Het verstekken van een wapenexportvergunning aan een verdachte van drugshandel |
|
Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat Loek W in 2009 wapenonderdelen aan Egypte heeft verhandeld, ondanks zijn aanhouding in 2008 vanwege drugshandel?1
In december 2009 is een vergunning verleend aan een bedrijf, waarvan de heer W. eigenaar/directeur is, voor de uitvoer van onderdelen van YPR- en M113 APC pantservoertuigen naar Egypte. De waarde op de vergunning bedroeg bijna US $ 1,8 miljoen. Gedurende de looptijd is daarvan iets minder dan US $ 29 000,– gerealiseerd. De facto zijn twee onderdelen geleverd.
Wordt er gekeken naar de achtergrond van aanvragers van vergunningen voor strategische goederen? Indien ja, op welke wijze?
Dat hangt af van het type aanvraag. Onder de aanvragers zijn ook particulieren die een vergunning nodig hebben voor de (tijdelijke) uitvoer van hun vuurwapens voor de jacht of voor sportbeoefening. In zulke gevallen wordt waar het de aanvrager betreft vooral gekeken of deze onder de Wet wapens en munitie gerechtigd is om in Nederland het betreffende wapen te bezitten. Bij (nieuwe) aanvragers die bedrijfsmatig betrokken zijn bij de uitvoer van strategische goederen worden standaard de gegevens van de Kamer van Koophandel gecontroleerd en zal doorgaans een toetsing op de anderszins ter beschikking staande gegevens verricht worden. Soms, als er twijfel bestaat, wordt het in strategische goederen gespecialiseerde Team POSS van de Douane gevraagd om een controle vooraf in te stellen.
In november 1999, niet lang nadat geconstateerd was dat het bedrijf van de heer W. activiteiten ontwikkelde op het gebied van onderdelen van militaire voertuigen, heeft de voorloper van Team POSS, de economische controledienst ECD, een toezichtsonderzoek bij het bedrijf verricht. Er zijn toen geen overtredingen van het toenmalige In- en uitvoerbesluit strategische goederen vastgesteld. Tijdens het onderzoek in 2008 van een rechercheteam van de politie, waarin ook medewerkers van de FIOD-ECD participeerden, is niet alleen gezocht naar bewijzen voor inbreuken op de Opiumwet, maar onder andere ook naar bewijzen voor eventuele inbreuken op het Besluit strategische goederen. Deze werden niet aangetroffen.
Wisten betrokken vergunningverleners van de lopende strafzaak tegen Loek W? Zo ja, hoe is die beoordeeld in deze context? Indien neen, hoe kan in de toekomst voorkomen worden dat deze kennis niet bij het ministerie aanwezig is?
Nee. De vergunning werd in december 2009 verleend. In maart 2010 werden de exportcontrole autoriteiten door het Landelijk Parket benaderd met enkele vragen over de handelsactiviteiten van het bedrijf van de heer W. op het terrein van de strategische goederen. Daarbij kwam de toen lopende strafzaak ter sprake. Eind augustus 2010 berichtte het Landelijk Parket vervolgens over de veroordeling van de heer W.
Noch het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, noch de Douane houdt lijsten bij van personen die voor de rechter moeten verschijnen, maar in de meeste gevallen waarin iemand vervolgd wordt voor een overtreding of misdrijf die verband houdt met het Besluit strategische goederen zal er in een vroeg stadium contact tussen de FIOD, het Openbaar Ministerie en de exportcontrole autoriteiten over zo’n casus zijn geweest. In het onderhavige geval was er geen sprake van een overtreding of misdrijf die verband hield met het Besluit strategische goederen.
Deelt u de mening dat, indien een aanvrager op een dergelijke manier in aanraking is met Justitie, de kans toeneemt dat er malversaties plaatsvinden bij de wapenexport? Indien neen, waarom niet?
Ik kan dat niet uitsluiten, maar heb daar ook geen harde aanwijzingen voor. In dit specifieke geval is daar in elk geval niets van gebleken.
Zijn er mogelijk meer wapenexportvergunningen de afgelopen jaren verleend aan wapenhandelaren die in aanraking zijn gekomen met Justitie? Indien ja, bent u bereid daarvan een overzicht te geven?
Mij zijn zulke gevallen over de afgelopen jaren niet bekend, maar omdat bij de exportcontrole-autoriteiten geen lijsten worden aangehouden van iedereen die met Justitie in aanraking komt, is de mogelijkheid niet uit te sluiten.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, vindt er bij bedrijven die zich voor het eerst aanmelden als aanvrager van uitvoervergunningen standaard een controle van de gegevens van de Kamer van Koophandel plaats en zal doorgaans een toetsing op de anderszins ter beschikking staande gegevens verricht worden. In bepaalde gevallen wordt Team POSS van de Douane gevraagd om een toezichtsonderzoek te verrichten. Een standaard screening op eventuele veroordelingen voor andere delicten dan in samenhang met strategische goederen vindt niet plaats en is ook weinig zinvol omdat zo’n veroordeling op zichzelf niet tot uitsluiting als aanvrager of tot afwijzingsgrond voor een aanvraag leidt. Een aan strategische goederen gerelateerd misdrijf kan er ingevolge artikel 7 van de Wet economische delicten toe leiden dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon voor bepaalde tijd wordt uitgesloten van handelsactiviteiten op dat terrein, maar dan moet dat als bijkomende straf zijn opgenomen in een vonnis van de rechter. De exportcontrole-autoriteiten kunnen daartoe niet zelfstandig besluiten.
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOP) ziet niet op wapenexportvergunningen, maar zelfs als de systematiek van de Wet BIBOP op dit terrein gevolgd zou worden, zal een gevonden veroordeling voor een delict op een ander terrein op zichzelf nog steeds geen afwijzingsgrond opleveren. Artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOP legt namelijk een directe relatie tussen de beschikking, in casu de vergunning, en het strafbare feit. Volgens de systematiek van de Wet BIBOP kan een vergunning geweigerd of ingetrokken worden als er aanwijzingen zijn dat de vergunning (ook) gebruikt gaat worden om uit strafbare feiten voortkomende of nog voort te komen middelen te benutten (i.e. witwassen) dan wel als er aanwijzingen zijn dat de vergunning (ook) gebruikt gaat worden om strafbare feiten mee te plegen (i.e. fraude).
Bent u bereid om – in lijn met de wet BIBOB2 – wapenhandelaren te screenen op criminele antecedenten voordat zij een wapenexportvergunning ontvangen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer komt de brief over wapenexport en bent u bereid om dit onderwerp daarbij te betrekken?
De brief heeft uw Kamer inmiddels bereikt.
De bouw door een Nederlandse werf van tanklandingsschepen voor Venezuela |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat de Nederlandse scheepsbouwfirma DAMEX Shipbuilding & Engineering in Santiago in Cuba schepen van het type Stan Lander 5612 bouwt voor de Venezolaanse marine, die kunnen dienen als tanklandingschepen?1
Nee. Op basis van de informatie die ik van Damen Shipyards heb ontvangen kom ik tot de conclusie dat DAMEX een Cubaanse joint venture is van het Nederlandse Damen Shipyards en de Grupo Industrial de Astilleros (GIA), dat onder het Cubaanse ministerie van Transport valt. Damen Shipyards meldt mij voorts dat de schepen geen landingsvaartuigen in de traditionele zin zijn, met mogelijkheden om op een strand aan te landen, maar RoRo (roll on/roll off) schepen, die een kade nodig hebben om te lossen en te laden. Ten slotte is de deksterkte niet berekend (in casu: te licht) op het vervoer van tanks of zware pantservoertuigen.
Deelt u de analyse dat deze schepen een militaire taak hebben? Indien nee, waarom niet? Zo ja, zijn de schepen ook specifiek voor deze militaire inzet ontworpen?
Nee, ik deel de analyse niet dat deze schepen een militaire taak hebben. De RoRo 5612 schepen zullen geleverd worden aan het logistieke onderdeel van de Venezolaanse marine (de Officina Coordinadora de Apoya Maritime de la Armada, OCAMAR) en regelmatig «verhuurd» worden aan andere ministeries ten behoeve van de infrastructurele ontwikkeling van Venezolaanse eilanden, bevoorradingstaken, humanitaire hulpverlening en – zo nodig – voor hulp bij evacuatie in geval van natuurrampen.
Acht u de kans uitgesloten dat de door Damen geleverde schepen van het Stan Lander type alsnog worden bewapend in Venezuela? Zo ja, wat zijn daarvoor uw aanwijzingen? Is het u bekend dat de Koreaanse tanklandingschepen waarover Venezuela beschikt zijn bewapend?
De RoRo 5612 schepen worden geleverd zonder militaire communicatie- of wapensystemen en beschikken niet over fundaties waarop later wapensystemen kunnen worden gemonteerd. De Koreaanse Capana-klasse schepen zijn voorzien van bewapening, maar hebben mede daardoor minder laadruimte voor bulkgoederen, zoals bouwmaterialen. Dat is een van de redenen waarom OCAMAR de niet-bewapende RoRo 5612 schepen bij Damex heeft besteld.
Is het waar dat Damen in 2007 sleep- en patrouilleschepen voor de Venezolaanse marine leverde? Wat is uw oordeel over de levering van de sleepboten? Wat is uw oordeel over de levering van de patrouilleschepen?
Ten dele. Er zijn twee sleepboten (type STu 2208 en STu 2608) geleverd aan INEA (de Venezolaanse Rijkswaterstaat) en in 2006 is een bouwpakket voor een patrouillevaartuig (type SPa 2606, zonder bewapening) geleverd. Over deze leveringen word ik niet geacht een oordeel te vellen omdat ze niet worden geclassificeerd als militaire vaartuigen in de zin van post ML9 van de Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen.
Is het waar dat de levering van de schepen van het type Stan Lander voldoet aan de voorwaarden van het Nederlandse wapenexportbeleid? Zo ja, waarom? Vallen schepen die zijn gebouwd op basis van door Damen Nederland gekochte ontwerpen onder de controle van het Nederlandse wapenexportbeleid ook als ze op een buitenlandse werf worden gebouwd? Valt Damex, omdat het onder een Nederlandse directie werkt, onder het Nederlandse wapenexportbeleid? Zo neen, acht u deze situatie wenselijk? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dit te veranderen?
Voor de uitvoer van militaire technologie door Nederlandse bedrijven is een exportvergunning nodig en Nederland controleert daar scherp op. In dit geval zijn de schepen echter geen militaire vaartuigen in de zin van post ML9 van de Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen. Deze schepen vallen niet onder het Nederlandse wapenexportbeleid. Damex is een joint venture onder Cubaans recht en valt daarmee evenmin onder het Nederlandse wapenexportbeleid. Via deze joint venture wordt geen militaire technologie of kennis overgedragen.
Deelt u de mening dat Venezuela op deze manier zijn militaire capaciteiten verder uitbreidt? Deelt u tevens de mening dat deze schepen een «verstorende werking zouden kunnen hebben op de regionale stabiliteit en daarmee op de veiligheid van de Nederlandse Antillen en Aruba»?2 Kunt u dat toelichten?
Nee, deze schepen zijn niet gericht op uitbreiding van de militaire capaciteit van Venezuela en vormen geen bedreiging voor het Koninkrijk. Het gaat immers om onbewapende schepen die zijn ontworpen en ingericht voor het vervoer van vracht.
Bent u bereid Damen er op te wijzen dat de Nederlandse overheid de leveringen ongewenst vindt en er op aan te dringen dat Damen verdere samenwerking met de Venezolaanse marine stopt? Zo ja, bent u ook bereid serieuze maatregelen tegen Damen te treffen mocht de scheepsbouwer zijn activiteiten voor de Venezolaanse marine voortzetten? Indien nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid heeft ernstige bedenkingen bij leveranties aan Venezuela van militaire goederen die een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van delen van het Koninkrijk of anderszins de regionale stabiliteit kunnen beïnvloeden. Daar is in dit geval geen sprake van.
Het recent opgelaaide geweld in de Soedanese regio Abyei |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het recent opgelaaide geweld in de Soedanese regio Abyei?
Nederland veroordeelt de inname van Abyei door het leger van Noord-Soedan en gelieerde milities, en de ontbinding van lokaal bestuur door presidentieel decreet. Het zijn schendingen van het vredesakkoord van 2005 waarbij Nederland getuige is. Nederland is bezorgd over de duizenden ontheemden en de plunderingen. Het Noorden moet haar troepen terugtrekken. Beide partijen moeten het geweld staken, humanitaire toegang bieden en verdere escalatie voorkomen.
De partijen moeten de dialoog hervatten over een duurzame politieke oplossing, in overeenstemming met het vredesakkoord van 2005 en de uitspraak van het Permanent Hof van Arbitrage over de grens van 2009.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat de invasie van Abyei door het Soedanese leger disproportioneel en onverantwoordelijk is? Zo nee, waarom niet?
Beide partijen hebben zich voorafgaand aan de inname van Abyei door het Soedanese leger schuldig gemaakt aan gewelddadigheden. Nederland veroordeelt ook dit geweld. De actie van het Soedanese leger is echter zeker disproportioneel en onverantwoordelijk en in strijd met de het vredesakkoord uit 2005 en de Kadugli-akkoorden van eerder dit jaar die voor een vreedzame oplossing hadden moeten zorgen.
Welke rol speelt Nederland bij de de-escalatie van spanningen tussen de partijen, mede in het licht van het voorzitterschap van de werkgroep Abyei?
Nederland heeft meteen actie genomen in het weekend dat het Soedanese leger Abyei heeft ingenomen. Nederland heeft de inname van Abyei veroordeeld en onze EU-collega’s met succes opgeroepen tot gezamenlijke druk op Khartoum. Nederland zal de kwestie Abyei samen met andere internationale partners blijven aankaarten bij de Soedanese autoriteiten. Tevens pleit Nederland voor bespreking van deze kwestie in de Veiligheidsraad.
Op welke manier is de Afrikaanse Unie betrokken bij het dit proces en hoe beoordeelt u de initiatieven die de Afrikaanse Unie tot nu toe heeft genomen?
De Afrikaanse Unie speelt een bemiddelende rol. De Afrikaanse Unie benadrukt dat er een pakketovereenkomst moet komen over alle uitstaande zaken die geregeld moeten worden als Zuid-Soedan onafhankelijk wordt, inclusief een vreedzame oplossing voor Abyei. Nederland staat achter de Afrikaanse Unie en probeert waar mogelijk samen met andere internationale partners verdere steun te verlenen.
Kunt u een inschatting geven van de hulpbehoefte die is ontstaan als gevolg van de gewelddadigheden? Kunt u daarnaast aangeven welke initiatieven Nederland en de internationale gemeenschap neemt om vluchtelingenstromen op een goede manier op te vangen?
Het is op dit moment vanwege de onveiligheid en het gebrek aan humanitaire toegang, moeilijk om een goede inschatting te maken van de humanitaire noden in de stad Abyei en de omliggende dorpen. Schattingen van het aantal mensen dat Abyei ontvlucht is, lopen op tot 60 000. Internationale Organisatie voor Migratie heeft tot nu toe 22 000 ontheemden geregistreerd die vanuit Abyei naar Zuid-Soedan zijn gevlucht. De noden onder deze ontheemden en de lokale gemeenschappen zijn hoog, met name op het gebied van voedsel, water, gezondheid en noodonderdak. De humanitaire respons komt op gang maar moet worden opgevoerd. Humanitaire organisaties (NGO’s en VN-organisaties) vergroten hun aanwezigheid in de gebieden waar zich ontheemden bevinden.
Nederland kanaliseert de bijdrage voor humanitaire hulp in Soedan via het gezamenlijke noodhulpfonds van de VN, het Common Humanitarian Fund (CHF) voor Soedan om flexibel te kunnen inspringen op noden die gedurende het jaar ontstaan. Daarnaast financiert Nederland enkele NGO’s in Soedan. In 2010 heeft Nederland 7,3 miljoen EUR bijgedragen aan het CHF. Een bijdrage voor 2011 van 6 miljoen EUR wordt op dit moment voorbereid. Mocht er aanleiding zijn voor een additionele bijdrage bij de mid-term review van het CHF in juli dan zal dit welwillend worden bekeken binnen de mogelijkheden.
De situatie in Iraaks Koerdistan |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Human Rights Watch (HRW) «Iraqi Kurdistan: Growing Effort to Silence Media», dat op 24 mei 2011 is verschenen?
Ja.
Zo ja, wat is uw oordeel over de vele voorbeelden van intimidatie, bedreigingen, geweld en arrestaties van kritische journalisten door zowel de autoriteiten als de twee voornaamste politieke partijen in Iraaks Koerdistan?
De persvrijheid in Irak staat onder druk. Intimidatie en onderdrukking van journalisten hebben plaats en het is voorgekomen dat kritische journalisten te maken kregen met geweld en arrestaties. De Koerdische autoriteiten hebben in reactie op het HRW-rapport over de recente onrust gemeld dat zij stappen hebben ondernomen om te voorkomen dat de media slachtoffer worden van de demonstraties. Het parlement heeft een plan opgesteld van 17 punten, waaronder «all sides should work to [...] cease attacking media outlets» en «those responsible for burning the NRT TV station and that of Gorran should immediately be arrested and brought to court». De autoriteiten zeggen de ernst van de situatie te onderkennen en trachten die actief te verbeteren. Daarop worden zij zowel bilateraal als in EU-verband aangesproken.
Klopt het dat ernstige schendingen van mensenrechten jegens kritische journalisten niet of nauwelijks worden onderzocht en dat plegers van die mensenrechtenschendingen niet worden vervolgd? Zo ja, welk oordeel wilt u hieraan verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van Sarah Leah Whitson, directeur Midden-Oosten van HRW dat de persvrijheid in Iraaks Koerdistan nu geen haar beter is dan onder het regime van Saddam Hoessein? Pogen de autoriteiten aldaar inderdaad kritische journalisten het zwijgen op te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gelet op het zeer verontrustende beeld dat uit het rapport van HRW oprijst, hiertegen rechtstreeks en via de EU protest aan te tekenen bij de Iraakse regering en de autoriteiten in Iraaks Koerdistan en van hen te eisen dat zij optreden tegen deze ernstige mensenrechtenschendingen?
Het bevorderen van het recht op vrije meningsuiting, persvrijheid en ook internetvrijheid, is een prioriteit voor de Nederlandse regering, zoals verwoord in de notitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid». Ik zal zowel bilateraal als in EU-verband bij de Iraakse autoriteiten in Bagdad en in de Koerdische regio blijven aandringen op respect voor deze rechten en op vervolging van degenen die deze rechten schenden. Ook EU-Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton sprak haar steun uit voor vrije meningsuiting in Irak in haar verklaring van 25 februari jongstleden. Daarnaast ondersteunt Nederland onder meer Iraakse initiatieven die trachten de persvrijheid te verbeteren, zoals het Independent Media Center Kurdistan.
De onrust in Georgië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de aanhoudende protesten in Georgië tegen het bewind van president Saakashvili?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij het onderdrukken van de demonstraties door de autoriteiten excessief geweld wordt gebruikt, waarbij inmiddels meerdere slachtoffers te betreuren zijn?
Onderzoek zal moeten uitwijzen of het geweld dat door de Georgische autoriteiten is gebruikt bij de ontruiming van de demonstratie van 25/26 mei jl. excessief is geweest of niet, en in verhouding staat tot het geweld dat is gebruikt door de demonstranten. Deze waren deels bewapend met stokken en van plan de parade voor de 20-jarige onafhankelijkheid te verstoren. Het ingrijpen volgde op het aflopen van de demonstratievergunning op de locatie van de viering van de 20-jarige onafhankelijkheid en nadat vertegenwoordigers van het stadsbestuur de demonstranten alternatieve locaties hadden aangeboden waarop het protest kon worden voortgezet. Ik steun de oproep van de Georgische Ombudsman, van de OVSE en van non-gouvernementele organisaties aan de Georgische regering een grondig en transparant onderzoek in te stellen naar de onlusten in de nacht van 25 op 26 mei 2011 en zorg te dragen voor adequate behandeling van arrestanten inclusief toegang voor familie en advocaten.
Klopt het beeld dat president Saakashvili bovendien weigert de dialoog aan te gaan met de oppositie en met de vertegenwoordigers van de demonstranten?
De partij van president Saakashvili – de United National Movement – en een groot deel van de oppositie (acht partijen – «Groep van 8» – waarvan de Christendemocraten en de Free Democrats de meeste electorale steun genieten) waren in gesprek in de opmaat naar de verkiezingen van 2012 (parlementair) en 2013 (presidentieel). Deze onderhandelingen zijn echter in een impasse geraakt. Oppositieleider Alasania (Free Democrats) liet onlangs in een gesprek op mijn ministerie weten dat de «Groep van 8» presidents- en regeringswisseling nastreeft door verkiezingen en niet, zoals in het verleden, door straatrevoltes. De demonstranten vertegenwoordigden een kleiner en radicaler deel van de oppositie, dat de dialoog afwijst en veranderingen door straatprotesten wil afdwingen.
In een gesprek met de Georgische vicepremier heb ik onlangs opgeroepen tot een constructieve dialoog tussen de regeringspartij en de hele oppositie.
Zo ja, deelt u dan de mening dat de daartoe geëigende instrumenten van de OVSE, de Raad van Europa en/of de EU in stelling moeten worden gebracht om er aan bij te dragen dat het geweld stopt en er een dialoog tussen de president en de oppositie tot stand komt?
Ik constateer dat een dialoog tussen regering en oppositie is opgestart, maar dat deze op dit moment stil ligt. Nederland zal zich bilateraal en in multilateraal verband blijven uitspreken tegen het gebruik van geweld en alle partijen blijven oproepen tot het voeren van een constructieve dialoog. Ik onderschrijf dan ook de verklaring van de OVSE van 27 mei 2011.
Zo ja, bent u bereid daartoe op korte termijn stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de verdere ontwikkelingen (afhandeling arrestaties, rechtszaken en onderzoek) nauwlettend blijven volgen alsmede het belang van een constructieve politieke dialoog naar alle partijen blijven onderstrepen. De Nederlandse ambassadeur in Tbilisi heeft het belang van onafhankelijk onderzoek onder de aandacht van de Georgische autoriteiten gebracht. Deze boodschap is ook aan de Georgische ambassadeur in Den Haag overgebracht. Naar aanleiding van zorgen over arrestaties en vervolgingen rondom de demonstraties die in 2009 plaatsvonden heeft de Nederlandse ambassade een onderzoek door een onafhankelijke en professionele Georgische NGO gefinancierd. De resultaten van dit onderzoek en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien zullen binnenkort worden gepresenteerd en mogelijk een constructieve bijdrage leveren aan het onderzoek naar onlusten van 25/26 mei 2011.
Het bericht ‘Waarom kennen vrouwen een van hun grootste risicofactoren voor borstkanker niet?’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waarom kennen vrouwen een van hun grootste risicofactoren voor borstkanker niet?»1
Ja.
Klopt het dat jaarlijks 800 gevallen van borstkanker niet worden ontdekt door dicht borstklierweefsel?
Het klopt dat er gevallen van borstkanker worden gemist door dicht klierweefsel, maar het is niet precies bekend om hoeveel gevallen het gaat. De in het artikel genoemde schatting van 800 gevallen was gebaseerd op vooral Amerikaanse cijfers en onderzoek met analoge mammografie. In het goed georganiseerde Nederlandse bevolkingsonderzoek ligt het aantal waarschijnlijk flink lager, zeker nu het bevolkingsonderzoek gebeurt met digitale mammografie. Er is nader onderzoek nodig voordat de deskundigen hierover goede uitspraken kunnen doen. Dit onderzoek is al in gang gezet.
Is het u bekend dat dicht borstklierweefsel een hogere risicofactor is dan borstkanker in de familie en dicht borstklierweefsel het moeilijker maakt de tumor te ontdekken. Waarom worden vrouwen bij het Bevolkingsonderzoek Borstkanker niet geïnformeerd over deze risicofactoren?
Dat dicht klierweefsel een risicofactor is voor borstkanker was lange tijd niet bekend. Er is nog veel onderzoek nodig naar een goede manier om met vrouwen met dicht klierweefsel om te gaan in het bevolkingsonderzoek.
Ten algemene geldt dat geen enkele screening perfect is. Elke screeningstest geeft fout-positieve en fout-negatieve uitslagen. Bij elk bevolkingsonderzoek dat de overheid aanbiedt, wordt goed gekeken naar de balans tussen voor- en nadelen van screening. Het gaat tenslotte om een onderzoek bij een grote groep – in principe gezonde – vrouwen om bij een relatief kleine groep gezondheidswinst te behalen. De overheid kijkt hierbij naar de beste keuze op groepsniveau, dat wil zeggen zoveel mogelijk gezondheidswinst voor de kleine groep tegen zo min mogelijk nadelen voor de grote groep. De doelgroep, testmethode en frequentie bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker zijn op basis van wetenschappelijk onderzoek vastgesteld, op advies van de Gezondheidsraad.
De testmethode, mammografie, is de beste methode die we kunnen gebruiken als we kijken naar de hele groep. Voor vrouwen met dicht klierweefsel is de methode minder goed. Dat is bekend en daarom is er overheidsgeld beschikbaar gesteld om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om binnen het bevolkingsonderzoek naar borstkanker een aanvullende test te doen bij vrouwen met dicht klierweefsel.
Zolang er geen wetenschappelijk bewijs is, kunnen we vrouwen helaas geen andere of aanvullende test bieden. Het informeren over risico’s zou dan onrust opleveren bij een grote groep vrouwen, zonder dat er een alternatief voorhanden is. Dat is niet verantwoord. Deelname aan het bevolkingsonderzoek blijft overigens wel degelijk nuttig, want ook in de groep met dicht klierweefsel worden de meeste tumoren wel gevonden. En voor alle vrouwen, ook die zonder dicht klierweefsel, is het verstandig om bij klachten of symptomen naar de huisarts te gaan. Ook als er net een screening heeft plaatsgevonden. In de voorlichting wordt hier ook duidelijk op gewezen.
Is het u bekend dat radiologen aan de hand van een mammogram de dichtheid van het borstklierweefsel kunnen classificeren? Bent u bereid een densiteitsmeting toe te voegen aan het Bevolkingsonderzoek Borstkanker?
In de zorg is het gebruikelijk om een inschatting van de dichtheid mee te geven in het verslag van de radioloog. Bij het bevolkingsonderzoek is dit niet het geval. Sinds kort is het door de digitalisering van het bevolkingsonderzoek mogelijk om de computer voor de dichtheidsinschatting in te schakelen. Ook hier wordt onderzoek naar gedaan. Er wordt dus binnen de screening hard gewerkt aan een verantwoorde en goede manier om vrouwen met dicht klierweefsel beter te helpen.
Problemen bij de politie Utrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op de problemen die zijn ontstaan door een tekort aan mensen in het district Eemland Zuid?1
Op basis van informatie van het politiekorps Utrecht stel ik vast dat er in het district Eemland Zuid, gelet op de toegestane formatie, geen sprake is van een tekort aan mensen. Volgens het inrichtingsplan van het district is er ruimte voor 228 fte. De feitelijke bezetting per 1 mei 2011 is 245 fte. Daar waar in de praktijk sprake is van (tijdelijke) onderbezetting op een specifieke afdeling wordt dit opgevangen met capaciteit elders uit het district. Hierdoor is de bezetting van iedere afdeling in het district gewaarborgd.
Wat vindt u ervan dat ervaren agenten, die op straat horen te zijn, nu op het bureau moeten blijven voor arrestantenzorg en om aangiften op te nemen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze agenten hun werk op straat kunnen doen zonder dat de taken op het bureau worden verwaarloosd?
Het opnemen van aangiften en het toezicht houden op arrestanten maakt onderdeel uit van de brede politiefunctie. Een minimale bezetting van toezichthoudende politiemedewerkers ten behoeve van arrestantenzorg is nodig om de veiligheid van de arrestanten en het personeel te garanderen.
Voor het district Eemland Zuid betreft het de invulling van gemiddeld één dienst per twee weken ten behoeve van arrestantenzorg of het opnemen van aangiften door politiemedewerkers anders dan de hiervoor aangewezen politiemedewerkers. Deze diensten worden gecombineerd met de afdoening van bijvoorbeeld opsporings- en verkeersdossiers. Bij vraag 1 is een toelichting gegeven op deze toewijzing van capaciteit waardoor de bezetting, zowel op straat als in de publieksopvang en arrestantenzorg, geborgd is.
Klopt het dat agenten die net de opleiding hebben eerst afgerond bij de arrestantenzorg worden ingedeeld, waardoor ze geen ervaring op straat opdoen?
In het district Eemland Zuid worden agenten die net de opleiding hebben afgerond eerst bij de arrestantenzorg ingedeeld. Gemiddeld werken zij hier drie maanden. Zoals onder vraag 2 is toegelicht, betreft dit een wezenlijk onderdeel van de brede politiefunctie. Het korps heeft deze beleidskeuze mede gemaakt op basis van bedrijfsvoeringsoverwegingen. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de Ondernemingsraad. Aangezien alle facetten van het politievak, van intake tot opsporing, van belang zijn, is ook het opdoen van deze ervaring van toegevoegde waarde.
Wat is uw reactie op de problemen met betrekking tot het tekort aan voertuigen? Hoe is dit tekort ontstaan?
In politieregio Utrecht en zo ook in het district Eemland Zuid is geen tekort aan voertuigen. Wel is er een efficiëntieslag gemaakt en heeft er een herverdeling van voertuigen binnen de regio plaatsgevonden. Het korps beschikt over 654 gemotoriseerde voertuigen op een personeelsbestand van ongeveer 3 600 fte. Dit komt neer op 1 voertuig op circa 6 fte. Daarnaast zet het korps bikers in waardoor de effectiviteit van de politie-inzet in de regio Utrecht vergroot wordt.
Wat is uw reactie op de problemen met betrekking tot het communicatiesysteem C2000? Bent u bekend met de dekkingsproblemen in het betreffende gebied? Waarom is niet eerder iets met de meldingen van agenten gedaan?
De dekking van C2000 voldoet aan de overeengekomen eisen, te weten 95% dekking naar tijd en plaats gemeten voor een portofoon op heuphoogte gedragen. In 2010 was de landelijke dekking hoger, te weten 97,4%. Dit neemt niet weg dat er lokaal nog dekkingsproblemen kunnen worden gesignaleerd.
Eind 2010 is een dekkingsprobleem gemeld in de omgeving Leusden en Woudenberg. De melding is onderzocht maar het dekkingsprobleem deed zich tijdens het onderzoek niet opnieuw voor. Daarom is de melding in overleg met de betrokken regio afgesloten.
Op 31 mei 2011 is opnieuw een dekkingsprobleem gemeld in hetzelfde gebied. Op 8 juni j.l. is deze klacht in behandeling genomen. Dit onderzoek is nog gaande.
Het bericht ‘KPN zet app-heffing door’ |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «KPN zet app-heffing door»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat is uw oordeel over het feit dat KPN deze app-heffingen, tegen de duidelijk uitgesproken wens van een meerderheid van de Kamer in, wil doordrukken?
De wens van de meerderheid van uw Kamer is nog eens verwoord in het amendement Verhoeven c.s. (TK 2010–2011, 32 549, nr. 17). Inmiddels is het gestelde in dat amendement onderdeel geworden van het wetsvoorstel ter wijziging van de Telecommunicatiewet. Vanaf het moment dat deze wet van kracht wordt, moet KPN daar gewoon aan voldoen.
Deelt u de mening dat KPN onverantwoord bezig is en de consument onnodige kosten wil laten betalen? Zo nee, waarom niet?
De grote bloei en innovatie op het gebied van internet van de afgelopen jaren zijn voor een belangrijk deel te danken aan de opkomst van nieuwe diensten en toepassingen. Ik vind het ongewenst dat de opkomst van dergelijke diensten, zoals «Skype» en «What’s app», via een extra heffing belemmerd wordt door de transporteur van deze diensten omdat ze ten koste zouden gaan van zijn bel- en sms-inkomsten. Ik verwijs u verder naar mijn brief van 10 juni jongstleden met als onderwerp «Overwegingen ten aanzien van het amendement Verhoeven c.s. over netneutraliteit» (TK 2010–2011, 32 549, nr. 37).
Bent u bereid om KPN op te roepen om af te zien van deze app-heffingen en erop te wijzen dat deze heffingen niet mogen worden ingevoerd, gezien het feit dat een meerderheid van de Kamer zich hier duidelijk tegen heeft uitgesproken? Zo nee, waarom niet?
Een verbod op dergelijke app-heffingen is inmiddels onderdeel van het wetsvoorstel ter aanpassing van de Telecommunicatiewet.
Megastallen in Noord-Holland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel : «Megastallen toch welkom in Noord-Holland?»1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot de door u ingestelde maatschappelijke dialoog megastallen en het door de Tweede Kamer ingeschakelde moratorium?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 15 maart 2011 (TK 28 286, nr. 494) heb ik de wens van de Kamer onder de aandacht van de provincies gebracht en verzocht om gedurende de maatschappelijke discussie over megastallen niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Over een in te stellen moratorium door middel van het nemen van een voorbereidingsbesluit, heb ik uw Kamer bericht en uiteengezet dat dat niet mogelijk is.
In Noord-Holland mag geen nieuwvestiging van intensieve veehouderij plaatsvinden. Uit te breiden opstallen ten behoeve van intensieve veehouderij mogen niet meer dan één bouwlaag bevatten die gebruikt mag worden voor het houden van dieren. In de zone voor grootschalige landbouw zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. Elders, in de gebieden voor gecombineerde landbouw tot maximaal 1,5 ha.
Grotere bouwpercelen zijn alleen mogelijk met ontheffing van Gedeputeerde Staten, met een maximum van 2 ha in de gebieden voor gecombineerde landbouw. Noord-Holland bepaalt de bouwblokgrootte op basis van ruimtelijke kwaliteit.
Een mogelijke fusie tussen de Vrije Universiteit (VU) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Het liefdesleven van de VU»?1
De Special «VU-UvA» van Ad Valvas bevat een weergave van enkele opinies over bestaande vormen van samenwerking tussen de VU en de UvA.
Is het waar dat de VU en de UvA een alliantie overwegen waarbij een vergaande samenwerking tussen de twee instellingen wordt gepland?
In een gesprek op 16 juni jl. heb ik van de Collegevoorzitters van beide universiteiten begrepen dat men de mogelijkheden onderzoekt om (delen van) research en bijbehorend PhD- en masteronderwijs te bundelen.
Komt de versterkte samenwerking tussen VU en UvA in aanmerking voor de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de conclusie?
Nee. De fusietoets heeft betrekking op bestuurlijke en institutionele fusies; een dergelijke fusie wordt niet overwogen.
Deelt u de mening dat het absoluut onaanvaardbaar is als deze alliantie zou neerkomen op een fusie tussen twee unieke instellingen met een eigen identiteit? Wat zou overigens de grondslag worden van de nieuwe instelling?
De beoogde samenwerking komt niet neer op een fusie in de zin van de Wet fusietoets in het onderwijs. Een fusie van twee universiteiten, of van een universiteit en een hogeschool is overigens wettelijk gezien niet mogelijk. De enige fusie waarbij een wo-instelling betrokken kan zijn is een bestuurlijke fusie van rechtspersonen die een bijzondere universiteit en/of hogeschool in stand houden.
Hoe kijkt u tegen het plan aan als u daarbij in ogenschouw neemt dat de UvA al eerder fuseerde met de Hogeschool van Amsterdam? Is het niet absurd om nu ook te gaan fuseren met de VU? Druist dit niet in tegen de keuzevrijheid van studenten en de variatie in het onderwijsaanbod?
Het verkennen van een mogelijke alliantie met het oogmerk om de krachten te bundelen is aan onze instellingen en kan functioneel zijn in het licht van het advies van de Commissie Veerman. In tegenstelling tot hetgeen de vragensteller veronderstelt zijn de UvA en de HvA niet gefuseerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het plan om een alliantie aan te gaan een vorm van goed bestuur? Kunt u zich voorstellen dat het personeel zich niet gerepresenteerd voelt door de bestuurders, laat staan er verbondenheid mee voelt?
Op grond van het gesprek met de Collegevoorzitters stel ik vast dat er sprake is van een verstandige aanpak door beide instellingsbesturen. Principes van goed bestuur zijn daarbij niet in het geding. Men verkent de mogelijkheden – op basis van facts & figures – om via bundeling van krachten een kwaliteitssprong te maken op Europees en mondiaal niveau. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap heb ik uiteengezet op welke wijze ik zwaartepuntvorming, specialisering en profilering van universiteiten en hogescholen wil stimuleren.
Het lijkt me niet aannemelijk, dat alleen al het voornemen van twee instellingen om – in het licht van het advies van de commissie Veerman – te komen tot samenwerking, de universitaire gemeenschap het gevoel geeft dat bestuurders geen oog hebben voor de belangen van studenten en personeel.
Deelt u de mening dat het personeel van beide universiteiten een stem moet hebben in dit soort beslissingen? Zou u het toejuichen als er een draagvlakmeting of referendum wordt gehouden over een aanstaande fusie?
Ik acht het vanzelfsprekend dat bestuurders zoeken naar draagvlak voor veranderingen die wezenlijke consequenties hebben het personeel en dat alle geldende bepalingen met betrekking tot de betrokkenheid van de medezeggenschap in acht worden genomen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 6.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de besturen van beide instellingen met als inzet dat een fusie voorkomen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Een gesprek met beide instellingen met die inzet is niet opportuun. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 al heb aangegeven is een fusie tussen twee universiteiten niet mogelijk.
De emissies van de afvalverbrandingsinstallatie OMRIN te Harlingen |
|
Diederik Samsom (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat de emissies van de recent geopende afvalcentrale OMRIN de niveaus zoals vastgesteld in de vergunning – met regelmaat – overschrijden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van eisen en realisatiegegevens?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Jacobi en Samsom (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3460).
Zijn er in de vergunning, dan wel via wettelijke voorschriften, eisen gesteld aan het maximaal toelaatbare aantal storingsuren van een dergelijke installatie per jaar? Welke? Is dit maximum overschreden?
In het Besluit verbranden afvalstoffen is bepaald dat, indien er overschrijding is van de bij of krachtens het besluit gestelde emissie-eisen, in geen geval langer dan 4 uur met de thermische behandeling van afvalstoffen mag worden voortgegaan. Per kalenderjaar mag dit niet meer dan 60 uur zijn.
Volgens de provincie is dit maximum sinds de ingebruikname niet overschreden.
Wat is het handhavingskader voor afvalverbrandingsinstallaties, welke sancties kunnen bij overtreding van vergunningsvoorschriften worden opgelegd?
De provincie Fryslân heeft een «Toezichtsplan Reststoffen Energie Centrale (REC) 2011 – 2012» opgesteld. Daarin is aangegeven hoe wordt toegezien op het naleven van de Wet milieubeheervergunning en van de van toepassing zijnde rechtstreeks werkende wet- en regelgeving, zoals het Besluit verbranden afvalstoffen. Er wordt voorzien in fysiek toezicht, administratief toezicht, metingen en systeemtoezicht.
In het geval van overtreding van vergunningvoorschriften of het Besluit verbranden afvalstoffen voorzien de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet in de mogelijkheid tot het treffen van (sanctie)maatregelen om de naleving van de vergunning af te dwingen, zoals het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.
Is de handelwijze van de provincie Friesland als bevoegd gezag voor de milieuhandhaving bij OMRIN in lijn met het handhavingskader? Kunt u dit motiveren?
Ja. In het Fries Draaiboek Handhaving Milieuwetgeving zijn de afspraken over de milieuwethandhaving in de provincie Fryslân opgenomen. Dit draaiboek vormt het afwegingskader voor het toepassen van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctiemiddelen.
Op de website van de provincie Fryslân staan diverse brieven en verslagen van toezicht en handhavingsacties door de provincie, waarin in detail de bevindingen worden beschreven (zie http://www.fryslan.nl/sjablonen/1/infotype/downloads/view.asp?objectID=34147)
Hieruit blijkt dat de provincie handelt conform het toezichtsplan en het draaiboek.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat bij de afvaloven in Harlingen wordt gehandhaafd conform de normvoorschriften?
Gezien het bovenstaande zijn geen extra maatregelen nodig.
De gemeente Eindhoven die op onverantwoorde wijze bankier speelt |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven steunt PSV met 48,4 miljoen»1 en het fragment «Eindhoven geeft PSV financiële steun»?2
Ja.
Is er volgens u sprake van dat de gemeente Eindhoven professionele topsport subsidieert?
Het is, in het kader van de financiële autonomie van decentrale overheden, aan de gemeente zelf welk beleid zij hanteert met betrekking tot professionele topsport. Daarbij is zij begrensd door de Europese staatssteunregels (zie het antwoord op vraag 5). In dit geval is er volgens de gemeente geen sprake van een subsidie, maar van een grondtransactie.
Vindt u net als wethouder Depla dat PSV een duurzaam en gezond bedrijf is?
Het is niet de rol van de minister van BZK om over de financiële gezondheid van private ondernemingen te oordelen.
Vindt u dat de gemeente Eindhoven hier een financieel avontuur aangaat waar grote risico’s aan kleven? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
De gemeente Eindhoven is als entiteit van een autonome bestuurslaag zelf verantwoordelijk voor de financiële risico’s die de gemeente wil lopen. Deze risico’s en de wijze waarop deze worden opgevangen dienen inzichtelijk te worden gemaakt in de begroting en te worden vermeld in de paragraaf weerstandsvermogen.
Het financieel toezicht op de gemeenten, zoals dat wordt uitgevoerd door de provincie, is gericht op de financiële positie van de gemeenten. Dit komt tot uitdrukking in een structureel evenwicht op de begroting en/of meerjarenraming, en de ruimte in het weerstandsvermogen. Het toezicht is niet direct gericht op het te voeren beleid van de gemeente betreffende subsidiering van professionele topsport of andere beleidsmatige beslissingen met een financiële consequentie.
Wel toetst de provinciale toezichthouder of bijvoorbeeld de paragraaf weerstandvermogen voldoet aan de eisen in het Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies (BBV), en of de inhoud daarvan is doorvertaald naar de begroting. Het is allereerst een verantwoordelijkheid van de het College van B&W zelf om zich te verantwoorden richting Gemeenteraad. In die «horizontale keten» is er verder een speciale taak bij de accountant en de rekenkamer belegd. De provinciaal toezichthouder maakt in haar eigen – complementaire – taak en rol (bewaking structureel evenwicht) wel gebruik van de signalen uit de keten.
Vindt u dat er hier sprake is van (verkapte) staatssteun? Zo nee, waarom niet? Acht u dit toelaatbaar?
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de gemeente zelf. Het Rijk bevordert en faciliteert uitsluitend de goede naleving, onder meer door het geven van voorlichting3 en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. De meldingsprocedure wordt gecoördineerd door mijn ministerie. In dit geval is er geen melding geweest.
De Europese Commissie heeft Nederland op 27 mei gevraagd om toe te lichten waarom de voorgenomen grondtransactie van de gemeente Eindhoven geen staatssteun omvat. De vraag van de Commissie is door mijn ministerie doorgeleid naar de gemeente. Die heeft aangegeven er alle vertrouwen in te hebben aan te kunnen tonen dat er bij de transactie geen sprake is van staatssteun, omdat marktconform wordt gehandeld.
Vindt u dat de gemeente Eindhoven hier op oneigenlijke wijze concurreert met commerciële geldverstrekkers?
Een oordeel hierover is niet aan de minister van BZK. Zie ook het antwoord op vraag 7 c).
Gaat u maatregelen tegen de gemeente Eindhoven treffen omdat ze a) onnodige financiële risico’s neemt b) (verkapte) staatssteun aan een commerciële onderneming verleent en c) financiële instellingen beconcurreert?
De huisbankier RBS en clustermunitie |
|
Arjan El Fassed (GL), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions; a shared responsibility»?1
Ja.
Kunt het bericht bevestigen dat de huisbankier van de Nederlandse staat, de Royal Bank of Scotland, behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn bekend met het persbericht dat IKV Pax Christi hier op basis van het in vraag 1 genoemde rapport over heeft doen uitgaan. Daarin stelt zij dat RBS behoort tot de top vijf van grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld. Wij kunnen de stelling in het persbericht niet bevestigen, omdat wij niet in de gelegenheid zijn de juistheid van het bericht en het rapport vast te stellen.
Herinnert u zich de uitspraak in september 2010 van minister Donner naar aanleiding van de motie El Fassed c.s.2 dat «in overleg met de Royal Bank of Scotland nadere garanties verkregen zijn met betrekking tot de leningen die de bank verschaft en de dienstverlening. De bank heeft daarvan aangegeven dat dit niet zal zijn ten aanzien van bedrijven in clustermunitie»? Welke garanties heeft de Royal Bank of Scotland in overleg met het kabinet gegeven met betrekking tot de leningen en dienstverlening, zoals verstrekken van leningen, helpen bij aandelen- en obligatie-emissies en beleggingen in aandelen en obligaties, die de bank verschaft aan bedrijven die clustermunitie produceren?
Wij herinneren ons de betreffende uitspraak van minister Donner van 22 september 2010. RBS heeft in april 2010 minister De Jager op zijn verzoek reeds het navolgende laten weten:
«RBS Groep handelt in lijn met de strikte regelgeving en het vergunningenstelsel van het Verenigd Koninkrijk, en in lijn met relevante internationale standaarden over hoe zij zich inlaat met ondernemingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, fabricage en ondersteuning van en handel in defensiematerieel. Bij het beschouwen van complexe en zich ontwikkelende defensiegerelateerde zaken, zoals landmijnen en clustermunitie, houden wij ons aan de gedragsleidraad van het Verenigd Koninkrijk alsmede de aangewezen internationale wettelijke standaarden.
Met betrekking tot landmijnen verbiedt de Ottawa Convention de productie en export van alle typen van anti-persoons landmijnen, inclusief de niet waarneembare, naar alle landen. Met betrekking tot clustermunitie verplicht de Convention on Cluster Munitions alle ondertekende staten om de productie, het gebruik en de opslag van clustermunitie te verbieden. RBS zal niet bewust enig verzoek tot het verlenen van financiering of financiële diensten toekennen dat direct indruist tegen deze standaarden en zal er nauwgezet naar streven dat de relaties met klanten niet strijdig zijn met deze principes.»
Hoe beoordeelt u de garanties die de huisbankier heeft gegeven in het licht van de bevindingen van het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions»? Welke gevolgen verbindt u aan deze bevindingen?
Naar aanleiding van het rapport waaraan u in uw vraag refereert, hebben wij RBS geconfronteerd met de bevindingen. RBS heeft in haar reactie aangegeven dat zij de aantijgingen serieus heeft genomen en daarom intern uitgezocht heeft wat er feitelijk aan de hand is. RBS geeft daarbij aan dat zij op basis van het interne onderzoek van mening is dat de berichten van IKV Pax Christi, dat RBS behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producten van clustermunitie ter wereld, onjuist zijn.
RBS stelt dat zij geen ondernemingen ondersteunt noch wil ondersteunen die betrokken zijn bij de directe fabricage van clustermunitie. RBS heeft als beleid dat aan potentiële klanten en aan bestaande klanten bij hernieuwd gebruik van een faciliteit specifiek gevraagd wordt of zij het groepsbeleid van RBS inzake defensiematerieel (zie antwoord vraag 3) willen navolgen. Als die instemming niet gegeven wordt, wordt er geen zaken gedaan. Ten aanzien van de specifieke ondernemingen als bij RBS vermeld in het in vraag 1 genoemde rapport, geeft RBS aan te bevestigen dat deze volledig de Oslo Conventie onderschrijven.
RBS heeft inmiddels contact opgenomen met IKV Pax Christi teneinde de berichten van IKV Pax Christi, waarvan RBS meent dat deze onjuist zijn, te bespreken.
Zijn er bedrijven of instellingen met staatssteun die nog steeds diensten verlenen aan producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken?
Voor zover wij weten houdt geen van de staatsgesteunde financiële instellingen zich direct bezig met dergelijke diensten. Deze instellingen hebben een mvo-beleid dat daaraan in de weg staat. De Staat heeft als kapitaalverschaffer echter geen zicht op de operationele activiteiten van deze instellingen.
Zijn er bedrijven of instellingen waar de staat een financiële relatie mee heeft die nog steeds diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken? Kunt u, in navolging van een toezegging van het vorige kabinet, een overzicht geven?
Indien wij deze vraag interpreteren als hebbende betrekking op bedrijven en instellingen waarmee de staat een overeenkomst heeft op het gebied van financiële dienstverlening, dan betreft het ING Bank, ABN Amro en RBS. Wij zijn bereid om bedrijven en instellingen aan te spreken indien zij diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie. Echter, de Staat dient zich tevens te houden aan zijn contractuele verplichtingen.
Op welke wijze is bij de keuze voor de huisbankier van de Nederlandse staat maatschappelijk verantwoord ondernemen meegenomen in de selectiecriteria?
In de Europese aanbestedingsprocedure van het binnenlands betalingsverkeer van de ministeries in 2008, toegekend aan RBS, is maatschappelijk verantwoord ondernemen niet meegenomen in de selectiecriteria. In de daarna volgende Europese aanbestedingsprocedures, te weten het gebruik van credit cards door het Rijk (2009) en het betalingsverkeer van de Belastingdienst (2010) is het hebben van een beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het in het openbaar daarover verantwoording afleggen een selectie-eis geweest.
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de motie Haubrich-Gooskens c.s. over het verbod op investeringen in clustermunititie die door de Eerste Kamer is aangenomen?3
Het kabinet beraadt zich momenteel over een reactie op de motie Haubrich-Gooskens, waarmee wordt opgeroepen tot een verbod zoals dat verwoord is in vraag 9. De Eerste Kamer zal in dit kader schriftelijk geïnformeerd worden.
Bent u bereid in navolging van landen als België, Ierland en Luxemburg investeringen in en financiële dienstverlening aan bedrijven die betrokken zijn bij de productie in clustermunitie te reguleren? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het feit dat de vader van een ontvoerde minderjarige I.A. niet op de opsporingslijst staat |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de vader van I.A. niet op de opsporingslijst staat, ondanks het feit dat hij voor moord op haar moeder veroordeeld is en haar ontvoerd heeft naar Libië?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het Korps landelijke politiediensten vindt dat plaatsing van hem op die lijst meerwaarde heeft?
Ja.
Bent u bereid opdracht te geven om de vader van I.A. op de opsporingslijst te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het verzoek van de politie om betrokkene op de Nationale Opsporingslijst te plaatsen heeft het Openbaar Ministerie (OM) afgewogen of een dergelijke vermelding in dit geval aangewezen is. De Nationale Opsporingslijst heeft tot doel om door inschakeling van het publiek verdachten of veroordeelden op te sporen. Aangezien bekend is dat betrokkene in Libië verblijft werd het inschakelen van het publiek door een vermelding op de Nationale Opsporingslijst door het OM niet effectief geacht. Het moet immers onwaarschijnlijk geacht worden dat betrokkene naar Nederland zal terugkeren. Ik begrijp deze afweging en zie daarom hieromtrent geen aanleiding voor enige actie mijnerzijds richting het OM. Betrokkene is overigens door Nederland zowel nationaal als internationaal gesignaleerd ter fine van opsporing.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk na de val van het regime in Libië de zaken van I.A. en van haar vader aan te kaarten bij de nieuwe autoriteiten?
Indien zich belangrijke veranderingen voordoen in Libië zal worden beoordeeld of het op dat moment wel mogelijk is de Libische autoriteiten om medewerking in deze zaak te verzoeken.
De gevolgen van nieuwe belastingregels op de economie van Saba en Sint Eustatius |
|
Wouter Koolmees (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u met cijfers onderbouwen dat de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius, nu deze is verschoven van direct naar indirect, hetzelfde gebleven?1
Op 11 juni 2012 heb ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het door onderzoeksbureau Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek op Caribisch Nederland aangeboden.
In dit onderzoek is de belastingdruk voor Caribisch Nederland voor zowel het belastingjaar 2010 als het belastingjaar 2011 door het onderzoeksbureau Ecorys geschat. Zoals u weet was in het belastingjaar 2010 nog het oude belastingstelsel van kracht in Caribisch Nederland en is in 2011 het nieuwe belastingstelsel ingevoerd.
De geschatte belastingdruk in 2010 was 16.6% ten opzichte van het BBP. De geschatte belastingdruk in 2011 was gelegen tussen de 16.1 en 17.2% ten opzichte van het BBP.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Kunt u aangeven voor welke sectoren op Saba en Sint Eustatius de effecten van de algemene bestedingsbelasting (ABB) het grootst zijn? Wat zijn specifiek de effecten voor de detailhandel en de dienstensector ten opzichte van andere sectoren? Wat is uw reactie op deze effecten?
De ABB is een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland. Verdere leveringen na invoer van de goederen zijn niet meer belast. Indien goederen op de eilanden zelf worden geproduceerd, worden deze goederen bij de levering van het eindproduct belast met ABB. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht. Voor binnenlandse diensten geldt dat deze eenmalig in de heffing worden betrokken. Dit betekent dat er theoretisch geen verschil zou moeten zijn in het effect van de ABB op verschillende sectoren.
Uit het Ecorys onderzoek is gebleken dat het nieuwe stelsel door sommige ondernemers onjuist wordt toegepast. Deze ondernemers hebben ten onrechte op iedere levering van goederen de ABB toegepast. Dit leidt tot een onnodig prijsopdrijvend effect. Hoe meer schakels er zijn in de verkoop van een goed, hoe groter de kans is dat er een foutieve toepassing van de ABB plaatsvindt. Met extra voorlichting wordt getracht deze ondernemers te informeren over de juiste toepassing van de ABB.
Ten overvloede vermeld ik hier dat per 1 oktober 2011 het tarief van de ABB op het verrichten van diensten met 2% verlaagd is. Dit betekent voor Bonaire een verlaging van 8% naar 6% en voor Saba en Sint Eustatius een verlaging van 6% naar 4%.
Kunt u aangeven of de rekensom2 juist is? Wat is uw reactie daarop? Kunt in uw reactie aandacht geven aan het feit dat een groot deel van de goederen op Saba geïmporteerd wordt?
De berekening zoals hierboven bij1 aangegeven is niet correct. Indien een goed wordt ingevoerd met een waarde van $1000,–, wordt hier eenmalig 6% ABB over geheven. Dit is $60,–. Na deze eenmalige heffing wordt er geen ABB meer geheven over het goed.
Zoals in vraag 2 ook is aangegeven, is de ABB een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland, dan wel bij de verkoop van het eindproduct indien het goed op de eilanden zelf is geproduceerd. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht.
Wat is de invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat op het eiland Saba voornamelijk gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd verkeer?
Uit het Ecorys rapport is gebleken dat voor zowel Saba als Sint Eustatius de vervoerskosten gestegen zijn. De belangrijkste factoren die deze prijsstijging hebben veroorzaakt, zijn de stijgende brandstofkosten en de verhoging van de accijns. Echter, zoals uit de beantwoording van vraag 1 blijkt, is de globale totale belastingdruk op Caribisch Nederland niet veranderd. Bij de invoering van het nieuwe fiscale stelsel is er gekozen voor een schuif van directe belastingen naar indirecte belastingen. Dit is onder andere terug te zien in de verhoogde accijnzen.
Er zijn geen gegevens bekend over de precieze invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat de (netto)effecten zijn van de vlaktax op de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius?
Zoals in vraag 1 is aangegeven is de globale totale belastingdruk op de eilanden gelijk gebleven. Hierbij heeft wel een schuif plaatsgevonden van directe naar indirecte belastingen. De indirecte belastingen vormen nu een grotere component van de totale opbrengst van het fiscale stelsel.
Uit het Ecorys rapport valt af te leiden dat de invloed van het nieuwe fiscale stelsel (de vlaktax) op de nettolonen en netto uitkeringen over (vrijwel) het gehele inkomensgebouw positief zijn geweest. Onderstaande figuur vormt daar een illustratie voor:
Bij gelijkblijvende bruto inkomens is (vrijwel) iedereen er door het nieuwe belastingstelsel in netto inkomen op vooruitgegaan, in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk. Uitzondering daarop zijn pensioengerechtigden die sinds de stelselwijziging soms meer aan belasting en premies betalen zodra ze boven de belasting- en premievrije som uitkomen. Ook zijn er personen zoals parttimers, die geen belasting betalen. Zij hebben geen voordeel dan wel nadeel van het nieuwe stelsel.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Hoe verhoudt de belastingverlichting doormiddel van de vlaktax zich tot de lagere lokale salarissen en de gestegen accijnzen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden uw plannen met betrekking tot de doorvoer van Sint Maarten naar Saba en Sint Eustatius zich tot het feit dat de export naar deze twee eilanden gering is en dat het voor individuele leveranciers niet aantrekkelijk is mee te werken aan een douane entrepot op Sint Maarten?
Uit het Ecorys rapport blijkt dat voor vrijwel alle handel die aankomt op Saba en Sint Eustatius, Sint Maarten de tussenschakel is. Op dit moment vindt er dubbele belastingheffing plaats indien goederen via Sint Maarten worden ingevoerd.
Sint Eustatius en Saba importeren veel goederen vanuit of via Sint
Maarten. Sint Maarten heft ter zake daarvan een belasting op bedrijfsomzetten van 5% (waarbij voor een aantal eerste levensbehoeften echter een vrijstelling geldt). Vervolgens is bij invoer van de desbetreffende goederen op Sint Eustatius of Saba 6% ABB verschuldigd (een aantal eerste levensbehoeften is vrijgesteld van de heffing van ABB bij invoer). Het is internationaal gebruikelijk dat indirecte belastingheffing plaatsvindt in het land waar de goederen worden gebruikt of verbruikt en niet in het land van waaruit deze goederen worden geëxporteerd.
Vanuit dat gegeven is het kabinet van mening dat Sint Maarten de goederen bestemd voor Sint Eustatius en Saba onbelast moet laten. Met Sint Maarten is overleg gaande om hen ertoe te bewegen om de export van voor Sint Eustatius of Saba bestemde goederen vrij te stellen van de plaatselijke belasting op bedrijfsomzetten van 5%. In dat kader is deze kwestie op 13 juni 2012 besproken met de nieuwe minister van Financiën van Sint Maarten, de heer Tuitt. Dat gesprek is constructief verlopen.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de AAB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius. Onder het oude fiscale stelsel betaalde de overheid echter ook belasting bij de inkoop van goederen of diensten met de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) welke een tarief had van 3%. Het is wenselijk dat de overheid indien zij als marktpartij goederen of diensten inkoopt, gelijk wordt behandeld als andere marktpartijen. Om deze reden is ook de overheid verplicht bij invoer ABB af te dragen. Dit is vergelijkbaar met de Nederlandse situatie, waarin de overheid btw over goederen en diensten betaalt.
Het onderzoeksbureau IdeeVersa heeft bij het referentiekader onderzoek Caribisch Nederland van 20 februari 2012 rekening gehouden met de ABB. Met het kabinetsstandpunt referentiekader Caribisch Nederland wordt de vrije uitkering structureel verhoogd tot wat in het aangehaalde onderzoek wordt genoemd de ondergrens. De hoogte van de huidige vrije uitkering houdt derhalve rekening met het effect van de ABB, omdat deze is gebaseerd op het referentiekader van het referentiekaderonderzoek.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de ABB maatregelen op projecten die door Nederland of de Europese Unie gefinancierd worden en die vroeger vrijgesteld waren van belasting? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op projecten die door Nederland gefinancierd worden. Projecten die door de Europese Unie worden gefinancierd zijn vrijgesteld van ABB. Dit geldt ook voor Nederlandse ontwikkelingshulpprojecten waarbij op 31 december 2010 reeds daadwerkelijk bij overeenkomst toezeggingen voor de uitvoering zijn gedaan . Sindsdien is financiering van losse projecten steeds minder aan de orde, aangezien de eilanden van Caribisch Nederland onderdeel zijn van het Nederlandse staatsbestel. Vanuit die optiek is een beleid ingezet van beëindiging van de samenwerkingsprogramma’s (ontwikkelingshulp) vanuit de Nederlandse Rijksoverheid. Het Kabinet streeft naar «normalisering» van de financiële verhoudingen met Caribisch Nederland, gelijksoortig aan die tussen het Rijk en Nederlandse gemeenten.
Klopt het dat de Rijksdienst Caribisch Nederland er van uitging dat er geen sprake meer zou zijn van zorgpremie-inning bij de werkgevers op de eilanden? Klopt het ook dat bij de begrotingsdoorlichting ambtenaren van Binnenlandse Zaken de budgetten van de eilanden gekort werden met de werkgeversbijdragen? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoord dat er geen signaal is gegeven dat de werkgeverspremie per 1-1-2011 zou vervallen?
Bij de transitie was er bij zowel de eilandbesturen als bij de Rijksdienst Caribisch Nederland onduidelijkheid over het feit dat ook in 2011 net als in de jaren ervoor werkgeverspremies moesten worden geheven. Ik leid hieruit af dat de informatievoorziening vanuit het Rijk over de premieheffing beter had gekund.
Ik wil wel benadrukken dat de eilanden geen financieel nadeel hebben geleden als gevolg van de premieheffing. Bij de oorspronkelijke berekening van de vrije uitkering is abusievelijk een deel van de budgetten verminderd met werkgeversbijdragen. Deze omissie is bij eerste suppletoire begroting 2011 hersteld door de eilanden met terugwerkende kracht hiervoor volledig te compenseren.
De onafhankelijkheid van universiteitsbladen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Vox, de Nijmeegse universiteitskrant, op internet wordt gecensureerd door het College van Bestuur?1
Navraag bij de Radboud Universiteit Nijmegen heeft opgeleverd dat de gedrukte versie van VOX nog steeds een onafhankelijk universiteitsblad is en dat er geen sprake is van censuur. Het papieren universiteitsblad is vanaf januari 2011 uit financiële overwegingen teruggebracht van eenmaal in de veertien dagen naar eenmaal per maand. Daarnaast is er een digitale versie die niet journalistiek onafhankelijk is; omdat digitale publicaties op de website van de universiteit rechtstreeks vallen onder de afdeling Communicatie. Bovendien heeft onlangs een wijziging plaatsgevonden: de digitale versie is van een openbaar toegankelijke website naar een beschermde elektronische website verplaatst. Deze is alleen toegankelijk voor studenten en medewerkers van de universiteit. De keuze om een universiteitsblad uit te geven en de voorwaarden waaronder dat gebeurt, is aan de instelling.
Vindt u het aanvaardbaar dat het universiteitsbestuur het de redactie van de universiteitskrant verbiedt om over bepaalde onderwerpen te schrijven? Hoe rijmt u dat met de journalistieke onafhankelijkheid?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat steeds meer universiteitsbladen de laatste jaren worstelen met hun journalistieke onafhankelijkheid? Verschuilt u zich achter de autonomie van de instellingen of deelt u de zorg dat dit te maken heeft met groeiende concurrentie tussen instellingen en de angst van bestuurders om imagoschade op te lopen?
Universiteitsbladen en hun journalistieke onafhankelijkheid vallen inderdaad onder de verantwoordelijkheid van een instelling. Wel ga ik ervan uit dat universiteiten hun maatschappelijke opdracht in acht nemen en aandacht schenken aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Een universiteitsblad met journalistieke onafhankelijkheid kan hierin een rol vervullen. Daarnaast is academische vorming, waarbij ruimte wordt gegeven aan debat en tegengestelde visies, onlosmakelijk verbonden met een universiteit.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die universiteiten maken voor hun communicatie-afdelingen? Bent u het ermee eens dat op dit soort posten eerder bezuinigd mag worden dan op onderwijs?
Universiteiten zijn autonoom en hebben bestedingsvrijheid. Ik kan u dus geen overzicht geven van de kosten die universiteiten maken voor hun communicatieafdelingen. De invulling van bezuinigingen behoort tot de verantwoordelijkheid van een instelling. Ik ben het met u eens dat, waar mogelijk, eerder wordt bezuinigd op overhead dan op het primaire proces. Over het verminderen van de overhead maak ik nadere afspraken met de universiteiten en hogescholen. In de Strategische Agenda hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap, die ik uw Kamer binnenkort zal aanbieden, wordt dit verder uitgewerkt.
Vindt u nog steeds dat een universiteitsblad een belangrijke bijdrage kan leveren aan «de dialoog over maatschappij en wetenschap, waarbij uiteenlopende visies aan bod komen»? Zo ja, wilt u dan (opnieuw) een oproep doen aan bestuurders van universiteiten om de onafhankelijkheid van universiteitsbladen te respecteren?2
Ja, ik hecht nog steeds groot belang aan «de dialoog over maatschappij en wetenschap, waarbij uiteenlopende visies aan bod komen» en aan de rol die een universiteitsblad daarin kan vervullen. U kunt deze beantwoording, met inachtneming van mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3, in die zin als een (herhaling van de eerdere) oproep beschouwen.
Het instorten van balkons van een flat in Leeuwarden |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Controleer oude flats» en «Vijftig jaar oude galerij veel dunner»?1
Ja.
Klopt het dat flatgebouwen en appartementencomplexen uit de jaren vijftig en zestig door constructie en leeftijd een verhoogd risico lopen op instorting? Om hoeveel objecten gaat het?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat deze woongebouwen een verhoogd risico lopen op instorting in vergelijking met andere bestaande gebouwen. In de periode 1950–1970 zijn in totaal circa 560 000 woningen in gestapelde woongebouwen gerealiseerd.
Deelt u de mening van de beroepsvereniging van constructeurs dat deze gebouwen gecontroleerd moeten worden op scheuren en beschadigingen?
Ja, in die zin dat deze controle past binnen artikel 1b lid 2a van de Woningwet. Op basis van dit artikel is het niet toegestaan dat een eigenaar een bestaand gebouw onder het veiligheidsniveau laat komen dat volgt uit het Bouwbesluit 2003. Dit impliceert dat een eigenaar moet controleren of haar gebouw nog wel veilig is.
Op welke wijze worden deze gebouwen nu gecontroleerd? Hoeveel worden er jaarlijks gecontroleerd?
Het is mij niet bekend op welke wijze deze gebouwen worden gecontroleerd. De wijze waarop deze controles moeten worden uitgevoerd is niet wettelijk voorgeschreven. Eigenaren mogen hier zelf invulling aangeven. Ook de wijze waarop een gemeente toezicht houdt op de veiligheid van bestaande gebouwen is niet voorgeschreven. Wel moet een gemeente dit vastleggen in handhavingsbeleid en een uitvoeringsprogramma. In het algemeen is het toezicht door gemeenten op de constructieve veiligheid van bestaande bouw beperkt tot het afhandelen van signalen en klachten. Ik beschik verder niet over informatie hoeveel gebouwen er jaarlijks worden gecontroleerd.
Deelt u de analyse van de heer Terwel van de TU Delft, dat ook bij moderne gebouwen vooral balkons en galerijen vaak constructiefouten vertonen?
Nee. Zie verder bij antwoord 6.
Kunt u bevestigen dat bij het meldpunt van het Platform Constructieve Veiligheid de meeste meldingen gaan over balkons? Wat wordt er met deze meldingen gedaan?
Nee. Het is niet juist dat de meest meldingen gaan over balkons. Uit het TNO-rapport «ABC2 – Registratie en analyse van bouwfouten» d.d. 1 maart 2011 volgt dat slechts 3 van 163 meldingen betrekking hebben op balkons. De meldingen worden geanalyseerd door het Platform Constructieve Veiligheid en de resultaten hiervan worden gepubliceerd op www.platformconstructieveveiligheid.nl en in een digitale nieuwsbrief gestuurd aan circa 600 personen, waaronder constructeurs, toezichthouders en bouwers. Doel is het leren van deze meldingen en het zodoende voorkomen van nieuwe incidenten.
Bent u bereid de uitkomsten van het technisch onderzoek naar de oorzaak van de instorting van de Antillenflat in Leeuwarden, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te zenden?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op de vragen (2011Z11102) van lid Jansen (SP).
De graai- en bonuscultuur binnen subsidie-instituut Forum |
|
Johan Driessen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «ophef over topsalaris directeur multicultureel instituut»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het declareren van luxe hotelovernachtingen, een dvd-speler en maaltijden door een directeur die al een veel te hoog gesubsidieerd salaris ontvangt, principieel verkeerd is? Zo nee, waarom niet?
De algemene regel is dat gesubsidieerde instellingen vrij zijn in het invullen van secundaire arbeidsvoorwaarden binnen de grenzen van wat als totaal pakket acceptabel mag worden geacht. In het geval van FORUM is de Raad van Toezicht verantwoordelijk voor het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden. Voor zover mij bekend is er bij FORUM geen sprake van een bonusregeling in de zin van verkregen aanvullende beloningen op basis van voor de organisatie verkregen extra inkomsten.
Mede naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer voor een feitenonderzoek naar de gang van zaken binnen FORUM heb ik de Raad van Toezicht van FORUM verzocht om mij ten spoedigste een feitenrelaas te doen toekomen. Met behulp van dit feitenrelaas zal ik in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Tweede Kamer nader informeren.
In hoeverre bent u van mening dat het uitkeren van bonussen bij gesubsidieerde instellingen onmogelijk moet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welk bedrag aan salaris en declaraties heeft voormalig FORUM-directeur, en de eerste Marokkaanse burgemeester van Rotterdam, Aboutaleb ontvangen? Op basis van welke kwaliteiten ontvangt de huidige directeur een hoger salaris?
De specifieke bezoldiging van afzonderlijke directeuren behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de gesubsidieerde instelling. Van rijkswege wordt getoetst of subsidievoorwaarden niet worden overschreden en of de subsidiegelden doelmatig en rechtmatig zijn besteed. Verder verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 2 en 3.
In hoeverre kan de samenleving vertrouwen hebben in de Raad van Toezicht van FORUM, die onder andere bestaat uit de heer Joustra die marmeren vloeren en gouden kranen liet vergoeden?
De Raad van Toezicht van FORUM bestaat uit K. Amatmoekrim, T. Joustra, T. Kalmar, W. Lageweg, R. Lamp, P. Meurs en P. Scheffer. De in de Raad van Toezicht verenigde kwaliteiten vormen ruimschoots een basis voor vertrouwen.
Het beeld dat in de vraag wordt weergegeven van de voorzitter van de Raad van Toezicht van FORUM is aan de vragensteller. Opgemerkt zij dat de heer Joustra thans voorzitter is van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Daarvoor was hij Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding.
Plannen voor het vergassen van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht »ganzen weer aan het gas»?1
Ja.
Klopt het dat uw ministerie momenteel onderzoekt of vergassen van ganzen toegestaan kan worden per 1 juli? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Vorige week heb ik de Eerste en Tweede Kamer mededeling gedaan van de publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het besluit). Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor het doden van bepaalde muizen, ratten en mollen is toegestaan op grond van het besluit, mits die middelen zijn toegelaten of vrijgesteld op basis van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De toepassing van biociden tegen andere diersoorten is slechts mogelijk indien gedeputeerde staten van de provincie een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het doden van die dieren verlenen. Na de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit is evenwel geen ontheffing meer nodig voor het gebruik van de genoemde middelen zelf. Ik verwijs u naar de nota van toelichting bij de gepubliceerde wijziging voor een nadere toelichting.
Het doden van schadeveroorzakende vogels valt onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) die onder andere uitvoering geeft aan de Europese biocidenrichtlijn (richtlijn nr. 98/8/EG), waarvoor de Staatssecretaris van I&M primair verantwoordelijk is. Elk middel voor het doden van ongewenste vogels dat in Nederland op de markt gebracht wordt moet beoordeeld en toegelaten zijn door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Om een Nederlandse toelating van het Ctgb te kunnen krijgen moet de werkzame stof in het middel in Europees verband zijn beoordeeld of aangemeld te zijn om te worden beoordeeld. Op 8 februari 2010 heeft de Europese Commissie (EC) een besluit gepubliceerd waarin aangegeven wordt dat geen enkele fabrikant interesse heeft getoond om het dossier voor CO2 voor de bestrijding van vogels in te dienen in Europa. Gevolg is dat per 9 februari 2011, CO2 voor de bestrijding van vogels in heel Europa niet meer is toegelaten. Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden om CO2 opnieuw aan te melden voor beoordeling.
De Wgb biedt ook de mogelijkheid om in geval van een, niet op andere wijze te bestrijden gevaar, een niet toegelaten biocide voor de duur van maximaal 120 dagen vrij te stellen van de wet. Een dergelijke vrijstelling wordt door het Ctgb getoetst op de werkzaamheid, de gevaren voor mens, dier en milieu. De EC wordt ook op de hoogte gesteld van een vrijstelling. Ik heb de Staatssecretaris van I&M verzocht om een dergelijke vrijstelling te verlenen ten behoeve van het noodzakelijke beheer van de ganzenpopulaties.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van rechtbank Utrecht van 2 januari jongstleden dat ook nijlganzen in Nederland onder de beschermende werking van de Vogelrichtlijn vallen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor uw beleid?
Ja. De uitspraak richt zich tegen een beschikking van de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Zij hebben beroep tegen de uitspraak ingesteld. Ik steun hen daarin. Zolang de zaak onder de rechter is, zie ik geen aanleiding om mijn beleid omtrent de aanpak van de nijlgans te veranderen.
Bent u op de hoogte van inmiddels al drie gerechtelijke uitspraken die het vergassen van ganzen die onder de Vogelrichtlijn vallen verbieden?2 Zo ja, welke consequenties heeft dit voor uw beleid gezien vergassing wederom wordt overwogen?
Ja. De uitspraken richten zich tegen beschikkingen van de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht. Het gaat om twee uitspraken met betrekking tot het treffen van een voorlopige voorziening en één uitspraak in een beroepszaak. De gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hebben beroep ingesteld tegen de laatstgenoemde uitspraak. Ik steun hen daarin, maar ik heb ook geconstateerd dat de uitkomst van dat beroep niet kan worden afgewacht.
De populatie wilde ganzen groeit jaarlijks en daarmee groeien ook de risico’s voor de luchtvaartveiligheid en beschermde flora en fauna, alsmede de kans op landbouwschade. Het gebruik van gas bij het doden van ganzen is een efficiënte en effectieve methode voor het doden van grote groepen ganzen, waarbij mits goed toegepast, onnodig lijden wordt voorkomen. Gelet op de doelstellingen waar het ganzenbeheer voor staat, de belangen die in het geding zijn en het feit dat het gebruik van CO2-gas een voor dit moment adequate oplossing biedt, heb ik geconcludeerd dat het belangrijk is om de mogelijkheid van het gebruik van CO2-gas duidelijker vast te leggen in de regelgeving onder de Flora en faunawet
Bent u bereid de Flora- en faunawet aan te passen zodat artikel 67 eerste lid en artikel 68 eerste lid van de Flora- en faunawet niet langer strijdig is met artikel 9 van de Vogelrichtlijn? Zo ja op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Nee, in de wetgeving is gekozen voor het systeem van ontheffingen voor beheer en schadebestrijding, zoals vervat in artikel 67 en 68 van de Flora- en faunawet, om de bescherming van de vogelrichtlijn te kunnen borgen met maatwerk. Zolang de zaak onder de rechter is, zie ik geen aanleiding om het systeem daarop aan te passen.
Op basis van welk onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek denkt u dat het grootschalig doden van ganzen een structurele oplossing vormt?
De ongeremde groei van de aantallen zomerganzen (o.a. als gevolg van een overvloed aan voedsel) leidt tot onacceptabele problemen voor de luchtvaartveiligheid, inheemse flora en fauna en de landbouw. Duurzaam beheer van de populaties is noodzakelijk.
De voorgenomen bezuinigingen door de provincies op de regionale omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de besluiten en voornemens van de provincies Noord-Brabant, Gelderland, Noord-Holland, Utrecht, Zuid-Holland en Flevoland om fors te bezuinigen op de regionale omroepen waarbij bezuinigingen op de regionale omroepen in Noord-Brabant, Utrecht en Noord-Holland al per 1 januari a.s. worden doorgevoerd?
Ja.
Wat vindt u ervan dat provincies toch bezuinigingen doorvoeren terwijl provincies herhaaldelijk zijn gewezen, vorig jaar nog via de beantwoording van Kamervragen1, op de wettelijke verplichtingen die zij hebben uit monde van artikel 2 170 van de Mediawet?
Provincies moeten zich houden aan de wettelijke verplichtingen die in artikel 2.170 van de Mediawet 2008 zijn opgenomen voor de bekostiging van de regionale omroep. Eerder heb ik in beantwoording van Kamervragen (2010Z10222) aangegeven het te betreuren als (voorgenomen) bezuinigingen ten koste (dreigen te) gaan van de regionale omroep. In ieder geval mogen eventuele bezuinigingen door provincies niet tot gevolg hebben dat de bekostiging van de regionale omroep leidt tot een daling van het niveau van activiteiten, zoals vastgelegd in de Mediawet 2008.
Bent u bekend met het Nieuw Verdeelmodel Provinciefonds dat op 25 maart jl. in de ministerraad is vastgesteld en aan de Kamer is gestuurd, waarin voor de regionale omroep vanaf 2011 eenzelfde bedrag beschikbaar blijft als de jaren daarvoor? Wat vindt u in dit opzicht van het argument van provincies dat de korting op het provinciefonds reden is om op de regionale omroep te bezuinigen?
Ja, ik ben bekend met dit model.
Het nieuwe verdeelmodel van het provinciefonds vindt zijn oorsprong in kostenoriëntatie. Het onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt is gericht op zogenaamde vaste kostendrijvers voor de provincie. Het kostengeoriënteerde bedrag waarmee in het nieuwe verdeelmodel rekening is gehouden geldt als uitgangspunt bij het formuleren van ijkpunten. Deze berekeningswijze verplicht provincies niet tot uitgaven, het stelt hen slechts in staat om deze te doen. Dit neemt niet weg dat het wettelijke minimumniveau van activiteiten, zoals vastgelegd in art. 2.170 van de Mediawet 2008, onverkort geldt.
Bent u bekend met de brief van het Commissariaat voor de Media aan Omroep Brabant, die in kopie ook aan de provincie Brabant is gestuurd, waarin het Commissariaat aangeeft het voornemen van de provincie Noord-Brabant om € 1,7 miljoen op Omroep Brabant te bezuinigen in strijd te achten met de wettelijke zorgplicht? Heeft het Commissariaat ook de andere provincies deze mededeling gedaan?
Ja, ik ben hiermee bekend.
De brief van het Commissariaat voor de Media is op 10 mei 2011 aan Omroep Brabant gezonden. Het Commissariaat heeft gelijktijdig een afschrift van de brief aan het IPO, waarin alle provincies zijn vertegenwoordigd, verzonden. Via deze weg zijn alle provincies op de hoogte gesteld van de mededeling van het Commissariaat.
Deelt u de mening dat de regionale omroepen op kortst mogelijke termijn duidelijkheid moeten verkrijgen over hun financiering vanaf 1 januari a.s. en bent u bereid daarom provincies te laten weten dat bezuinigingen, zeker nu nog uitwerking gegeven wordt aan het kabinetsbeleid ter attentie van de publieke omroep, niet aan de orde kunnen zijn? Wilt u hiertoe dan binnen twee weken actie richting provincies ondernemen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van art 2.170. Ik heb de provincies eerder gewezen op hun verantwoordelijkheden. In ieder geval mogen eventuele bezuinigingen door provincies niet tot gevolg hebben dat de bekostiging van de regionale omroep leidt tot een daling van het niveau van activiteiten, zoals vastgelegd in de Mediawet 2008. Mijn standpunt in deze is niet gewijzigd. Het Commissariaat kan zich zo nodig wenden tot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met het verzoek verplichte uitgaven op de provinciale begrotingen te brengen (artikel 198 Provinciewet).
Vindt u het ook, gezien de vraag van het Inter Provinciaal Overleg (IPO) in de brieven van 15 juli 2010 aan u en de minister van Binnenlandse Zaken om de Mediawet zodanig te veranderen dat provincies, in tegenstelling tot nu, zowel in beleidsmatig als financieel opzicht wél in de toekomst beleidsruimte verkrijgen ter attentie van regionale omroep, niet erg prematuur dat bezuinigingen reeds nu al worden doorgevoerd terwijl het kabinet de vragen nog niet heeft beantwoord en momenteel nog beleid ter attentie van de publieke omroep voorbereid. Zo ja, bent u bereid stappen te zetten in de richting van de provincies om te voorkomen dat er «voor de muziek uitgelopen» wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. Mijn standpunt is bekend bij de provincies.
Hoe vindt u die vraag van provincies zich verhouden tot de in 2006 wettelijk vastgelegde toezeggingen die provincies aan het Rijk en de regionale omroepen hebben gedaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het minimum niveau van activiteiten wordt geborgd door het wettelijke kader, zoals vastgelegd in art. 2.170 van de Mediawet 2008.
Wat is uw reactie op een bezuiniging op een regionale omroep in het licht van het minimale uitvoeringsniveau van de regionale omroep, bijvoorbeeld uit het rapport Inventarisatie naar de problemen van de regionale omroepen in de kleine provincies?2