Sportcomplexen |
|
Ger Koopmans (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aanvraag met betrekking tot de ontheffing van de flora- en faunawet voor de aanleg van het prachtige sportcomplex Overmeer Zuid in Nederhorst den Berg?
Ja. Ondertussen is er op 8 augustus 2011 een beslissing genomen op de aanvraag. Daarin wordt de aanvraag ten dele afgewezen. De reden daarvoor is dat een deel van de werkzaamheden voor de aanleg van het sportcomplex de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de steenuil verstoort. Beide soorten zijn beschermd. Een uitzondering op dit beschermingsregime bleek niet mogelijk omdat de aanleg van het sportcomplex geen belang dient op basis waarvan de wet een ontheffing toestaat.
Deelt u het belang van een tijdige aanleg van sportvelden voor de voetbalclub VV Nederhorst en haar (jeugd)leden?
Ja. Uiteraard is het wenselijk dat maatschappelijk relevante initiatieven als het aanleggen van sportvelden zo snel mogelijk kunnen worden gerealiseerd. Het is daarbij evenzeer van belang dat ook belangrijke waarden als de bescherming van natuur, in acht worden genomen, en dat binnen het daarvoor geldende wettelijke kader van de Flora- en faunawet een afweging plaatsvindt door middel van ontheffingverlening.
Die afweging moet zorgvuldig plaatsvinden, en dat kost soms tijd. De aanleg van de sportvelden voor de voetbalclub kan overigens doorgang vinden. Voor dat deel van de werkzaamheden is in de beslissing van 8 augustus 2011 beoordeeld dat er geen sprake is van overtredingen van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.
Waarom duren handhavingtrajecten en vergunningverleningtrajecten vanuit de Dienst Regelingen inzake de Flora- en Faunawet zoals in onderhavig voorbeeld (vanaf half maart) zo lang?
Het zorgvuldig beoordelen van aanvragen voor ontheffingen van de Flora- en faunawet vergt in veel gevallen maatwerk. Dat kost nu eenmaal tijd. Tegelijkertijd kan de initiatiefnemer een snelle behandeling bespoedigen door een goed en volledig dossier in te dienen. In de onderhavige kwestie was dit helaas niet het geval. Op verschillende momenten moest de behandeling van het dossier daarom worden stilgelegd. Zo was de aanvraag in eerste instantie niet volledig ingediend, waardoor de gemeente aanvullende informatie moest leveren. Daarnaast moest de procedure worden stilgezet vanwege een overtreding van de Flora- en faunawet door de aanvrager, waardoor er handhavend is opgetreden door Dienst Regelingen (DR). Hierover heeft DR veelvuldig contact gehad met de gemeente.
Welke maatregelen wilt u nemen om vergunningverlening in zijn algemeenheid en in dit specifieke geval van de voetbalvelden te versnellen?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom wordt in dit specifieke geval, waarin de gemeente al onderbouwd gekozen heeft voor tal van maatregelen zoals het ophangen van nestkastjes voor uiltjes, nog weer verder gezocht door ecologen naar nader te nemen maatregelen?
De gemeente is voortijdig aan de slag gegaan in het projectgebied waarvoor men ontheffing heeft gevraagd. De uitgevoerde werkzaamheden van de gemeente kunnen nadelige gevolgen hebben gehad voor beschermde soorten. In het kader van de handhaving is een zelfstandig onderzoek uitgevoerd naar de totale omvang van die gevolgen in het gebied. Daarbij spelen de ontheffingsaanvraag en de ecologische rapporten van de gemeente een ondergeschikte rol. Op basis van het onderzoek heeft de gemeente in het kader van bestuursrechterlijke handhaving, extra compenserende maatregelen moeten treffen om de situatie enigszins te herstellen.
Waarom wordt er door ecologen in dit soort gevallen ook gezocht naar planten- of diersoorten die er hadden kunnen zitten?
Zie antwoord vraag 5.
Lijkt dit niet op werkverschaffing aan ecologische adviesbureaus? Of op werkverschaffing voor de Dienst Regelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is de regering bezig om de kosten van deze regelgeving en de daarbij behorende administratieve last conform het regeerakkoord te verminderen?
Ik streef altijd naar een snelle, effectieve uitvoering van wet- en regelgeving. Communicatie over wetgeving en procedures richting de doelgroepen (gemeenten, ecologische bureaus, ondernemers) is belangrijk. Daarom voorziet DR in voorlichting aan de doelgroepen op bijvoorbeeld beurzen en bijeenkomsten. Ook aan een goede informatievoorziening op internet (www.DRloket.nl) wordt gewerkt. Hierdoor kunnen aanvragers lezen wat er komt kijken bij een Flora- en faunawet ontheffingsaanvraag. Bij elke aanvraag voor ontheffing wordt getracht snel en zorgvuldig te handelen.
Problemen met kabelbedrijf Ziggo |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Analoge kijker dupe op kabel»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Hoe oordeelt u over het feit dat Ziggo het analoge pakket terugschroeft van 30 naar 25 zenders, waardoor zenders als CNN, BBC, BBC World, ZDF en WDR niet meer analoog te ontvangen zijn?
Zolang Ziggo zich houdt aan de Mediawet 2008, heb ik daarover geen oordeel. Ik heb geen aanwijzingen dat Ziggo het analoge standaardpakket kleiner wil maken dan het wettelijke minimum van 15 televisiezenders. De Mediawet verplicht kabelbedrijven tot analoge en/of digitale doorgifte van de belangrijkste Nederlandse en Vlaamse publieke zenders. Volledige omschakeling naar digitale doorgifte is eveneens mogelijk. Voor de in uw vraag genoemde zenders bestaat geen verplichte doorgifte. Wel kunnen lokale programmaraden kabelbedrijven adviseren om deze en andere zenders op te nemen in hun analoge pakket.
Hoe verhoudt dit besluit van Ziggo zich tot het feit dat kabelbedrijven adviezen van programmaraden dienen op te volgen? Hoe kan nog worden voldaan aan de wettelijke taak om een pluriform pakket te adviseren als Ziggo belangrijke zenders meent te kunnen schrappen?
Uitgangspunt van de Mediawet is dat kabelbedrijven het advies van een lokale programmaraad opvolgen. Kabelbedrijven kunnen alleen afwijken van het advies indien hiervoor zwaarwegende argumenten zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat zwaarwegende redenen kunnen zijn dat het advies in strijd is met het (auteurs)recht, het advies onvoldoende onderbouwing of invulling geeft aan de pluriformiteit, of de economische exploitatie van het kabelnet in gevaar brengt. Bij geschillen over het niet opvolgen van een advies van de programmaraden oordeelt in eerste instantie het Commissariaat voor de Media. Op dit moment lopen enkele zaken tussen programmaraden en Ziggo bij het Commissariaat. Tegen een besluit van het Commissariaat kunnen partijen eventueel bezwaar maken bij de (bestuurs)rechter. Als minister onthoud ik mij van bemoeienis met deze geschillen.
Ik constateer wel dat de verkleining van het analoge pakket door Ziggo druk zet op zijn relatie met programmaraden. De afgelopen jaren was het analoge standaardpakket groter dan het wettelijke minimumpakket van vijftien zenders, namelijk 30–35 analoge televisiezenders. Naast de in de wet genoemde publieke zenders, waren de populairste Nederlandse commerciële zenders daarin haast als vanzelf opgenomen. In die omstandigheden hebben programmaraden hun advies (over maximaal 8 zenders) benut voor opname van kleinere zenders, zoals muziekzenders voor jongeren, gespecialiseerde nieuwszenders en publieke zenders uit omringende landen. Nu het analoge pakket van Ziggo kleiner wordt, komt de keuze tussen zenders in het analoge pakket meer op scherp te staan. Daar staat tegenover dat het digitale standaardpakket nu omvangrijk en pluriform is.
Deelt u de mening dat kijkers van analoge televisie bij Ziggo steeds minder zenders krijgen voor hetzelfde geld? Ligt het niet voor de hand om dan ook het tarief te verlagen? Indien u van mening bent dat u niet gaat over het prijsbeleid van Ziggo, kan het bedrijf de tarieven dan altijd ongewijzigd laten, zonder dat er voor (analoge) kijkers reële alternatieven zijn?
Kabelbedrijven, waaronder Ziggo, bouwen analoge distributie geleidelijk af ten gunste van digitale distributie. Daar staat tegenover dat Ziggo het digitale standaardpakket uitbreidt, naar ruim 60 zenders, meer zenders in HD- kwaliteit (High Definition), en televisieprogramma’s en films op aanvraag. Het digitale standaardpakket houdt nu dezelfde prijs.
De overheid gaat inderdaad niet over het prijsbeleid van kabelbedrijven.
Wel kan OPTA ingrijpen indien zij constateert dat een aanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft. OPTA kan dan verplichtingen opleggen aan de betreffende aanbieder (ex-ante toezicht). OPTA heeft onlangs een conceptoordeel over de markt voor televisiedistributie gepubliceerd.2 Daarin oordeelt het college dat de televisiemarkt door diverse ontwikkelingen niet langer in aanmerking komt voor ex ante regulering, zoals het opleggen van prijs- of andere maatregelen aan kabelbedrijven. Van belang zijn verder de regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet (artikel 7.2). Telecommunicatiebedrijven moeten klanten minimaal vier weken voor wijziging in de dienstverlening informeren en recht geven op beëindiging als de wijziging niet aantoonbaar in het voordeel van de klant is. Ziggo voldoet naar eigen zeggen aan deze verplichtingen. Is dit niet het geval, dan kan OPTA hierop handhaven.
Concluderend is het op dit moment aan consumenten om te besluiten of ze onder deze voorwaarden klant blijven bij Ziggo of overstappen naar alternatieve aanbieders, zoals KPN (IPTV en Digitenne), Tele2 (IPTV) of Canal Digitaal (satelliet).
Deelt u de mening dat Ziggo kijkers feitelijk dwingt om over te stappen naar digitale televisie, terwijl nog altijd circa 40 procent van de kijkers in volle tevredenheid naar analoge televisie kijkt?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet steunt en stimuleert digitalisering en innovatie op telecommunicatienetwerken, waaronder ook digitalisering van omroepdistributie via de kabel. Voor de meeste consumenten en voor omroepen biedt dit voordelen: meer distributieruimte, meer zenders en meer interactiviteit. In deze context worden kabelbedrijven door de Mediawet vrij gelaten om over te schakelen van analoge naar digitale omroepdistributie. Het is ook aan hen om te bepalen hoe ze de overgang laten verlopen.
Ziggo biedt analoge abonnees de mogelijkheid tegen hetzelfde tarief van € 16,95 over te stappen op een uitgebreider digitaal basispakket. Abonnees moeten voor digitale ontvangst wel zelf eenmalig een settop box aanschaffen en de smartcard van Ziggo. Electronicawinkels verkopen diverse modellen; het eenvoudigste model kost enkele tientjes en de kosten zijn eenmalig. Voor abonnees die (nog) niet overstappen op digitale televisie – nu 35% – handhaaft Ziggo een analoog televisiepakket van 25 zenders.
Volgens OPTA behoren analoge en digitale televisiediensten tot dezelfde markt en hebben consumenten keuze uit een toenemend aantal andere televisieaanbieders, via ether, DSL, glasvezel en satelliet. Diverse aanbieders investeren in en ontwikkelen hun televisieaanbod om goed te concurreren met kabelaanbieders. Juist digitale televisie biedt de consument via concurrentie meer keuzemogelijkheden, meer diensten en en daarmee mogelijkheden voor meer pluriformiteit.
Kunt u zich voorstellen dat kijkers graag de keuzevrijheid behouden om wel of niet over te stappen naar digitale televisie, zeker als daar extra kosten aan verbonden zijn, bijvoorbeeld voor de aanschaf van een set-top box en een smartcard?
Zie het antwoord onder 5.
Waar blijft uw brief over alternatieven voor de programmaraden die de Kamer voor de zomer zou ontvangen?2
Zoals ik in een brief van 23 juni j.l. aan de Kamer heb gemeld, zal ik de Kamer na het zomerreces informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wijziging van regels voor kabeldistributie in de Mediawet.
Bent u bereid een voorstel te doen voor een onafhankelijke klachteninstantie voor kijkers, zeker wanneer het gaat om kabelbedrijven die een monopolie hebben op het (analoge) tv-aanbod in een regio?
Nee, een dergelijke instantie bestaat al. Kabelbedrijven zijn aangesloten bij de Stichting Geschillencommissie voor Consumentenzaken. Onder de Geschillencommissie valt een groot aantal subcommissies, waaronder de subcommissie Centrale Antenne Inrichting. Deze behandelt klachten van individuele consumenten over de televisiediensten van kabelbedrijven. Een geschillencommissie bestaat uit drie leden: een voorzitter aangezocht door de Stichting, een commissielid voorgedragen door de brancheorganisatie (in dit geval NL Kabel) en een commissielid voorgedragen door een consumentenorganisatie (in dit geval de Consumentenbond). De commissieleden zijn onafhankelijke en onpartijdige deskundigen.
Is het waar dat abonnees van Ziggo altijd betalen voor analoge televisie, ongeacht of men hier gebruik van maakt of niet? Is het niet logisch om gebruikers hiervan te vrijwaren, bijvoorbeeld als men uitsluitend gebruik maakt van internet via Ziggo?
Ziggo zendt analoge televisiesignalen standaard mee over alle actieve aansluitingen. Abonnees kunnen alleen televisie afnemen, of in een bundel met internet en/of telefonie. Consumenten die alleen internet willen afnemen, kunnen terecht bij andere aanbieders.
Zoals onder 4 genoemd komt de televisiemarkt volgens OPTA niet in aanmerking voor regulering; daarmee is ook een verplichting aan bepaalde kabelbedrijven om hun diensten te ontbundelen en technisch dan wel commercieel anders in te richten nu niet aan de orde.
Hoe oordeelt u over het feit dat kabelbedrijf Caiway per 2010 het analoge pakket volledig heeft afgeschaft? Is het waar dat kijkers hierdoor extra kosten moesten maken voor aanschaf van de decoders en dat tv's zonder decoder waardeloos zijn geworden?
Vanaf 2005 heeft Caiway zijn analoge aanbod afgebouwd ten gunste van digitale dienstverlening. Op 10 oktober 2010 is Caiway gestopt met analoge uitzendingen en is het televisieaanbod alleen nog digitaal te ontvangen. Zoals eerder gesteld, is dit op grond van de Mediawet toegestaan. In de overgangsfase heeft Caiway overigens gratis decoders verstrekt aan abonnees die wilden overstappen; abonnees betaalden alleen verzendkosten. Behalve met een aparte decoder, kunnen abonnees van Caiway het digitale standaardpakket ontvangen met een modern televisietoestel met een ingebouwde DVB-C ontvanger. Alleen voor extra pakketten en on demand diensten is bij Caiway een smartcard nodig.
Naast het digitale standaardpakket benut Caiway momenteel twee van zijn voormalige analoge kanalen om een beperkt aanbod door te geven van 16 zenders in DVB-T. In de markt wordt DVB-T vergeleken met kabelaanbod in analoge uitzendkwaliteit. Consumenten hebben voor de ontvangst van de 16 zenders (alleen) een televisietoestel nodig met een ingebouwde DVB-T ontvanger of een losse DVB-T ontvanger, wat relatief goedkoop is.
Oude televisies zonder een decoder of ingebouwde ontvanger voor digitale televisie zijn voor Caiway abonnees inderdaad niet meer te gebruiken.
Is het waar dat Canal Digitaal onder andere in Groningen geen regionale zenders meer doorgeeft? Hoe rijmt u dit met het feit dat regionale zenders altijd beschikbaar moeten zijn als rampenzender?
De regionale radiozenders en Radio 1 fungeren als rampenzenders. Van belang is daarbij vooral distributie via de vrij toegankelijke ether.
Canal Digitaal zendt uit op de (ASTRA) satelliet en is vooral een platform voor televisie.
Doorgifte van regionale zenders vindt plaats op basis van overeenkomsten tussen partijen. Veel regionale televisiezenders zijn via satelliet te ontvangen; de meeste free-to-air, enkele in een betaald pakket van Canal Digital. Alleen RTV Noord Holland en RTV Rijnmond zijn uit kostenoverwegingen gestopt met satellietdistributie van hun televisiezenders. Sinds januari 2011 zijn de meeste regionale omroepen gestopt met radiodistributie via de satelliet. Alleen RTV Oost en Omroep Gelderland zenden naast televisie ook de radiosignalen uit via de satelliet.
Hoe voorkomt u dat in de toekomst in het digitale pakket de buitenlandse publieke zenders en andere kleine zenders in duurdere pluspakketten worden gestopt, terwijl de klanten dat niet willen? Hoe voorkomt u dat straks ook het digitale basispakket wordt ingekrompen? Hoe garandeert u dat de pluriformiteit van het digitale basispakket overeind blijft?
Zie het antwoord onder 7.
Bent u bereid kabelbedrijven wettelijk te verplichten hun digitale signaal ongecodeerd (free to cable) door te geven als zij zonder meerkosten een digitaal (basis)pakket aanbieden? Deelt u de mening dat hierdoor belemmeringen voor consumenten om over te kunnen stappen afnemen, omdat zij niet gedwongen worden specifieke apparatuur en een smartcard aan te schaffen?
Nee. Het al of niet coderen van digitale televisiesignalen is een keuze van distributeurs en omroepen en ik zie geen aanleiding om daar nu als overheid in te treden.
De meeste distributeurs coderen niet alleen extra pakketten, betaalzenders en on demand diensten, maar ook de televisiesignalen van het digitale standaardpakket. Hierbij spelen diverse technische, bedrijfsmatige en auteursrechtelijke overwegingen een rol. Navraag leert dat ook commerciële omroepen belang hebben bij codering van het digitale standaardpakket, omdat het helpt om ongeautoriseerd opnemen, reproduceren en vermarkten van hun programma’s tegen te gaan. Juist uitzendingen in hoge digitale kwaliteit zijn zonder codering kwetsbaarder voor allerlei nieuwe vormen van piraterij.
Verder zijn overstapdrempels niet weg genomen wanneer kabelbedrijven hun standaardpakket ongecodeerd uitzenden. Consumenten stappen normaal immers niet over van het ene naar het andere kabelbedrijf, behalve bij een verhuizing, en in sommige gevallen is de ontvangstapparatuur van kabelbedrijven uitwisselbaar. Consumenten die overstappen van digitale kabel naar digitale ethertelevisie, digitale satelliet of IPTV moeten sowieso hun ontvangstapparatuur gedeeltelijk aanpassen, omdat de gebruikte standaarden verschillen. Voor satelliettelevisie moeten consumenten ook een schotel aanschaffen.
Enkele pakketaanbieders verhuren een eigen settop box en CI+ CAM kaart.4 Anderen, waaronder Ziggo, laten consumenten deze zelf aanschaffen in elektronicawinkels. Het laatste model biedt consumenten het voordeel dat ze ook tweedehands apparatuur kunnen kopen en verkopen; dit gebeurt bijvoorbeeld op Marktplaats.nl.
Technologische ontwikkelingen en verdere standaardisatie verlagen naar verwachting de overstapkosten voor consumenten. Volgens de laatste marktanalyse van OPTA vormt de randapparatuur in elk geval niet langer een grote overstapdrempel voor consumenten.
Bent u bereid de Consumentenautoriteit te vragen om onderzoek te doen naar de klachten van de analoge abonnees en bovengenoemde zaken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Consumentenautoriteit houdt toezicht op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming en kan op grond daarvan optreden tegen overtredingen van onder meer de regels over algemene voorwaarden, koop op afstand, e-commerce, garanties en non-conformiteit, colportage, pakketreizen, timesharing, oneerlijke handelspraktijken en dienstverlening. De klachten en zaken die deze Kamervragen beschrijven, vallen niet onder de bevoegdheden van de Consumentenautoriteit, maar zijn een aangelegenheid van het Commissariaat voor de Media en de OPTA.
Irakese jongeren die tegen het Iraakse regime protesteren |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de berichten over demonstraties van jongeren in Irak die protesteren tegen het Iraakse regime?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij het onderdrukken van de demonstraties door de Irakese autoriteiten excessief geweld wordt gebruikt?
De Iraakse autoriteiten hebben voor zover mij bekend in een aantal gevallen gewelddadig opgetreden tegen demonstranten. Dat is betreurenswaardig.
Deelt u de mening dat het gebrek aan economisch perspectief, de ernstige tekortkomingen op het vlak van mensenrechten, het gebrek aan maatregelen tegen corruptie en haperende stroom- en drinkwatervoorzieningen een voedingsbodem kunnen vormen voor de protestacties van deze Irakese jongeren?
De protesten die de afgelopen maanden in een groot deel van de Arabische regio hebben plaatsgevonden en plaatsvinden tonen aan dat mensen in deze landen vragen om economische kansen, democratie en rechtstaat.
Zo ja, deelt u de mening dat een dialoog op gang gebracht moet worden tussen de Irakese autoriteiten en de betogers om het geweld in het land te stoppen?
Nederland spreekt de Iraakse autoriteiten, op de genoemde niveaus regelmatig aan op hun desbetreffende verantwoordelijkheid. Ook heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 25 februari 2011 de Iraakse overheid opgeroepen de veiligheid van demonstranten te garanderen.
Zo ja, bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten de Irakese autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Brute overvallen op juwelierszaken |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Bent u bekend met de vele berichten over brute overvallen op juweliers, in het bijzonder het bericht «Juwelier snakt naar veilige zaak»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal overvallen op juweliers toeneemt? Hoeveel overvallen op juweliers zijn de afgelopen vijf jaar en tot op heden gepleegd? Welke tendens wordt daarbij door u geconstateerd?
In onderstaande tabel wordt het aantal overvallen op juweliers en het oplossingpercentage in de afgelopen vijf jaar weergegeven (voor 2011 staan de cijfers tot en met juli 2011 opgenomen).
2006
41 overvallen, waarvan 11 opgelost (26,8%)
2007
49 overvallen, waarvan 13 opgelost (26,5%)
2008
63 overvallen, waarvan 28 opgelost (44,4%)
2009
67 overvallen, waarvan 33 opgelost (49,3%)
2010
74 overvallen, waarvan 28 opgelost (37,8%)
2011
61 overvallen (tot en met juli 2011), waarvan 23 opgelost (37,7%)
Wat is uw reactie op de oproep van de brancheorganisatie voor juweliers dat er hard ingegrepen moet worden? Op welke wijze is in afgelopen jaren reeds ingegrepen en met welk gevolg? Bent u voornemens maatregelen ter preventie van overvallen op deze sector aan te scherpen? Zo ja, op welke wijze?
Overvallen hebben een enorme impact op slachtoffers en de omgeving. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 februari 20112 heb aangegeven heeft de aanpak van overvallen voor mij de hoogste prioriteit. Samen met de Taskforce Overvallen, onder voorzitterschap van de heer Aboutaleb, pak ik overvalcriminaliteit keihard aan. Mijn doelstelling is om het aantal overvallen in de komende vier jaar drastisch te verminderen, tot onder de 1 900 per jaar.
In het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit, dat ik uw Kamer als bijlage bij bovengenoemde brief heb toegestuurd, staan in de paragraaf «Preventie» diverse maatregelen opgenomen. Met name in deze preventieve aanpak wordt de uitvoering van de maatregelen gedifferentieerd naar de verschillende sectoren die slachtoffer zijn van overvalcriminaliteit. Zo wordt – in overleg met de Federatie Goud & Zilver – een aantal maatregelen uitgevoerd dat specifiek gericht is op de aanpak van overvallen op juweliers, zoals bijvoorbeeld de pilot «track en trace» die binnenkort in een aantal gemeenten start en de pilot Fotoswitch (met een gezichtsscanner) die in Rotterdam loopt. Daarnaast zal de Federatie Goud & Zilver zorgdragen voor individuele overval- en agressietrainingen, individuele preventieadviezen en het bezoeken van alle track&trace locaties waarbij de gebruikers van track&trace worden geïnstrueerd over het gebruik en onderhoud van de GPS zenders.
Bent u van mening dat in het Actieprogramma ketenaanpak overvallen specifiek moet worden ingegaan op preventie en aanpak van overvallen op juweliers? Bent u voornemens om daarvoor met de brancheorganisatie voor juweliers in gesprek te gaan over verdergaande maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke verwachtingen heeft u van de in Rotterdam als proef geïntroduceerde gezichtsscanner?2 Wat is uw reactie op de kritiek dat de scanner onbekenden van de politie niet tegenhoudt en handlangers die zich uit het zicht opstellen alsnog met behulp van een derde persoon kunnen binnendringen? Welke waarborgen zijn er om ervoor te zorgen dat de scan niet in strijd is met privacywetgeving?
Op dit moment wordt in Rotterdam een proef gedaan met Fotoswitch (gezichtsscanner). Deze proef loopt tot begin 2012. In het kader van deze proef worden de effectiviteit en (technische) haalbaarheid van het instrument onderzocht. Ook de privacyaspecten worden daarbij bezien. Ik wacht graag de uitkomsten van de proef af alvorens hierover een oordeel uit te spreken.
Wat is uw reactie op juweliers die naar aanleiding van brute overvallen overwegen dan wel ertoe overgaan hun zaak voor bepaalde bevolkingsgroepen gesloten te houden?3 Bent u voornemens daarover met de branche in gesprek te gaan en met haar maatregelen te treffen, zodat juweliers zich veiliger voelen en bevolkingsgroepen niet als zodanig preventief worden geweerd vanwege een brute daad van criminele individuen?
Winkeliers mogen een deurbeleid voeren om hun eigendommen te waarborgen en slachtofferschap te voorkomen. Een winkelier behoeft zijn deur alleen te openen wanneer hij er vertrouwen in heeft dat het een potentïele klant betreft.
Overigens zijn er voor juweliers verschillende maatregelen voorhanden om overvallen zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ben ik hierover met de branche in gesprek.
Het verdwenen pdf-document in de Alphense moordzaak |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht1 dat de politie de Archiefwet heeft overtreden door een bestand te verwijderen over de wapenvergunningverlening aan T. van der V. en het bericht2 dat politie en Justitie geen behoefte hebben aan hulp bij het vinden van een verdwenen pdf-document in de Alphense moordzaak? Zo ja, kloppen deze berichten? Deelt u de mening dat hierdoor door politie en Justitie de schijn wordt gewekt van een doofpot?
Ik ben niet van mening dat de schijn wordt gewekt van een doofpot. Het Openbaar Ministerie heeft maximale zorgvuldigheid en transparantie betracht, onder andere door het NFI nogmaals onderzoek te laten doen naar het onvindbare pdf-bestand. Het OM en het NFI hebben vervolgens het bedrijf Fox-IT geconsulteerd over de gevolgde aanpak. Fox-IT had geen aanvullingen op de aanpak van het NFI.
Kunt u precies reconstrueren wat er is gebeurd met dit cruciale document? Op wiens gezag is besloten dit document te verwijderen? Door wie is het document verwijderd? Was dit in strijd met een wettelijke bewaarplicht? Wanneer is besloten tot verwijdering en realiseerden betrokkenen op dat moment wel de consequenties van daadwerkelijke verwijdering?
Zie voor een antwoord op deze vraag het antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Hennis-Plasschaert en Van der Steur (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr.1579).
Klopt het dat de politie dit soort gegevens krachtens de Archiefwet 20 jaar dient te bewaren? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Is dit een gebruikelijke praktijk?
De werkzaamheden van de politie ter uitvoering en handhaving van de Wet Wapens en Munitie betreffen een taak ten dienste van justitie. Op deze gegevensverwerkingen is de Wet Politiegegevens van toepassing. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 4 van de leden Hennis-Plasschaert en Van der Steur (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1579). De Archiefwet is volgens de Wet Politiegegevens (artikel 14, vierde lid juncto eerste lid) in limitatief omschreven gevallen van toepassing op de verwerkingen van politiegegevens, namelijk voor zover die plaatsvinden op grond van de artikelen 8, 9 en 10 van deze wet. Dit geldt echter niet voor gegevensverwerkingen die plaatsvinden op grond van artikel 13 van deze wet, zoals in casu het geval is.
Waarom is het aanbod van hooggekwalificeerde deskundigen, waaronder een hoogleraar Informatica, om dit cruciale pdf-document te achterhalen, simpelweg afgewezen?
Het OM heeft het NFI gevraagd de second opion te geven omdat het onderzoeksgebied digitale technologie van het NFI is gespecialiseerd in het terughalen van gegevens. Zoals hiervoor aangegeven is daarbij ook het bedrijf Fox-IT geconsulteerd.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de vraag of politie en justitie zich wel aan wettelijke bewaarplichten houden? Bent u tevens bereid te vragen hoe deskundigen advies over digitale documentenadministraties beter op orde kunnen worden gebracht? En bent u bereid om in dit specifieke geval de Rijksrecherche de gang van zaken te laten onderzoeken?
Begin 2012 zullen de externe audits op de gegevensverwerking bij de politiekorpsen zijn afgerond. De mate waarin korpsen voldoen aan de wettelijke bewaartermijnen maakt onderdeel uit van deze onderzoeken. Daarnaast werkt de politieorganisatie aan het uniformeren van processen rond haar taken in het kader van de Wet Wapens en Munitie. Eenduidige verwerking van informatie en registratie zijn hier een belangrijk onderdeel van. Ik zie daarom op dit moment geen reden voor nader onderzoek op dit punt.
Wat de onderhavige casus betreft is, zoals hiervoor uiteen gezet, de gang van zaken door de Rijksrecherche en het NFI onderzocht.
Bent u het met onderzoeker Michiel de Weger van de NLDA eens dat Nederlandse speciale eenheden vaker moeten worden ingezet in het buitenland?1 Deelt u daarbij de visie van de onderzoeken dat, áls Nederland al besluit haar krijgsmacht in het buitenland in te zetten, er vaker een beroep moet worden gedaan op onze uitstekende speciale eenheden in plaats van de (huidige) grootschalige inzet van reguliere (grond)troepen als trainers en ontwikkelingswerkers?
De Nederlandse regering heeft speciale eenheden in meerdere operaties ingezet. De Nederlandse speciale eenheden hebben zowel speciale operaties uitgevoerd als reguliere operaties ondersteund. De samenstelling van het Nederlandse militaire contingent in een missie is afhankelijk van de doelen van de missie en de operationele omstandigheden.
Deelt u de mening van vele Nederlandse officieren dat de krijgsmacht te passief is geweest in Uruzgan, vaker offensief had moeten doorpakken en de tegenstander had moeten uitschakelen? Vindt u ook dat Defensie in Uruzgan veel kansen heeft laten lopen om de Taliban uit te schakelen?2
Nederlandse eenheden hebben in Uruzgan waar nodig offensief opgetreden. In de missie in Uruzgan stond de bescherming van de Afghaanse burgerbevolking centraal en niet het uitschakelen van de Taliban.
Bent u met de VIO de mening toegedaan dat de krijgsmacht bij eventuele toekomstige missies altijd een offensieve mentaliteit moet hanteren, geweldsuitoefening als core business dient te beschouwen en niet meer aan ontwikkelingshulp moet doen volgens de 3D-benadering? Zullen infanteristen, áls zij al worden ingezet, meer offensieve ruimte krijgen bij nieuwe missies?
In het Toetsingskader 2009 wordt de samenhang van politieke, militaire en ontwikkelingssamenwerkingaspecten benadrukt. Deze integrale benadering wordt vaak met de term 3D aangeduid (diplomacy, defence, development). Dit is en blijft het beleid. Mijn pleidooi voor het militaire karakter van het optreden van de krijgsmacht past zeer wel binnen de taakverdeling van de integrale benadering en is derhalve geen diskwalificatie van het 3D-beleid. Binnen dit beleid is de militair een vakman die, indien de situatie dit vereist, proportioneel geweld toe kan passen en alleen optreedt ter ondersteuning van ontwikkelingsprojecten indien de veiligheidsituatie dat noodzaakt of indien het de militaire operatie direct ondersteunt. De toepassing van geweld is missiespecifiek en wordt onder meer vastgelegd in het mandaat en de geweldsinstructies.
Kunt u terugkijkend op de missie het ongenoegen van de Afghaanse bevolking in Uruzgan begrijpen over het feit dat de Nederlandse krijgsmacht in veel gevallen niet actief achter de Taliban aanging, terwijl bijvoorbeeld de Australiërs dit wel wilden?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u achter het initiatief van de Nederlandse officiersvereniging om een code te ontwikkelen voor de Nederlandse infanterist die de offensieve mentaliteit, moed, trouw, zelfopoffering en de wil om te vechten en te winnen centraal stelt? Zo ja, zal deze code in de opleidingen bij Defensie kunnen worden ondergebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw een dergelijke code als een interne discussie binnen de Vereniging van Infanterie Officieren. Van het opnemen van een dergelijke code in de opleiding van Defensie is momenteel geen sprake.
De door het Israëlische parlement aangenomen ‘antiboycotwet’ |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Bent u bekend met de op 11 juli 2011 door de Knesset aangenomen «antiboycotwet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze wet?
De wet is in Israël onderwerp van discussie. De democratische instituties in Israël bieden ruimte voor debat tussen voor- en tegenstanders van deze wet. Daarnaast zijn er in Israël mogelijkheden om wetten aan te vechten bij de hoogste rechter.
Deelt u de mening van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken dat deze wet in strijd is met fundamentele democratische rechten?2 Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft laten weten dat de wet een interne Israëlische aangelegenheid is, en dat Israël sterke democratische instituties heeft die burgers in staat stellen eventuele zorgen over wetgeving kenbaar te maken. Vervolgens stelde het ministerie dat vrijheid van meningsuiting een basisrecht is in elke democratie. Ik ben het geheel eens met deze visie.
Deelt u de mening dat een boycot in een democratische samenleving een legitiem en geweldloos middel is tot verzet en een uiting van de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inspanningen, en die van de internationale gemeenschap, ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces zijn gericht op directe hervatting van de vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen. Oproepen tot boycot dragen hier niet aan bij.
Ziet u aanleiding om – in samenspraak met uw Europese dan wel Amerikaanse collega’s – de Israëlische regering aan te spreken op de aanname van deze wet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hiertoe geen aanleiding, zie antwoorden 2 en 3.
De dreiging van Turkije met een crisis over Cyprus |
|
Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije dreigt EU met crisis over Cyprus»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Turkse minister van Buitenlandse Zaken die onderhandelingen met Cyprus als toekomstig EU-Voorzitter «onbespreekbaar» noemt en aangeeft dat de relatie van Turkije met de EU dan «op een vriespunt komt»?2
Turkije gaat niet over het EU-voorzitterschap. Daar gaat de EU zelf over. Het kabinet heeft vertrouwen in het Cypriotische EU-voorzitterschap dat op 1 juli 2012 aanvangt.
Turkije moet, naast onder andere de Kopenhagen-criteria, voldoen aan de voorwaarden uit het onderhandelingsraamwerk met Turkije uit 2005 om voor EU-toetreding in aanmerking te komen. In dit onderhandelingsraamwerk is vastgesteld dat de vooruitgang van Turkije in de toetredingsonderhandelingen afhankelijk is van onder andere de ondubbelzinnige en constructieve inzet van Turkije om goede betrekkingen te onderhouden met buurlanden en een voortgezette ondersteuning door Turkije van inspanningen om te komen tot een oplossing van het Cyprus-vraagstuk. Nederland en de EU spreken Turkije hierop aan.
Wilt u met kracht afstand nemen van dergelijke dreigementen van Turkije en aangeven dat het onaanvaardbaar is dat Turkije Cyprus als EU-lidstaat niet erkent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze schandelijke dreiging van Turkije alle perken te buiten gaat en zult u er bij uw Europese collega’s op aandringen dat zij niet zullen zwichten voor deze chantagepraktijken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eindelijk bereid duidelijk uit te spreken dat een land als Turkije in geen honderdduizend jaar lid mag worden van de Europese Unie en dat per direct de onderhandelingen met Turkije moeten worden afgebroken?
Het kabinet benadrukt dat het uitbreidingsbeleid moet worden gevoerd conform de aanscherpte uitbreidingsstrategie die de ER in december 2006 vaststelde. Toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU vindt pas plaats als zij voldoen aan de strikte criteria daarvoor, met name de Kopenhagen-criteria.
In het onderhandelingsraamwerk uit 2005 is vastgelegd dat toetreding tot de EU het doel is van de onderhandelingen met Turkije. Tegelijkertijd is overeengekomen dat de onderhandelingen een open-einde proces zijn, waarvan de uitkomst (en derhalve toetreding) niet op voorhand kan worden gegarandeerd.
De illegale dump van Nederlandse mest in Duitsland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «bang voor mestoverschot»?1
Ja.
Is het waar dat de opnamebereidheid van Duitsland om Nederlandse mest af te nemen taant, waardoor de kans op een onverwerkbaar groot Nederlands mestoverschot toeneemt?
Nee. Recente berichten in Duitse media wijzen er op dat er binnen de Duitse landbouw nog steeds ruim vraag is naar Nederlandse mest. Afzet buiten Nederland is binnen de geldende regels gewoon mogelijk.
Overigens vervalt per 19 augustus 2011 de mogelijkheid om op grond van de Europese verordening dierlijke bijproducten (nr. (EG) 1069/2009 en (EU 142/2011) druksterilisatie te eisen van verwerkte mest. Daarmee komt per deze datum ook de druksterilisatie-eis van de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen, waar ik uw Kamer in december 2010 over berichtte (Kamerstuk 28 385, nr. 198), te vervallen.
Kunt u aangeven hoe groot de totale Nederlandse mestproductie was in 2009 en 2010 uitgesplitst per veehouderijtak?
In 2009 en 2010 werden in Nederland per diercategorie de volgende hoeveelheden mest geproduceerd, uitgedrukt in miljoenen kilogrammen:
2009
2010 (voorlopige cijfers)
Rundvee
55 991
55 888
Varkens
12 425
12 428
Pluimvee
1 502
1 548
overige
2 786
2 821
(bron: CBS Statline, http://statline.cbs.nl/statweb/)
Kunt u aangeven hoeveel er van die mest er in 2009 en 2010 naar het buitenland is geëxporteerd en kunt u dit uitsplitsen naar land?
In 2009 en 2010 zijn de volgende hoeveelheden mest geëxporteerd, uitgedrukt in miljoenen kilogrammen:
2009
2010
Totaal
2 365
2 066
Duitsland
1 926
1 587
België
305
332
Frankrijk
128
140
Overig
6
7
(bron: DR-loket, http://www.hetlnvloket.nl)
Vindt u de mestproductie van de Nederlandse veehouderij, omgeslagen per Nederlandse burger, van een acceptabel niveau?
Of een bepaald niveau acceptabel is, hangt in mijn ogen niet af van aantallen kilogrammen, maar van de vraag of de mest verantwoord wordt afgezet en gebruikt. Het mestbeleid beoogt ervoor te zorgen dat dit op verantwoorde wijze gebeurt.
Hoe beoordeelt u in dit verband de uitspraken van oud-minister Veerman die bij zijn afscheid stelde «het systeem is vastgelopen, we importeren veevoer, we exporteren varkens en de rommel houden we hier»? Strookt deze uitspraak met het standpunt van de Nederlandse regering?
Toenmalig minister Veerman heeft deze uitspraak niet bij zijn afscheid in 2006 gedaan, maar in Milieudefensie Magazine in oktober 2003.
Sindsdien is er geruime tijd verstreken. De overheid heeft in die periode flink inzet geleverd om te bewerkstelligen dat overbemesting in Nederland afneemt. Met succes, zoals ook blijkt uit de afname van verliezen van stikstof en fosfaat op landbouwgrond sinds 20032. Ik zie de aangehaalde uitspraak als een oproep om zuinig en efficiënt met grondstoffen om te gaan en kringlopen te sluiten. Een dergelijke oproep strookt met het standpunt van de Nederlandse regering. Dat beleid is immers gericht op een verantwoord mestgebruik in Nederland.
Kunt u aangeven, in termen van verwerking, natuurdruk en milieudruk, wat de uitgaven van de Nederlandse overheid zijn van deze externaliteiten van de veehouderij, uitgesplitst naar veehouderijtak. Zo neen, bent u bereid onafhankelijk onderzoek te doen naar deze door de veehouderij veroorzaakte kosten?
Mestverwerking vindt binnen vigerende regelgeving plaats door bedrijven en gaat niet gepaard met kosten voor de overheid. Voor zover het gaat om maatschappelijke kosten gerelateerd aan natuur- en milieudruk in relatie tot de stikstofproblematiek verwijs ik naar de studie European Nitrogen Assessment en mijn recente reactie daarop (kamerstuk 30 654, nr. 95). Uit genoemde studie blijkt dat de meest efficiënte manier om schade als gevolg van stikstofemissies vanuit de landbouw tegen te gaan, bestaat uit het nemen van maatregelen die stikstofemissies voorkómen. Dat is ook de inzet van het mestbeleid. Gezien het feit dat dit rapport bevestigt dat we op de juiste weg zijn, zie ik geen nut of noodzaak om nader onderzoek naar dergelijke kosten te laten uitvoeren.
Nu is gebleken dat een jonge mestmakelaar tussen zijn 11e en 16e jaar zodanig veel wetsovertredingen kon begaan in de mestverwerking dat hem boetes van in totaal een miljoen euro werden opgelegd, kunt u aangeven wat sindsdien gedaan is in toezicht en handhaving om grootschalige ontduiking van mestwetgeving te voorkomen? Met welk resultaat?
Bij het toezicht op de naleving van mestregelgeving wordt gewerkt met aselecte en selecte controles. Risicogroepen krijgen door deze laatste controlevorm extra aandacht. Bij geconstateerde overtredingen wordt opgetreden door middel van bestuurs- en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten. Dat deze aanpak succes heeft blijkt onder meer uit het feit dat grote overtreders aangepakt worden.
Overigens hebben de geconstateerde overtredingen in de aangehaalde casus niets met mestverwerking van doen, maar met de verantwoording van mestaf- en aanvoer.
Bent u bereid een mestbelasting te overwegen om de externe kosten van de veehouderij aan de bron te compenseren? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
In september zal ik uw Kamer mijn visie op het mestbeleid toezenden. Daarin zal ik aangeven hoe ik de toekomst van het mestbeleid zie.
Zoals ik aangekondigd heb, zal ik in september mijn visie op het toekomstig mestbeleid aan uw Kamer doen toekomen.
Is het waar dat de grote populatie ganzen in ons land samenhangt met de grote mestproductie in de veehouderij en de eiwitrijkheid van het gras op Nederlandse graslanden? Zo neen, op welke gronden verschilt u van inzicht met ganzenonderzoeker Kleijn van Alterra2 op dit punt?
Ganzenexperts zijn van mening dat het aanbod aan eiwitrijk gras mede van invloed is op de groei van ganzenpopulatie. Daarbij is echter geen link met de mestproductie te leggen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er genomen worden om het illegaal uitrijden van Nederlandse mest in binnen- en buitenland te voorkomen?
Voor de algemene aanpak van potentiële overtredingen van de mestregelgeving verwijs ik naar mijn antwoord onder 8. Daarnaast houd ik door middel van het begin dit jaar ingevoerde systeem Client mest export zicht op mesttransporten naar het buitenland. Met de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen zijn inmiddels afspraken gemaakt over het uitwisselen van gegevens over grensoverschrijdende mesttransporten. Daardoor worden buitenlandse overheden in staat gesteld effectiever op te treden tegen eventuele illegale activiteiten van Nederlanders op hun grondgebied.
Ik ben immers niet in staat om op te treden tegen illegaal gedrag daar waar Nederland geen rechtsmacht heeft.
Kunt u aangeven volgens welk tijdpad een drastische teruggang van de Nederlandse mestproductie bereikt zou kunnen worden vanuit uw beleidsperspectief?
Zie antwoord vraag 9.
Muziekverenigingen, die massaal hun ANBI-status kwijtraken |
|
Marieke van der Werf (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in de Eerste Kamer op 21 december 2010 dat: «Het is expliciet niet de bedoeling van het kabinet om de particuliere vrijgevigheid ten aanzien van verenigingen, zoals sport-, muziek- of toneelverenigingen, minder te stimuleren dan thans het geval is»?1
Ja. In dat debat heb ik aangekondigd dat ik de periodieke giftenaftrek voor giften aan niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen of daarvan vrijgestelde verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en met ten minste 25 leden in stand zal laten.
Herinnert u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger dat een muziekvereniging die buiten de eigen ledenkring veel naar buiten treedt, naar alle waarschijnlijkheid kwalificeert als ANBI (debat in de Eerste Kamer op 15 december 2009)?2
In dat debat werd gerefereerd aan een passage uit de nadere memorie van antwoord op het wetsvoorstel tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten.3 Bij die wetswijziging is het voordien geldende, in de jurisprudentie ontwikkelde criterium dat een instelling voor ten minste 50% het algemeen nut moet beogen, vervangen door het criterium dat een instelling (nagenoeg) uitsluitend, dat wil zeggen voor ten minste 90%, het algemeen nut moet beogen om als ANBI aangemerkt te worden. In de passage is ook verwoord dat bij doorsnee (muziek)verenigingen de behartiging van de persoonlijke belangen van de leden (particuliere belangen) het primaire doel is. Dergelijke verenigingen zullen daarom met ingang van 2010 niet als ANBI kwalificeren. Wel zullen dergelijke verenigingen in de regel een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) zijn.
Voor bepaalde (muziek)verenigingen is aangegeven dat zij voor de ANBI-status in aanmerking kunnen komen. Een muziekvereniging waarvan de doelstelling en de feitelijke activiteiten (vrijwel) niet gericht zijn op de particuliere belangen van de leden en die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemene belang beoogt, kan worden aangemerkt als (culturele) ANBI, uiteraard onder de voorwaarde dat zij ook aan de overige voorwaarden voldoet. De uitspraak van mijn ambtsvoorganger is wetsuitleg conform de tekst en de bedoeling van de wettelijke bepalingen en geen toezegging om voor muziekverenigingen van die wetsuitleg af te wijken.
Hoeveel muziekverenigingen (inclusief zang, harmonie) zijn dit jaar hun ANBI-status kwijtgeraakt omdat de Belastingdienst/Den Bosch hen opnieuw getoetst heeft per 1 juli 2011?
De Belastingdienst/Den Bosch (het ANBI-team) heeft in april jl. de als zodanig geregistreerde muziekverenigingen (harmonieën, fanfares, koren) aangeschreven met het voornemen om de ANBI-beschikking in te trekken, omdat zij met de invoering van het aangescherpte criterium bij de in antwoord twee genoemde wetswijziging waarschijnlijk niet langer kwalificeren als ANBI. Deze muziekverenigingen zijn in de gelegenheid gesteld om de inspecteur met feiten en argumenten te overtuigen van het tegendeel. Op deze brief hebben 381 instellingen niet gereageerd en van deze instellingen is de ANBI-beschikking per 1 juli 2011 ingetrokken. De instellingen die wel hebben gereageerd worden beoordeeld door het ANBI-team van de Belastingdienst. De uitkomsten van deze beoordelingen geven op dit moment aan dat ongeveer 10% van de muziekverenigingen naar de huidige met ingang van 1 januari 2010 geldende wetgeving nog als ANBI kwalificeert. De muziekverenigingen die na de beoordeling van de ontvangen reacties naar de mening van het ANBI-team niet meer kwalificeren, ontvangen schriftelijk een gemotiveerde vooraankondiging, gevolgd door een voor bezwaar en beroep vatbare intrekkingsbeschikking.
Deelt u de mening dat wanneer bijvoorbeeld een harmonie zijn ANBI-status kwijtraakt, de gift van donateurs niet meer aftrekbaar is en dus de particuliere vrijgevigheid minder gestimuleerd wordt?
Indien een harmonie niet (meer) als ANBI kwalificeert, zijn eenmalige giften aan die harmonie niet (meer) aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. De aftrek van eenmalige giften geldt immers alleen voor giften aan ANBI’s. De periodieke giftenaftrek geldt evenwel voor periodieke giften aan ANBI’s, maar ook aan verenigingen met meer dan 25 leden. De aftrekbaarheid van periodieke giften is – anders dan de aftrek van eenmalige giften – niet begrensd door een drempel of een plafond. Indien een harmonie meer dan 25 leden heeft, kunnen periodieke giften dan ook volledig in aftrek worden gebracht in de inkomstenbelasting.
Klopt het dat alle symfonieorkesten uit de basisinfrastructuur de ANBI-status hebben3 en dat de voorwaarden voor hen versoepeld worden?4
Orkesten in de basisinfrastructuur zijn stichtingen met als statutair en feitelijk doel symfonisch repertoire voor een publiek ten gehore te brengen. Daarmee richten deze orkesten zich niet primair op de particuliere belangen van de leden of een beperkte groep. Men treedt veelvuldig op buiten de eigen leefgemeenschap en ledenkring. Daarmee genieten uitvoeringen veel belangstelling van een groot publiek in binnen- en buitenland. Daarnaast ontplooien zij veel activiteiten in het algemeen belang; er wordt aan talentontwikkeling gedaan, er worden schoolvoorstellingen gemaakt en schoolgroepen worden ontvangen. Om die redenen kwalificeren dergelijke instellingen als ANBI. Het is niet nodig om de voorwaarden om dergelijke symfonieorkesten als ANBI aan te merken te versoepelen, een dergelijk voornemen bestaat dan ook niet.
Welke redenen zijn er om de ANBI-status wel toe te kennen aan de bij vraag 5 genoemde orkesten en deze status bij andere muziekverenigingen massaal in te trekken?
De Belastingdienst toetst muziekverenigingen alsmede de in vraag 5 genoemde orkesten aan het in het antwoord op vraag 2 beschreven toetsingskader. Zoals al aangegeven zullen de meeste muziekverenigingen zich naar hun aard primair richten op het particuliere belang van hun leden en zullen zij daardoor niet als ANBI kunnen kwalificeren. In het antwoord op vraag 5 is aangegeven waarom symfonieorkesten uit de basisinfrastructuur doorgaans naar de feiten en omstandigheden beoordeeld wel als ANBI kwalificeren.
Bent u bereid om de toezeggingen genoemd onder 1. en 2. na te komen?
De in vraag 1 geciteerde toezegging zal ik nakomen. De in vraag 2 genoemde uitleg van het 90%-criterium is geen toezegging, maar wetsuitleg en wordt door de Belastingdienst reeds op die wijze uitgevoerd.
Bent u bereid om het kader, dat bijvoorbeeld gepubliceerd is op www.knfm.nl, met 12 omstandigheden als leidend te zien bij de toekenning bij de ANBI-status en alle beslissingen over het intrekken van de ANBI-status onmiddellijk terug te draaien?
Zoals op genoemde website is vermeld staat de Belastingdienst welwillend tegenover het gebruik van de 12 omstandigheden uit de zogenoemde omstandighedencatalogus. Deze vormen een belangrijke indicatie voor de vraag of een muziekvereniging als ANBI kan worden aangemerkt. Bij de feitelijke beoordeling of een muziekvereniging (nagenoeg) geheel het algemeen nut beoogt, weegt de Belastingdienst de verschillende omstandigheden mee. De mate waarin een muziekvereniging zich manifesteert buiten de eigen leefgemeenschap en ledenkring weegt hierbij zwaar.
Bent u bereid om middels horizontaal toezicht de muziekkoepels in de gelegenheid te stellen de ANBI-status aan te laten vragen? Zo nee, waarom niet?
De gedachte om een deel van het toezicht op ANBI’s en op muziekverenigingen en andere SBBI’s via koepelorganisaties te laten verlopen vind ik in beginsel een aansprekende gedachte. Zoals in de voorgaande antwoorden echter is gebleken, zal toekenning van de ANBI-status aan muziekverenigingen eerder uitzondering dan regel zijn. Individuele toetsing is bij deze specifieke groep instellingen derhalve onontkoombaar.
De bescherming van juweliers en andere middenstanders |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Winkelverbod voor allochtonen» in De Telegraaf van maandag 11 juli 2011 en het vervolg daarop op dinsdag 12 juli 2011?
Ja.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de Nijmeegse juwelier om een juridische procedure tegen de Staat aan te spannen, omdat juweliers te weinig beschermd worden? Heeft u hierover al contact gehad met de Nijmeegse juwelier? Hoe kunt u tegemoet komen aan zijn klachten over een tekortschietende bescherming? Bent u bereid de juwelier tegemoet te komen in de extra kosten die hij nu maakt voor beveiliging?
Onlangs heb ik de heer Kamerbeek bezocht. Bij die gelegenheid heb ik hem persoonlijk geïnformeerd over de inspanningen die worden verricht om het aantal overvallen terug te dringen en de overval op zijn zaak op te lossen. Afgesproken is dat de hoofdofficier van justitie de heer Kamerbeek zal informeren over de laatste stand van het onderzoek.
Tevens heb ik de heer Kamerbeek aangegeven dat er een aantal regelingen en voorzieningen bestaan waar hij als slachtoffer van een overval gebruik kan maken. Enerzijds betreft dit de regeling voor kleine ondernemers ter vergoeding van getroffen preventieve maatregelen. Anderzijds zijn er regelingen ter vergoeding van door hem geleden schade. Vanuit mijn ministerie wordt aan de heer Kamerbeek op bovengenoemde terreinen nadere ondersteuning aangeboden.
Deelt u de mening dat de burgemeester na een overval op een winkel persoonlijk contact op moet nemen met de winkelier om zijn betrokkenheid te tonen, maar ook om te overleggen over de mogelijkheden om de veiligheid te verbeteren? Heeft dat contact in dit geval ook plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De Burgemeester van Nijmegen heeft op de dag van de overval de winkel bezocht en met de mede eigenaresse/echtgenote van de juwelier gesproken om zijn betrokkenheid te tonen en tevens over de veiligheid in en om de winkel te spreken. In diverse schriftelijke contacten en via de politie heeft de burgemeester ook aan de juwelier zelf aangeboden om met elkaar in gesprek te gaan. Ik treed overigens niet in de werkwijze van een burgemeester.
Welke ruimte heeft een winkelier om groepen mensen de toegang tot zijn winkel te ontzeggen? Acht u het deurbeleid van de juwelier, die zich hiertoe genoodzaakt voelt om zijn veiligheid te garanderen, in overeenstemming met de wetgeving over gelijke behandeling? Zo nee, welke alternatieven, zoals een gezichtsscan, heeft hij dan om criminelen uit zijn zaak te weren?
Winkeliers mogen een deurbeleid voeren om hun eigendommen te waarborgen en slachtofferschap te voorkomen. Een winkelier behoeft zijn deur alleen te openen wanneer hij er vertrouwen in heeft dat het een potentïele klant betreft.
Hoe verloopt de uitvoering van het actieplan ketenaanpak overvalcriminaliteit, waarin doelstellingen staan over het aantal overvallen, het oplossingspercentage en het aantal veroordelingen?
De aanpak van overvallen en heeft voor mij de hoogste prioriteit. In samenwerking met de Taskforce Overvallen, onder voorzitterschap van de heer Aboutaleb, worden de ruim 100 maatregelen uit het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 305) momenteel uitgevoerd. In de maanden januari tot en met juli 2011 hebben er in totaal 1 244 overvallen plaatsgevonden. Dit betekent een daling van 16% ten opzichte van dezelfde periode in 2010 en 22% ten opzichte van 2009. Van de 1 244 in 2011 (tot en met juli 2011) gepleegde overvallen is 28% opgelost (in 2010 was dat, gemeten over dezelfde periode, 22% en in 2009 21%).
Uit een voorlopige analyse met betrekking tot de overvalzaken uit de registratie van het Openbaar Ministerie voor 2010 blijkt dat 93% van de door de politie aangeleverde verdachten door het Openbaar Ministerie voor de rechter is gebracht en daarvan vervolgens 95% is bestraft.
Wat betreft overvallen op juweliers die in 2010 bij het Openbaar Ministerie zijn geregistreerd geldt dat 97% voor de rechter is gebracht en dat deze in alle gevallen de verdachte(n) schuldig heeft bevonden. 96% is bestraft met een vrijheidsstraf; 4% kreeg een vrijheidsbenemende maatregel.
Hoeveel overvallen op juweliers hebben de afgelopen vijf jaar plaats gevonden? Valt in deze overvallen een trend te ontdekken? Hoe verhoudt de trend zich tot de doelstelling om in 2014 maximaal 1900 overvallen te hebben?
In onderstaande tabel wordt het aantal overvallen op juweliers en het oplossingpercentage in de afgelopen vijf jaar weergegeven. Voor 2011 staan de cijfers tot en met juli 2011 opgenomen. Aangezien er nog opsporingsonderzoeken in deze zaken doorlopen, kunnen de oplossingspercentage in de loop van 2011 nog stijgen.
2006 41 overvallen, waarvan 11 opgelost (26,8%)
2007 49 overvallen, waarvan 13 opgelost (26,5%)
2008 63 overvallen, waarvan 28 opgelost (44,4%)
2009 67 overvallen, waarvan 33 opgelost (49,3%)
2010 74 overvallen, waarvan 28 opgelost (37,8%)
2011 61 overvallen (tot en met juli 2011), waarvan 23 opgelost (37,7%)
Wat is het oplossingspercentage van overvallen op juweliers in de afgelopen vijf jaar? Acht u speciale maatregelen nodig om dit percentage op de beoogde 40 procent te krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Welk percentage overvallers van juweliers wordt veroordeeld? Zit hier een stijgende of dalende tendens in?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel politiecapaciteit maakt u vrij voor de aanpak van overvalcriminaliteit ter uitvoering van het actieplan?
De aanpak van overvallen is niet een kwestie van capaciteit maar van prioriteit. De aanpak van overvallen heeft in alle regio’s en landelijk zeer hoge prioriteit.
Kunt u van een aantal gewelddadige overvallen op juwelierszaken van de afgelopen tijd, zoals de overval met dodelijke afloop op juwelier H. te Amsterdam , de stand van zaken van de opsporing en vervolging geven?
Het strafrechtelijk onderzoek in de zaak van de Amsterdamse juwelier is nog in volle gang. In het belang van het onderzoek kan ik daarover op dit moment geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat criminaliteit beter bestreden wordt door een grote pakkans dan door het uitsluiten van groepen mensen uit delen van het maatschappelijk verkeer? Welke maatregelen neemt u om de pakkans van overvallen te verhogen, zodat juweliers zonder angst kunnen werken en onschuldige burgers niet de dupe worden van criminelen?
Om de pakkans bij overvallen te vergroten wordt in het kader van de verbetering van de werkwijze van de politie in het algemeen en het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit in het bijzonder een groot aantal maatregelen genomen. Zo worden in de politieregio’s en bij de parketten van het Openbaar Ministerie vaste overvallenteams ingesteld en wordt de expertise geborgd. Ook wordt de heterdaadkracht verstrekt door verbetering en protocollering van het plaats-delict-management, toepassing van het drie-ringenmodel en de inzet van helikopters. Door technische en innovatieve maatregelen die ondernemers (waaronder juweliers) treffen, zoals track&trace, fotoswitch en DNA-spray, wordt de pakkans verder vergroot. Ook voorlichting kan daaraan bijdragen. In het kader van het Donkere Dagen Offensief zal daarop worden ingezet via een landelijke Postbus 51 campagne «Pak overvallers, Pak je mobiel» en via een campagne van Meld Misdaad Anoniem. Gemeenten worden gestimuleerd om het toezicht in risicogebieden goed te organiseren. Daarbij kunnen gemeenten mede gebruik maken van het toezichtsmodel en stappenplan dat ik in het vierde kwartaal van dit jaar beschikbaar zal stellen.
De belachelijke uitlatingen van een Surinaams parlementslid over het homohuwelijk en zijn oproep tot geweld |
|
Louis Bontes (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Homohuwelijk is Europese epidemie»1 en «Parlementslid: homoseksualiteit met wortel en tak uitroeien»?2
Ja.
Deelt u de visie dat het bestempelen van het homohuwelijk als een Europese epidemie, getuigt van een «derdewereldlandmentaliteit» van het betreffende parlementslid? Zo nee, waarom niet?
Neen. Zo’n mededeling van het parlementslid spreekt, ten negatieve, voor zichzelf.
Kunt u aangeven in hoeverre het parlementslid heeft gesproken namens de Surinaamse regeringscoalitie en als dit het geval is, welke gevolgen dit heeft voor de relatie tussen Nederland en Suriname?
De heer Asabina sprak als Lid van de Surinaamse Nationale Assemblee.
Klopt het dat het betreffende parlementslid eveneens heeft gesteld dat homoseksualiteit met wortel en tak uitgeroeid moet worden en dat hij een antihomobeleid wenst? Zo ja, op welke wijze zal de Nederlandse regering deze oproep tot geweld veroordelen?
Ja, voor zover bekend heeft het betreffende parlementslid deze uitspraken gedaan. De Nederlandse regering betreurt en veroordeelt de uitlatingen van het parlementslid ten zeerste.
De positie van KLM binnen Air France-KLM |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de herstructurering binnen Air France-KLM?1
Ja.
Is het waar dat er een hele nieuwe toplaag in het bedrijf komt? Hoe gaat deze toplaag er uit zien? Hoe zal de verdeling zijn tussen bestuurders afkomstig van KLM en Air France?
Van KLM begrijp ik dat in dit stadium nog niet concreet is aan te geven wat er gaat veranderen in de structuur. De plannen zijn nog in ontwikkeling. Belangrijkste wijziging lijkt te zijn dat de president-directeur van Air France-KLM in de toekomst niet meer tevens de president-directeur van Air France zal zijn.
Dit maakt de positionering van de president-directeur van Air France-KLM onafhankelijker. In de contacten met KLM is mij overigens gebleken hoezeer KLM zelf richting geeft aan de discussies over de toekomst van Air France-KLM.
Ik volg de verdere ontwikkelingen met belangstelling, mede met het oog op de blijvende borging van de Nederlandse publieke belangen die met KLM zijn gemoeid.
Is het waar dat de algemeen directeur van KLM zal moeten rapporteren aan de, door Fransen gedomineerde, holding? Zo nee, hoe gaat de nieuwe structuur er dan uitzien?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de nieuwe toplaag een veel zwaardere rol zal krijgen dan nu, en zal gaan over de financiën, ICT, inkomsten, allianties, aankopen, communicatie en het buitenlands beleid? Zo nee, waar zal de holding wel over gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke garanties heeft u dat KLM de home carrier blijft op Schiphol? Tot wanneer gelden deze garanties?
Bij brief van 26 mei 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 29 323, nr. 6) is de Kamer geïnformeerd over verlenging van een aantal afspraken die de Staat bij de fusie tussen Air France en KLM in 2004 heeft gemaakt. Dit betreft afspraken ter borging van publieke belangen inzake internationale markttoegang («landingsrechten») en netwerkkwaliteit. Zo is de afspraak verlengd dat KLM zijn thuisbasis in Nederland houdt. Ook is de afspraak verlengd dat KLM de bestaande Nederlandse operationele en andere vergunningen zal behouden en KLM zich er voor inzet om samen met de Nederlandse luchtvaartautoriteiten de bestaande routevergunningen te behouden. Wat betreft het aspect netwerkkwaliteit is de afspraak verlengd dat Air France-KLM zal opereren met een «multi-hub» systeem in Europa met zowel Parijs Charles de Gaulle als Schiphol als hoekstenen.
Deze afspraken zouden aanvankelijk in 2012 aflopen, maar zijn in mei 2010 verlengd voor onbepaalde tijd. Met de verlenging van de afspraken is het wederzijdse strategische commitment ten aanzien van de beide netwerken en het multi-hub systeem herbevestigd.
Overigens zijn naast de bovengenoemde afspraken met de Staat zeker ook het commerciële succes van KLM en de kwaliteit en concurrentiepositie van de mainport Schiphol belangrijke factoren bij het waarborgen van het publieke belang van het netwerk van verbindingen voor Nederland.
Hoeveel procent van de aandelen heeft de Staat in KLM? Heeft de Staat nog steeds het recht om het aandelenpercentage tijdelijk uit te breiden tot meer dan 50%? Bent u bereid om dit middel in te zetten als het Nederlandse publieke belang dit noodzakelijk maakt?
Het aandelenbelang van de Staat in KLM bedraagt 5,9%. Verder is relevant te noemen dat 44,4 % van het stemrecht in KLM is ondergebracht in twee Nederlandse stichtingen. In het verleden bestond er verder een optieovereenkomst op basis waarvan de Staat, in het geval dat luchtvaartpolitieke belangen in het geding zouden komen, 50,1% van het aandelenkapitaal van KLM kon verwerven. Deze optieovereenkomst is per mei 2010 vervallen, conform de afspraken ten tijde van de fusie. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 7 september 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, 29 232, nr. 8).
Het verband tussen fosfaat en de visstand in de Noordzee |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met de vraag bij het schriftelijk overleg Visserij over het verband tussen fosfaat en de visstand, waarbij u stelde dat dit niet aantoonbaar onderzocht is?1
Ja. In mijn brief van 29 juni 2011 (2011z14744) heb ik aangegeven dat er geen wetenschappelijke basis is voor het bemesten van de Noordzee ten behoeve van een verhoging van de productie van schol en tong. Het effect van een fosfaatbemesting op de platvisproductie is onvoorspelbaar en kan mogelijk tot negatieve effecten leiden. Tot deze conclusie kwamen de auteurs van het rapport van IMARES, LEI en NIOZ naar aanleiding van de vraag van de Tweede Kamer om de hypothese dat fosfaat toevoegen aan de zee gunstig is voor de productiviteit van het zee-ecosysteem te laten onderzoeken2.
Hoe verhoudt deze verklaring zich tot het rapport «Invloed van stikstof en fosfor op de visstand in de Noordzee», opgesteld door de vakgroep Mariene Ecologie van de Universiteit van Groningen (1997), waarin het verband tussen de toenemende afvoer van opgelost fosfaat naar het kustwater in 1961–1981 en de enorme toename van de productie van vis, schaal- en schelpdieren in dezelfde periode door deze studie worden bevestigd?2
Boddeke en Hagel gaven in hun stuk over de relatie tussen eutrofiëring en vis productie4 aan, dat «een causaal verband tussen de eutrofiëring en de toegenomen aanlandingen moeilijk is aan te tonen». Volgens hen «hebben incidentele goede jaarklassen» (aanwas) «en visserijdruk ook een aanzienlijke invloed op Noordzee vis bestanden en aanlandingen». Dit wordt nog immer onderschreven door de huidige wetenschappers van IMARES. In dit verband wordt ook de temperatuur van de zee genoemd.
Deelt u de mening dat het aanwijzen van vissers als reden voor het teruglopen van de visstand in de Noordzee onjuist en onredelijk is, daar het aantal vissers en het totaal aantal ton vis dat wordt opgevist juist alleen maar is afgenomen? Zo ja, bent u met ons van mening dat een afgenomen fosfaatdump de grootste boosdoener is?
Ik ben van mening dat er veel factoren zijn die de productiviteit van de visbestanden beïnvloeden. Simpele oorzaak-gevolg-relaties zijn niet te geven.
Het Noordzee ecosysteem is daarvoor te complex. Wel constateer ik dat de visserijdruk in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw veel te hoog was en buiten biologisch veilige grenzen lag voor onder andere kabeljauw, schol en tong5. Verlaging van die visserijdruk heeft geleid tot herstel van de bestanden.
Bent u bekend met de gevolgen voor de trekvogels bij het teruglopen van de visstand naar aanleiding van deze vermindering van fosfaat en de verplichting die Nederland internationaal gezien heeft om deze te beschermen?
De adviezen van ICES tonen aan dat het visserijbeleid van de afgelopen jaren, gericht op de beperking van de capaciteit en reductie van quota en zeedagen door meerjarenplannen, technische maatregelen, innovatie en andere maatregelen, heeft geleid tot een ommekeer in de vistrends in de Noordzee. Het gaat door de bank genomen goed tot zeer goed met de commerciële Noordzeevisbestanden. Een uitzondering is de kabeljauw, maar ook daar groeit het bestand weer langzaam. Deze gunstige ontwikkeling van de visstanden heeft gevolgen voor de trekvogels.
Bent u met het oog op de economische situatie waar onze vissers zich in verkeren bereid om op basis van lectuur als «Eutrophication of the North Sea continental zone, a blessing in disguise» en het rapport «Invloed van stikstof en fosfor op de visstand in de Noordzee», waarin het verband tussen fosfaat en het teruglopen van de visstand aangetoond wordt, het water (op kleine schaal) met fosfaat te bemesten? Zo nee, waarom niet?3
Het in 2007 uitgebrachte wetenschappelijke rapport van IMARES, LEI en NIOZ geeft aan dat de verwachte opbrengsten van fosfaat bemesting relatief beperkt zijn, de kosten voor de overheid hoog en dat het mogelijk risico’s met zich meebrengt voor het ecosysteem, andere gebruikers en voor de buurlanden. Daar de economische situatie voor een belangrijk deel, maar niet louter wordt bepaald door de omvang van de vangstmogelijkheden, acht ik een dergelijke proef niet gewenst. Een ambitieuze herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid moet bijdragen aan een duurzame visserij.
Uitblijven van beloofde werklozen voor de tuinbouw |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Tuinbouw wacht nog op beloofde werklozen»1 en «Geen succes met personeel via UWV»?2 3
In mijn brief van 22 augustus 2011, waarin ik uw Kamer de door mij toegezegde evaluatie van de overgangsperiode tewerkstellingsvergunningen seizoenarbeid heb gestuurd, heb ik mijn reactie vervat.
Hoeveel werklozen zijn er sinds het strengere afgiftebeleid van tewerkstellingsvergunningen geplaatst in de tuinbouwsector? Hoe duurzaam zijn deze plaatsingen? Hoe verhoudt hun productiviteit zich tot die van de ervaren Roemenen en Bulgaren?
Het beleid ten aanzien van afgifte van tewerkstellingsvergunningen is niet gewijzigd. Een cijfermatig overzicht staat in mijn brief, genoemd bij antwoord 1. Over de duurzaamheid van de plaatsingen zijn geen gegevens beschikbaar. Ik teken daarbij aan dat het om seizoenswerk gaat dat per definitie tijdelijk is en dat een werkgever niet verplicht kan worden om een werkzoekende direct een vast contract aan te bieden.
Ik heb geen zicht op de productiviteit van medewerk(st)ers in de tuinbouwsector.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) dat zij via uitzendbureaus niet voldoende geschikte werknemers kunnen vinden? Heeft u cijfers over het aantal mensen dat uitzendbureaus kunnen leveren?
Uitzendbureaus beschikken over voldoende aanbod om de vacatures in de tuinbouw te vervullen. Dit aanbod is leverbaar tegen marktconforme voorwaarden. In totaal betreft het 28 uitzendbureaus. Naar schatting kunnen zij meer dan 3 000 mensen leveren op korte termijn. Uit informatie van UWV en van het georganiseerde deel van de uitzendbranche blijkt dat tuinders in zeer beperkte mate een beroep doen op uitzendbureaus. Overigens is het aanbod niet beperkt tot uitzendbureaus. Voor een omschrijving van de omvang en samenstelling van het prioriteitgenietend verwijs ik naar mijn brief van 22 augustus 2011. UWV heeft op 23 mei alle tuinders geïnformeerd over uitzendbureaus die aanbod beschikbaar hebben.
Wat zijn de economische consequenties van deze protectionistische maatregel als er niet tijdig geschikt personeel gevonden kan worden? Bent u ook van mening dat uw beleidswijziging geen financiële strop mag zijn voor deze ondernemers?
Het beleid was en is dat pas als een werkgever er aantoonbaar niet in slaagt zijn vacatures met prioriteitgenietend aanbod te vervullen, het UWV een tewerkstellingsvergunning kan verlenen. Van een beleidswijziging is dus geen sprake.
Het uitgangspunt is dat een werkgever zelf verantwoordelijk is voor zijn personeelsvoorziening, inclusief voor de financiële gevolgen van de keuzes die hij hierin maakt.
Houdt u de gevolgen van het strengere afgiftebeleid van tewerkstellingsvergunningen in de gaten? Kunt u de Kamer hierover regelmatig op de hoogte houden?
UWV rapporteert aan mij door middel van jaarrapportages en viermaandenverslagen. Deze rapportages betreffen het gehele UWV-domein. In het viermaandenverslag 2011 wordt specifiek ingegaan op het tewerkstellingsvergunningenbeleid in de tuinbouw. In het achtmaandenverslag zal UWV hier opnieuw op ingaan. Deze rapportages zijn openbaar en beschikbaar via www.uwv.nl.
De snelle en zorgvuldige administratieve afhandeling van een overlijden in het buitenland |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending op Nederland 1 van «Groeten van Max» van 11 juli 2011 waarin de problemen van mevrouw Kars besproken werden met de inschrijving van de overlijdensakte van haar man die in Tunesië is overleden?
Ja.
Welke ondersteuning is door het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Tunesië verleend bij de legalisatie van de overlijdensakte? Wanneer verwacht u dat de legalisatie van de overlijdensakte afgerond wordt?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag van mevrouw Kars in september 2010 in behandeling genomen. Dit is op 8 september 2010 schriftelijk aan mevrouw Kars bevestigd. Daarbij is aangegeven dat de afhandeling van een aanvraag vier tot zes maanden in beslag kan nemen, omdat Nederland afhankelijk is van de medewerking van de lokale autoriteiten. De Nederlandse ambassade heeft de procedure in gang gezet en in de maanden daarna diverse keren gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten.
Naar aanleiding van een telefoontje van mevrouw Kars in februari 2011 meldde de Nederlandse ambassade dat vanwege de politieke situatie in Tunesië op dat moment rekening moest worden gehouden met ernstige vertraging. Nadat de ambassade andermaal had gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten bleek dat de oorspronkelijke aanvraag daar verloren was gegaan. De ambassade heeft vervolgens de aanvraag opnieuw ingediend.
In mei en juni 2011 is er opnieuw contact geweest tussen mevrouw Kars en het ministerie van Buitenlandse Zaken. De ambassade heeft er vervolgens bij de Tunesische autoriteiten op aangedrongen dit dossier met voorrang af te handelen. Op 28 juni 2011 is de gelegaliseerde akte uiteindelijk ontvangen op de ambassade en per diplomatieke koerier naar het ministerie gezonden. De akte is op 5 juli 2011 op het ministerie ontvangen en op 6 juli op haar verzoek per aangetekende post bij mevrouw Kars afgeleverd. De uitzending van «Groeten van Max» is kennelijk voor die datum opgenomen. Het valt niettemin te betreuren dat de legalisatie zo lang heeft geduurd.
Bent u bereid om, gebaseerd op de gegevens die u nu heeft, de heer Kars onmiddellijk als overleden te registreren? Zo nee, waarom niet?
Het is zoals bij ieder overlijden in het buitenland aan de nabestaanden om bij de gemeente waarvan betrokkene ingezetene was op het tijdstip van overlijden, melding te doen (artikel 76 Wet GBA). Daarnaast kan de akte van overlijden op verzoek van de nabestaanden worden ingeschreven in het overlijdensregister van de gemeente Den Haag, maar dit is niet verplicht (artikel 1:25 BW). De melding van mevrouw Kars, van het overlijden van haar man, kon nog niet in de GBA worden opgenomen omdat de akte eerst gelegaliseerd moest worden.
Wat zijn de gevolgen voor iemands inschrijving in de burgerlijke stand zolang een overlijdensakte nog niet gelegaliseerd is? Welke instanties behandelen de betrokken persoon dan nog als levend?
Op grond van de gegevens in de GBA zullen afnemers daarvan, zoals de Belastingdienst, het UWV, de SVB en pensioenfondsen, betrokkene in beginsel als in leven zijnd beschouwen totdat zij een melding van het overlijden krijgen. In beginsel, nu het de eigen verantwoordelijkheid van betrokken organisaties is hoe zij met een melding van het overlijden door de nabestaanden aan de hand van een niet-gelegaliseerde akte of getuigenverklaringen omgaan. Een gelegaliseerde akte van overlijden kan worden ingeschreven bij de burgerlijke stand te Den Haag en dient als bewijskracht (artikel 1:22, tweede lid, BW).
Hoe kan het zijn dat op basis van een buitenlandse overlijdensakte wel een verlof tot begraven of cremeren wordt gegeven, maar dat het onmogelijk is om deze in te schrijven in de burgerlijke stand?
Het verlenen van verlof tot begraven of cremeren is niet afhankelijk van het registreren van het overlijden in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en eventueel het inschrijven van de gelegaliseerde overlijdensakte bij de burgerlijke stand te Den Haag. Indien het lijk afkomstig is uit een land dat partij is bij de Overeenkomst van Straatsburg inzake het vervoer van lijken of de Overeenkomst van Berlijn inzake het vervoer van lijken, wordt het verlof door de ambtenaar van de burgerlijke stand verleend indien het zogenaamde laissez-passer wordt overgelegd (artikel 14, eerste en tweede lid, van het Besluit op de lijkbezorging). In alle overige gevallen is het voldoende dat zich bij het lijk een verklaring bevindt, afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land vanwaar het lijk wordt aangebracht, vermeldende de naam van de overledene en de plaats waarheen het lijk wordt vervoerd (artikel 14, derde lid, jo. artikel 11, vierde lid, van het Besluit op de lijkbezorging).
Hoeveel Nederlanders overlijden jaarlijks in het buitenland? Hoeveel van de buitenlandse overlijdensaktes die hiervoor opgemaakt worden, moeten gelegaliseerd worden? In hoeveel gevallen duurt dit proces van legalisatie langer dan drie maanden?
1 719 ingezetenen van Nederland zijn in 2010 in het buitenland overleden (bron: CBS). In beginsel moeten alle buitenlandse akten van overlijden gelegaliseerd worden, tenzij daarop een verdragsrechtelijke uitzondering is gemaakt, zoals met het Apostilleverdrag het geval is. In dat geval kan de legalisatieketen worden beperkt tot het plaatsen van een zogenaamde apostille op het document. Dit betekent dat het document rechtstreeks en zonder bemoeienis van een Nederlandse ambassade naar Nederland komt. Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over een centrale registratie van het aantal buitenlandse overlijdensaktes dat moet worden gelegaliseerd, zodat de gemiddelde duur niet valt aan te geven.
Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereid om de mogelijkheden te onderzoeken een buitenlandse overlijdensakte, die geen kennelijke twijfel oproept, voorlopig in te schrijven en rechtskracht te verlenen terwijl het ministerie van Buitenlandse Zaken werkt aan de benodigde legalisatie? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover nader informeren? Zo nee, waarom niet?
De zaak van mevrouw Kars is uiteraard zeer betreurenswaardig. De procedure bij overlijden in het buitenland bestaat reeds lang en verloopt doorgaans zonder problemen. Er bestaat derhalve onvoldoende aanleiding om een dergelijke fundamentele herziening van het proces te heroverwegen.
De artikelen ‘Kerntaak infanterist is vechten’ en ‘Officieren: we waren te passief. Nederland heeft militaire kansen laten liggen in Uruzgan’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Officieren: we waren te passief Nederland heeft militaire kansen laten liggen in Uruzgan» en «Kerntaak infanterist is vechten»?1
Ja.
Bent u van mening dat de voorgestelde terugkeer naar het militaire vak (focus op gevechtstaken) botst met de 3D benadering? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe het Nederlandse beleid ten aanzien van de 3D benadering zal veranderen? Zo nee, waarom is dit niet het geval?
In de brief van 30 juni 2011 naar aanleiding van mijn toespraak in Brussel op 29 juni 2011, staat dat ik het huidige 3D-beleid onderschrijf (Kamerstuk 28 676 nr. 134). Mijn pleidooi voor het militaire karakter van het optreden van de krijgsmacht moet worden gezien in het licht van de specifieke rol van de krijgsmacht binnen de 3D-benadering.
Onderschrijft u de mening van de Vereniging van Infanterie Officieren (VIO) dat er in Uruzgan militaire kansen zijn blijven liggen doordat er te passief opgetreden is? Zo ja, om welke kansen gaat het?
Ik beschouw de artikelen als een onderdeel van een interne discussie die de Vereniging van Infanterie Officieren voert over ontwikkelingen in hun vakgebied. Nederlandse eenheden hebben in Uruzgan waar nodig offensief opgetreden. In de missie in Uruzgan stond de bescherming van de Afghaanse burgerbevolking centraal en niet het uitschakelen van de Taliban.
Heeft de krijgsmacht in Afghanistan gebruik gemaakt van opdracht gericht leiderschap of heeft een verschuiving plaatsgevonden naar restrictief leiderschap?
Binnen de Nederlandse krijgsmacht is commandovoering en leiderschap beschreven in de joint doctrine publicatie 5 over «Commandovoering». Deze is gebaseerd op het concept van opdrachtgerichte commandovoering. Tijdens het reguliere commandovoeringsproces dat bij opdrachtgerichte commandovoering wordt doorlopen, krijgen operationele commandanten op alle niveaus hun planningsaanwijzingen uit de lijn van het naasthogere niveau. Nadat de opdrachten zijn uitgewerkt aan de hand van onder meer die planningsaanwijzingen koppelen de commandanten in alle gevallen hun concept of operations terug aan de naasthogere commandant. Van dit proces is in Uruzgan niet afgeweken.
Klopt het dat de Australische commandant toentertijd in de samenwerking met de Nederlandse commandant heeft aangegeven dat een offensiever optreden nodig was ten einde tot resultaten te komen?
Noch vanuit Afghanistan, noch vanuit Australië zijn dergelijke indicaties ontvangen.
Klopt het dat de Australische special forces niet onder de Nederlandse commandostructuur zijn geplaatst vanwege de eerder genoemde restrictieve houding van de Nederlanders?
In Afghanistan zijn de special forces van alle landen, waaronder Nederland en Australië, ingezet onder het bevel van ISAF special operations forces headquarters. Het bevel over dit hoofdkwartier is niet toebedeeld aan één nationaliteit maar wordt wisselend door de verschillende landen gevoerd.
Het bericht dat in Rotterdam een gezichtsscanner is geïnstalleerd bij een juwelier |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gezichtsscanner herkent je feilloos»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de installatie van een gezichtsscanner bij een juwelier in Rotterdam?
Ik ben groot voorstander van de pilot zoals die in Rotterdam loopt. Het is van belang om in de aanpak van overvalcriminaliteit nieuwe instrumenten te testen die een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen en bestrijden van overvallen.
Wie hebben op welke wijze inzicht in de door de camera geregistreerde gegevens?
Op dit moment wordt in Rotterdam een pilot gedaan met Fotoswitch. Deze pilot loopt tot begin 2012. In het kader van deze pilot worden de effectiviteit en (technische) haalbaarheid van het instrument onderzocht. Ook de privacyaspecten worden daarbij bezien. Hoewel ik hoopvolle verwachtingen heb van het instrument, wacht ik graag de uitkomsten van de pilot af alvorens hierover een oordeel uit te spreken.
Zijn de geregistreerde biometrische gegevens van zowel de camera als de politiedatabase voldoende beschermd? Waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de privacy van het winkelend publiek voldoende is gewaarborgd? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u van plan stappen te ondernemen om de privacy te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Is materiaal van de gezichtsscan bruikbaar als bewijsmateriaal in de rechtszaal? Zo ja, op welke gronden? Zo nee, bent u van plan wetgeving op dit terrein te introduceren?
Zie antwoord vraag 3.
Het doden van vossen met vangkooien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Een vos gevangen, maar wat dan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vangkooien niet-selectief zijn en dat naast vossen ook andere dieren het risico lopen in deze vallen te belanden? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de zorgplicht die geldt voor soorten die niet als schadesoort zijn aangemerkt? Zo neen, op welke gegevens baseert u dit?
Vangkooien zijn niet-selectief. Op grond van de zorgplicht (artikel 2 van de Flora- en faunawet) dient de gebruiker van het vangmiddel dit selectief en zorgvuldig te gebruiken. Dit houdt bijvoorbeeld in dat dieren, die niet met het betreffende vangmiddel mogen worden gevangen, onverwijld dienen te worden vrijgelaten.
Zijn er regels die bepalen hoe vaak een val gecontroleerd moet worden op de aanwezigheid van levende dieren? Zo ja, welke? Zo nee, op welke wijze wordt dan gegarandeerd dat in vallen gevangen dieren zo min mogelijk lijden?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat het vangen en doden van vossen in de kraam- en zoogtijd niet gewenst is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kraam- en zoogperiode van vossen valt samen met het broedseizoen van op de grond broedende vogels. Het is juist vanwege schade aan op de grond broedende vogels dat de vos is aangewezen als landelijke schadesoort, die in het gehele land jaarrond mag worden bestreden.
Kunt u uiteenzetten op welke manier de dieren die met een vangkooi worden gevangen, gedood mogen worden? Op welke wettelijke regels is dit gebaseerd?
Artikel 73 van de Flora- en faunawet gebiedt dat bij de bestrijding van schade onnodig lijden van dieren wordt voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel «Naast de val een diepe put graven en dat beest er in gooien. Dat mag wel»?2 Kunt u aangeven hoe toezichthouders wat u betreft met dergelijke oplossingen om zouden moeten gaan?
De toezichthouder moet dan proces-verbaal opmaken, vanwege dierkwelling.
Dergelijk gedrag zal niet getolereerd worden.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het gebruik van niet-selectieve vangmiddelen, zoals de vangkooi? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het lot van de Iraakse familie Karim naar aanleiding van een uitzending van VARA Uitgesproken |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA), Tofik Dibi (GL) |
|
Waarom bent u blijkens uw brief van 8 juli jl., over de overwegingen die hebben geleid tot het besluit om de familie Karim gedwongen terug te laten keren naar Irak, niet ingegaan op de betekenis van de huidige situatie voor de familie in Irak, zoals die in de uitzending van VARA Uitgesproken naar voren kwam?1
Heeft u na deze uitzending onderzoek verricht naar de mogelijkheid dat zich na de gedwongen terugkeer van de familie naar Irak, het risico op bloedwraak ter plekke alsnog heeft geopenbaard? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een televisieuitzending over de familie wellicht niet als objectieve bron is aan te merken, maar dat de uitzending wel degelijk serieuze aanwijzingen bevat, zoals de getoonde mishandeling van één van de dochters in het gezin, dat bloedwraak ten aanzien van leden van de familie wordt uitgeoefend?
Deelt u de mening dat, indien dit soort serieuze aanwijzingen, op welke wijze dan ook, bekend raken bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND), onderzocht moet worden wat daar het realiteitsgehalte van is, onder meer om te voorkomen dat de familie verder ernstig leed wordt aangedaan en Nederland als gevolg van de uitzetting een familie met kinderen in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens (EVRM) terugstuurt naar Irak?
Deelt u de mening dat Nederland een verantwoordelijkheid en zorgplicht heeft voor asielzoekers met kinderen die lange tijd in Nederland hebben verbleven en kort na een gedwongen uitzetting in grote medische en/of veiligheidsproblemen komen? Kunt u dit toelichten?
Nederland beschikt over een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van een rechterlijke toets waarin op basis van het individuele dossier wordt beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor bescherming als vluchteling of omdat hij een risico loopt op een schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer.
Hierbij merk ik op dat voor het oordeel van een dreigende schending van artikel 3 EVRM volgens vaste jurisprudentie van het EHRM sprake moet zijn van een voorzienbaar en reëel risico bij terugkeer. De enkele mogelijkheid van schending is onvoldoende. Dit heeft ook het kader gevormd voor onderhavige asielbeoordeling.
Indien na een zorgvuldige beoordeling van een asielverzoek tot een afwijzing daarvan wordt besloten en de betrokken vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst bestaat er in het algemeen voor Nederland geen bijzondere verantwoordelijkheid meer voor de betreffende persoon. Dit zou onder omstandigheden slechts anders kunnen zijn als er bij terugkeer sprake zou zijn van een problematiek die direct kan worden gerelateerd aan een onjuiste of onzorgvuldige beoordeling van het eerdere asielverzoek. Hiertoe verwijs ik voorts naar mijn beantwoording van vraag 6.
Welke omstandigheden die zich na terugkeer van een uitgezette asielfamilie voordoen in het land van herkomst zouden voor u wel aanleiding kunnen zijn tot het doen van nieuw onderzoek?
Zoals eerder aan uw Kamer is aangegeven, vormt het monitoren van teruggekeerde asielzoekers geen onderdeel van het Nederlandse vreemdelingenbeleid. De Nederlandse asielprocedure, inclusief de mogelijkheid van een rechterlijke toets, biedt naar mijn oordeel ruim voldoende waarborgen om uiteindelijk, bij een onherroepelijk geworden afwijzende beslissing op het verzoek om toelating, een verantwoorde terugkeer te kunnen realiseren.
Dit neemt niet weg dat in een individuele zaak aanleiding kan bestaan tot het doen van een nader onderzoek indien daarvoor concrete en objectieve aanwijzingen aanwezig zijn die verband houden met het relaas dat een teruggekeerde asielzoeker naar voren heeft gebracht tijdens de eerdere asielprocedure in Nederland.
Bent u bereid alsnog een individueel ambtsbericht uit te voeren naar het zich mogelijk geopenbaarde risico van bloedwraak ten aanzien van één van de dochters van de familie Karim? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de familie in afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek terug te laten keren naar Nederland?
In het licht van mijn antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4 zie ik hiertoe geen aanleiding.
Kan de familie in staat worden gesteld een nieuwe asielaanvraag te doen in Nederland, aan welke zij ten grondslag kunnen leggen dat de dochter te vrezen heeft voor bloedwraak? Bent u bereid de familie daarbij te faciliteren, en zo ja, op welke wijze?
Zoals ik bovenstaand heb toegelicht, zie ik geen aanleiding om een nader onderzoek te laten doen in het land van herkomst. Dit betekent ook dat ik evenmin de intentie heb om deze familie naar Nederland te halen om ze in staat te stellen om opnieuw in Nederland asiel aan te vragen.
Kunt u gedetailleerd uitleggen waarom de IND na de asielaanvraag in 2003 zes jaar lang heeft gedaan over het nemen van een besluit over een verblijfsvergunning asiel ten aanzien van de familie Karim? In hoeverre is deze forse, onacceptabele overschrijding van de beslistermijn door de IND meegewogen bij de beslissing over verblijf, in relatie tot de vergaande worteling van de minderjarige kinderen uit het gezin in Nederland?
Uitgangspunt is voor mij dat informatie over individuele zaken vertrouwelijk wordt behandeld. Dat betekent dat ik mij in beginsel ook niet wens uit te laten over individuele zaken. Alleen in de uitzonderlijke situatie dat betrokkenen zelf de publiciteit hebben gezocht, dan wel hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het feit dat aan hun situatie in de media aandacht wordt besteed, kan hiervan worden afgeweken teneinde te voorkomen dat in de samenleving een eenzijdig en daardoor onjuist beeld ontstaat over de specifieke situatie.
Het algemeen belang dat onze samenleving zich een juist beeld kan vormen over de wijze waarop wij in Nederland omgaan met asielaanvragen rechtvaardigt dit. In de zaak Karim dreigt het beeld te ontstaan dat de betrokken familie door verwijtbaar onjuist en onzorgvuldig handelen van de IND in een onmogelijke positie terecht is gekomen. Aangezien dit beeld geen recht doet aan de werkelijkheid, zie ik thans aanleiding dit beeld te nuanceren.
Raadpleging van het departementaal dossier heeft geleerd dat meerdere factoren een rol hebben gespeeld bij de overschrijding van de beslistermijn in de eerste asielprocedure, die met name zijn terug te voeren op het onderzoek naar de specifieke achtergrond van de vader van het gezin, zoals ook beschreven in mijn vertrouwelijke brief aan uw Kamer hierover d.d. 8 juli 2011.
Allereerst gold er van 27 juni 2003 tot en met 27 juni 2004 een besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Irak waar betrokkenen ook onder vielen. Hierdoor kon in het geval van betrokkenen pas 10 maanden na hun asielaanvraag met de beoordeling aangevangen worden. De belangrijkste factor is echter het uitgebreide onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar de vader. In dat kader heeft uitgebreid bronnenonderzoek plaatsgevonden. Ook moest de heer Karim aanvullend worden gehoord. Dit resulteerde in een afwijzing van de asielaanvraag. Deze beslissing heeft ook bij de rechter stand gehouden.
Omdat aan de asielaanvragen van de gezinsleden geen zelfstandige asielgronden ten grondslag lagen, werd met het beslissen gewacht tot het einde van het onderzoek van de vader. Immers, de desbetreffende tegenwerping voor hem is ook een contra-indicatie voor het verkrijgen van rechtmatig verblijf voor de overige gezinsleden indien zij niet op eigen merites in aanmerking komen voor een asielvergunning. Indien het onderzoek niet tot deze afwijzing had geleid en hij voor een asielvergunning in aanmerking was gekomen, hadden de gezinsleden mogelijk een afgeleide status gekregen.
Ten slotte moest er medisch advies worden ingewonnen bij Bureau Medische Advisering. Met het medisch onderzoek waren ook enkele maanden gemoeid.