De weigering van CanalDigitaal zich aan te sluiten bij een geschillencommissie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met dat CanalDigitaal als één van de weinige televisieproviders al jaren weigert zich aan te sluiten bij een geschillencommissie?1
Het is mij bekend dat CanalDigitaal als aanbieder van televisiediensten niet is aangesloten bij een geschillencommissie.
Bent u van mening dat CanalDigitaal in die gebieden van Nederland waar geen TV-kabelnetwerk aanwezig is, vrijwel een monopoliepositie heeft omdat de weinige alternatieven (o.a. Digitenne, TV via de telefoonlijn) voor consumenten van veel mindere kwaliteit zijn en dat er vaak helemaal geen alternatief voor consumenten is?
De vraag of CanalDigitaal al dan niet een monopoliepositie heeft, is niet aan mij maar aan de toezichthouders om te bepalen. Ik deel uw mening dat het belangrijk is dat consumenten gemakkelijk hun recht moeten kunnen halen bij een geschil. Een onafhankelijke geschillencommissie kan daarbij een goed instrument zijn. Aansluiting bij een geschillencommissie is naar mijn mening niet gelieerd aan het hebben van marktmacht. Het is belangrijk dat alle consumenten gemakkelijk hun recht kunnen halen.
Bent u van mening dat een monopoliepositie feitelijk vereist dat consumenten de gelegenheid krijgen hun klacht onafhankelijk te laten oplossen en dat hiervoor een geschillencommissie een goed instrument kan zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid uw bevoegdheid te gebruiken ex artikel 12.1 lid 1 Telecommunicatiewet2 teneinde te bereiken dat alle televisieproviders zich blijvend aansluiten bij een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op dit moment in gesprek met CanalDigitaal over aansluiting bij een geschillencommissie op vrijwillige basis. Ik zal hierover voor de zomer uitsluitsel geven. Het heeft mijn voorkeur dat CanalDigitaal zich vrijwillig aansluit bij de geschillencommissie. Als dat niet gebeurt dan overweeg ik een aansluitplicht in te voeren voor aanbieders van programmadiensten. CanalDigitaal zal zich dan, net als de kabelmaatschappijen nu al op vrijwillige basis doen, moeten aansluiten bij een geschillencommissie.
Een zelfmoordaanslag voor een kerk in Alexandrië, Egypte |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kent u het bericht van de zelfmoordaanslag voor de kerk in Alexandrië, Egypte op oudejaarsnacht, waarbij zeker 21 mensen zijn omgekomen en 80 mensen zijn gewond geraakt?1
Ja.
Kunt u inmiddels bevestigen dat deze aanslag is gepleegd door een groep die zichzelf de Islamitische Staat van Irak noemt, de groepering die eerder Koptische christenen in Egypte bedreigde en die eerder zei ook verantwoordelijk te zijn voor de aanslag op een kerk twee maanden geleden in Bagdad, waarbij 44 kerkgangers, twee priesters en zeven beveiligers omkwamen?
Zowel in Irak als in Egypte doen zich geruime tijd spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Naar verluidt zouden de gijzelnemers bij de gijzeling in de koptische kerk in Bagdad in oktober 2010 de vrijlating hebben geëist van de (islamitische) echtgenotes van twee koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dat kan ik echter niet bevestigen. De aanslag is niet opgeëist. In een toespraak van de Egyptische minister van Binnenlandse Zaken, Habib al-Adly, op 23 januari 2011 heeft deze aangegeven dat onderzoek van de Egyptische autoriteiten naar de (daders van de) aanslag heeft uitgewezen dat een splintergroepering van Al Qaida, met de naam «het Palestijnse Leger van de islam» achter de aanslag zit. Inmiddels is de hoofdverdachte in deze zaak, de 28-jarige Ahmed Lotfi Ibrahim Mohamed gearresteerd. Het Palestijnse Leger van de Islam zelf heeft alle betrokkenheid bij de aanslag ontkend. Verdere informatie over het resultaat van het onderzoek van de Egyptische autoriteiten is niet openbaar gemaakt.
Bent u bereid bij uw collega-ministers in de EU ervoor te pleiten om tot een gezamenlijke veroordeling te komen van de bomaanslag in Alexandrië en er bij de Egyptische overheid op aan te dringen de christelijke minderheid beter te beschermen?
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Catherine Ashton, heeft reeds een verklaring uitgegeven waarin de bomaanslag in Alexandrië wordt veroordeeld. In haar verklaring wordt het recht van christenen om zich te verenigen en het christelijk geloof te belijden onderstreept. In de condoleancebrief die ik namens de Nederlandse regering aan de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Ahmed Aboul Gheit verstuurde, vraag ik al het nodige te doen om religieuze minderheden in Egypte te beschermen.
Bent u tevens bereid er zowel bilateraal (Egypte is een partnerland) als in EU-verband bij de Egyptische overheid voor te pleiten om tot gelijke rechten en behandeling te komen voor moslims en christenen (bijvoorbeeld bij de bouw van kerken), zoals dit ook het geval is in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat bij de voorgenomen vermindering van het aantal partnerlanden voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, het respecteren van godsdienstvrijheid meegewogen zou moeten worden als indicator voor politieke stabiliteit van een land?
Momenteel beraden wij ons op de criteria op basis waarvan wij de partnerlanden zullen selecteren. Wij willen hierop niet vooruit lopen en verwijzen naar de beantwoording van vraag 34 gesteld ter voorbereiding op het WGO (Kamerstuknummer: 32500-V-00 d.d. 6 december 2010):
«Begin 2011 zal de uiteindelijke groep van partnerlanden geselecteerd worden. Bij de definitieve selectie van partnerlanden zal een breed scala van criteria worden meegewogen. Het gaat hierbij naast specifieke elementen van nationaal belang (brede maatschappelijke en commerciële belangen) om onder meer belangen van de partnerlanden zelf, andere departementen, het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Ook zal er gekeken worden naar de mate waarin op de prioritaire thema’s ingezet kan worden en er MDG’s bereikt kunnen worden».
Bent u bereid niet alleen incidenteel aandacht te besteden aan godsdienstvrijheid in het buitenlands beleid, maar ook structureel? Zo ja, op welke wijze zal het kabinet dit vormgeven?
Nederland stelt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing systematisch aan de orde in de contacten met derde landen. Dat zal ik ook doen tijdens mijn bezoek aan Egypte, dat gepland staat voor begin februari van dit jaar. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft jaarlijks contact met zijn Egyptische counterpart. Ook daar wordt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing aan de orde gesteld. Daarnaast zet Nederland zich in vijf pilot-landen extra in voor de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Egypte behoort tot die vijf landen. In dat verband worden de Egyptische autoriteiten regelmatig aangesproken op de behandeling van religieuze minderheden, waaronder ook Baha’is, Ahmadis en Shiieten.
Ook in multilateraal verband zal Nederland zich blijven inzetten voor godsdienstvrijheid. Tijdens mijn gesprek op 11 januari met EU-buitenlandvertegenwoordiger Ashton, gaf zij aan dat de positie van religieuze minderheden een vast onderdeel wordt van de EDEO mensenrechtenrapportages. Ik heb haar gevraagd het recente geweld tegen religieuze minderheden ook op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 31 januari te zetten. Ik heb voorgesteld de informatie van speciaal VN-rapporteur Bieleveldt bij de discussies te betrekken.
In het kader van het EU-Associatieakkoord wordt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing eveneens met de Egyptische autoriteiten besproken. Binnen VN-kader heeft Nederland recentelijk tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Egypte in de Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor de rechten van religieuze minderheden in Egypte. Nederland heeft met name aangedrongen op het afschaffen van discriminerende bepalingen en de aanname van uniforme regels voor het bouwen en renoveren van kerken en andere gebedshuizen.
Het stopzetten van tenders |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Arie Slob (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat u gezamenlijk zeer recent hebt besloten tot een voorlopige verplichtingenstop van investeringsprojecten van de Rijksgebouwendienst voor zover nog geen juridische verplichtingen zijn aangegaan? Kunt u aangeven welke projecten het precies betreft, waarom voor deze projecten is gekozen en op welke wijze deze verplichtingenstop met betreffende private partijen is gecommuniceerd?
Ja. In het kader van de conservatoire maatregelen is in de ministerraad van 19 november besloten tot een tijdelijke investeringsstop op huisvesting en ICT. Ontheffing kan worden verleend door de minister van BZK. Het is aan de betreffende minister / het betreffende ministerie om te bepalen of zaken dienen te worden voorgelegd.
De investeringsstop geldt voor nieuwe projectvoorstellen. Erbuiten vallen dus bestaande projecten of projecten binnen bredere programma’s waartoe de ministerraad of de eigen minister reeds eerder heeft besloten. De investeringsstop heeft uitsluitend betrekking op de rijksdienst (kerndepartementen en batenlastendiensten). Zbo’s vallen buiten de investeringsstop. Wat betreft huisvesting gaat het om aanschaf, verbouwing en renovatie van panden, en ook om meerjarige huurcontracten.
De contacten tussen private partijen en het Rijk inzake de rijkshuisvesting worden door de Rijksgebouwendienst onderhouden. Voor zover al sprake was van contacten met marktpartijen bij deze projecten is op projectniveau over deze tijdelijke investeringsstop gecommuniceerd.
Kunt u inzicht geven in de kosten die aan de kant van de overheid én aan de kant van marktpartijen zijn gemaakt om een goede en tijdige aanbieding voor deze tenders te kunnen maken? Welke bedragen moeten aan marktpartijen worden vergoed als gevolg van deze eenzijdige opschorting van investeringsprojecten?
Kunt u inzicht geven in de personele omvang van de teams die met deze tenders bezig waren? Worden deze teams ontmanteld? Kan de expertise die nodig is om als goede publieke opdrachtgever te kunnen functioneren in stand blijven?
Hoe verhoudt deze voorlopige verplichtingenstop zich met de op 28 december 2010 door de Rijksgebouwendienst gedane aankondiging van een PPS-aanbesteding1 voor de nieuwe huisvesting van de Hoge Raad der Nederlanden?
Het project bij de Hoge Raad der Nederlanden betreft een politieke prioriteit en is in de beschikbare middelen ingepast.
Deelt u de mening dat het aantal aanbieders in deze markt gering is en dat abrupt stopzetten van tenders – met name daar waar het gaat om langlopende publiek/private samenwerking – schadelijk kan zijn voor een gewenst klimaat van competitie en mededinging én voor het vertrouwen dat marktpartijen in de overheid als publieke opdrachtgever hebben?
Ik verwacht geen structurele schadelijke effecten. Het beleid «pps tenzij» wijzigt immers niet. Sinds 1999 hebben de Staat en marktpartijen geïnvesteerd in pps in de vorm van de geïntegreerde contractvorm D(esign) B(uild) F(inance) M(aintain) O(perate), en een goede basis gelegd voor een gezonde markt. Het kabinet is daarnaast voorstander van het stimuleren van publiek private samenwerking in de vorm van DBFMO die in het verleden al veel positieve resultaten heeft opgeleverd.
Er is bovendien geen sprake van een beleidswijziging maar van een tijdelijke situatie. Er vindt een heroverweging plaats ten aanzien van het nut en de noodzaak van projecten in het licht van de huidige kabinetsplannen. Ik verwacht dan ook geen frustratie van de voorgestane publiek-private samenwerking. Het kabinet hecht wel waarde aan een spoedige besluitvorming over de projecten die nu onder de investeringsstop vallen.
Het kabinet zal, naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer, binnenkort haar visie op PPS in de vorm van DBFMO aan de Tweede Kamer sturen.
Deelt u de mening dat deze abrupte beleidswijziging niet bijdraagt aan het creëren van een interessante en professionele PPS-markt en dat juist de in het regeerakkoord voor deze kabinetsperiode voorgestane publiek/private samenwerking hierdoor gefrustreerd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
De situatie van de koptische gemeenschap in Nederland en andere Europese landen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u de berichten over bedreigingen op internet van koptische gemeenschappen in verschillende Europese landen?1
Ja.
Zijn zowel in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk als Duitsland extra maatregelen genomen om koptische kerken te beschermen die op een lijst voorkomen die Al Quaida op internet heeft verspreid?
In diverse Europese landen zijn beveiligingsmaatregelen genomen om koptische kerken te beschermen.
Is het waar dat er op een dergelijke lijst ook koptische kerken uit Nederland voorkomen? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen om de veiligheid van die kerken en de koptische gemeenschap in Nederland te garanderen?
Op de lijst komen drie koptische Kerken in Nederland voor. Zie verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Zijn er behalve de eerdergenoemde lijst nog andere aanwijzingen dat de veiligheid van kopten in Nederland onder druk staat? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen of gaat u nemen om de veiligheid te waarborgen?
In het najaar 2010 hebben jihadisten op internet oproepen gedaan om wereldwijd aanslagen op de koptische kerken en hun vertegenwoordigers te plegen. Hoewel dit zorgelijke signalen zijn, hebben de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) en de met hem samenwerkende politie- en veiligheidsdiensten vooralsnog geen indicaties voor een concrete dreiging tegen de kopten in Nederland. Zij zullen daarop alert blijven. Waar nodig worden beveiligingsmaatregelen genomen. Zo ook rond de koptische kerstviering. Over de aard van deze maatregelen worden, zoals gebruikelijk, geen nadere mededelingen gedaan.
Is er aanleiding voor extra veiligheidsmaatregelen rond de viering van het orthodoxe kerstfeest? Zo ja, waar bestaan deze uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met spoed in overleg te treden met uw collega’s uit de andere EU-lidstaten ten einde te bezien hoe het beste Europees kan worden samengewerkt om de veiligheid van de kopten in de Europese Unie te waarborgen en potentiële daders van aanslagen tegen kopten op te sporen, te arresteren en te vervolgen?
In Europees verband wordt regelmatig op diverse niveaus overlegd tussen de verantwoordelijke diensten van de lidstaten over de bescherming van personen en objecten, alsmede over de opsporing en vervolging van daders van aanslagen.
Het aantal vlieguren per F-16 gedurende de afgelopen jaren |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Kunt u de Kamer een actualisering geven van het overzicht «totaal aantal vlieguren F-16 (per tail nummer) per 20 september 2007» voor de volgende data: 31 december 2007, 31 december 2008, 31 december 2009 en 31 december 2010?
Een overzicht van de aantallen vlieguren is in de bijlage opgenomen. Het betreft een overzicht van de vlieguren van zowel de 87 F-16 toestellen die Defensie aanhoudt, als van de achttien overtollige F-16 toestellen die zijn verkocht aan Chili als gevolg van de maatregelen uit de beleidsbrief «Wereldwijd dienstbaar» (Kamerstuk 31 243, nr. 1). Over deze verkoop is de Kamer geïnformeerd op 25 mei 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 183). Nederland heeft in november 2010 zes toestellen aan Chili overgedragen en de overige twaalf toestellen zullen dit jaar volgen. De tailnummers van al deze toestellen zijn met een asterisk aangegeven.
Tot welke ontwikkeling leidt dit voor het aantal gemiddelde vlieguren per F-16 over de afgelopen vijf jaar?
In de brief van 31 maart 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 160) zijn de gemiddelde aantallen vlieguren per toestel in de afgelopen jaren tot en met 2008 vermeld.
In de beantwoording van vragen over de aantallen vlieguren per F-16 (Handelingen TK 2009–2010, aanhangsel 1479) is het gemiddelde aantal vlieguren per toestel in 2009 gemeld. Dat bedroeg 183,3 uur. Het gemiddelde aantal vlieguren in 2010 was 182,5 uur. Dit aantal heeft betrekking op de 87 toestellen die Defensie aanhoudt. Het jaarlijkse aantal vlieguren per toestel heeft zich als volgt ontwikkeld.
Het totale aantal begrote vlieguren voor de F-16 in 2010 bedroeg 17 000. In totaal zijn 16 013 uren gevlogen. Hiervan zijn 15 879 uren gevlogen door de 87 F-16’s die Defensie aanhoudt en 134 uren door de andere F-16’s.
Vanwege de beperkte inzetbaarheid van de F-16-vloot in 2010 zijn 1 000 uren minder met de F-16 gevlogen dan verwacht. De inzetbaarheid van de F-16’s staat onder druk door de veroudering van het toestel, teruglopende voorraden van onderdelen en meer in het algemeen de problemen met de materiële exploitatie.
Indien de ontwikkeling van dit gemiddelde aantal vlieguren afwijkt van uw verwachting eerder dit jaar, welke oorzaken kunt u daarvoor dan aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van de kostenontwikkeling ten aanzien van het onderhoud per vlieguur van de F-16’s over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?
De uitgaven voor het onderhoud van de F-16’s kunnen worden verdeeld over de volgende posten.
In het onderstaande overzicht zijn de personeelskosten voor het onderhoud aan de in de Verenigde Staten gestationeerde F-16’s niet verwerkt. Voor dit onderhoud wordt personeel van de Air National Guard ingehuurd. Dit maakt deel uit van een overeenkomst met de Amerikaanse overheid waarin onder meer ook het gebruik van de infrastructuur, de transportkosten en de brandstofkosten zijn opgenomen. De waarde van de totale overeenkomst (periode 2007 tot en met 2010) bedraagt $ 122 miljoen. Tot en met 31 december 2010 is in totaal € 75,8 miljoen ($ 102,1 miljoen) betaald. In de financiële administratie worden de uitgaven voor de inhuur van dit onderhoudspersoneel niet afzonderlijk gespecificeerd. Overigens zijn de in de Verenigde Staten gestationeerde F-16’s onlangs verplaatst van de vliegbasis Springfield naar de vliegbasis Tucson.
Bij de uitgaven voor reparaties en vervanging van onderdelen en de instandhoudingsprogramma’s dienen de volgende kanttekeningen te worden geplaatst.
Gelet op het voorgaande kan geen verband worden gelegd tussen de in het onderstaande overzicht vermelde uitgaven in een jaar en de vlieguren in hetzelfde jaar. Ondanks de kanttekeningen kan wel worden geconstateerd dat de uitgaven in de periode 2007 tot en met 2009 zijn gestegen. Zoals toegelicht geven de lagere uitgaven in 2010 een vertekend beeld. De uitgaven zijn vermeld in miljoen euro’s en in het loon- en prijspeil van de desbetreffende jaren.
2007
2008
2009
2010
Uitgaven personeel
€ 50,6
€ 50,7
(+ 0,2%)
€ 51,5
(+ 1,6%)
€ 51,8
(+ 0,6%)
Reparaties, vervangingen, programma’s
€ 58,2
€ 67,4
(+ 15,8%)
€ 71,3
(+ 5,8%)
€ 61,0
(– 14,4%)
Door de veroudering van de vliegtuigconstructie en de mechanische en elektronische componenten zullen de onderhoudsinspanning en de kosten voor preventief en correctief onderhoud blijven toenemen. Komend voorjaar zal ik de Kamer met de beleidsbrief informeren over de wijze waaropeen hernieuwd evenwicht tussen het ambitieniveau, de omvang en samenstelling van de krijgsmacht en de beschikbare middelen tot stand zal worden gebracht.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van de procentuele stijging van de onderhoudskosten, uitgesplitst in verschillende kostenposten, per vlieguur van de F-16’s over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal gemaakte vlieguren in Afghanistan per tail nummer en per jaar dat de F-16’s actief waren in dit land? Kunt u hierbij inzichtelijk maken wat het verschil was tussen het aantal geplande uren, en het aantal daadwerkelijk gevlogen vlieguren?
In de bijlage is tevens het overzicht opgenomen van de vlieguren per tailnummer in Afghanistan. Het betreft de inzet voor de operatie Enduring Freedom in 2002–2003 en voor ISAF vanaf 2004. De uren in het overzicht zijn inclusief de uren die nodig zijn om toestellen van en naar Afghanistan te vliegen. In de periode 2002–2005 werden vlieguren niet centraal gepland. Enkele van de boven Afghanistan ingezette toestellen hebben een hoog aantal vlieguren. Dit was mogelijk door deze toestellen de hoogste prioriteit te geven bij het onderhoud. Dergelijke hoge aantallen vlieguren zijn niet representatief voor het gemiddelde aantal uren dat voor de volledige F-16 vloot haalbaar is.
Tailnr.
Leverdatum
Totale vlieguren per 31 dec 2007
Totale vlieguren per 31 dec 2008
Totale vlieguren per 31 dec 2009
Totale vlieguren per 31 dec 2010
A1864*
16-7-1984
3 895,9
4 112,3
4 125,1
4 143,5
A1866
16-8-1984
3 793,6
3 906,9
4 135,6
4 293,7
A1867*
28-8-1984
3 754,3
3 754,3
3 755,3
3 756,7
A1868
1-10-1984
3 625,9
3 910,6
4 163
4 294,5
A1869*
31-10-1984
3 740,2
3 886,7
4 035,6
4 056,2
A1870
22-11-1984
3 478,4
3 694,3
3 929,7
4 203,9
A1871
6-12-1984
3 256,3
3 479,1
3 772,6
4 116,2
A1872
18-12-1984
3 906,3
4 201
4 432,8
4 495,1
A1873
25-1-1985
3 309,2
3 599,7
3 928,1
4 266,1
A1874*
13-2-1985
4 212,1
4 531,6
4 636,3
4 637,6
A1875*
25-2-1985
3 896,8
4 191,5
4 251,2
4 251,2
A1876
1-4-1985
3 893,1
4 119,2
4 264,6
4 486,8
A1877
18-4-1985
3 755,3
4 004,1
4 395,4
4 544
A1879
30-5-1985
3 488,7
3 732,8
3 890,4
4 193,2
A1881
26-6-1985
3 675
3 877,7
3 963,9
4 199,2
A1882
27-7-1984
3 311,8
3 542,2
3 663,7
3 879
A1884
18-1-1985
3 894,7
3 911,3
4 043,2
4 181,2
A3192*
24-7-1985
4 190,7
4 216,4
4 229,8
4 249,1
A3193
26-8-1985
4 128,6
4 497,1
4 597,9
4 700,8
A3196
31-10-1985
3 220
3 408,7
3 590,3
3 829,7
A3197
29-11-1985
3 208,6
3 240,2
3 240,2
3 295
A3198*
17-1-1986
3 792,3
4 005,8
4 006,3
4 025,3
A3199
17-2-1986
3 761,2
3 969,6
4 263,2
4 686,9
A3201
2-4-1986
3 134,8
3 297,8
3 492
3 602,4
A3202
28-5-1986
3 688,5
3 919,9
4 193,9
4 370,2
A3203
29-5-1986
3 466,9
3 652,2
3 865,6
4 192,8
A3204*
17-6-1986
3 854,8
3 908,1
3 917,9
3 919,7
A3207*
22-8-1986
3 696,1
3 970,3
4 105,3
4 124
A3208
24-7-1985
3 338
3 609,8
3 897,5
4 161,5
A3209
26-9-1985
3 734,8
3 916,7
4 126,4
4 178,9
A3210
31-1-1986
3 016,4
3 106
3 286,4
3 458,5
A3616
14-5-1982
3 221,6
3 303,5
3 480
3 595,2
A3617*
14-6-1982
3 979,8
4 143,3
4 186,9
4 199,2
A3620*
19-7-1982
3 842,3
3 983,5
3 983,5
3 984,3
A3623
25-10-1982
4 064
4 200,3
4 321,1
4 393,2
A3624
2-12-1982
3 478,4
3 582,2
3 732,2
3 998,2
A3627*
18-2-1983
3 902,1
4 207,3
4 398,2
4 400,4
A3628
1-3-1983
3 788,3
3 796,6
3 892
4 202,8
A3630
5-4-1983
3 521
3 622,4
3 649
3 881,5
A3631
5-4-1983
3 299,2
3 299,2
3 330,7
3 383,5
A3632
2-5-1983
3 419,7
3 444,5
3 451
3 574,1
A3635
30-6-1983
4 049
4 049
4 111
4 314,7
A3636*
21-7-1983
4 282,2
4 377,6
4 398,2
4 401,4
A3637
9-8-1983
3 982,1
4 193
4 399,5
4 697,8
A3638
1-9-1983
3 500
3 674
3 910,7
4 080,9
A3640*
16-9-1983
3 879,5
4 187,8
4 189,7
4 191,7
A3641
3-10-1983
3 526,2
3 603,3
3 863,9
4 006,5
A3642
20-1-1984
3 316
3 513,9
3 610,7
3 905,1
A3643
16-3-1984
3 581,6
3 857,8
4 145,6
4 200,5
A3644
13-4-1984
3 147
3 426,1
3 605
3 900,8
A3646
5-6-1984
3 323,5
3 608
3 762,3
3 896,6
A3647
4-7-1984
3 642
3 808,1
4 010,4
4 191
A3648*
20-7-1984
4 161
4 509,4
4 509,4
4 510,4
A4362
23-12-1986
3 787,9
4 037,8
4 291,6
4 509,2
A4365*
30-3-1987
4 160,6
4 308,4
4 308,4
4 312,3
A4366
29-4-1987
3 592,8
3 789,5
4 109,8
4 345,7
A4367
1-6-1987
3 227,3
3 410,9
3 552,2
3 603,4
A4368
6-10-1986
3 485,4
3 628,7
3 694,4
3 868,4
A4369
4-3-1987
3 522
3 672,6
3 842,7
3 912,7
A5135
30-6-1987
3 604,7
3 895,9
4 046,6
4 206,6
A5136
31-7-1987
3 474,2
3 615,5
3 884,2
4 154,4
A5138*
28-9-1987
3 564,5
3 565,1
3 684
3 702,9
A5142
16-2-1988
3 447,8
3 493,4
3 496
3 496
A5144
7-4-1988
3 567,5
3 641,4
3 643
3 893,5
A5145
26-4-1988
3 301
3 605,6
3 883,9
4 026
A5146
20-5-1988
3 421,9
3 602,8
3 767
3 866,4
A6055
1-8-1988
2 891,8
2 954,8
2 992,2
3 200,9
A6057
14-10-1988
3 577,7
3 740,6
3 829,7
4 114
A6058*
29-11-1988
3 864,9
3 990,2
4 076,5
4 079,7
A6060
22-2-1989
3 486,4
3 586,7
3 852,7
4 021,1
A6061
16-3-1989
3 604,6
3 842,6
4 105,5
4 200,1
A6062
30-3-1989
2 265
2 403,5
2 640,9
2 819,2
A6063
30-5-1989
3 573,3
3 761,4
3 951,8
4 197,3
A6064
8-7-1988
3 111,4
3 255,5
3 323,1
3 387,3
A6065
21-12-1988
3 323,3
3 548,3
3 742,9
3 890,9
A7066
23-6-1989
2 062,1
2 118,7
2 215,1
2 297,4
A7067
8-12-1989
2 995,3
3 208,5
3 507
3 614,9
A7508
3-7-1989
3 234,1
3 443,2
3 585
3 727,2
A7509
1-8-1989
3 945,7
4 201,6
4 405,4
4 526,4
A7510
4-9-1989
3 611,6
3 895,6
4 193,3
4 372,9
A7511
26-9-1989
3 895,8
3 998,8
4 235,1
4 554,3
A7512
12-11-1989
2 991,6
3 286,4
3 432,2
3 592,4
A7513
29-1-1990
3 731,1
3 891,5
4 190,1
4 374,7
A7514
2-3-1990
3 291,2
3 582,4
3 885,6
4 107,5
A7515
3-4-1990
2 832,7
3 089,7
3 277,2
3 521,9
A7516
1-5-1990
3 533,5
3 598,8
3 885,7
4 035,9
A8001
22-6-1990
2 818,9
3 012,3
3 290,5
3 547,4
A8002
3-7-1990
2 912,7
2 965,8
3 235,1
3 468,9
A8003
1-8-1990
3 409
3 592
3 693,6
3 904,1
A8004
9-10-1990
3 126,2
3 196,2
3 404,9
3 435
A8005
5-11-1990
3 463,8
3 572
3 752,6
3 909,1
A8006
13-11-1990
3 395,3
3 468
3 554,5
3 556,1
A8008
31-1-1991
3 487,7
3 619,6
3 783,3
3 992,3
A8009
28-2-1991
3 729,8
3 768,1
3 976,5
4 208,6
A8010
29-3-1991
3 270,5
3 430,3
3 613,1
3 820,9
A8011
26-4-1991
3 198,4
3 285,4
3 503,7
3 769,4
A9013
1-7-1991
2 987,3
3 266,9
3 442,6
3 499,3
A9014
31-7-1991
3 613,4
3 909
4 174,4
4 486,4
A9015
29-8-1991
2 668,8
2 767,6
2 897,7
3 007,1
A9016
8-10-1991
2 667,1
2 973,4
3 117,5
3 333,5
A9017
28-10-1991
3 907,4
4 091,7
4 181,7
4 373,3
A9018
29-11-1991
3 099,6
3 220,7
3 435
3 611,6
A9019
6-1-1992
2 936,7
2 986,4
3 185,7
3 337,9
A9020
30-1-1992
3 586,6
3 761,5
3 824,4
4 081,8
A9021
28-2-1992
3 288,5
3 577,8
3 852,9
4 024,9
*Toestellen die zijn verkocht aan Chili
Tailnr.
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
A1864
189,4
332,9
192,3
A1866
142,7
326,5
62,9
A1868
268
A1871
169,5
153,6
312,1
A1872
92,1
A1873
265
293,8
241,7
A1874
107,8
165,2
293,8
75,3
A1875
134,8
A1876
91
A1877
51,2
354,3
46,7
A3192
192,2
290,5
A3193
258,3
A3199
76,1
147,8
126,8
54,3
395,6
A3202
140,1
A3203
283,7
A3205
215,1
A3207
62,5
112,4
A3616
160,8
A3617
145,6
A3636
208
387,2
215,6
A3637
179,9
240
84,4
A3638
37,1
157,1
A3640
135,2
52,8
A3642
248,6
A3643
240,9
A3644
235,9
A3646
253,8
213,1
A3648
216,3
A4362
241,5
A4364
214,9
119,1
105,8
212
A4365
37,4
503,6
19,4
A5135
160,6
72,9
242,3
A5144
31
A5146
78,2
331,5
145,9
A6057
241,6
347,3
206,5
193,5
A6060
258,7
A7508
74,2
A7509
169,3
294,9
272,4
A7511
86,5
73,1
26,1
232,7
A7513
351
265,3
A7514
255,8
228,7
A7516
148,4
A8002
212,5
25,8
A8003
52,5
321,2
136,6
A8005
262,2
A8006
223,4
A8008
263,6
8,6
A8010
182,1
8,8
A9013
252,5
A9014
22,1
186,5
259,6
A9015
65,2
396,2
208,1
260,6
218,9
16,5
A9016
234,4
A9017
286,9
170,9
236,7
260,7
A9018
95,4
25,1
A9020
314,8
164,9
188,2
A9021
227,2
196,6
136,3
–
–
–
–
De moeilijkheden die ouders ondervinden bij het opzetten van een integratieklas in Rotterdam |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bestaan van de integratieklas «De blauwe bloem» op het Novalis college te Eindhoven? Deelt u de mening dat dit een succesvol project is?
Ja, ik ben op de hoogte van de integratieklas «De blauwe bloem». Augustus 2005 is dit experiment van start gegaan. Op basis van de resultaten van een evaluatie van «De blauwe bloem» en een positief advies van de inspectie is het experiment medio 2010 met 5 jaar verlengd.
Deelt u de mening dat een integratieklas (zoals bijvoorbeeld de Blauwe Bloem in Eindhoven) een goed werkzaam model kan zijn voor de integratie van leerlingen met een indicatie voor cluster drie of vier in een reguliere school voor voortgezet onderwijs?
Bij de beantwoording van deze vraag moet een onderscheid gemaakt worden tussen cluster 3 en cluster 4. Cluster 4 leerlingen zijn in de regel in staat om voortgezet onderwijs te volgen leidend tot een een diploma. Landelijk zijn er meer voorbeelden van integratieklassen voor bijvoorbeeld leerlingen met autisme. Bij de integratieklas «De Blauwe bloem» gaat het om zeer moeilijk lerende kinderen uit cluster 3. Deze leerlingen voldoen niet aan de toelatingsvoorwaarden uit het Inrichtingsbesluit omdat zij niet in staat zijn een regulier diploma voortgezet onderwijs te behalen. Daarom moet ook de Experimentenwet toegepast worden. Toepassing van deze wet kan alleen op verzoek van het bevoegd gezag van een school. Zeker bij een experiment als «De blauwe bloem» moeten school en bevoegd gezag hier voluit achter staan. Het is de eigen verantwoordelijkheid van school en bestuur om al dan niet een aanvraag voor een experimentele integratieklas in te dienen.
Hoe verhoudt de wens van de ouders om hun kinderen in een integratieklas te plaatsen zich met uw streven naar «Passend onderwijs»?
Bij passend onderwijs wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wens van de ouders en de capaciteiten van de school. Leerlingen met een zeer moeilijk lerend indicatie behoren niet tot de reguliere doelgroep van het voortgezet onderwijs. Daarom is een integratieklas voor deze leerlingen alleen mogelijk wanneer het schoolbestuur daar zelf voor wil kiezen.
Bent u op de hoogte van het initiatief dat ouders in de omgeving van Rotterdam aan het opzetten zijn? Wat is uw visie op de rol van ouders in het opzetten van zo’n klas? Deelt u de mening dat wanneer ouders zelf het initiatief tot zo’n klas nemen, ze daarin alle steun verdienen van schoolbesturen en uw ministerie?
Ja, ik ben op de hoogte van het initiatief van ouders in de omgeving van Rotterdam.
Uiteraard kunnen ouders zelf het initiatief nemen om schoolbesturen te benaderen met de vraag of zij bereid zijn om een integratieklas op te zetten. Schoolbesturen kunnen er echter niet toe gedwongen worden.
Wat zijn de mogelijke stappen die ouders kunnen ondernemen indien geen enkel schoolbestuur bereid is zo’n klas mogelijk te maken? Wanneer ouders keer op keer «nee» te horen krijgen, bent u dan bereid contact op te nemen of in overleg te treden met de betreffende schoolbesturen?
Het opzetten van een integratieklas behoort niet tot de kerntaken van een reguliere school voor voortgezet onderwijs.
Voor ouders staan er dus verder geen stappen open als er uiteindelijk geen schoolbesturen zijn die een dergelijke klas willen opzetten.
Wel heb ik in de regio Rotterdam het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs gevraagd te helpen bij het zoeken naar een school die een integratieklas zou willen starten. Ik blijf de ontwikkelingen in de regio Rotterdam volgen.
De vondst van explosieven bij de milieudienst in Dordrecht |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer explosief gevonden in Dordrecht»?1
Ja.
Heeft u informatie over het bericht dat deze bedreigingen zouden komen uit de hoek van de «huisjesmelkers»?2
Naar aanleiding van de vondst van explosieven bij de milieudienst is een grootschalig onderzoek gestart door de politie Zuid-Holland-Zuid. In het belang van het onderzoek kunnen hierover verder geen mededelingen worden gedaan.
Zijn er andere voorbeelden in Nederland van vergelijkbare bedreigingen? Zo ja, kunt u nader ingaan op de aard en de omvang van deze bedreigingen?
Er worden met regelmaat diverse inventarisaties gemaakt van geweld tegen ambtsdragers, onder andere in het kader van het programma Veilige Publieke Taak, Daarbij gaat het veelal om verbaal of fysiek geweld tijdens toevallige confrontaties. Ernstige bedreigingen, zoals in de onderhavige casus, zijn van een andere orde en komen minder vaak voor. Uit veiligheidsoverwegingen ga ik, zoals gebruikelijk, niet nader in op de aard en omvang van bedreigingen.
Heeft het college van burgemeester en wethouders hulp gevraagd om maatregelen te nemen om de veiligheid van de medewerkers van de milieudienst van Dordrecht te garanderen of ziet u noodzaak dit aanbod te doen?
Het college van burgemeester en wethouders heeft geen hulp gevraagd om de veiligheid van medewerkers te garanderen. Ik zie op dit moment geen noodzaak om dit aanbod te doen.
Ontstaat er door deze bedreigingen een handhavingstekort in de regio Zuid-Holland Zuid? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Er ontstaat door deze bedreigingen geen handhavingstekort omdat tijdelijke uitval is opgevangen door extra inzet van andere medewerkers.
Welke preventieve maatregelen treft u op dit moment om dit soort bedreigingen te voorkomen en vindt u dat deze maatregelen volstaan? Zo nee, welke andere maatregelen bent u voornemens te treffen?
Werkgevers met een publieke taak zijn verantwoordelijk voor het beschermen van hun werknemers (o.a. Arbeidsomstandighedenwet) en de publieke taak. Vanuit het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van mijn ministerie zijn 8 veiligheidsmaatregelen opgesteld als minimum waarmee werkgevers hun werknemers zo veel mogelijk tegen agressie en geweld kunnen beschermen.
Overigens ligt de verantwoordelijkheid voor het treffen van aanvullende beveiligingsmaatregelen voor de werknemers van de milieudienst bij het lokaal bevoegd gezag. In dit specifieke geval is door het lokaal bevoegd gezag een aantal maatregelen getroffen. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat deze maatregelen onvoldoende zijn.
Om agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak met kracht te bestrijden heb ik vanaf 2007 een fors en breed pakket van maatregelen neergezet in het programma Veilige Publieke Taak (VPT). Het stevig aanpakken van daders, met als uitgangspunt dat er altijd een reactie volgt, werkt preventief. De afgelopen maanden zijn regiobijeenkomsten georganiseerd om werkgevers te informeren hoe zij hun mogelijkheden beter kunnen benutten om daders aan te pakken.
De korting op de humanistische geestelijke verzorging voor gedetineerden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat per 1 januari 2011 fors wordt gekort op de humanistische geestelijke verzorging voor gedetineerden, met als gevolg dat slechts een op de tien gedetineerden toegang zal hebben tot een niet-godsdienstige verzorger?1 Zo ja, waarom is dit besluit genomen? Welke overwegingen en onderzoeken hebben hierbij een rol gespeeld?
Met ingang van 1 januari 2011 wordt het aantal formatieplaatsen voor de geestelijke verzorging bij DJI verminderd. Dit is het directe gevolg van het teruggelopen aantal ingeslotenen in de Justitiële Inrichtingen. Daarnaast spelen de effecten van de zogeheten voorkeurspeiling die in 2008, 2009 en 2010 heeft plaatsgevonden.
De voorkeurspeiling is een wetenschappelijk verantwoord onderzoek dat gedurende de hierboven vermelde drie opeenvolgende jaren is uitgevoerd onder een representatief deel van de ingeslotenen naar hun voorkeur voor de verschillende denominaties. In de Penitentiaire beginselenwetten is namelijk opgenomen dat er in elke Justitiële Inrichting voldoende geestelijke verzorging moet zijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de ingeslotenen. Hierbij dient overigens aangetekend te worden dat de religie of levensovertuiging, waartoe men zichzelf rekent, niet automatisch ook de denominatie is waarvan men geestelijke verzorging wil ontvangen. Die keuze kan voor iedere individuele ingeslotene anders uitvallen.
Op grond van de voorkeurspeiling bestaat nu een representatief beeld van de (daadwerkelijke) behoefte aan geestelijke verzorging onder ingeslotenen. Daaruit blijkt dat de vraag naar sommige denominaties is gegroeid en naar andere is gedaald. (Dat laatste is het geval bij de protestantse en de humanistische geestelijke verzorging. Op basis van de drie achtereenvolgende voorkeurspeilingen is sprake van een percentage van 12,3% van de ingeslotenen met een voorkeur voor humanistisch geestelijke verzorging).
Bent u bekend met het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie. Visie van ingeslotenen op behoefte en aanbod»2, waaruit blijkt dat een derde van de gedetineerden niet godsdienstig is en bovendien lang niet alle gelovige gedetineerden specifiek behoefte hebben aan godsdienstige geestelijke verzorging? Staan de conclusies van dit onderzoek niet haaks op uw maatregel om de humanistische geestelijke verzorging drastisch te korten?
Ja, het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie. Visie van ingeslotenen op behoefte en aanbod» is mij bekend. De conclusies van dit onderzoek dat een derde van de gedetineerden niet godsdienstig is en bovendien lang niet alle gelovige gedetineerden specifiek behoefte hebben aan godsdienstige geestelijke verzorging, staan mijns inziens niet haaks op het terugbrengen van de formatie voor humanistisch geestelijke verzorging. Evenmin is sprake van een inbreuk op artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet.
In het onderzoek «Geestelijke verzorging in detentie» is met name onderzocht of men behoefte heeft aan geestelijke verzorging en zo ja, of de inhoud van de huidige geestelijke verzorging in detentie aansluit op de wensen op het gebied van geestelijke verzorging van ingeslotenen.
In dit onderzoek is niet aan de respondenten de vraag gesteld naar welk type denominatie hun voorkeur uitgaat. Die vraag is wel expliciet gesteld in de voorkeurspeiling die ik in het antwoord op vraag 1 heb toegelicht. Met behulp van de voorkeurspeiling is derhalve veel preciezer in beeld gebracht welke voorkeur men daadwerkelijk uitspreekt en op basis daarvan heeft de nieuwe verdeling plaatsgevonden.
In hoeverre wordt hiermee inbreuk gemaakt op artikel 41 van de Penitentiare beginselenwet, waarin is voorgeschreven dat de directeur van de inrichting er voor moet zorgen dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging beschikbaar is die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is er sprake van «voldoende beschikbaar» als bedoeld in artikel 41 van de Penitentiare beginselenwet?
Bij het bepalen van het aantal formatieplaatsen dat beschikbaar dient te worden gesteld voor geestelijke verzorging wordt de algemeen aanvaarde norm van 1 geestelijke verzorger op 90 ingeslotenen gehanteerd.
Bent u, nog los van het besluit de humanistische geestelijke verzorging drastisch te korten, op de hoogte van het feit dat de daadwerkelijke beschikbaarheid van geestelijke verzorgers in het algemeen problematisch is? Hoeveel beklagzaken zijn er bekend waarbij klachten van gedetineerden over de beschikbaarheid van geestelijke verzorging gegrond zijn verklaard?
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van het aantal beklagzaken van ingeslotenen over de daadwerkelijke beschikbaarheid van geestelijke verzorgers. In zijn algemeenheid geldt dat geestelijk verzorgers hun taken onbelemmerd moeten kunnen vervullen. Het dagprogramma mag de realisering van het grondrecht van vrijheid van godsdienst of levensovertuiging niet in de weg staan. Ook arbeid is geen reden tot beperking van uitoefening van dit recht. In het recente verleden is er met name in het kader van de implementatie van het Programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW) een korte periode geweest waarin binnen enkele vestigingen niet steeds alle beschikbare diensten vanuit de geestelijke verzorging in het programma konden worden ondergebracht. Inmiddels zijn hier heldere afspraken over gemaakt waardoor de geestelijke verzorging is geïntegreerd in het nieuwe dagprogramma van het gevangeniswezen. Met de implementatie van het nieuwe dagprogramma wordt per 1 februari 2011 een aanvang gemaakt. Voor de zomer van dit jaar hebben alle vestigingen het nieuwe dagprogramma ingevoerd.
In hoeverre is sprake van voldoende ruimte in het dagprogramma voor contacten van gedetineerden met hun geestelijk verzorger? Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat de arbeid dan wel andere onderdelen van het dagprogramma, moeten worden onderbroken om contacten met geestelijk verzorgers te hebben? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zal het nieuwe dagprogramma in alle inrichtingen voldoende ruimte bieden voor contacten met geestelijk verzorgers? Per wanneer zal het nieuwe dagprogramma overal zijn ingevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat een nieuwe verdeling, waarbij tenminste 30 procent van de geestelijke verzorging uit humanistische verzorging bestaat, evenwichtiger zou zijn en meer recht zou doen aan de bevolkingssamenstelling en de daadwerkelijke behoefte van gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat een nieuwe verdeling, waarbij tenminste 30 procent van de geestelijke verzorging uit humanistische verzorging bestaat, evenwichtiger zou zijn en meer recht zou doen aan de bevolkingssamenstelling en de daadwerkelijke behoefte van gedetineerden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de religie of levensovertuiging, waartoe men zichzelf rekent, niet automatisch ook de denominatie waarvan men geestelijke verzorging wil ontvangen. Op basis van de drie achtereenvolgende voorkeurspeilingen is sprake van een percentage van 12,3% van de ingeslotenen met een voorkeur voor humanistisch geestelijke verzorging.Ik zie dan ook geen aanleiding om te komen tot een andere verdeling.
Bent u bereid uw besluit de humanistische geestelijke verzorging terug te dringen te heroverwegen en met een betere verdeling te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te reageren op de brief van het Humanistisch Verbond van 22 december 2010 en deze vragen te beantwoorden in verband met de datum van 1 januari 2011 waarop deze korting in gaat?
Ja.
Internetapotheken |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat medicijnfabrikant Pfizer via internet herhaalrecepten voor alle medicijnen verstrekt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat Pfizer een website heeft opgezet genaamd «ilivi». Dit is een website met informatie over gezondheidsgerelateerde onderwerpen. Op deze website staat onder meer hoe een patiënt zijn herhaalmedicatie, door tussenkomst van de eigen arts die het recept verschaft, via een legale apotheek (eFarma) kan aanvragen. Er is mijns inziens geen sprake van dat Pfizer zelf herhaalrecepten voor medicijnen verstrekt.
Is de handelwijze van deze farmaceut niet in strijd met de Geneesmiddelenwet (artikel 67), die eenieder verbiedt geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, want de website verwijst de bezoeker voor het verkrijgen van een recept naar de eigen behandelend arts van de patiënt. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 1.
Wat is uw visie op de werkwijze van «Thuisapotheek», de grootste internetapotheek van Nederland?2
De Thuisapotheek is een landelijk werkende apotheek die alleen medicatie levert op basis van recepten van de eigen arts. De apotheker van de Thuisapotheek is opgenomen in het Register van gevestigde apothekers en stelt geneesmiddelen ter hand, waarbij de communicatie met de patiënt veelal via internet verloopt.
Zolang de Thuisapotheek zich daarbij aan de wettelijke regels en aan de normen van de beroepsgroep houdt, kan ik instemmen met deze wijze van communicatie en geneesmiddelenverstrekking.
Bent u met apothekersorganisatie KNMP van mening dat een internetapotheek geen zicht heeft op het totale medicijngebruik van een patiënt, waardoor de begeleiding van het medicijngebruik door een internetapotheek niet voldoende is?
Tegenwoordig komt het vaak voor dat patiënten hun geneesmiddelen halen bij meer dan één apotheek. Mensen kunnen overal bij een apotheek hun geneesmiddelen halen. Deze apotheken, waaronder ook apotheken die van internetdiensten gebruik maken, dienen aan de wettelijke regels en normen van de beroepsgroep te voldoen.
Het is aan de apotheekhoudende en aan de patiënt zelf om het medicijngebruik in kaart te krijgen. Dit is niet anders dan bij de «Thuisapotheek». Daarbij bepaalt de klant (patiënt) zelf of hij geneesmiddelen bij een landelijk werkende apotheek, die gebruik maakt van de mogelijkheden van internet, wil betrekken. Ik ben het derhalve niet eens met de stelling dat de «Thuisapotheek» geen zicht heeft op het totale medicijngebruik van een patiënt.
Bent u met de Inspectie voor de Gezondheidszorg van mening dat de internetapotheek wettelijk niets verkeerd doet? Zo ja, bent u bereid de wet aan te scherpen om veilig medicijngebruik te bevorderen?
De voorgaande antwoorden in aanmerking nemende ben ik, op basis van de mij bekende feiten, van mening dat de «Thuisapotheek» en apotheek «Efarma» die genoemd is op de website «Ilivi» wat betreft de terhandstelling van geneesmiddelen wettelijk niets verkeerd doen.
Bent u bereid kennis te nemen van het zwartboek dat de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) opstelt over de Thuisapotheek, en zo nodig in te grijpen?
Uiteraard ben ik bereid kennis te nemen van het zwartboek dat de NPCF opstelt. Indien blijkt dat welke apotheek dan ook zich niet aan de wettelijke regels houdt, zal ik maatregelen nemen.
Bent u bereid, net als uw ambtsvoorganger, op te treden tegen medicijnverstrekking via internet?34
Indien een apotheek, ongeacht of deze gebruik maakt van internetdiensten, zich niet aan de wettelijke regels houdt, zal ik hiertegen laten optreden. Wat medicijnverstrekking via internet betreft, is het van belang onderscheid tussen bonafide en niet bonafide aanbieders te maken. Aan het bestellen bij niet bonafide aanbieders zijn namelijk aanzienlijke gezondheidsrisico’s verbonden. In dat kader maak ik u er op attent dat mijn ambtsvoorganger in 2008 en ik in 2010 een internetcampagne hebben gevoerd om de burgers bewust te maken van de gevaren van het bestellen van geneesmiddelen via internet. Ik heb de burgers hierbij gewezen op de niet bonafide aanbieders van geneesmiddelen, die hun producten niet uit het reguliere distributiekanaal betrekken en de bonafide aanbieders die hun medische producten uit het met waarborg omklede reguliere distributiekanaal betrekken. In deze campagne heb ik ook tips gegeven hoe de burger deze gevaren kan minimaliseren. Daarnaast zal er in 2011 een beleidsagenda vervalsingen medische producten komen. In deze agenda zal de aanpak van de bestrijding van niet bonafide aanbieders van medische producten aan de orde komen. Hieronder wordt ook verstaan de niet bonafide aanbieders die gebruik maken van het internet.
De nieuwste cijfers over vermoorde journalisten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Wat is uw reactie op de jongste moord- en kidnapcijfers inzake journalisten?1
Wij hebben met treurnis en afschuw kennis genomen van het overzicht dat Reporters without borders heeft uitgebracht over de journalisten die in 2010 wereldwijd werden vermoord, gekidnapt, gearresteerd, bedreigd of anderszins werden belemmerd in hun werkzaamheden.
Wij veroordelen geweld tegen en bedreiging van journalisten; wij onderstrepen het grote belang dat gemoeid is met een vrije en onafhankelijke journalistiek.
Bent u bereid het belang van persvrijheid en bescherming van journalisten met nog meer kracht internationaal te agenderen? Op welke wijze wilt u dit doen?
Nederland is sinds jaar en dag een overtuigd pleitbezorger van persvrijheid en bescherming van journalisten in alle relevante internationale fora (Europese Unie, Raad van Europa, Verenigde Naties). De Nederlandse regering ziet het jaarlijks overzicht van Reporters without borders als een aansporing om dit pleidooi met kracht en overtuiging voort te zetten.
Treedt UNESCO naar uw oordeel voldoende op tegen schendingen van persvrijheid en bedreiging van journalisten? Op welke wijze zou u graag zien dat UNESCO optreedt? Welke initiatieven neemt u om dit te bevorderen?
Bevordering van de vrijheid van meningsuiting en van vrije toegang tot kennis en informatie is één van de belangrijkste aandachtpunten van UNESCO. De organisatie draagt hieraan onder meer bij door journalisten te trainen en door de persvrijheid wereldwijd te monitoren.
De Nederlandse regering vindt verdergaande initiatieven aan de kant van UNESCO niet nodig; het is aan de lidstaten om waar nodig actie te ondernemen.
Op welke wijze wilt u aan dit probleem aandacht besteden op de komende dag van de persvrijheid op 3 mei 2011?2
Tijdens de jaarlijkse Dag van de Persvrijheid wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de gevaren die journalisten in een groot aantal landen bedreigen en die hen belemmeren in de uitoefening van hun werk. De Nederlandse regering – i.c. het ministerie van OCW – heeft de afgelopen jaren meermaals financiële steun aan de Dag van de Persvrijheid verleend en is daar ook in 2011 toe bereid.
Het toeslagensysteem van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Uitstel toeslagensysteem Belastingdienst kost 4 miljoen per maand» over de zevende halfjaarrapportage van de Belastingdienst?1
Ja.
Hoeveel van de verzoeken gedaan in januari 2010 zijn ook daadwerkelijk doorgestuurd in 2010?2
In januari 2010 zijn in totaal 96 verzoeken ontvangen en verstuurd. Hiervan zijn er 86 correct in het buitenland ontvangen. De overige tien verzoeken zijn door het buitenland geweigerd. Dit is gebleken in september 2010. De verzoeken zijn toen opnieuw ingediend, maar hebben opnieuw tot foutmeldingen geleid. Deze verzoeken worden door de Belastingdienst individueel behandeld in overleg met de ondernemers en de betrokken lidstaten.
Welke problemen, die in de zevende halfjaarrapportage zijn beschreven in hoofdstuk 4.3, waren op 1 mei 2010 al bekend bij de Belastingdienst?3 Zo er geen bekend waren, hoeveel verzoeken tot teruggave van BTW waren voor die datum correct verwerkt?
In antwoord op schriftelijke vragen van het Kamerlid Aptroot, die aan de Tweede Kamer zijn toegezonden op 24 juni 2010, heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat na de invoering van het nieuwe proces in 2010 sprake is geweest van opstartproblemen in de ondersteunende systemen in Nederland en op EU-niveau. Ook is aangegeven welke maatregelen de Belastingdienst heeft genomen om deze problemen te verhelpen4. In paragraaf 4.3. van de zevende halfjaarsrapportage wordt hieraan gerefereerd.
Tot 1 mei 2010 zijn aan het buitenland 3 899 verzoeken verzonden, waarvan 1 598 verzoeken correct zijn ontvangen. Op peildatum 31 december 2010 zijn 3 709 verzoeken correct ontvangen. De overige 190 verzoeken hebben geleid tot diverse foutmeldingen. Deze meldingen worden individueel behandeld in overleg met de ondernemers en de betrokken lidstaten. Tot 1 mei 2010 zijn van het buitenland 1 314 verzoeken ontvangen. Deze zijn in 2010 afgehandeld.
Welke andere landen hebben minstens vergelijkbare problemen gehad met de teruggave van intercommunautaire BTW?
Na inventarisatie van antwoorden vanuit de lidstaten op vragenlijsten van de Europese Commissie heeft de Europese Commissie in de eerste helft van 2010 geconcludeerd dat de systemen van veel lidstaten technische onvolkomenheden vertoonden. Dit gold ook voor de onderlinge communicatie tussen de systemen.
De verstoring die na de zomer van 2010 is geconstateerd, betrof specifiek het ondersteunende systeem voor BTW-teruggaaf dat door de Nederlandse Belastingdienst wordt gebruikt. Deze verstoring is verholpen waardoor het teruggaafproces thans zonder noemenswaardige stagnatie verloopt. De technische afstemming met de meest betrokken lidstaten (België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Luxemburg) is geïntensiveerd.
Aan hoeveel ondernemers wordt coulancerente betaald? Hoeveel coulancerente wordt er in totaal betaald? Hoe lang heeft de Belastingdienst gemiddeld gewacht met het doorsturen van de teruggaafverzoeken, waarvoor nu coulancerente betaald wordt?
Voor betaling van de coulancerente zijn thans de voorbereidingen gaande. In de tweede helft van januari 2011 wordt de procedure (waaronder de te gebruiken criteria) voor de betaling van coulancerente vastgesteld. De hoogte van de uit te betalen coulancerente zal mede afhankelijk zijn van het door het buitenland toegekende teruggaafbedrag. Het aantal betrokken ondernemers is afhankelijk van de te bepalen termijn waarover coulancerente wordt betaald. Naar verwachting gaat het om circa 5000 ondernemers.
Ongeveer 90% van de desbetreffende teruggaafverzoeken is verstuurd binnen 15 dagen, zulks in overeenstemming met de EU-bepalingen. De overige teruggaafverzoeken zijn vanwege de eerdergenoemde technische problemen later verzonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 januari in verband met het Algemeen Overleg Belastingdienst op 13 januari 2011?
Ja.
Het bericht dat Bureau Jeugdzorg steeds vaker hulpvragen afwijst |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met het bericht «Jeugdzorg wijst steeds vaker hulpvraag af»?1 Kunt u de in het bericht genoemde cijfers, dat bijna 40 procent van de aanmeldingen door Bureau Jeugdzorg niet wordt geaccepteerd, bevestigen?
Het bericht is mij bekend. Het cijfer is afgeleid uit het Brancherapport 2009 van Jeugdzorg Nederland.
Welke verklaring geeft u voor het feit dat de hulpvraag explosief is gestegen, maar dat het aantal mensen dat daadwerkelijk hulp krijgt niet navenant is meegestegen?
Het percentage niet-geaccepteerde aanmeldingen is herleidbaar uit het Brancherapportage 2009 van Jeugdzorg Nederland. Daaruit blijkt dat het aantal aanmeldingen van 2006 tot 2009 is gestegen met 37%. Het aantal geaccepteerde meldingen is gestegen met 23%. Hieruit volgt dat over die periode een relatief kleiner deel van de meldingen geaccepteerd wordt.
Het feit dat een aanmelding niet geaccepteerd wordt kan verschillende oorzaken hebben. Gelet op de hulpvraag volstaat soms het geven van informatie en advies. Bij lichte hulpvragen wordt verwezen naar voorliggende voorzieningen als een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), indien deze lokaal aanwezig zijn. Soms wordt een verzoek tot onderzoek gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming. Al deze gevallen worden in de registratie opgenomen onder de noemer «niet-geaccepteerd». De daling van het percentage geaccepteerde meldingen kan volgens Jeugdzorg Nederland samenhangen met een toename van verwijzingen naar het lokale aanbod van lichte voorzieningen, dat sterk in ontwikkeling is.
Van het IPO en Jeugdzorg Nederland heb ik in dit verband ook geen signalen ontvangen dat de capaciteit bij de bureaus jeugdzorg te klein zou zijn.
Kunt u uitsluiten dat het afwijzen van hulpvragen door Bureau Jeugdzorg iets te maken heeft met gebrek aan capaciteit bij Bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met de mensen die uiteindelijk niet worden geholpen door Bureau Jeugdzorg? Is bekend of deze mensen altijd geholpen worden door een andere instantie? Zo ja, welke andere instanties zijn dit? Worden ze daar ook daadwerkelijk geholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de mensen met een door Bureau Jeugdzorg afgewezen hulpvraag gevolgd? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken wat er gebeurt met mensen met afgewezen hulpvragen?
Nee, deze mensen worden niet verder gevolgd. Zoals hierboven is aangegeven betreft het geen mensen waarvan de hulpvraag is afgewezen, maar mensen die op een andere manier zijn geholpen, zijn doorverwezen of die geen hulp nodig hadden. Na de professionele beoordeling door bureau jeugdzorg is verder volgen dan ook niet aan de orde.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd maar weten waar zij met hun hulpvraag moeten zijn?
Op 1 januari 2011 hadden 270 gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin, eind dit jaar zullen naar verwachting de meeste gemeenten een CJG hebben. In gemeenten die al een CJG gerealiseerd hebben, is soms nog niet breed bekend dat men bij het CJG terecht kan voor lichte hulpvragen. Om die redenen zullen mensen zich in een aantal gevallen nu nog tot Bureau Jeugdzorg wenden met een dergelijke lichte hulpvraag. Dit geldt ook voor gemeenten waar nog geen CJG aanwezig is.
Eind 2011 zal in alle gemeenten een CJG gerealiseerd zijn. Het is aan de gemeenten om hun Centrum voor Jeugd en Gezin onder de aandacht van professionals, ouders en jeugdigen te brengen als dè plek waar je terecht kunt met alle vragen over opvoeden en opgroeien.
Het Rijk en de VNG ondersteunen gemeenten hierbij. Die ondersteuning van gemeenten bij de ontwikkeling van hun CJG richt zich onder andere op de vraag hoe het CJG laagdrempelig in te richten en onder de aandacht van professionals, ouders en jeugdigen te brengen. In veel gemeenten is dit al zichtbaar en weten mensen waar ze met hun hulpvragen naar toe kunnen.
Hoe komt het dat mensen met lichte hulpvragen niet direct bij het Centrum voor Jeugd en Gezin terecht komen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met lichte hulpvragen niet bij Bureau Jeugdzorg terecht komen maar bij het Centrum voor Jeugd en Gezin?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u voorkomen dat een kind of gezin met een hulpvraag tussen de wal en het schip valt en er voor zorgen dat iedereen die hulp nodig heeft weet waar hij moet zijn en daadwerkelijk kan worden geholpen?
Zie antwoord vraag 6.
De gevolgen van ketenaansprakelijkheid op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Arie Slob (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de gerechtelijke uitspraken waarin niet alleen het PCM Distributiebedrijf, maar ook de verschillende dagbladen waarvoor PCM distributiebedrijf de verspreiding verzorgt, aansprakelijk zijn gesteld, omdat illegale krantenbezorgers zijn aangetroffen op grond van de ketenaansprakelijkheid binnen de dagbladenbranche?1
Ja.
Wat hadden deze uitgevers nog meer kunnen doen om niet aansprakelijk gesteld te worden?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7836, geoordeeld dat PCM Distributiebedrijf BV bij het laten bezorgen van diverse dagbladen artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav) heeft overtreden. Deze overtredingen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak volledig verwijtbaar geacht.
In een afzonderlijke uitspraak van eveneens 17 maart 2010, LJN: BL7835, heeft de Raad van State mijn standpunt gedeeld dat ook de desbetreffende uitgevers de Wav hebben overtreden en dat deze overtredingen aan ieder van hen ook volledig zijn te verwijten, zodat geen grond bestond voor matiging van de opgelegde boetes. In die uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geconcludeerd dat «gelet op de contractuele verplichtingen die het distributiebedrijf en de uitgevers over en weer zijn aangegaan en het juridische verband waarbinnen zij opereren, de uitgevers moeten worden geacht bij het distributiebedrijf invloed te kunnen uitoefenen op de gang van zaken rond de huis-aan-huis bezorging van de door hen uitgegeven kranten.» Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben de uitgevers onvoldoende hun invloed aangewend om de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen niet, of verminderd, verwijtbaar te achten. In de uitspraak is in dat verband aan de orde gesteld dat de uitgevers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij hun distributeurs uitdrukkelijk hebben bedongen dat deze bij de tewerkstelling van vreemdelingen de Wav in acht dienen te nemen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt, dat zij van de distributeurs een regelmatige en doelgerichte controle van de identiteit van de bezorgers verlangden, of dat die controle in de praktijk niet uitvoerbaar zou zijn. Voor zover de uitgevers wel maatregelen hadden getroffen in het kader van de controle van de identiteit van de bezorgers, zijn die pas genomen nadat de overtredingen waren geconstateerd en deden deze dus niet af aan de verwijtbaarheid van de overtredingen.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is in de Beleidsregels2 onderscheid te maken naar de mate van verwijtbaarheid, en de hoogte van de boete hierop af te stemmen?
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Dit brengt mee dat als een overtreding verminderd verwijtbaar is, bij de oplegging van een boete niet het in de beleidsregels neergelegde normbedrag kan worden gehanteerd. De hoogte van de boete moet dan worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid omdat een werkgever aannemelijk kan maken dat hij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een overtreding (in de keten) te voorkomen, wordt van boeteoplegging afgezien.
De hoogte van het boetebedrag is dus nu al afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.
In de desbetreffende zaken was geen aanleiding om van het boetenormbedrag af te wijken, omdat, zoals in het antwoord op de vorige vraag is uiteengezet, de uitgevers volledig verwijtbaar waren.
De toepassing van de bestuurlijke boete in de Wav is in 2009 geëvalueerd door IVA beleidsonderzoek en advies (Evaluatie invoering bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17 050 en 29 523, nr. 396).
Een van de vragen was hoe de matigingsgronden werken en of ze aansluiten bij situaties waarin overtredingen werkgevers mogelijk in mindere mate of niet kunnen worden verweten. De conclusie luidde dat de matigingsgronden als zodanig door de rechter worden aanvaard. Verminderde verwijtbaarheid leidt inderdaad tot matiging van de boete. Bij het geheel ontbreken van verwijtbaarheid wordt de boetebeschikking vernietigd door de rechter. Gezien de uitkomst van deze evaluatie is het niet nodig de beleidsregels op dit punt te herzien.
In hoeverre, en op welke manier, is er door het kabinet naar het bedrijfsleven gecommuniceerd over de ruime interpretatie van het begrip werkgever in de WAV en de gevolgen hiervan voor het bedrijfsleven? Bent u bereid de Arbeidsinspectie te verzoeken in overleg te treden met de bedrijven uit de dagbladenbranche, teneinde duidelijkheid te verschaffen over hetgeen door de overheid van hen aan inspanning wordt verwacht in het kader van het terugdringen van de inzet, door hun lokale distributeurs/depothouders, van illegalen?
Inmiddels is de uitleg over het brede werkgeversbegrip vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak. Ik onderschrijf dat een goede uitleg over het brede werkgeversbegrip en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) van belang is opdat private maar ook publieke opdrachtgevers beter kunnen inspelen op wat er van hen verwacht wordt.
Via voorlichtingscommunicatie, o.m. via de site van de Rijksoverheid en de Arbeidsinspectie en via de campagne «Weet hoe het zit», worden de verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) met betrekking tot de juiste naleving van de Wet arbeid vreemdelingen verduidelijkt. Daarbij wordt tevens ingegaan op aspecten en overwegingen die een rol kunnen spelen bij het achterwege laten of matigen van boetes aan alle werkgevers in de keten. Ook wordt in de gesprekken die de Arbeidsinspectie periodiek voert met bedrijven en sectoren het brede werkgeversbegrip en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden onder de aandacht gebracht. Met bedrijven uit de dagbladenbranche heeft de Arbeidsinspectie meerdere keren specifiek overleg gevoerd over de uitleg van het werkgeversbegrip. Tevens wordt nog bezien of het mogelijk is om op voorhand meer concreet de omstandigheden die voor het matigingsbeleid van belang zijn in kaart te brengen.
Bent u bereid te evalueren of de ketenaansprakelijkheid door het hanteren van het ruime werkgeversbegrip binnen de WAV effectief is en geleid heeft tot een afname van het aantal illegale werknemers binnen het bedrijfsleven?
Het ruime werkgeversbegrip geldt sinds de invoering van de Wav in 1994. Hiermee werd beoogd duidelijkheid te bieden ten opzichte van de tot dan geldende Wet arbeid buitenlandse werknemers waarin de tewerkstellingsvergunningplicht verbonden was aan specifieke arbeidsrelaties. Dit leverde niet alleen onduidelijkheid op voor de werkgevers die niet altijd wisten of zij vergunningplichtig waren, maar het leidde ook tot schijnconstructies en bewijsproblemen in geval van vermoede overtredingen. Juist door het ruime werkgeversbegrip werden deze onduidelijkheden en de daaraan gekoppelde mogelijkheden tot illegaal werknemersschap weggenomen. Omdat het kabinet grote waarde hecht aan de bestrijding van illegale arbeid, is het juist daarom niet bereid terug te keren tot een meer specifieke omschrijving van het werkgeversbegrip binnen de Wav. Daarbij blijft gelden dat wie geen verwijt treft, niet kan worden beboet. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding de toepassing van het ruime werkgeversbegrip te evalueren.
Is het u bekend hoeveel bedrijven de afgelopen 5 jaar naar aanleiding van de hoge boetes failliet zijn verklaard? In hoeverre was het voor deze bedrijven mogelijk om een regeling te treffen voor het betalen van de boetes?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel bedrijven er naar aanleiding van bestuurlijke boetes failliet zijn gegaan. De werkgever die wegens overtreding van de Wav een boete heeft gekregen, moet deze boete binnen 6 weken nadat de boete is opgelegd betalen. Indien de boete niet binnen 6 weken is betaald, wordt een aanmaning verzonden met een termijn van 14 dagen. Bij niet betaling volgt een dwangbevel en wordt de zaak overgedragen aan de deurwaarder.
De betalingsverplichting kan worden opgeschort door middel van het aanvragen van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter in geval van spoedeisend belang, b.v. bij dreigend faillissement. In dat geval moet dan wel bezwaar of (hoger) beroep zijn ingesteld.
De Arbeidsinspectie biedt de werkgever op verzoek de mogelijkheid om in geval van aangetoonde betalingsonmacht gebruik maken van een betalingsregeling. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden moet de boete in maandelijkse termijnen binnen 1, 2 of 3 jaar zijn betaald. Over deze mogelijkheden wordt de werkgever actief geïnformeerd door een brochure die bij de boetebeschikking wordt gevoegd. Uit de eindrapportage van de evaluatie invoering bestuurlijke boete Wav die ik op 18 januari 2010 naar de Tweede Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17050 en 29523, nr. 396) blijkt dat sinds 1 januari 2007 tot 1 juli 2009 in bijna 40% van het aantal boetezaken een betalingsregeling is getroffen
Mishandeling van zwangere vrouwen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Man trapt ongeboren kind dood»1 en «Mishandeling zwangere vrouw»2?
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek in België van de Universiteit van Gent waaruit blijkt dat drie procent van de zwangere vrouwen slachtoffer is van fysiek en of seksueel geweld? Klopt het dat uit internationale studies blijkt dat het percentage zwangere slachtoffers van huiselijk geweld tussen twee en acht procent ligt?
Ik ben bekend met het doctoraatsonderzoek rond partnergeweld van de vakgroep Uro-gynaecologie van de Universiteit van Gent.3 Dit onderzoek concludeert dat één op de dertig vrouwen (3,4%) gedurende de zwangerschap en/of in het jaar vóór de zwangerschap te maken heeft gehad met partnergeweld. In het onderzoek wordt tevens aangegeven dat uit internationale studies blijkt dat partnergeweld bij zwangere vrouwen tussen de drie en acht procent ligt.
Hebt u inzicht in hoe vaak mishandeling van zwangere vrouwen voorkomt in Nederland? Zo nee, bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de omvang en de ernst van dit probleem?
Onlangs is een groot landelijk onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van huiselijk geweld in Nederland en de kenmerken en het hulpzoekgedrag van slachtoffers en daders van huiselijk geweld. Uw Kamer is daar recentelijk over geïnformeerd.4 De uitkomsten van dit onderzoek bevestigen dat huiselijk geweld een zeer ernstige en veelvoorkomende vorm van geweld is. In het onderzoek is de totale omvang van slachtoffers van huiselijk geweld in beeld gebracht. Hoewel niet specifiek eruit gelicht, betreft het ook zwangere vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Dit onderzoek vormt aanleiding om de aanpak van huiselijk geweld verder aan te scherpen. Een (nader) onderzoek naar de omvang en ernst van de mishandeling van zwangere vrouwen acht ik dan ook niet noodzakelijk op dit moment. Het kabinet werkt aan concrete voorstellen om slachtoffers van huiselijk geweld beter te ondersteunen en daders stevig aan te pakken. Hierover wordt uw Kamer nog voor de zomer van 2011 geïnformeerd.
Klopt het dat mishandeling soms tijdens de zwangerschap begint en dat hier allerlei psychologische factoren aan ten grondslag liggen? Zijn hulpverleners zoals huisartsen, verloskundigen, maatschappelijk werk en vrouwenopvang voldoende op de hoogte van dit specifieke probleem? Zo ja, hoe? Zo nee, wat moet er volgens u gebeuren om deze hulpverleners voldoende deskundigheid en kennis te laten vergaren zodat zij deze vrouwen adequaat kunnen helpen?
Inderdaad zijn er situaties bekend waarbij vrouwen vanaf de zwangerschap worden mishandeld. Het is daarom van belang dat zorgaanbieders in staat zijn om signalen van mishandeling tijdig te herkennen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is daarom voornemens het gebruik van een meldcode verplicht te stellen. U heeft hierover op 2 februari 2011 een brief ontvangen. De Staatssecretaris van VWS is van plan het wetsvoorstel verplichte meldcode zo spoedig mogelijk bij uw Kamer in te dienen. In het wetsvoorstel wordt naast een verplichte meldcode, ook de verplichting tot scholing opgenomen. Dit geeft een extra waarborg dat de signalering door professionals goed wordt uitgevoerd.
Kunt u aangeven hoeveel daders de afgelopen vijf jaar zijn opgepakt en gestraft wegens mishandeling van een zwangere vrouw?
Nee. Er wordt niet geregistreerd of een slachtoffer van mishandeling zwanger is. Registratie zou bovendien moeilijk uitvoerbaar zijn, aangezien niet altijd bekend is – bij de politie en/of de vrouw zelf – of het slachtoffer zwanger is.
Welke mogelijkheden zijn er binnen het strafrecht om daders die zwangere vrouwen mishandelen aan te pakken? Deelt u de mening dat iemand die zwangere vrouwen mishandelt een zwaardere straf dient te krijgen?
Mishandeling is in verschillende vormen en gradaties strafbaar gesteld in de artikelen 300 tot en met 303 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De wettelijke strafmaxima voor mishandeling bieden het Openbaar Ministerie en de rechter voldoende ruimte om bij de strafeis respectievelijk de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer een zwangere vrouw betreft. In artikel 82, eerste lid, Sr is uitdrukkelijk bepaald dat de dood van een vrucht van een vrouw onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen. Voorts kan de maximum gevangenisstraf op grond van artikel 304 Sr met een derde worden verhoogd wanneer sprake is van mishandeling gepleegd tegen een persoon met wie de dader een bijzonder nauwe betrekking onderhoud, zoals de echtgenoot of levensgezel.
Het gebruik van sociale media door politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politiechef op non-actief na «tweet» over Meppeler kerstdrama» op de website van het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Zijn er vaker schorsingen of andere maatregelen opgelegd naar aanleiding van het gebruik van sociale media? Zo ja, hoeveel?
Dit wordt niet centraal bijgehouden.
Op welke wijze wordt de omgang met sociale media aan aankomend en huidig agenten onderwezen? Worden hiermee alle agenten bereikt?
De politieacademie besteedt in de opleiding aandacht aan (sociale) media. De mogelijke impact en hoe je daarmee omgaat komen aan de orde. Daarbij worden alle agenten bereikt die op dit moment worden opgeleid. Ook binnen het masterprogramma SLL voor leidinggevenden wordt aan de betekenis en impact van (sociale) media aandacht besteed, daarbij komt ook de ethische kant van het gebruik aan de orde. Via de leidinggevenden worden ook de huidige agenten bereikt.
Bent u van mening dat het gebruik van sociale media voor de politie kansen biedt, maar dat zij er ook kwetsbaar door kan worden? Zo ja, welke kansen en kwetsbaarheden onderscheidt u? Hoe luidt, in het licht van deze kansen en kwetsbaarheden, uw oordeel over het gebruik van sociale media?
Ja, het gebruik van sociale media biedt de politie kansen om op andere wijzen met de burger te communiceren Twitter is bijvoorbeeld voor een wijkagent een extra instrument om contact met wijkbewoners te onderhouden. Bovendien kan via sociale media, zoals Hyves, opsporingsinformatie aan burgers worden gevraagd. Tegelijkertijd moet worden opgepast dat gevoelige informatie niet op straat belandt. Ik ben van mening dat de afweging om sociale media te gebruiken en op een goede manier toe te passen hoort bij de professionaliteit van de agent. In samenspraak met leidinggevenden kunnen de toepassingen worden verkend.
Heeft u inzicht in het professionele gebruik van sociale media door agenten, de wijze waarop zij daarin door hun korpsen begeleid en geïnstrueerd worden en of de keus om sociale media in te zetten bij de agent zelf ligt? Zo ja, kunt u de Kamer hierover inlichten? Zo nee, waarom niet?
De huidige initiatieven zijn veelal ingebed in een korps, in een pilot of project. Verder is een aantal wijkagenten actief op dit terrein. Agenten die meedoen aan sociale media krijgen instructies en de ervaringen in korpsen worden gevolgd.
Deelt u de mening dat dit incident opnieuw bevestigt dat de gedragscode van de politie «Code Blauw» te weinig houvast geeft voor het gebruik van sociale media door agenten? Bent u bereid duidelijke richtlijnen op te stellen voor het gebruik van sociale media en er vooral voor te zorgen dat toepassing van deze richtlijnen aan alle agenten onderwezen wordt? Zo ja, betrekt u hierin de adviezen van de politie vakorganisatie ACP en de Nationale DenkTank? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Code blauw biedt mijns inziens ook voldoende handvatten voor het gebruik van sociale media door agenten. Ik vind het niet nodig om aparte richtlijnen op te stellen voor het gebruik van sociale media.
De problemen bij NS en ProRail |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het is nu al zeker dat de NS ook na 2015 de dienst uitmaakt»?1
Ja.
Deelt u de conclusie in het artikel dat het nu al zeker is dat de NS na 2015 de concessie voor personenvervoer zal behouden aangezien geen andere partij in staat is haar te vervangen? Zo nee, waarom deelt u deze conclusie niet? Zo ja, ziet u dit als een probleem?
Nee, ik deel die conclusie niet. De Wet personenvervoer 2000 biedt de mogelijkheid van aanbesteding van de hoofdrailnetconcessie. Er zijn ook andere partijen dan NS die het vervoer voor het hoofdrailnet kunnen verzorgen. Dat zullen over het algemeen andere grote openbaar vervoerbedrijven zijn.
Zoals bekend heb ik NS en ProRail de mogelijkheid gegeven om voor 1 maart 2011 met een voorstel te komen tot invulling van de efficiencytaakstelling voor het hoofdrailnet uit het Regeerakkoord à € 160 mln per jaar vanaf 2015. Ik heb aan uw Kamer aangegeven dat indien dat een goed voorstel is, ik het logisch vind om met NS verder te gaan en een beleidsvoornemen uit te doen om de nieuwe vervoerconcessie voor het hoofdrailnet per 2015 opnieuw onderhands aan NS te gunnen.
Als u het gegeven dat er geen alternatief is voor de NS niet als een probleem ziet, waarom niet? Wat is in uw ogen dan nut en noodzaak van de aanbestedingsprocedure? Indien u het wel als een probleem ervaart, wat gaat u aan deze situatie doen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe staat u tegenover de suggestie van uw eigen partij, om de directie van de NS per direct te ontslaan? Bent u met de kennis van 28 december 2010 voornemens de directie te ontslaan, zo nee waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld stuur ik voor 1 februari 2011 een analyse van de verstoringen op het spoor in november en december 2010. Die brief ziet op zowel het functioneren van NS als ProRail van de afgelopen maanden. Op basis daarvan zal ik mijn conclusies trekken. Overigens wijs ik erop dat niet ik maar de minister van Financiën de aandeelhouder van NS is. Dat betekent dat hij over de arbeidsrelatie met de directie van NS gaat.
Heeft u persoonlijk in de periode van 20–24 december 2010 contact gehad met de directie(s) van Pro-Rail en/of NS? Zo ja, hoe vaak heeft u contact gehad en op welke dagen was dit? Zo nee waarom heeft u geen contact gehad?
Van 20 – 24 december heb ik, vanwege mijn verblijf in het buitenland, contact gehouden met de ambtelijke top van I&M over de ontwikkelingen. De ambtelijke top van I&M heeft namens mij dagelijks contact met NS en ProRail onderhouden.
Deelt u de mening dat het gezien de maatschappelijke onrust rondom de dienstverlening van NS en ProRail onwenselijk is om pas op 1 februari de Kamer te informeren over «de verbetermaatregelen» zoals deze genomen moeten worden door ProRail en NS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de beleidsbrief voor maandag 17 januari 2010 aan de Kamer te sturen in plaats van de eerder afgesproken datum van 1 februari?
Zie het antwoord op vraag 4. De datum van 1 februari 2011 is al ambitieus. Het vervroegen van die datum acht ik gezien de complexiteit van de analyse en de daarbij te betrachten zorgvuldigheid niet verantwoord. Daarbij neem ik aan dat u 17 januari 2011 bedoelde in plaats van 17 januari 2010.
Bent u bekend met het bericht «NS wil zelf reizigers informeren»?2
Ja.
Heeft de NS-top in een eerder stadium aan u laten weten dat de samenwerking met ProRail volgens hen ernstig onder de maat is? Zo nee, wat vindt u ervan dat u dit via de media moeten vernemen? Zo ja, wanneer heeft deze informatie u bereikt en wat heeft u met deze informatie gedaan?
Ik heb noch uit de media noch direct van NS begrepen dat de samenwerking met ProRail ernstig onder de maat zou zijn. Ik heb daar op 31 december nog contact over gehad met de heer Meerstadt. Er is gesteld dat de samenwerking goed is maar op dit specifieke punt beter kan. NS en ProRail bekijken thans samen hoe zij dit punt kunnen verbeteren. Ik zal hierop ingaan in de brief die ik voor 1 februari aan uw Kamer zal zenden.
Wanneer is het onderzoek van NS en ProRail over de informatievoorziening afgerond, wanneer verwacht u het rapport te ontvangen en op welke termijn denkt u de Kamer over dit rapport te informeren?
NS en ProRail hebben mij naar aanleiding van de brand bij de Railverkeersleiding op 19 november 2010 en de winterweerproblemen op 4 december 2010 een evaluatie toegezegd. Dat hoeft niet per se een rapport te zijn. Deze evaluatie zal breder zijn dan alleen informatievoorziening. Het zal ook een analyse bevatten over de oorzaken van de verstoringen en oplossingen daarvoor. De problemen rond de informatievoorziening zijn immers het gevolg van de verstoringen. Ik heb in mijn brieven aan uw Kamer onder andere aangegeven dat in de toekomst de communicatie naar personeel en reizigers tijdens verstoringen beter moet. Daarop zal ik in mijn voor 1 februari toegezegde brief nader op ingaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 4 januari 2010?
Dat heb ik bij dezen gedaan.
De bouw van twee moskeeën voor illegalen in Athene onder andere gefinancierd door Nederlandse belastingbetalers |
|
Joram van Klaveren (PVV), Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-noodfonds betaalt bouw twee moskeeën voor illegalen Athene?» Zo ja, kunt u de inhoud van dit bericht bevestigen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. De inhoud van het bericht is grotendeels onjuist. Ten onrechte wordt er in het bericht gesteld dat er twee moskeeën met geld uit het noodfonds van de EU worden gebouwd in Athene. In 2006 nam de vorige Griekse regering bij wet het besluit om één (niet twee) moskee in Athene te bouwen. De bouw wordt gefinancierd uit de nationale begroting, meer specifiek uit het Griekse «Programma Publieke Investeringen» onder verantwoordelijkheid van het Griekse ministerie van Onderwijs en Religieuze Zaken.
Het leningenpakket aan Griekenland bestaat uit bilaterale leningen van de eurolanden, waaronder Nederland, en leningen van het IMF aan de Griekse overheid om de overheidsschuld te kunnen blijven herfinancieren en de overheidsfinanciën te saneren om deze houdbaar te maken. De lening aan Griekenland wordt niet gefinancierd door het noodfonds van de EU. Dit fonds is pas opgericht nadat het leningenpakket voor Griekenland is samengesteld.
Daarnaast wordt in het artikel gesteld dat het zou gaan om een moskee voor illegalen. Ook dat is feitelijk onjuist. De moskee wordt gebouwd voor moslims woonachtig in Athene. De moslimgemeenschap daar bestaat voor een groot deel uit legale immigranten, maar ook uit Griekse moslims afkomstig uit de regio Thracië (waar 150 000 Griekse moslims wonen). Deze laatste groep heeft al generaties de Griekse nationaliteit.
Kunt u ons vertellen hoe dit EU besluit – om de bouw van moskeeën voor illegalen in Griekenland ook met Nederlands belastinggeld te financieren – tot stand is gekomen en wie hiervoor verantwoordelijk is? Deelt u de mening dat dit een belachelijk besluit is?
Aan het besluit van de Griekse regering om een moskee in Athene te laten bouwen ligt geen EU-besluit ten grondslag.
Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit besluit teruggedraaid wordt en er geen cent Nederlands belastinggeld aan wordt besteedt?
Aan de bouw van de moskee wordt geen Nederlands belastinggeld besteed.
Het handhaven van de openbare orde tijdens de komende jaarwisseling |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de evaluatie van de jaarwisseling 2009–2010, die op 17 februari 2010 aan de Kamer gezonden is?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de voorbereidingen die door uw ministerie, gemeenten, politie, Openbaar Ministerie (OM) en andere hulpdiensten getroffen zijn voor de komende jaarwisseling?
Vanzelfsprekend deel ik uw mening dat het sterk de voorkeur verdient om recidiverende daders van nieuwe strafbare feiten rond de jaarwisseling te weerhouden en onze inzet is daar ook in belangrijke mate op gericht. Evenals in voorgaande jaren zijn voor de komende jaarwisseling diverse maatregelen genomen om vandalisme en geweld zo veel mogelijk te voorkomen en, voor zover zich toch ongeregeldheden voordoen, effectief daartegen op te treden en de veroorzakers op te sporen en te straffen. De rol van de Rijksoverheid is daarin overigens beperkt: lokaal is men het best op de hoogte van de situatie en kan men het best bepalen welke maatregelen nodig zijn. De toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in september 2010 een brief gestuurd aan de betrokken partijen (waaronder met name de korpsbeheerders, korpschefs, burgemeesters, en de hulpdiensten) met daarin enkele aandachtspunten die van belang zijn voor hun voorbereidingen, waaronder het gebruik van de preventieve dwangsom. Verder heeft hij, mede in zijn toenmalige hoedanigheid als Minister van Justitie, betrokken partijen in augustus 2010 een brief gezonden over de hoofdlijnen en achtergronden van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast en enkele aandachtspunten bij de toepassing ervan.
Uw Kamer zal, evenals in voorgaande jaren, in februari een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op de getroffen voorbereidingen en de genomen maatregelen en waarin voorts een cijfermatig beeld en evaluatie van het verloop van de jaarwisseling wordt gegeven.
Weet u welke gemeenten het instrument van de preventieve dwangsom inzetten om overlastgevers van te voren te waarschuwen voor de gevolgen van vandalisme en ordeverstoring? Bent u tevreden over de mate waarin dit middel gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er zicht op recidiverende daders van vandalisme en geweld tijdens de jaarwisseling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat recidiverende daders het best preventief van verdere overtredingen afgehouden kunnen worden, zodat gevaar voor samenleving en hulpverleners vermindert en een minder grote politie-inzet nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke middelen die hiervoor beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bevordert u dat deze middelen optimaal ingezet worden door burgemeesters en het OM tijdens de komende jaarwisseling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat was per 1 december 2010 de planning van zowel de werkzaamheden aan en de oplevering van de Landtunnel A2 en de tijdelijke bypass?
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010. Dat houdt in dat de tunnel volgens planning, zoals eerder gemeld in augustus en september 2010, medio 2012 volledig aangesloten zal zijn op de A2. De afspraak met gemeente Utrecht is dat de A2 Leidsche Rijn Tunnel uiterlijk eind 2012 opengesteld is.
De huidige planning (die gelijk is aan die van 1 december 2010) voor de tijdelijke bypass is openstelling voor het verkeer per 1 april 2011.
Is deze planning gewijzigd ten opzichte van de planning zoals die gold tijdens het AO Wegtunnels/A2 Leidsche Rijntunnel d.d. 4 november 2010? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010.
De planning is niet veranderd ten opzichte van het algemeen overleg van 4 november 2010.
Kunt u inzage geven in de beschikbare en benodigde budgetten voor zowel de Landtunnel A2 als de tijdelijke bypass op peildatum 1 december 2010?
In het MIRT 2011 (prijspeil 2010) is als taakstellend budget voor het project A2 Holendrecht–Oudenrijn € 1 365 mln opgenomen. Een element van dit project én budget is de A2 Leidsche Rijn Tunnel. De meest actuele prognose van de werkzaamheden aan de tunnel bedraagt € 238 mln (prijspeil 2010).
Het beschikbare en benodigde budget voor de tijdelijke bypass bedraagt € 32 mln (inclusief BTW).
Is deze financiële raming gewijzigd ten opzichte van de raming zoals die gold tijdens het algemeen overleg Wegtunnels/A2 Leidsche Rijntunnel d.d. 4 november 2010? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, de financiële raming van de A2 Leidsche Rijn Tunnel is niet gewijzigd.
Tijdens het algemeen overleg van 4 november 2010 heb ik aangegeven dat de kosten voor de bypass op ongeveer 30 mln (inclusief BTW) zouden uitkomen of net iets meer. Het precieze bedrag kon ik toen niet noemen omdat de onderhandeling met de opdrachtnemer nog gevoerd werd.
Kent u het bericht «Bewoners naar rechter voor A2 verbreding»?1
Ja.
Wanneer wordt de uitspraak van de rechter verwacht? Wat zijn de gevolgen voor het project Landtunnel A2 en de tijdelijke bypass als de rechter het bezwaarschrift van de bewoners gegrond verklaard?
Op vrijdag 14 januari 2011 heeft de zitting plaatsgevonden inzake de voorlopige voorziening tegen de door de gemeente Utrecht aan RWS verleende ontheffing voor de aanleg van de tijdelijke bypass. Aan de rechter is gevraagd om niet alleen uitspraak te doen in de voorlopige voorziening maar ook uitspraak te doen in de bodemprocedure.
Op vrijdag 11 februari 2011 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan. Het beroep is ongegrond verklaard en ook het verzoek voor een voorlopige voorziening is afgewezen. De tijdelijke bypass kan nu worden afgebouwd. Vanaf 14 februari 2011 wordt, als onderdeel van de bypass, al een deel van de parallelbaan in zuidelijke richting en de nieuwe tijdelijke afrit Hooggelegen in gebruik genomen en wordt gestart met het aanbrengen van de deklagen. Conform planning wordt de bypass vóór 1 april 2011 in zijn geheel in gebruik genomen.
De verzoekers kunnen de komende 6 weken in hoger beroep gaan bij de Raad van State.
De uitspraken van mr. Van Vollenhoven over een onbetrouwbare overheid als het gaat om de plannen inzake natuurontwikkeling |
|
Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op de kritiek van het lid van het Koninklijk Huis en voorzitter van het Nationaal Groenfonds, de heer mr. Van Vollenhoven, dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid inzake de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de verbindingszones?1
De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk instrument om de internationale biodiversiteitsverplichtingen te kunnen nakomen. Dat blijft zo. In verband met schaarse beschikbare Rijksmiddelen heeft het kabinet besloten de EHS in herijkte vorm in 2018 haalbaar en betaalbaar af te ronden.
Klopt de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat slechts 50 tot 52 procent van de EHS is gerealiseerd in tegenstelling tot het door u genoemde percentage van circa 90 procent?2 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarop u uw percentage van 90 procent van de circa 730 000 hectaren bestemd als EHS dat al is gerealiseerd, is gebaseerd?
De door mij genoemde 90% heeft betrekking op de oppervlakte van de gehele tot voor kort voorziene EHS (zonder de robuuste verbindingen).
Het percentage van circa 50% dat de heer prof. mr. Van Vollenhoven noemt, heeft betrekking op de oorspronkelijke taakstelling nieuwe natuur in de EHS. Dat is de oppervlakte natuurontwikkeling die bij de start van het concept van de EHS in 1990 bovenop de toen al bestaande natuur is gepland.
Het percentage dat de heer Van Vollenhoven noemt, is afkomstig uit het Groenfondsrapport «Doorgerekend, Financieel economische analyse voortgang EHS en aanbevelingen voor de toekomst» (augustus 2010).
Onderschrijft u de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid als boeren eerst krijgen te horen van de overheid dat zij hun gronden moeten verkopen aan de overheid voor de natuurontwikkeling en vervolgens te horen krijgen dat dat niet meer nodig is? Zo nee, waarom niet?
De beperkte Rijksfinanciën nopen tot bezuinigingen op bijna alle beleidsterreinen, dus ook op het natuurbeleid, inclusief een versoberde en herijkte EHS. Door in een vroeg stadium aan te geven dat voor natuur minder grond zal worden verworven, geef ik vroegtijdig een signaal af dat de Rijksoverheid hier geen nieuwe financiële verplichtingen zal aangaan. Waar reeds sprake is van juridisch harde verplichtingen zal tot een fatsoenlijke afwikkeling worden gekomen.
Is het niet beter de bestemming van de gronden voor natuur, de EHS en de ontwikkeling van natuursnelwegen intact te laten en – indien de middelen nu ontbreken – later tot verwerving en realisatie over te gaan om kapitaalvernietiging tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat zou juist onduidelijkheid in de hand werken. Het regeerakkoord is specifiek over de versoberingsmaatregelen, hetgeen duidelijkheid over de bestemming van de verdere gebiedsontwikkeling juist bevordert.