen van sluiting van tientallen scholen voor de leefbaarheid in de dorpen, de afstand van huis naar school en het personeel van deze scholen?
Er hoeven op korte termijn geen tientallen scholen dicht op basis van de wettelijke opheffingsnormen. Opheffingsnormen voor scholen in een gemeente worden berekend aan de hand van leerlingenaantallen in de betreffende gemeente, met een absolute ondergrens van 23 leerlingen. Daarnaast kent de wet uitzonderingsgronden om ongewenste effecten tegen te gaan. Als we kijken naar de ontwikkelingen in Groningen in de afgelopen 10 jaar, dan zien we dat er per jaar gemiddeld 2 scholen worden opgeheven. Recente cijfers geven geen aanleiding om te veronderstellen dat dit de komende tijd zal veranderen. Er zijn dan ook zeer beperkte gevolgen voor de leefbaarheid, de afstand van huis naar school en het personeel van de scholen.
Naast deze systematiek kunnen besturen zelf afwegingen maken over mogelijke sluiting van scholen. Deze afweging behoort tot de bevoegdheden van schoolbesturen. Daarbij ben ik van mening dat schoolbesturen een actief langetermijnbeleid moeten voeren om ook in de toekomst goed en toegankelijk onderwijs te garanderen in de krimpregio’s.
Bent u bereid in overleg te treden met de provincie Groningen, Groningse gemeenten en schoolbesturen om gezamenlijk te zoeken naar een oplossing?
Er is al sprake van overleg tussen Groningen en OCW en er wordt samen gekeken naar mogelijke oplossingen voor de gevolgen van krimp, onder andere op het gebied van onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Aan welke oplossingen denkt u om de sluiting van tientallen basisscholen in één gebied te voorkomen? Bent u bereid een helpende hand te bieden en zo ja op welke wijze?
Op 17 februari 2010 kreeg het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling met de titel «Krimpen met Kwaliteit» in de Tweede Kamer brede steun. Daarnaast is er een regionaal actieplan van Groningen dat op de gehele problematiek van bevolkingsdaling ingaat, inclusief onderwijs. De door RTV Noord genoemde initiatieven zijn pilots, in het kader van het actieplan. Deze pilots ontvangen van OCW een onderzoeksbijdrage. Beide pilots bieden een aanpak voor de herschikking van scholen via regionale samenwerking. Zoals gezegd is er geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen op basis van de wettelijke opheffingsnormen.
Zijn er nog andere gebieden in Nederland waar ook veel scholen dreigen te verdwijnen de komende jaren, en zo ja welke regio’s/gemeenten?
Als gevolg van demografische bewegingen worden voortdurend scholen gesticht en andere scholen weer opgeheven. Nieuwe wijken zijn vaak enkele tientallen jaren kinderrijk, waarna het aantal kinderen daalt en stabiliseert. Het scholenaanbod wordt hierop aangepast.
Zoals gezegd, er is in Groningen geen sprake van een dreigende sluiting van tientallen scholen. Er zijn wel meer krimpregio’s. De grootste krimpregio’s naast Noordoost Groningen zijn nu Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. In de komende tien jaar zal volgens prognoses in een groot aantal gemeenten in Nederland sprake zijn van dalende bevolkingsaantallen.
Welke verantwoordelijkheid heeft het Rijk in deze?
De belanghebbenden en eerst verantwoordelijken in de krimpregio’s zullen allereerst zelf acties moeten ondernemen en met initiatieven moeten komen. Zij beschikken over de bevoegdheden en zijn hiertoe veelal ook het best in staat, omdat zij dichterbij de dagelijkse praktijk staan en de precieze gevolgen voor een dorp of gebied het beste kennen. Het Rijk kan helpen met onderzoek in het kader van regionale pilots, kennisspreiding en het wegnemen van knelpunten en belemmeringen in het stelsel.
Hoe kijkt u aan tegen deze ontwikkelingen en wat is de visie van het kabinet hierop voor de toekomst?
et kabinet zal aandacht blijven schenken aan krimpregio’s. In het voorjaar van 2011 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van het genoemde actieplan «Krimpen met Kwaliteit» (zie antwoord op vraag 4). In de rapportage zal ook aandacht worden gegeven aan de voortgang van de pilots in Groningen.
Het weigeren van vmbo-t-gediplomeerden bij de HAVO |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat een aantal instellingen voor havo leerlingen met vmbo-t-diploma weigert?1
Ik ben mij er van bewust dat scholen voor voortgezet onderwijs toelatingseisen hanteren voor de overstap van vmbo naar havo. Echter, toelatingsvoorwaarden hebben nimmer de strekking gehad om aan leerlingen een recht op toelating toe te kennen; de toelatingsvoorwaarden regelen enkel de toelaatbaarheid.
Tot 1 augustus 2010 gold het vmbo-diploma gemengde of theoretische leerweg als minimumeis om toegelaten te worden tot het havo. Het diploma gaf de jongere echter geen toelatingsrecht. De school had en heeft nog steeds de mogelijkheid om bovenop deze diploma-eis aanvullende eisen te stellen.
In het kader van het stimuleren van stapelen en doorstromen in het voortgezet onderwijs is deze minimumeis onlangs geschrapt.2 Hierdoor is in principe elke leerling toelaatbaar tot havo 4, zoals dat ook bij de toelating tot een hoger leerjaar in vmbo of vwo het geval is. Of een leerling ook daadwerkelijk toegelaten wordt, is aan het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs. De school heeft wettelijk gezien nog steeds de ruimte om toelatingscriteria te stellen. Dat kan een bepaald vakkenpakket zijn of een bepaald cijfergemiddelde. Hier zijn geen voorschriften voor.
Deelt u de mening dat deze instellingen in strijd handelen met de wet op het voortgezet onderwijs? Waarom wel, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke ruimte is scholen toegestaan om extra eisen te stellen aan leerlingen? Hoe wordt hier op toegezien?
Scholen hebben wettelijk gezien vanaf 1 augustus 2010 de ruimte om toelatingseisen te stellen aan de leerlingen die instromen in de hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs. Het toelatingsbeleid tot de hogere leerjaren vormt dan ook geen onderdeel van het toezichtskader van de onderwijsinspectie.
Bent u het eens met de stelling dat leerlingen met een vmbo-t-diploma in principe altijd moeten kunnen doorstromen naar het havo? Bent u het eens met de stelling dat scholen hooguit een studieadvies moeten kunnen geven, maar dat dit niet bindend kan zijn?
Ik ben het niet eens met de stelling dat gediplomeerde vmbo theoretische leerwegleerlingen per definitie toegelaten moeten worden tot het havo. Ik denk ook niet dat een niet-bindend studieadvies uitkomst biedt. De theoretische leerweg bereidt leerlingen voor op een vervolgopleiding in het mbo of het havo. Dat betekent echter niet dat de leerling per definitie ook wordt toegelaten tot beide schoolsoorten. De diploma’s van het voortgezet onderwijs geven geen toelatingsrecht.
Bij de toelating tot de hogere leerjaren in het voortgezet onderwijs spelen verschillende factoren een cruciale rol. Factoren waar de overheid op afstand lang niet altijd zicht op heeft. De voornaamste hindernissen bij het stapelen en doorstromen zijn namelijk niet van juridische maar van programmatische en schoolorganisatorische aard.3 Ik denk bijvoorbeeld aan niet aansluitende vakkenpakketten tussen het vmbo en het havo. De sectoren van het vmbo sluiten niet per definitie aan op de profielen van de havo. Daarnaast moet de havoschool überhaupt ook de ruimte hebben om nieuwe leerlingen toe te laten. De school moet de zittende havisten immers ook kwalitatief goed onderwijs aanbieden.
Ik vind het dan ook te kort door de bocht om hier aan voorbij te gaan. In de afgelopen kabinetsperiode zijn verschillende wettelijke barrières weggenomen. Ik zal dat ook in de komende periode doen door bijvoorbeeld met het voorstel te komen om de maximale verblijfsduur in het vmbo af te schaffen. Dat laat echter onverlet dat het stapelen en doorstromen in de eerste plaats een kwestie is tussen de school voor voortgezet onderwijs, de betrokken leerling en diens ouders.
Bent u het eens met de inschatting van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) dat het hier om duizenden leerlingen gaat die geweigerd worden? Wat is uw inschatting?
Het is niet eenvoudig om te achterhalen hoeveel leerlingen op deze specifieke grond geweigerd worden, omdat het Basisregister Onderwijs (BRON) alleen registreert welk onderwijs een leerling daadwerkelijk volgt, en niet het onderwijs dat hij of zij had willen volgen. In het recente onderzoek «Een stukje van de Nederlandse droom. Doorstroom van vmbo naar havo» (Ecbo, ’s Hertogenbosch september 2009) wordt op basis van een steekproef geschat dat 11 procent van de vmbo-leerlingen die zich aanmelden bij een havo wordt geweigerd. Omgerekend zijn dit ongeveer 1100 leerlingen per jaar.
Wat gaat u doen om aan deze praktijk een eind te maken?
Ik heb al eerder aangegeven dat ik geen voorstander ben van het geven van een toelatingsrecht.4 Scholen moeten de ruimte hebben om in te spelen op individuele gevallen. Ik ben dan ook veel meer gecharmeerd van scholen die de potentiële havisten door middel van aanvullende modules goed voorbereiden op de overstap.
Dat laat onverlet dat scholen voor voortgezet onderwijs in mijn ogen hun toelatingseisen bekend moeten maken in hun schoolplan en daarover moeten communiceren in hun schoolgids of op hun website. Het is een kwalijke zaak dat ouders en leerlingen te vaak niet weten waar ze aan toe zijn. De toelatingseisen moeten voor iedereen helder en transparant zijn. Dat kan bijvoorbeeld ook een rol spelen bij een schoolkeuze. Ik heb de VO-raad gevraagd om dit samen met het onderwijsveld te bewerkstelligen. Ik zal de Onderwijsinspectie vragen om in het tweede kwartaal van 2011 na te gaan of de scholen inderdaad hun toelatingsbeleid openbaar gemaakt hebben. Als dat niet het geval is, zal ik dat door middel van wet- en regelgeving alsnog verplicht stellen.
De voorgenomen fusie van woningcorporaties PWS Rotterdam en Com.wonen |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Intentieovereenkomst fusie PWS en Com.wonen»?1 Hebben deze woningcorporaties zich al met hun fusieplannen bij u gemeld, en heeft u hier al een standpunt over ingenomen?
Ja.
Mijn ministerie en het Centraal Fonds Volkshuivesting (CFV) zijn geïnformeerd over de voorgenomen fusie. De betreffende woningcorporaties hebben nog geen formeel verzoek tot goedkeuring van de voorgenomen fusie bij mij ingediend. Derhalve heb ik mij nog geen oordeel kunnen vormen over deze voorgenomen fusie. Begin december staat er een gesprek gepland tussen de bestuurders en het CFV om nadere informatie uit te wisselen.
Wat is uw oordeel over de omvang van deze voorgestelde «fusiecorporatie» met 50 000 verhuurbare eenheden? Acht u dit een wenselijke schaalgrootte voor deze te vormen woningcorporatie?
Uit onderzoek in opdracht van het voormalige ministerie van VROM (uitgevoerd door Cebeon, aangeboden bij brief van 10 mei 2006, TK 2005–2006, 29 453, nr. 40), als ook de praktijk blijkt dat er geen eenduidige relatie ligt tussen schaalgrootte enerzijds en de maatschappelijke prestaties en lokale binding anderzijds. Een ideale schaalgrootte van een woningcorporatie kan niet worden aangegeven. In de praktijk blijkt dat de omvang niet bepalend is voor de volkshuisvestelijke prestaties van een corporatie. Een corporatie van 50 000 of meer woningen kan net zo goed functioneren als een kleine corporatie. Het enkele feit dat een fusiecorporatie meer dan 50 000 woningen in bezit zal krijgen is geen reden om de fusie niet toe te staan.
Bent u ervan op de hoogte dat alle huurdersgroepen van zowel woningcorporatie PWS als van woningcorporatie Com.wonen klagen over achterstallig onderhoud? En kunt u bevestigen dat Com.wonen momenteel weigert om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk als gevolg van onvoldoende financiële middelen?
Bij de bestuurder van PWS en de voorzitter van HPF, de overkoepelende huurdersorganisatie van PWS, zijn er op dit moment vanuit de huurdersorganisaties van PWS geen noemenswaardige klachten over onderhoud. Ook zijn er volgens Com.wonen geen noemenswaardige klachten over achterstallig onderhoud. Er hebben mijn ministerie noch het CFV berichten bereikt dat alle huurdersorganisaties van Com.wonen klachten hebben over achterstallig onderhoud.
Deze vraag wijst naar de situatie in Tuindorp Vreewijk. De Bewoners Organisatie Vreewijk (BOV) heeft in december 2008 een brief naar het CFV gestuurd waarin zij met betrekking tot de herstructureringsplannen en onderhoudsstaat van de woningen van Com.wonen in Vreewijk diverse opmerkingen en kanttekeningen heeft geplaatst over de planvorming, handelswijze en organisatorische kwaliteit van Com.wonen. Over het onderhoud van de woningen in Tuindorp Vreewijk bestaat discussie, omdat een deel van Vreewijk in aanmerking komt voor herstructurering. Van Com.wonen heb ik begrepen dat voor dit deel (ruim 1300 woningen) het onderhoudsprogramma integraal onderdeel is van het voorstel voor de herstructurering. Totdat definitieve overeenstemming is bereikt met onder meer de bewoners en de (deel)gemeente wordt terughoudend omgegaan met onderhoud. Com.wonen wil op deze wijze kapitaalvernietiging voorkomen. Dat geldt met name voor complexen waarvan de aanpak in de eerste fase staat gepland.
Van een weigering van Com.wonen om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk is derhalve geen sprake. Het geplande onderhoud is afgestemd op de voorgenomen woningaanpak. Deze is niet ingegeven door de financiële middelen van Com.wonen. In de nu voorgestelde aanpak, waarover grotendeels overeenstemming is met alle partijen, wordt de herstructurering van Vreewijk verdeeld in drie fasen. De woningen in de eerste fase (540 woningen) krijgen binnen vijf jaar na de start van de aanpak een eindingreep (restauratie, renovatie of sloop/nieuwbouw). Voor deze fase wordt onderhoud gepleegd, waarmee de woning veilig, wind- en waterdicht blijft. Voor de tweede fase (426 woningen) en de derde fase (342 woningen) van de aanpak zal een uitgebreider onderhoudprogramma gelden vanwege de later geplande definitieve eindingreep.
Herinnert u zich nog dat huurders van Com.wonen in Tuindorp Vreewijk samen met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) een experimentplan hadden opgesteld om met hun woning over te kunnen stappen naar een andere woningcorporatie? Acht u het verstandig wanneer woningcorporaties met zoveel onvrede onder huurders en achterstallig onderhoud van het bezit, fuseren tot één megacorporatie?
In 2008 heeft de bewonersorganisatie BOV van Com.wonen de SEV verzocht mee te werken aan een experiment over het oprichten van een nieuwe corporatie door de bewoners van de wijk Vreewijk zelf. Toenmalig minister Van der Laan heeft destijds de BOV en andere relevante partijen opgeroepen om eerst met elkaar de dialoog aan te gaan. Daar zijn alle betrokkenen nu volop mee bezig en het experiment is opgeschort. De projectgroep herstructurering Vreewijk en Com.wonen hebben mij geïnformeerd dat er op veel punten overeenstemming is bereikt over de aanpak.
Het aangaan van een fusie en de daarmee gepaard gaande schaalvergroting moet ten dienste staan en dus niet ten koste gaan van de belangen van de volkshuisvesting. In de circulaire MG 2002–18 is een aantal voorwaarden opgenomen om te beoordelen of het belang van de volkshuisvesting is gediend. Bij een eventueel ingediend fusieverzoek van deze woningcorporaties zal getoetst worden of de fusie een meerwaarde voor de volkshuisvesting oplevert.
Deelt u de mening dat, gezien de omstandigheden waarin deze woningcorporaties zich bevinden de fusieplannen stil gelegd moeten worden en in plaats daarvan een toezichthouder aangesteld moet worden om de boel op orde te brengen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, wat is uw boodschap aan de huurders en hoe denkt u dat deze fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het wegwerken van de enorme hoeveelheid klachten en het achterstallig onderhoud?
Op basis van de verstrekte informatie zie ik geen aanleiding om over te gaan tot het aanstellen van een externe toezichthouder. Op voorhand kan ik niet aangeven of en hoe de fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het uitvoeren van onderhoud. Alle huurdersorganisaties van Com.wonen en PWS worden op basis van circulaire MG 2002–18 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven over de voorgenomen fusie. Van beide woningcorporaties heb ik begrepen dat nog voor de ondertekening van de intentieovereenkomst de belanghouders, waaronder de huurdersorganisaties, betrokken waren bij de dialoog over de eventuele fusie. Hoewel de huurdersorganisaties volgens de woningcorporaties aandachtspunten meegaven voor de fusie, bleken geen er op voorhand geen zwaarwegende bezwaren. Eventuele volkshuisvestelijke bezwaren over de voorgenomen fusie kunnen in de zienswijze kenbaar worden gemaakt. In mijn beoordeling wordt een groot belang gehecht aan positieve zienswijzen van zowel huurdersorganisaties als gemeenten.
Het verlof van een veroordeelde die agressie pleegde tegen politieagenten |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Poolse man die op 1 november 2009 op een aantal politieagenten inreed, veroordeeld is voor poging tot doodslag op drie politieagenten en 21 maanden hechtenis heeft gekregen, in afwachting van zijn hoger beroep op vrije voeten is gesteld?1
Ja. Aan betrokkene is op basis van de Regeling Tijdelijk verlaten van de inrichting algemeen verlof verleend. Betrokkene is na afloop van dit verlof niet teruggekeerd in de penitentiaire inrichting. Na constatering hiervan is deze onttrekking direct doorgegeven aan het CJIB. Het CJIB heeft hem per omgaande als onttrekker gesignaleerd in het Opsporingsregister (OPS).
Was er sprake van schorsing van de hechtenis of van incidenteel verlof? Waarom is deze veroordeelde vrijgelaten? Op welke wijze wordt, nu hij zich onttrokken heeft aan zijn verlof, actief naar deze veroordeelde gezocht?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze veroordeelde ook in het buitenland een straf van twee jaar moest uitzitten? Wordt daar rekening mee gehouden bij de afweging of iemand wel of niet op vrije voeten kan worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. Betrokkene is bij verstek veroordeeld in Letland tot een gevangenisstraf van tweeënhalf jaar. Betrokkene zou na afloop van zijn detentie in Nederland worden uitgeleverd.
Uitlevering vormt een contra-indicatie voor het verlenen van verlof. De directeur van de betreffende inrichting had op grond van deze contra-indicatie moeten besluiten het verlof niet te verlenen.
Binnen de desbetreffende inrichting is onderzoek verricht naar het besluitvormingproces rond deze verloftoekenning. Gebleken is dat in de penitentiaire inrichting de informatie met betrekking tot de uitlevering wel aanwezig was, maar ten onrechte niet aan de orde is geweest bij de afweging om betrokkene al dan niet verlof te verlenen.
In desbetreffende inrichting zijn inmiddels maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Deze maatregelen richten zich op het verbeteren van het besluitvormingsproces inzake verloven. Ook zal worden bezien of in andere penitentiaire inrichtingen de besluitvorming rond verlof aanscherping behoeft.
Kunt u zich voorstellen welke gevoelens van frustratie de vrijlating van deze verdachte bij de slachtoffers heeft achtergelaten?
Ja. Ik betreur het ten zeerste dat ten onrechte verlof is toegekend.
Op 30 september 2010 heeft het Bureau Slachtofferinformatievoorziening van het Hof per brief de gemachtigde van de vier slachtoffers geïnformeerd over het feit dat betrokkene niet is teruggekeerd van verlof.
Deelt u de opvatting dat agressie tegen agenten altijd bestraft moet worden en soortgelijke verdachten in de toekomst niet meer voor schorsing van hechtenis of incidenteel verlof in aanmerking mogen komen?
Met u ben ik van mening dat agressie tegen agenten een ernstig feit is en in principe tot vervolging dient te leiden. Ik ben er echter niet voor om bij voorbaat deze categorie verdachten van schorsing van de voorlopige hechtenis of (incidenteel) verlof uit te sluiten. Dit laat overigens onverlet dat bij een uitleveringsverzoek geen verlof verleend wordt.
De stokkende vrouwenemancipatie in Nederland |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van de Global Gender Gap Index van het World Economic Forum?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat Nederland van de elfde naar de zeventiende plaats is gezakt op de wereldranglijst die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen meet?
Het kabinet vindt de gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk. Een daling op de wereldranglijst opgesteld door het World Economic Forum is een signaal dat Nederland achter blijft bij andere landen. De deelname van vrouwen in alle sectoren en lagen van de samenleving is ook in Nederland nog niet vanzelfsprekend. Daarom is het bevorderen van emancipatie ook expliciet in het regeerakkoord opgenomen.
Wat denkt u dat de oorzaak is van deze daling?
De Global Gender Gap Index vergelijkt 134 landen met elkaar op basis van vier hoofdindicatoren: economische participatie, onderwijs, gezondheid en politieke participatie. Op de meeste hoofdindicatoren en subindicatoren is voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in Nederland een verbetering te zien ten opzichte van voorgaande jaren. De belangrijkste oorzaak van de daling van Nederland in de rangorde is dat een aantal landen het beter is gaan doen. Kijken we alleen naar de positie van Nederland dan scoren we op onderwijs en gezondheid maximaal op gendergelijkheid. Op het terrein van de economische participatie scoort Nederland boven het gemiddelde. Op het terrein van de politieke participatie heeft Nederland in 2010 een lagere score dan in 2009. Dat is ook een reden voor de daling op de ranglijst. De politieke participatie weegt in de totale weging relatief zwaar. Het al dan niet hebben van een vrouwelijke premier weegt bijvoorbeeld net zo zwaar als bijvoorbeeld het aandeel vrouwen dat op de arbeidsmarkt participeert.
Bent u bereid u tot doel te stellen dat Nederland aan het eind van uw kabinetsperiode weer in de top tien van de Global Gender Gap Index staat? Zo nee, waarom niet?
Over de ambities van het kabinet en de wijze waarop daar nadere invulling aan zal worden geven, zal uw Kamer in het voorjaar van 2011 worden geïnformeerd.
De uitkomsten van de Global Gender Index en de Emancipatiemonitor 2010 van het Sociaal en Cultureel Planbureau zullen daar bij worden betrokken.
Bent u bereid de emancipatieportefeuille onder te brengen bij het ministerie van Algemene Zaken, zodat de coördinatie richting andere departementen door uzelf effectief ter hand genomen kan worden?
Nee. De emancipatieportefeuille is uitstekend belegd bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij zal ook de coördinatie richting de andere departementen ter hand nemen.
Welke stappen gaat u zetten om er voor te zorgen dat Nederland die top tien positie weer in gaat nemen?
De ambities en doelstellingen van dit kabinet op het terrein van emancipatie voor de periode 2011 tot 2015 zullen worden uitgewerkt in een Actieplan Emancipatie dat uw Kamer in het voorjaar van 2011 zal ontvangen.
Problemen bij hogeschool INHolland |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de bestuursvoorzitter van INHolland alsnog een jaarsalaris krijgt doorbetaald, terwijl hij deze week is opgestapt?1
Uit de nadere informatie die mij door de Raad van Toezicht van InHolland is verstrekt, blijkt dat het contract van de bestuursvoorzitter wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2011. Tot die datum ontvangt hij zijn salaris. Na afloop van het contract wordt hem een schadeloosstelling toegekend. Overigens is er in het geval van de bestuursvoorzitter sprake van een beëindiging van het contract in onderling overleg. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Vindt u een jaarsalaris van ruim 180 000 euro een «sobere ontslagvergoeding»? Kunt u zich voorstellen dat veel mensen niet begrijpen dat iemand die vanwege wanbestuur opstapt, alsnog een jaarsalaris meekrijgt?
Een «sobere ontslagvergoeding» stel ik mij anders voor. Op basis van de door mij ontvangen informatie over de getroffen regeling bij de beëindiging van het contract van de voormalig voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool InHolland heb ik vastgesteld dat er aanzienlijk verschil is tussen de kosten die daaruit voortvloeien en de kosten die zouden zijn gemaakt als de kantonrechtersformule was toegepast. Het verschil zal ik terugvorderen. Ik heb hierover een brief gezonden aan de Raad van Toezicht van Hogeschool InHolland.
Is het in de publieke sector gebruikelijk dat wanneer iemand zelf ontslag neemt, hij nog een jaar wordt doorbetaald? Zo nee, waarin verschilt de heer Dales van anderen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat de opgestapte bestuursvoorzitter van een publieke instelling niet in aanmerking dient te komen voor doorbetaling van zijn salaris tot oktober volgend jaar? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe kan het dat de vicevoorzitter van INHolland 10 000 euro meer verdient dan de heer Dales en daarmee boven de premiernorm uitkomt? Wat is de stand van zaken rond het wetsvoorstel topinkomens publieke sector?2
Is het waar dat tenminste één van de bestuurders van INHolland in 2009 al op de hoogte was van de verkorte afstudeertrajecten? Zo nee, hoe kan het dat betrokkenen het «zo goed als onmogelijk» achten dat zij hiervan niets wist?
Hoe oordeelt u over het feit dat betrokkenen niet met hun naam in de krant willen, «uit angst voor hun baan»? Deelt u de mening dat werknemers van een school te allen tijde vrijuit moeten kunnen spreken over wanbeleid op hun instelling? Hoe staat het met de klokkenluidersregeling in het onderwijs?
Waarom worden de «de beide zittende bestuursleden door de Raad van Toezicht niet verantwoordelijk geacht voor de situatie vóór Dales tijd»? Zij waren toen toch ook al lid van het bestuur? Wilt u over deze merkwaardige redenering in gesprek gaan met de Raad van Toezicht?
Wat voor maatregelen gaat u nemen indien blijkt dat niet alleen de bestuursvoorzitter, maar het gehele bestuur van INHolland in gebreke is gebleven rond de diplomafraude? Kunt u de Raad van Toezicht overrulen indien zij in een dergelijk geval niets onderneemt?
Gaat u de recente onthullingen betrekken bij het onderzoek dat de Inspectie uitvoert en wat april volgend jaar naar buiten komt?
Subsidies voor geitenboeren in Frankrijk |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Een zee van geitenmelk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de reden voor de scherpe prijsdaling van geitenmelk is gelegen in de subsidie die Franse geitenboeren sinds een jaar ontvangen? Betreft het hier een tijdelijke maatregel en zo ja, tot wanneer?
Na een langere periode van redelijk stabiele geitenmelkproductie is sinds maart 2009 de productie in Frankrijk fors gestegen. Deze steeg met 9,1% ten opzichte van 2008 naar 481 miljoen kilogram melk. Door deze productiestijging vond een forse daling van de import van geitenmelk in Frankrijk plaats. De reden voor de scherpe prijsdaling van (Nederlandse) geitenmelk is dan ook niet of slechts ten dele gelegen in de subsidie die Franse geitenhouders sinds een jaar ontvangen.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten op welke grond Franse geitenboeren deze subsidie ontvangen? Kunt u uiteenzetten hoe deze subsidie en de in het artikel omschreven verschuiving van productie naar Frankrijk zich verhoudt tot de beginselen van een vrije Europese markt voor landbouwgoederen?
Op dit moment verkeert de landsbouwsector in een transitieproces van volledig gekoppelde steun naar volledig ontkoppelde steun.
Ten tijde van de Health Check, de laatste hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2008, zijn afspraken gemaakt over de voortgang van dit proces. In dat kader hebben lidstaten de mogelijkheid gekregen om dat transitieproces te faciliteren via verschillende maatregelen, waaronder artikel 68. Met deze maatregelen hebben lidstaten de mogelijkheid om een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen. Het gaat hierbij dus niet om nieuwe, nationale financiële middelen, maar om reeds voor de sector bestemde inkomenssteun. Binnen artikel 68 kan enerzijds steun ingezet worden voor het stimuleren van kwaliteitslandbouw. Anderzijds kan steun ingezet worden voor boeren die werken in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden of in economische kwetsbare soorten bedrijven. Binnen deze afgesproken EU-kaders heeft Frankrijk besloten een geitenpremie in het leven te roepen en zuivelproductie in achtergebleven (berg)gebieden te stimuleren. Verder heeft Frankrijk besloten een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen voor een graslandpremie.
Tegen die achtergrond kan de steun aan de Franse geitenhouders uit de volgende onderdelen bestaan:
Sommige geitenhouders hebben tot 2009 een gekoppelde ooipremie ontvangen. Inmiddels is deze ontkoppeld.
Zoals u wellicht bekend heeft ook Nederland onder artikel 68 met ingang van 2010 een steunprogramma voor schapen en geiten geïntroduceerd. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over de implementatie van de Health Check d.d. 27 april 2009 (TK 28 625, nr. 67).
Heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan deze subsidie? Zo ja, op welke gronden?
Frankrijk heeft deze regelingen EU-conform geïntroduceerd, via de verplichte melding aan de Europese Commissie voor artikel 68-maatregelen.
Indien er sprake blijkt van onterechte verstoring van het level playing field, bent u dan van plan uw Franse ambtgenoot hierover aan te spreken?
Ik ben van mening dat er geen sprake is van een onterechte verstoring van het level playing field.
Ontwikkelingen nieuwe zeeverkeerscentrale |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het bericht over de voorbereidingen voor de ingebruikname van de nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling? Zo ja, wat is de stand van zaken?1
Het klopt dat er voorbereidingen worden getroffen voor een nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling. In de toekomst zullen vanuit deze nieuwe centrale de installaties op de bestaande vuurtorens en een aantal nieuwe locaties worden bediend. Eind 2009 is op de vuurtoren van Schiermonnikoog reeds een verouderde radarinstallatie vervangen die nu nog vanuit de vuurtoren zelf wordt bediend. Funderingen voor radarinstallaties op nieuwe locaties zijn geplaatst.
Deelt u de zorgen van belanghebbenden – zoals vissers, wadvaarders, wadlopers en eilanders – zoals genoemd in het artikel, over de risico’s van het verdwijnen van het menselijke oog op de vuurtoren? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen en de genoemde risico’s betrekken bij het verdere proces?
Ja, ik deel de zorgen van belanghebbenden. Mijn voorgangers hebben uw Kamer al toegezegd dat eerst de werking van de nieuwe zeeverkeerscentrale moet zijn getest en goed bevonden, voordat een besluit wordt genomen over de bemensing op de vuurtorens. Ik ben van mening dat het menselijk oog op vuurtorens een meerwaarde vormt naast de verkeersbegeleiding vanuit een zeeverkeerscentrale. Daarom zeg ik u hierbij toe dat het menselijk oog op beide vuurtorens (Terschelling en Schiermonnikoog) behouden blijft, ook nadat de zeeverkeerscentrale Waddenzee in werking is. Daarnaast blijft de zeeverkeerspost Ouddorp met ingang van 1 januari 2011 overdag bemenst.
Wat betekent het dat de radarbegeleiding vanaf Schiermonnikoog nu beperkt mogelijk is (zoals elke twee uur vanaf de vuurtoren wordt gemeld)?
Het nieuw geplaatste radarsysteem werkt nog niet in alle weersomstandigheden voldoende betrouwbaar. Met de leverancier wordt intensief gewerkt aan het oplossen van dit probleem. Gezien de scheepvaartintensiteit in dit gebied geldt hier overigens geen verplichting tot actieve scheepvaartbegeleiding.
Is het waar dat de vuurtorenwachters een zwijgplicht is opgelegd? Zo ja, waarom is deze opgelegd?
De verkeersleiders is geen zwijgplicht opgelegd.
Op welke wijze voert u de motie Jacobi/Atsma uit?2 Hoe verhoudt de uitvoering daarvan zich tot de aangekondigde verhuizing van de vuurtorenwachters op Terschelling en Schiermonnikoog?
Zie antwoord 2.
Wanneer kan de Tweede Kamer de door u aangekondigde evaluatie over het proefjaar met de zeeverkeerscentrale Waddenzee ontvangen?
In 2011 is er duidelijkheid over de planning van de realisatie van de zeeverkeerscentrale Waddenzee. Daarna vindt, naar verwachting in 2012, de evaluatie plaats.
Kunt u nogmaals bevestigen dat voordat deze evaluatie in de Tweede Kamer besproken is, er geen besluiten worden genomen over het opheffen of wijzigen van de huidige vuurtorenbezetting?
Dat bevestig ik. Daarnaast zal, zoals reeds aangegeven, ook na de evaluatie het menselijk oog op de vuurtorens overdag (gemiddeld 12 uur per dag) gehandhaafd blijven.
Het bericht ‘Salaris Dales gewoon doorbetaald’ |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Salaris Dales gewoon doorbetaald»?1 Kunt u bevestigen dat het salaris van de heer Dales wordt doorbetaald tot het einde van zijn contract in 2011?
Uit de nadere informatie die mij door de Raad van Toezicht van InHolland is verstrekt, blijkt dat het contract met de heer Dales wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2011. Tot die datum ontvangt de heer Dales zijn salaris. Na afloop van het contract wordt hem een schadeloosstelling toegekend. Die schadeloosstelling is ter grootte van één jaarsalaris. Overigens is er in het geval van de heer Dales sprake van een beëindiging van het contract in onderling overleg.
Wat vindt u van dergelijke constructies in contracten waarbij bestuurders, nadat het vertrouwen in hen is opgezegd, hun salaris krijgen doorbetaald na beëindiging van het dienstverband?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, klopt de veronderstelling niet dat het salaris gewoon wordt doorbetaald. Ik vind doorbetaling na beëindiging van het dienstverband ongewenst.
Hoe verhoudt zich dit soort afspraken tot de afspraken die in het hoger onderwijs zijn gemaakt over de beloning van bestuurders?
Vooruitlopend op de nieuwe Wet normering topinkomens (WNT) hanteer ik de lijn dat de beloning voor bestuurders in het hoger onderwijs, in elk geval niet mag uitstijgen boven 130% van het ministersalaris. Ik heb dit in het spoeddebat met u op 3 november jl. de norm van de Wet normering topinkomens (WNT) genoemd. In de hoogte van de beloning van een bestuurder is het risico op ontslag verdisconteerd. Ingeval van ontslag hanteer ik, tot de inwerkingtreding van de WNT, de lijn dat aan de zgn. kantonrechtersformule wordt getoetst of sprake is van een ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen. In de WNT zullen de ontslagvergoedingen worden gemaximeerd.
Komen dit soort constructies ook voor bij andere onderwijsinstellingen? Bent u bereid in bestuurlijke overleggen met onderwijsinstellingen aan te geven dat, alhoewel het beloningsbeleid aan de werkgevers is, de cultuur op een school moet zijn dat voorzichtig met de schaarse overheidsmiddelen moet worden omgesprongen en beloningen boven de Balkenendenorm en uitbundige vertrekregelingen uit den boze zijn?
Op basis van gegevens uit de jaarverslagen van de onderwijsinstellingen onderzoek ik de beloningen, inclusief ontslagvergoedingen, van onderwijsbestuurders. Daarnaast voer ik gesprekken met het onderwijsveld waarin ik mijn visie hierop met hen deel. Bovendien zal ik binnenkort een brief sturen aan de bestuurders in het hoger onderwijs waarin ik mijn beleid over de inkomens van onderwijsbestuurders uiteenzet.
Is het mogelijk maatregelen te treffen tegen Hogeschool INHolland en zo ja, bent u bereid dit te doen?
Op basis van de door mij ontvangen informatie over de getroffen regeling bij de beëindiging van het contract van de voormalig voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool InHolland heb ik vastgesteld dat er aanzienlijk verschil is tussen de kosten die daaruit voortvloeien en de kosten die zouden zijn gemaakt als de kantonrechtersformule was toegepast. Het verschil zal ik terugvorderen. Ik heb hierover een brief gezonden aan de Raad van Toezicht van Hogeschool InHolland.
Mogelijke significante verhoging transfertarieven |
|
James Sharpe (PVV), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Diederik Samsom (PvdA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van het artikel in De Telegraaf «KLM overhoop met Schiphol» inzake mogelijke significante verhoging transfertarieven?1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot een eerder gedane toezegging aan de Tweede Kamer om de kosten op Schiphol te bevriezen en, indien de passagiersaantallen van 2007, worden bereikt de tarieven te verlagen?2
Als aandeelhouder ga ik niet over de tarieven van Schiphol. Wel kan ik u melden hoe de voornemens zich m.i. verhouden tot de door u bedoelde toezeggingen van Schiphol.
Schiphol heeft op 27 oktober bekend gemaakt de tarieven per 1 april 2011 beperkt te zullen verhogen en de eerder beoogde structuuraanpassing van de tarieven een half jaar uit te stellen.
In het kader van het afschaffen van de vliegbelasting heeft Schiphol in mei vorig jaar aan het kabinet enerzijds toegezegd een omvangrijke kostenoperatie te zullen doorvoeren en anderzijds om de tarieven in 2009 te zullen verlagen. Aan beide afspraken heeft Schiphol zich gehouden. Voorts heeft Schiphol eigener beweging in 2010 de tarieven gelijk gehouden.
Aanvullend heeft Schiphol aan het kabinet beloofd zich maximaal in te spannen om een verdere tariefsverlaging door te voeren op het moment dat het verkeer en vervoer weer het niveau van 2007 heeft bereikt. Dat moment is nog niet aangebroken.
Eerder is aan de Kamer al gemeld dat de tarieven op enig moment, als gevolg van specifieke investeringen, verhoogd zouden kunnen worden.3 De beperkte tariefstijging per 1 april volgend jaar is dan ook niet in strijd met de gemaakte afspraken.
Hebt u kennis genomen van de brandbrief van de International Air Transport Association, (IATA) en de uitspraken van de Board of Airline Representatives in the Netherlands (BARIN)? Wat is hierop uw reactie?
Ja. In een reactie heb ik de IATA laten weten begrip te hebben voor zijn zorgen, maar ook uitgelegd dat de Wet Luchtvaart regelt binnen welke kaders de tarieven worden vastgesteld en dat ik daarover als aandeelhouder geen formele zeggenschap heb.
Onderschrijft u nog steeds, conform het oude en nieuwe regeerakkoord, de Luchtvaartnota3 en het advies van de Alderstafel4, de ambitie dat voor Schiphol de kwaliteit van het internationale verbindingennetwerk van essentieel belang is?
De kwaliteit van het netwerk van Schiphol en het kabinetsbeleid ten aanzien van de mainportpositie vallen onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Uitspraken over het effect van tariefwijzigingen op de mainport en uitkomsten van eventuele onderzoeken dienaangaande laat ik dan ook bij de staatssecretaris.
Is het u bekend of Schiphol voorafgaand aan het voorstel voor de verhoging van de transfertarieven onderzoek heeft gedaan naar de effecten hiervan op de kwaliteit van haar netwerk? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn bij u (onafhankelijke) onderzoeken bekend naar de effecten op het netwerk van verbindingen? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke effecten kan het voorstel van Schiphol hebben op de functie van economische motor en de werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevreden met de wijze waarop Schiphol de consultatieprocedure heeft vormgegeven? Is er naar uw mening voldoende aan de informatieplicht van Schiphol voldaan? Welk instrumentarium hebt u eventueel tot ingrijpen?
Voor de consultatieprocedure gelden wettelijke voorschriften waarop de NMa toezicht houdt. Als aandeelhouder ga ik niet over de tarieven van Schiphol en de wijze waarop deze tot stand komen. In die hoedanigheid heb ik dan ook geen opvattingen over de manier waarop Schiphol het consultatieproces heeft vormgegeven. Evenmin heb ik als aandeelhouder mogelijkheden om op dat aspect van de bedrijfsvoering «in te grijpen».
De gespreksverslagen en afspraken tussen de beoogde speelsteden en het ministerie over het WK-Bid |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u reageren op het openbaren van gespreksverslagen en afspraken tussen de beoogde speelsteden en over het WK-Bid? Heeft u getwijfeld over het openbaar maken? Zijn er documenten niet vrijgegeven, en zo ja op welke gronden?1
Er heeft geen twijfel bestaan over het openbaar maken van genoemde verslagen. Er is een aantal documenten niet vrijgegeven op basis van de artikelen 10 en 11 van de Wet Openbaarheid van Bestuur, met name betrekking hebbend op persoonlijke beleidsopvattingen die zijn geuit in de nota’s en gespreksverslagen (intern beraad )en het openbaar maken van persoonsgegevens (inbreuk op persoonlijke levenssfeer).
Is het waar dat de voormalig staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 7 januari 2010 een overleg heeft gehad met de wethouder van Amsterdam, de burgemeesters van Eindhoven, Enschede, Heerenveen en Rotterdam en de staatsecretaris van Economische zaken over het bid voor het WK-voetbal? Zo ja, klopt het dat in dit overleg alle betrokkenen hebben aangegeven dat «de publieke discussie niet moet gaan over de kosten van de nieuwbouw en verbouw van stadions, maar over het belang dat het WK-voetbal heeft voor Nederland en de speelsteden op het gebied van sport, economie en internationaal aanzien»?2
Op 7 januari 2010 heeft inderdaad genoemd overleg plaatsgevonden. Op verzoek van de burgemeesters van de vijf speelsteden is van gedachte gewisseld over de gevolgen van de kandidaatstelling voor het WK voetbal. In dat verband is onder andere gesproken over de kosten van stadionaanpassing. Maar ook over de mogelijke opbrengsten voor een dergelijk evenement, zowel in economisch als sociaal-maatschappelijk opzicht.
Is het waar dat u op 7 april 2010 een overleg heeft gehad met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de burgemeesters van de speelsteden?3 Zo ja, klopt het in de ambtelijke voorbereidingsbrief aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is geadviseerd «niet te lang stil te staan bij de bedragen op zich, omdat deze in de toekomst ongetwijfeld zullen veranderen»?
Ja, dat overleg heeft in vermelde samenstelling plaatsgehad. In de ambtelijke voorbereiding van de toenmalige minister van VWS op dit overleg is genoemde passage inderdaad opgenomen. Over mogelijke kostenstijgingen in de toekomst kan en wil ik niet speculeren. Het bestaande kostenoverzicht van de stadionuitbreiding is een raming die door de betreffende speelsteden is opgesteld.
Kunt u aangeven dat genoemde bedragen nog verder zullen stijgen in de toekomst? Zo ja, wat is de prognose? Zo nee, oordeelt u het kostenoverzicht van de stadionuitbreiding als realistisch?4
Zie antwoord vraag 3.
Staat uw strategie om pas met de speelsteden te onderhandelen over de verdeling van de kosten die gepaard gaan met het WK, op het moment dat het WK is toegewezen aan Nederland en België, nog steeds overeind?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de speelsteden is afgesproken op deze problematiek terug te komen wanneer de toewijzing aan Nederland en België een feit is. In een brief aan de speelsteden van 20 april 2010 heeft mijn ambtsvoorganger aangegevenopnieuw in overleg te treden om tot een voor beide partijen acceptabele oplossing te komen van genoemd financierings-vraagstuk. Deze afspraak heeft er eraan bijgedragen dat de vijf speelsteden de overeenkomst getekend hebben.
De indruk van een blanco cheque deel ik niet. In alle speelsteden bestonden al plannen voor aanpassingen van bestaande stadions dan wel voor nieuwbouw. Deze plannen zullen ook gerealiseerd worden wanneer de toewijzing van het WK aan Nederland en België voorbij gaat.
Is het waar dat de burgemeesters van de speelsteden die afspraken te vrijblijvend vonden en dreigden de «agreements» niet te ondertekenen, wanneer het Rijk vaag bleef over de bijdrage aan de bouw van de stadions? Zo ja, wat was uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat de indruk ontstaat dat zowel het Rijk als de steden ingestemd hebben met een «blanco cheque», door de discussie over de kostenverdeling uit te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat, gezien de afspraak de discussie over de kostenverdeling uit te stellen, de Kamer goed is geïnformeerd over de kosten voor het Rijk die samenhangen met de organisatie van het WK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Met de brief van 21 april 2010 (Kamerstukken II 32 371, nr. 3) heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de mogelijke kosten voor stadionaanpassing en de kosten die mogelijk gemoeid zijn met de uitvoering van de rijksoverheidsgaranties.
Is het waar dat de Nederlandse regering na het binnenhalen van het WK 2018 de onderhandelingen met de FIFA over de voorwaarden wil heropenen?5 Zo ja, over welke voorwaarden wil de regering de onderhandelingen dan heropenen? Bent u bereid de Kamer hierover tijdig te informeren?
Er zal geen sprake zijn van het heropenen van onderhandelingen over de voorwaarden. Wel zullen FIFA, het in te richten Local Organisation Committee, het Rijk en andere betrokkenen nadere invulling geven aan de afspraken, zoals te doen gebruikelijk bij de organisatie van grootschalige internationale evenementen. In mijn brief van 26 oktober 2010 (Kamerstukken II 32 371, nr. 10) aan uw Kamer, betreffende de antwoorden op de vragen van de FIFA over de overheids-garanties, heb ik nogmaals aangegeven dat er geen nieuwe (aanvullende) garanties worden verstrekt.
Hoe hangt het heronderhandelen samen met uw antwoord op de schriftelijke vragenronde over de agreements, waarin u aangaf dat er geen nieuwe onderhandelingen mogelijk waren?6
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is er sprake van verboden staatssteun als de regering de FIFA garandeert dat BTW die wordt geheven over toegangskaartjes zal worden terugbetaald?78
Het enkele feit, dat aan FIFA toezeggingen zijn gedaan om de kandidatuur van Nederland en België voor het organiseren van het WK voetbal in 2018 of 2022 mogelijk te maken, brengt niet met zich mee dat automatisch staatssteun is of wordt verleend.Mocht in de periode na 2 december (de datum waarop bekend wordt welk land het WK mag organiseren) duidelijk worden dat er mogelijk toch sprake is van staatssteunaspecten – waar ik op dit moment overigens geen aanwijzingen voor heb – dan wordt uiteraard de gebruikelijke procedure gevolgd (dat betekent: ter goedkeuring voorleggen aan de Europese Commissie). Voor nu wacht ik eerst 2 december af, en daarna zal met de FIFA overlegd worden over de vraag op welke wijze Nederland invulling kan geven aan de afgegeven garanties, uiteraard met inachtneming van de geldende regels en parlementaire procedures.
Kunt u, refererend aan uw antwoord over de zaak van de Bavariajurkjes, aangeven hoe de strafrechtelijke bepalingen in de ambush wetten – die toezien op namaak van merkartikelen en inbreuk op auteursrecht – zich verhouden tot het dragen van kleding dat van een concurrerend merk is?6 Is het zeker dat voor dit soort reclame geen nieuwe wetten nodig zijn?
Vooropgesteld wordt dat Nederland geen specifieke ambush-wetten kent. Nederlandse wetgeving bevat wel bepalingen waarmee commerciële rechten civielrechtelijk worden beschermd. Zoals gemeld in het verslag van het schriftelijk overleg (Kamerstukken II 32 371, nr. 8) kan dat in beginsel op drie manieren, namelijk via wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendomsrecht (waaronder auteursrecht en merkenrecht), via wetgeving inzake oneerlijke mededinging (zoals oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame) en via de onrechtmatige daad. Inbreuken op het auteursrecht en het merkenrecht kunnen daarnaast ook strafrechtelijk worden gesanctioneerd. Uitgangspunt hierbij is dat strafrechtelijke handhaving een ultimum remedium is dat alleen wordt toegepast bij die inbreuken waardoor het algemeen belang wordt getroffen.
Het dragen van kleding van een concurrerend merk als zodanig leidt niet tot een auteursrecht- of merkinbreuk. Indien het ontwerp van de kleding is gekopieerdkan wel sprake zijn van een auteursrechtinbreuk. Ook mag niet ten onrechte het FIFA-embleem op de kleding worden aangebracht.
Ik herhaal hierbij de opvatting van mijn ambtsvoorganger dat mocht na toewijzing van het WK aan Nederland en België in de daarop volgende jaren aanvullende wetgeving alsnog nodig blijken, daartoe uiteraard de gebruikelijke parlementaire weg gevolgd zal worden.