Een uitzonderingspositie voor Godsdienst Pastoraal Werk (GPW) inzake tweede-studieregeling |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Waarom heeft u ingestemd met het maken van een uitzondering voor de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk inzake het extra betalen voor het doen van een tweede studie? Welke criteria hebben u bewogen juist hier een uitzonderingspositie te maken?1
De bekostiging van het hoger onderwijs is met ingang van 2011 gewijzigd in bekostiging van één bachelor en één master. De overgang van het ene bekostigingsstelsel naar een andere geeft altijd frictie. Voor een aantal opleidingen in het hbo is door de HBO-raad i.s.m. mijn departement onderzocht welke instellingen overgangsproblemen hadden en welk bedrag voor de overgangsperiode moest worden gereserveerd. Voor de periode 2011–2015 wordt aan een aantal instellingen in het hbo een tegemoetkoming gegeven voor de overgang van het oude bekostigingsmodel naar het nieuwe. De middelen daarvoor zijn door de sector zelf opgebracht.
Er bleef nog een beperkte restproblematiek over waarover nog geen beslissing was genomen. Dit betrof onder meer de opleiding Godsdienst-Pastoraalwerk. De HBO-raad heeft een gedegen onderzoek gedaan en aan de hand van de uitkomsten criteria ontwikkeld voor de restproblematiek. Deze criteria zijn:
Aan de hand van deze criteria komt alleen de opleiding Godsdienst-Pastoraalwerk in aanmerking voor compensatie gedurende de periode 2011–2015, waarna een evaluatie zal plaatsvinden. Naar aanleiding van het onderzoek van de HBO-raad heb ik ingestemd met een financiële compensatie voor deze opleiding. De middelen hiervoor zijn gevonden binnen het macrobudget van het hbo.
Er is dus niet besloten een tweede studie te bekostigen, maar in de periode 2011–2015 een compensatie te geven voor de overgangsproblematiek van het oude bekostigingsstelsel naar het nieuwe.
Waarom wilt u hier wel een uitzondering maken, terwijl voor andere opleidingen deze niet wordt gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 1
Ik ben met u van mening dat een tweede studie kan bijdragen aan verdere ontwikkeling van talent.
Vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen is echter ervoor gekozen de financiële verantwoordelijkheid van de overheid niet verder te laten strekken dan één bekostigde bachelor- en één bekostigde masteropleiding, tegen wettelijk collegegeld.
Op deze regel is één uitzondering. Voor tweede studies in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs geldt geen verhoogd collegegeld. Per 1 september 2010 is een student die voor de eerste maal een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg volgt het wettelijk collegegeld verschuldigd. Dit geldt bij inschrijving aan een bacheloropleiding als in deze sectoren niet eerder een bachelorgraad is behaald en voor inschrijving aan een masteropleiding als in deze sectoren niet eerder een mastergraad is behaald.
Deelt u de mening dat tweede studies van groot belang zijn voor het ruimte geven aan en het ontwikkelen van talent en dat het doen van een tweede studie zo veel mogelijk gestimuleerd moet worden? Bent u bereid alle studies gelijk te behandeling wat betreft de bekostiging?
Zie antwoord vraag 2.
Abonnementen voor mobiel internet |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de achtereenvolgende aanpassingen van de tarieven voor abonnementen voor mobiel internet door KPN, Vodafone en t-Mobile?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de drie aanbieders van mobiel internet in Nederland hun tarieven naar boven aanpassen? Vindt u dat dat duidt op een gezonde marktwerking?
Er kunnen diverse legitieme redenen zijn waarom bedrijven tarieven aanpassen. Dat hoeft niet te duiden op een ongezonde marktwerking. De Nederlandse telecommarkt is dynamisch en loopt voorop in het gebruik van internet op smartphones met innovatieve toepassingen en nieuwe vormen van communiceren. Verder kunnen klanten naast KPN, Vodafone en T-Mobile kiezen uit meerdere aanbieders op de markt van mobiel internet.
Deelt u de mening dat hier op zijn minst sprake is van wat de onafhankelijke post en telecomautoriteit (OPTA) eerder omschreef als stilzwijgende coördinatie tussen marktpartijen oftewel een markt die zodanig functioneert dat marktpartijen elkaars gedrag volgen zelfs zonder daarover afspraken te maken?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op de analyse mobiele markten van november 2010 door OPTA. In die analyse concludeert OPTA dat er geen sprake is van aanmerkelijke marktmacht op de markten voor mobiele telecomdienstverlening.Dit betekent dat er sprake is van daadwerkelijke concurrentie. Er bestaan volgens OPTA wel aanwijzingen dat de drie huidige aanbieders met een eigen netwerk in staat zijn om de concurrentiedruk die zij op elkaar uitoefenen te beperken en dat er enig risico op stilzwijgende coördinatie is. Ik onderken, in het verlengde van OPTA, dit risico. Tegelijkertijd constateer ik dat er in dit geval voor alle drie een aanleiding is om in korte tijd met nieuwe abonnementsvormen te komen: een verandering in de vraag, met explosief groeiend dataverkeer en de voorgenomen regelgeving voor netneutraliteit. Tevens zie ik, zoals ook de vergelijkingssite Bellen.com, dat de aanbieders onderscheidend zijn in de keuzes voor de opzet van hun abonnementen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een markt zo functioneert dat marktpartijen hun marktstrategie stilzwijgend kunnen en willen coördineren?
Iedere onderneming moet zelfstandig bepalen welke strategie zij op de markt voert. Dit sluit niet uit dat de onderneming haar beleid zo goed mogelijk aan het vastgestelde of te verwachten gedrag van haar concurrenten mag aanpassen. In een markt met een beperkt aantal (grote) spelers vormt dergelijke coördinatie een risico. Mede om het risico van stilzwijgende coördinatie te beperken wordt bij de volgende verdeling van frequentieruimte spectrum gereserveerd voor één of meerdere nieuwkomers. Onwenselijk is verder ieder stilzwijgend of rechtstreeks contact tussen ondernemingen waardoor het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent wordt beïnvloed, waardoor de risico’s van de onderlinge concurrentie welbewust worden vervangen door feitelijke samenwerking. Dergelijk onwenselijk gedrag kan in strijd zijn met het kartelverbod in artikel 6 van de Mededingingswet of artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is bevoegd tegen ongeoorloofde kartelafspraken op te treden.
Is u bekend hoe het datagebruik door Nederlandse consumenten zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Kunt u duiden of sprake is geweest van een onvoorziene stijging van het datagebruik of dat de ontwikkeling van het datagebruik voorzienbaar en voorzien was?
Het datagebruik door Nederlandse consumenten is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Uit gegevens die OPTA in het kader van haar structurele marktmonitor verzamelt bij KPN, T-Mobile en Vodafone, komt naar voren dat het dataverbruik de afgelopen jaren per jaar minstens is verdubbeld (N.B. afhankelijk van het aantal en type smartphones dat een aanbieder op een gegeven moment op zijn netwerk heeft, zit er verschil tussen de aanbieders in moment en mate waarin zij met een stijging van het dataverbruik worden geconfronteerd):
30-6-2008
30-6-2009
30-6-2010
31-12-2010
Data (x1000MB)
358 681
1 458 945
3 206 630
4 725 651
Afgaande op de te onderkennen trend over de afgelopen jaren is het aannemelijk dat stijging van het dataverbruik niet geheel onverwacht kan zijn. Maar het lijkt dat met name de snelheid, omvang en op momenten plotselinge toename van dataverbruik aanbieders heeft verrast, onder andere ten gevolge van de doorbraak van smartphones met applicaties die continue contact zoeken met het netwerk. Social media, in Nederland veel gebruikt, zijn daar een voorbeeld van.
Is u bekend hoeveel extra onvoorziene investeringen de drie aanbieders van mobiel internet het afgelopen jaar in Nederland hebben gedaan om de stijging van het datagebruik op te kunnen vangen, bijvoorbeeld met behulp van cijfers over financiële investeringen of cijfers uit het Antenneregister?
Er is mij niet bekend hoeveel (onvoorziene) investeringen zijn gedaan door de mobiele aanbieders. Deze gegevens zijn bedrijfsvertrouwelijk. Ik begrijp van aanbieders dat zij continu investeren in hun netwerken, zowel ten behoeve van een betere dekking als om stijging van het verkeer op te kunnen vangen. Deze investeringen vinden plaats in antenne-installaties, hardware-uitbreidingen in centrales en knooppunten en in dataverbindingen tussen antenne-installaties, knooppunten en centrales. Uit cijfers uit het Antenneregister is slechts af te leiden wat de toe- of afname in het totaal aantal antenne-installaties in Nederland is; zij geven daarmee een beperkt beeld van de investeringen. Cijfers uit het register aangaande UMTS antenne-installaties, die mobiel dataverkeer mogelijk maken, zijn als volgt. In de eerste helft van 2011 (peildatum 1 juni) is het totaal aantal UMTS antenne-installaties met 4,5% gegroeid. In 2010 was er een groei van ruim 15% en in 2009 van 8,9%.
Kunt u op basis van de gegevens, ingevolge de antwoorden op vragen 5 en 6, een oordeel geven over de bewering van de mobiele aanbieders dat zij het datagebruik onverwacht hebben zien stijgen, daarvoor extra investeringen moeten doen en dat daarom een verhoging van de prijzen noodzakelijk is? Zo nee, bent u bereid een onderzoek uit te (laten) voeren om te kunnen beoordelen of die bewering van de mobiele aanbieders hout snijdt?
Ik kan geen oordeel geven over de bewering van de mobiele aanbieders, en acht het (laten) uitvoeren van een dergelijk onderzoek niet opportuun. Ik maak uit uw vraagstelling op dat het doel van een dergelijk onderzoek zou zijn om vast te stellen of de tariefstijging door de drie aanbieders al dan niet geoorloofd is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is de NMa de instantie die bevoegd is om op te treden tegen ongeoorloofde kartelafspraken. De NMa is op de hoogte van de berichtgeving over de tariefsverhoging. Indien de NMa daartoe aanleiding ziet, kan zij een kartelonderzoek starten en – als zij daadwerkelijk een overtreding vaststelt – sancties opleggen. De NMa doet geen uitspraken over de vraag of zij al dan niet een onderzoek opstart, aangezien dergelijke uitspraken een eventueel onderzoek kunnen verstoren.
Denkt u niet dat een veel belangrijker deel van het verhaal is dat de mobiele aanbieders inkomsten uit telefonie en sms hebben zien teruglopen door enerzijds terechte regulering van mobile terminating tarieven (bellen van vast naar mobiel) en roamingtarieven (bellen in het buitenland) en anderzijds verminderd gebruik van telefonie en sms, en dat deze aanbieders de teruglopende inkomsten daaruit nu willen compenseren met extra inkomsten uit datagebruik?
Uit onderzoek van Telecompaper1 komt naar voren dat de omzet van de mobiele aanbieders in het tweede kwartaal van 2011 4,5% lager is dan die in hetzelfde kwartaal van 2010. Een belangrijke oorzaak daarvan ligt in het teruglopen van inkomsten uit telefonie. Dit komt voor een belangrijk deel door regulering van het MTA-tarief, waardoor telecombedrijven elkaar minder in rekening mogen brengen voor de doorgifte van gesprekken. Naast inkomsten uit telefonie die teruglopen door regulering, spelen echter meerdere zaken mee bij het vaststellen van nieuwe proposities door marktpartijen. Zo zal er in een kapitaalintensieve sector als telecom rekening mee moeten worden gehouden dat investeringen met een redelijk rendement kunnen worden terugverdiend, met veranderend consumentengedrag (verminderd gebruik van sms en telefonie en meer data) en steeds duurdere toestellen (smartphones) die bij abonnementen worden geleverd. Al die redenen zijn legitiem om prijzen te veranderen. Voor nu aannemend dat bij de prijsaanpassingen geen sprake is geweest van een overtreding van de Mededingingswet, is het aan de consumenten om te beslissen of ze die tariefsverhogingen willen betalen en aan concurrenten om te bezien of het mogelijk is met een concurrerend aanbod te komen. Dat proces vergt bij iedere prijsaanpassing de nodige tijd en het is van belang dat de markt die tijd krijgt.
Kunt u een oordeel geven over de ontwikkeling van de winstgevendheid van de drie bestaande aanbieders? Komt die daadwerkelijk in gevaar of is sprake van verminderd maar nog altijd goed rendement voor aandeelhouders?
De traditionele verdienmodellen (inkomsten uit bellen en sms) van aanbieders staan onder druk. De snelheid van ontwikkelingen op dit vlak blijkt bijvoorbeeld uit een applicatie als WhatsApp (dat sms-en vervangt): de penetratie op smartphones is de afgelopen 4 maanden gestegen van 30% naar 50%2. Dit leidt ertoe dat aanbieders op zoek gaan naar nieuwe verdienmodellen, zoals tot uiting komt in de recent aangekondigde nieuwe abonnementsvormen van de drie netwerkaanbieders. In het onder vraag 8 genoemde onderzoek spreekt Telecompaper de verwachting uit dat voor de periode tot 2015 de omzetdaling in het bel- en smsverkeer niet geheel zal kunnen worden gecompenseerd door omzet aan dataverkeer, dus een neerwaartse druk op de omzet.
Realiseert u zich hoe belangrijk het is voor de gezonde werking van de markt dat spoedig nieuwe toetreders een reële kans krijgen om een positie op de markt voor mobiel internet te veroveren en dat het daarvoor, vanwege de ongelijke machtspositie tussen bestaande spelers en nieuwe toetreders, noodzakelijk is om voldoende ruimte voor die nieuwe toetreders te reserveren bij de veiling van frequenties in de 800 en 900 MHz-banden?
Ik wil via bestendig en voorspelbaar frequentiebeleid bijdragen aan effectieve concurrentie op de markt voor mobiele communicatie, ook op langere termijn. Dit uitgangspunt is neergelegd in verschillende beleidsdoelstellingen: in de eerste plaats wordt ruimte geboden voor continuïteit van dienstverlening en innovatie, in de tweede plaats wordt marktconforme beprijzing van het frequentiespectrum nagestreefd. Zo kan een mobiele communicatiemarkt tot stand komen waar sprake is van blijvend betaalbare toegang tot hoogwaardige mobiele dienstverlening voor alle gebruikers in Nederland.
Ik heb het afgelopen half jaar uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld over het beleid met betrekking tot de markt voor mobiele communicatie. In een aantal brieven, te beginnen met de Strategische nota mobiele communicatie3, heb ik u, mede in het licht van de komende veiling van frequenties voor mobiele communicatie, toegelicht welke maatregelen naar mijn mening aan de invulling van het beleid het meest efficiënt bijdragen. Eén van deze maatregelen betreft de reservering van frequentieruimte voor nieuwkomers.
Een frequentieverdeling moet niet zozeer gericht zijn op het creëren van ruimte voor een vooraf door de overheid vastgesteld aantal toetreders, maar moet gericht zijn op het mogelijk maken van toetreding voor partijen die daadwerkelijk kunnen concurreren. Het reserveren van 2x10 MHz frequentieruimte voor nieuwkomers acht ik, gegeven de concurrentiesituatie op de markt, gebalanceerd, en gerechtvaardigd ten behoeve van een goede werking van de markt. Gebalanceerd in de zin dat nieuwkomers kunnen toetreden en dat reeds gevestigde partijen ook kunnen blijven innoveren. Daarbij zijn bestaande partijen voor de verdere uitbouw van mobiel internet met name afhankelijk van de 800 MHz; zij hebben de 900 MHz namelijk nodig voor het bestaande aanbod aan mobiele telefonie. Daarnaast geldt dat het, aangezien schaalgrootte in een kapitaalintensieve sector als mobiele telecom een grote rol speelt, geen wetmatigheid is dat een reservering voor meer nieuwe toetreders automatisch leidt tot lagere prijzen. Graag verwijs ik verder naar mijn eerdere brieven aan uw Kamer.
Als u nu ziet hoe de consument de dupe wordt van de slecht functionerende markt voor mobiel internet, bent u dan nog steeds niet bereid meer ruimte te reserveren voor nieuwkomers, zodat minimaal één maar liever nog twee partijen gegarandeerd een volwaardige bandbreedte van 2x10MHz kunnen verwerven zodat zij de concurrentie volop aan kunnen met de drie bestaande partijen?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u niet dat een goede werking van deze markt met alle positieve gevolgen voor de consument en daarmee voor de economie veel belangrijker is dan de eenmalige extra opbrengst van de veiling, die de staat kan incasseren door minder ruimte voor nieuwkomers te reserveren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u al deze argumenten overwegend niet bereid alsnog op zijn minst aan de wens van de Kamer tegemoet te komen om minimaal 2x15 MHz te reserveren voor in elk geval twee nieuwe toetreders?
Zie antwoord vraag 10.
De arrestatie van de Chinese huiskerkleider Shi Enhao |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «House Church Alliance Leader in China Sentenced to Labor Camp»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een Chinese overheidsfunctionaris heeft verklaard dat de abnormale groei van het Christendom in China een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid? Zo ja, deelt u de conclusie dat de positie van christenen in China structureel is verslechterd? Zo nee, op basis van welke criteria komt u tot deze conclusie?
De uitspraak waaraan u refereert, is gedaan door een zogeheten «adviseur van de Chinese regering» en niet door de Chinese regering bevestigd. Zoals ik het lid Kortenoeven (PVV) heb geantwoord (Aanhangsel van de Handelingen nr 2900 d.d. 22 juni jl.), ondervinden christenen geen hinder bij het belijden van hun geloof zolang zij zich aansluiten bij door de staat toegestane kerken. Christenen die zich organiseren in zogeheten «huiskerken» worden door de autoriteiten gedoogd, maar genieten geen rechtsbescherming. Wanneer zij veel leden tellen, charismatische leiders hebben en/of het gezag van de staat ondergeschikt maken aan die van geloofsgemeenschap, neemt repressie en controle toe.
Op grond van het voorgaande kan niet worden gezegd dat de positie van christenen in China structureel is verslechterd. De organisatie Open Doors, die zich inzet voor vervolgde christenen, is de mening toegedaan dat de Chinese overheid christenen iets meer ruimte geeft.
Bent u bereid de Chinese ambassadeur in Nederland te ontbieden om formeel protest aan te tekenen tegen het besluit om de huiskerkleider Shi Enhao voor twee jaar naar een heropvoedingskamp met zware arbeid te sturen als vorm van administratieve detentie? Bent u tevens bereid er bij de EU Hoge Vertegenwoordiger op aan te dringen ook protest aan te tekenen bij de Chinese autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland maakt zich mede in EU-verband sterk voor betere rechtsbescherming van Chinezen aan wie dit soort administratieve maatregelen en detenties worden opgelegd. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft tijdens zijn bezoek aan China in mei jl. de Nederlandse zorgen over de verslechtering van de mensenrechten in China overgebracht en daarbij het belang onderstreept van bilaterale mensenrechtenconsultaties. Tijdens deze consultaties wordt over specifieke onderwerpen van gedachten gewisseld, zoals over de vrijheid van religie en geloofsovertuiging. Met China wordt gezocht naar een datum voor bilaterale mensenrechtenconsultaties dit najaar. Bij die gelegenheid zal ik de positie van christenen in China opnieuw onder de aandacht brengen.
Deelt u de conclusie dat met dit besluit, waar geen rechter aan te pas is gekomen, verschillende fundamentele mensenrechten worden geschonden, waaronder, maar niet beperkt tot, Artikel 8, lid a en b van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten? Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen dit verdrag spoedig te ratificeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ontbrekende ratificatie van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten is een immer terugkerend punt in de dialoog die de EU en Nederland voeren met de Chinese autoriteiten. China geeft aan eerst nationale wetgeving in lijn te willen brengen met het Verdrag alvorens tot ratificatie over te gaan. Een tijdpad hiervoor ontbreekt echter.
Het verheerlijken van terrorisme door de Palestijnse Autoriteit |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Abbas» advisor: PA should honor «Martyrs» and not worry about donors» grants?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel: «PA to pay salaries to all terrorists in Israeli prisons?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de adviseur van Abbas, de heer Sabri Saidam, recentelijk heeft verklaard dat de Palestijnse Autoriteit haar beleid om martelaren, of (zelfmoord) terroristen te verheerlijken zal continueren en zich niet druk moet maken over de mogelijkheid dat landen mogelijk de subsidiestroom naar de Palestijnse Autoriteit zullen stopzetten? Kunt u tevens bevestigen dat Saida enkele maanden geleden zijn steun heeft uitgesproken voor het vernoemen van een plein naar de terrorist Dalal Mughrabi? Klopt het bovendien dat Saida onlangs in het officiële blad van de Palestijnse Autoriteit heeft verklaard dat hij het ernstig betreurt dat sommige mensen martelaren of (zelfmoord) terroristen als een last beschouwen, omdat zij economische belangen en subsidiestromen in gevaar brengen? Kunt u tot slot inhoudelijk reageren op het artikel van Saida, zoals geciteerd in het stuk van de Palestinian Media Watch?
Het is onduidelijk of en, zo ja, in welke vorm en context de heer Sabri Saidam deze uitspraken heeft gedaan. De Nederlandse regering wijst in ieder geval de strekking van de artikelen ten stelligste af, vooral waar deze suggereren dat plegers van terreur en geweld geëerd moeten worden. Dit staat haaks op het beleid van Palestijnse Autoriteit (PA) en van het Palestijnse leiderschap dat het gebruik van terreur en geweld afwijst. Het is niet in het belang van het vredesproces en de gewenste hervatting van onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen wanneer personen die gelieerd zijn aan het Palestijnse leiderschap uitlatingen doen die daar haaks staan op.
Nederland veroordeelt alle vormen van terroristische aanvallen en verwerpt de verheerlijking van dergelijke aanvallen. Dit onderwerp staat, mede op instigatie van Nederland, op de agenda van de jaarlijkse mensenrechtendialoog met de PA die de EU in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid voert. Ook in bilaterale contacten, zoals onlangs tijdens het bezoek van president Abbas, draagt Nederland uit dergelijke praktijken te verwerpen.
Kunt u de berichten bevestigen dat de Palestijnse Autoriteit een wet in werking heeft gesteld die regelt dat alle Palestijnse en Israëlische Arabieren die in Israël vastzitten wegens terroristische activiteiten aanspraak kunnen maken op een maandelijkse uitbetaling van salaris? Is het waar dat gevangenen die een celstraf van langer dan 20 jaar moeten uitzitten kunnen rekenen op een hoger salaris dan zij die een kortere straf moeten uitzitten? Klopt het tevens dat de Palestijnse Autoriteit financiële vergoedingen uitreikt aan nabestaanden van zelfmoordterroristen?
Het is staand beleid van de PA om – zoals ook in Nederland gebruikelijk is – eigen burgers in buitenlandse gevangenschap te steunen. De PA sloot in 2008 met de Israëlische autoriteiten een overeenkomst over de toekenning van financiële steun aan Palestijnen in Israëlische gevangenissen. Uitreiking van de toelagen gebeurt door een Israëlische instelling. Het geld moet de kosten dekken voor voedsel, kleding en andere basisbehoeften. Naar verluidt ontvangen lang gestraften inderdaad een hogere toelage dan kort gestraften.
Daarnaast kent de PA twee programma’s voor sociale bijstand die financiële steun geven aan huishoudens die hun belangrijkste broodwinnaar hebben verloren door gevangenschap ofwel door verwondingen of overlijden als gevolg van het Palestijns-Israëlische conflict. De financiële bijdrage onder deze programma’s wordt bepaald op basis van de daadwerkelijke noden, ongeacht de achtergrond van de dood of gevangenneming van de broodwinnaar. De bijdrage wordt uitgekeerd aan de familie (niet de gevangene) om deze te helpen in de kosten van levensonderhoud.
Hoe verhouden de bovengenoemde uitspraken, gedaan door de Palestijnse Autoriteit, zich tot de beantwoording van voorgaande schriftelijke vragen3, namelijk dat het verheerlijken van geweld voor de Nederlandse regering onaanvaardbaar is maar dat ze «geen aanwijzingen heeft ontvangen dat het hier gaat om een structurele kwestie» en dat u niet de mening deelt dat de Palestijnse Autoriteit hiermee afstand neemt van de tweestatenoplossing? Geven bovenstaande uitspraken er aanleiding toe om deze conclusie te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in bovenstaande geen tegenspraak met mijn eerdere antwoorden op vergelijkbare vragen. De gewraakte uitlatingen zijn afkomstig van een partijfunctionaris van Fatah en niet van de PA. Ik kan de uitspraken niet interpreteren als het nemen van afstand door de PA van de tweestatenoplossing en zie dan ook geen aanleiding om mijn eerdere conclusie te herzien.
Hoe verhouden de bovengenoemde uitspraken zich tot de aangenomen motie-Van der Staaij/Voordewind2 welke de regering verzoekt haar bilaterale subsidie alsmede de EU-subsidie aan de Palestijnse Autoriteit te stoppen indien er geen concrete en effectieve maatregelen worden genomen om het verheerlijken en vergoeilijken van terrorisme tegen te gaan? Deelt u de conclusie dat de Palestijnse Autoriteit niet alleen verzaakt dergelijke maatregelen te nemen, maar zelfs het verheerlijken en vergoeilijken van het terrorisme actief uitdraagt? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de motie Van der Staaij/Voordewind heeft de regering de Kamer mondeling en schriftelijk geïnformeerd, mede ter opvolging van toezeggingen gedaan in het spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011, in het bijzonder waar het gaat om de vraag of de PA geweld en terreur structureel verheerlijkt (zie onder meer het verslag van het Schriftelijk Overleg inzake de informele raad Buitenlandse Zaken van 2 en 3 september, ref. Kamerstuk 21 501-02, nr. 1085, de uitspraken van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking in het Algemeen Overleg Focusbrief van 21 juni 2011, ref. Kamerstuk 32 605, nr. 49, en mijn antwoorden op Kamervragen over de verheerlijking van het zelfmoordterrorisme op de staatstelevisie van de Palestijnse Autoriteit, ref. voetnoot 1).
Van structureel beleid van de PA gericht op verheerlijking of vergoelijking van terrorisme is geen sprake. De PA gaat discussie hierover niet uit de weg. Desgevraagd heeft zij aangegeven bereid te zijn dit vraagstuk te bespreken in de trilaterale commissie van de PA, Israël en de VS, waarin gewraakte uitingen tegen het licht kunnen worden gehouden. In het licht van bovenstaande antwoorden zie ik op dit moment geen aanleiding om de bilaterale of de EU-ontwikkelingssamenwerking met de PA te beëindigen.
Een ex-medewerker van Defensie die explosief laat ontploffen |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ex-medewerker Defensie laat explosief ontploffen»?1
Ja.
Wat was de functie van de ex-medewerker van Defensie? Had hij in deze functie toegang tot munitieopslag en explosieven?
De Koninklijke marechaussee heeft deze zaak in onderzoek. Lopende het rechercheonderzoek worden hierover geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Bent u van mening dat tekortkomingen in materieelbeheer ten aanzien van munitie (Rapport Algemene Rekenkamer Jaarverslag 2010) het verduisteren van munitie mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn de afgelopen jaren tal van maatregelen genomen om het materieelbeheer te verbeteren. Zo hanteert Defensie een strenge controle op de uitgifte en inname van munitie bij oefeningen of inzet. De procedures hiervoor zijn vastgelegd in voorschriften waarop nauwgezet wordt toegezien. De komende jaren zullen met prioriteit verdere verbeteringen in het beheer van gevoelige materieel worden aangebracht.
Defensie doet er alles aan om te voorkomen dat munitie kan worden verduisterd. Hoe dit incident zich heeft kunnen voordoen wordt onderzocht door de Koninklijke marechaussee. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek wordt beoordeeld of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Indien een (ex-)medewerker van Defensie munitie heeft verduisterd, gaat u dan maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren? Zo ja, welke maatregelen en wordt er een onderzoek gestart naar mogelijk soortgelijke gevallen van verduistering door (ex-)medewerkers van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen en de lessen van Klebsiëlla-infectie in het Maasstad ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat indien patiënten overlijden of schade hebben oplopen als gevolg van verwijtbaar handelen van het Maasstad ziekenhuis, het ziekenhuis de kosten van de letselschadezaak moet vergoeden zodat de patiënt, de familie of nabestaanden recht wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid is mijn standpunt bij letselschade het volgende. Het heeft mijn voorkeur dat in die gevallen die zich daarvoor lenen, tot een buitengerechtelijke overeenstemming wordt gekomen. Het vergt echter een onafhankelijk rechterlijk oordeel om te constateren of sprake is van verwijtbaar handelen. Onderdeel van dit rechterlijk oordeel kan zijn een veroordeling tot betaling van de proceskosten van degene die de juridische zaak heeft aangespannen. Met andere woorden het is aan de rechter om te bepalen of en welke kosten het ziekenhuis moet vergoeden.
Dit is in lijn met mijn beleid tot de klachten- en geschillenbehandeling uit mijn wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz).
Is het waar dat de directeur van het ziekenhuis een salaris van € 391 000 heeft ontvangen in 2010? Is het waar dat dit salaris onder andere bestond uit een bonus van ruim € 90 000? Hoe beoordeelt u het niveau van dit salaris in zijn algemeenheid? En hoe in relatie tot zijn functioneren als bestuurder van het Maasstad ziekenhuis? Kunt u uitleggen waarom deze directeur deze bonus verdiende?
Nee, dit is niet waar. Hij verdient veel, te veel volgens de eigen Zorgbrede Governancecode, maar het beeld dat u schetst, doet onrecht aan de werkelijkheid. U geeft namelijk het zogenaamde super-bruto aan, dat is het bruto-inkomen plus alle werkgeverslasten. Een faire vergelijking wordt verkregen door uit te gaan van het bruto-inkomen.
In het jaarverslag is daarover het volgende vermeld: het bruto-inkomen (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en andere vaste toelagen) over heel 2010 bedraagt € 238 136. Daarbovenop heeft hij in 2010, op grond van de resultaten over 2009, een bonus gekregen van bruto € 90 000. Het totale bruto-inkomen in 2010 komt daardoor uit op € 328 136.
De inkomensafspraken uit 2004 met hem zijn dan ook niet gebaseerd op een regeling uit de zorgsector (NVZD-regeling, NVTZ-regeling dan wel BBZ) maar op een advies van de Hay Group. Dat gaat uit van een te hoog basissalaris en een niet in de zorg passende bonusmogelijkheid van maximaal 40%.
Wat is uw oordeel over het functioneren van de Raad van Toezicht in relatie tot dergelijke exorbitante beloningen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb geschreven, vind ik dat de Raad van Toezicht op het punt van de honorering van de bestuursvoorzitter in 2004 een verkeerd referentiekader heeft gekozen en daardoor een te ruime afspraak heeft gemaakt. Ook heeft de raad verzuimd om op dit punt de signalen op te pikken uit de maatschappelijke discussie, de Zorgbrede Governance Code uit 2005 en de vernieuwde Zorgbrede Governance Code 2010.
Wat vindt u van de beloningen van de Raad van Toezicht waarvan de voorzitter per vergadering circa € 2800 opstrijkt en bijna het dubbele krijgt ten opzichte van de andere toezichthouders die 10% boven het aanvaarde maximum zitten, terwijl het slechts om een middelgroot ziekenhuis gaat?
De beloningen van de Raad van Toezicht moeten voldoen aan de Zorgbrede Governancecode en de adviesregeling van de NVTZ.
Welk salaris krijgt prof E. als interimbestuurder per dag dat hij werkt voor het Maasstadziekenhuis? Hoeveel dagen werkt hij voor het Maasstad ziekenhuis? Hoever zit zijn inkomen boven de Balkenendenorm? Wat is uw oordeel hierover?
De verantwoording van het inkomen van de interimbestuurder zal plaatsvinden in het jaarverslag over 2011. Dat zal medio 2012 verschijnen.
Bent u van oordeel dat als directeur met een salaris van ruim € 391 000 gedwongen wordt op te stappen vanwege onvoldoende functioneren, dit niet gepaard mag gaan met een gouden handdruk, mede gezien de grote morele verontwaardiging die er heerst over zijn salaris, en hij zeker niet meer dan € 75 000 vertrekpremie zou mogen ontvangen? Bent u bereid erop toe te zien dat dit inderdaad ook niet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen zich aan gemaakte afspraken moet houden, tenzij gewijzigde omstandigheden het verantwoord maken om daar op terug te komen. Dat moet dan, in het uiterste geval, wél voor een rechter overeind kunnen blijven. Noch ik, noch collega-bewindslieden hebben een instrument om te kunnen ingrijpen in bestaande arbeidsvoorwaarden.
Zoals ik in de bovenstaande antwoorden al heb geschreven, vind ik dat de afspraken over het inkomen van de inmiddels vertrokken bestuursvoorzitter te hoog waren. In 2004, bij het aangaan van het contract, was echter een vergoeding van één jaarsalaris niet ongebruikelijk, hoewel we daar inmiddels anders over denken. De bestuursvoorzitter is sinds 2004 werkzaam. De Raad van Toezicht maakt een afweging door – naast de gemaakte afspraken – ook zijn hele loopbaan bij het Maasstadziekenhuis mee te nemen bij het einde van zijn arbeidsovereenkomst.
Bij de Kamer ligt inmiddels een wetsvoorstel om de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren, TK-dossier 32 600. Daarin is ook de ontslagvergoeding gemaximeerd op € 75 000. Na inwerkingtreding van die wet zullen in nieuwe arbeidscontracten met zorgbestuurders dus niet meer dit soort ontslagvergoedingen kunnen voorkomen.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tijdig op de hoogte gesteld van de problemen? Had zij eerder weet moeten hebben van hetgeen zich afspeelde in het Maasstad ziekenhuis? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De IGZ is niet eerder dan op 31 mei 2011 geïnformeerd over de Klebsiëlla-uitbraak. Dit geschiedde door een melding van het Maasstad ziekenhuis zelf. Op dat moment was de uitbraak al omvangrijk. Daarom had de inspectie eerder hiervan op de hoogte willen zijn. De IGZ had door eerdere betrokkenheid extra maatregelen kunnen nemen waaronder externe bijstand bij het bestrijden van de uitbraak. Ook was het toezicht op het naleven van de algemene voorzorgsmaatregelen dan eerder mogelijk geweest. De IGZ doet onderzoek naar de inhoudelijke en bestuurlijke aanpak van deze crisis en komt in oktober met een tussentijds rapport.
Heeft de IGZ voldoende adequaat gehandeld? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. De IGZ heeft in aansluiting op de melding over de uitbraak haar zorg uitgesproken over de ernst daarvan, de Raad van Bestuur met klem verzocht verdere ontwikkelingen consequent aan de IGZ te melden en dagelijks over de bevindingen van het zogenaamde «Outbreakteam» te rapporteren. De IGZ heeft op dat moment geen onderzoek uitgevoerd naar hoe een en ander tot dat moment was verlopen vanuit de opstelling dat het ziekenhuis eerst alle energie moest richten op het behandelen en tot stilstand brengen van de uitbraak.
Op 23 juni 2011 heeft de inspectie een spoedbezoek gebracht aan het ziekenhuis omdat de gegevens die het ziekenhuis aan de IGZ verstrekte in onvoldoende mate wezen op de noodzakelijke urgente en adequate aanpak van de uitbraak. De dringende aanbevelingen van de IGZ om de bestrijding van de uitbraak te verbeteren zijn vervolgens alle door de Raad van Bestuur overgenomen.
Bij een daaropvolgend inspectiebezoek op 12 juli 2011 heeft de IGZ op grond van al haar bevindingen de Raad van Bestuur opdracht gegeven om per direct een plan van aanpak te maken. Daarin moest worden beschreven op welke wijze het ziekenhuis het infectiepreventiebeleid zou gaan verbeteren en borgen. Dit plan is op 27 juli 2011 aan de IGZ gezonden.
Omdat op 20 juli 2011 bleek dat de (waarnemend) bestuurder niet per direct in staat was om de berichtgeving in de media over vier nieuwe besmettingen adequaat te kunnen beantwoorden, heeft de inspectie nog diezelfde dag een onaangekondigd bezoek aan het ziekenhuis gebracht. Daarbij is onder meer door de IGZ aangegeven dat zij zich grote zorgen maakte over de patiëntveiligheid. Dit als gevolg van onvoldoende bestuurlijke daadkracht en onvoldoende transparantie. Op basis daarvan heeft de IGZ verscherpt toezicht ingesteld.
Wat is uw oordeel over het voorstel om, zoals bijvoorbeeld in het Maasstad ziekenhuis het geval lijkt te zijn, indien door interne twisten en gebrek aan regie een ziekteverwekker vrij spel heeft in een zorginstelling, een multidisciplinair interventieteam in te zetten om de uitbraak te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in samenwerking met instanties als de IGZ, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Stichting Werkgroep Infectie Preventie, een dergelijk team op te zetten en een wettelijke basis te creëren voor de doorzettingsmacht? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie bij vraag 11.
Welke rol spelen infecties en situaties, zoals die voorkomen in het Maasstad ziekenhuis, bij het aantal vermijdbare sterfgevallen in ziekenhuizen dat eerder toe dan af blijkt te nemen?1 Erkent u dat het bestrijden van infecties essentieel is bij het terugdringen van het aantal vermijd- en verwijtbare sterfgevallen in de zorg? Hoe staat het met het beleidsvoornemen nummer één om het aantal postoperatieve infecties in ziekenhuizen terug te dringen?2
Ziekenhuisinfecties zijn een belangrijke oorzaak van vermijdbare schade en sterfte in ziekenhuizen. Niet voor niets zijn de onderwerpen «Voorkomen van postoperatieve wondinfecties» en «Voorkomen van lijnsepsis en behandeling van ernstige sepsis» twee van de tien thema’s uit het landelijke VMS-veiligheidsprogramma. Naast een herhaling van het onderzoek naar totale schade en sterfte zal aan het einde van het programma ook per thema gemeten worden welke resultaten er zijn bereikt.
Deelt u de mening dat het oprukken van infecties door multiresistente ziekteverwekkers als MRSA, Oxa-48 Klebsiëlla, EHEC en TBC een bedreiging van de volksgezondheid vormt die systematisch en planmatig moet worden bestreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om een nationale campagne ter bestrijding van multiresistente ziekteverwekkers in het leven te roepen, zoals eerder ook infectieziekten planmatig zijn aangepakt met een rijksvaccinatieprogramma? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ doet momenteel een uitgebreid onderzoek naar de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis. In uw vraag heeft u het over «interne twisten» en een «gebrek aan regie», of dit het geval was zal blijken uit het onderzoek van de IGZ.
Er gebeurt al veel in de humane zorg om de resistentie verspreiding en ontwikkeling tot een minimum te beperken. Zo zijn er de richtlijnen van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) die zich richten op het terughoudend voorschrijven van antibiotica en de richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie(WIP). De WIP stelt richtlijnen op ten behoeve van infectiepreventie. Voorbeelden hiervan zijn de MRSA-richtlijn en de richtlijn bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). Bovengenoemde richtlijnen worden opgesteld door de beroepsgroepen en worden door de IGZ gezien als professionele standaarden. De IGZ houdt toezicht op het juiste gebruik van de richtlijnen.
Los van de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis is de toenemende antibioticaresistentie een punt van zorg. Daarom zal er samen met de beroepsgroepen worden gekeken of de huidige richtlijnen en protocollen aangescherpt moeten worden en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Daarnaast werk ik aan een inventarisatie van de huidige humane maatregelen om zo te inventariseren waar veranderingen of toevoeging van maatregelen nodig en nuttig zijn. Tijdens het Algemeen Overleg wat ik op 26 mei 2011 met uw Kamer voerde heb ik toegezegd u hier dit jaar per brief van de op de hoogte te stellen.
Het oversluiten van hypotheken |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hypotheekklanten in de kou. Oversluiters ongewenst»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Hoe kijkt u aan tegen de strekking van dit artikel dat het rentevoorstel dat banken aan hun eigen klanten doen bij het oversluiten van de hypotheek vaak veel hoger ligt dan voor nieuwe klanten? Bent u het ermee eens dat dit ongewenst is?
Bij de beantwoording van de vragen ga ik ervan uit dat u met «oversluiten» het verlengen van de bestaande hypotheek bij dezelfde aanbieder met een nieuwe rentevastperiode bedoelt. Er bestaan geen specifieke regels ten aanzien van het oversluiten van hypotheken. Zoals aangekondigd in mijn brief naar aanleiding van de sectorstudie van de NMa naar de hypotheekmarkt van 30 juni (Kamerstuk 24 036 nr. 390) ben ik van plan om een aantal maatregelen te treffen om overstapdrempels te verminderen. Zo ben ik voornemens om aanbieders, waar nodig via wet- en regelgeving, te verplichten om drie maanden voor het aflopen van de rentevaste periode de consument hierover te informeren en tevens een nieuw aanbod te doen. Een periode van drie maanden stelt de consument in de gelegenheid zich goed te oriënteren op oversluitmogelijkheden. Ook een afsluitprovisie kan bij het oversluiten van een hypotheek een drempel opwerpen voor de consument. Ik zal bezien in hoeverre afsluitprovisies, niet zijnde advies- en distributiekosten, bij het afsluiten van een hypotheekproduct weg te nemen zijn. Hiervoor wacht ik de onderzoeksresultaten van het lopende onderzoek naar de vormgeving van advieskostentransparantie door aanbieders in het kader van het provisieverbod af. Deze resultaten worden in het najaar verwacht.
Zoals valt te lezen in de sectorstudie van de NMa hebben hypotheekverstrekkers aangegeven dat er over het algemeen bij het huidige productassortiment geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen rentetarieven voor nieuwe en bestaande klanten. Toch concludeert de NMa ook dat het aannemelijk is dat er prijsdifferentiatie plaatsvindt bij het oversluiten van een hypotheek bij dezelfde aanbieder. Dit blijkt ook uit onderzoek van de AFM. Voor sommige aanbieders geldt, dat zij nog bezig zijn het «oude» productassortiment, waarbij nog wel sprake kan zijn van prijsdifferentiatie, om te zetten. Tevens wijst de NMa op het bestaan van kortingen welke hypotheekverstrekkers geven aan bepaalde klantgroepen, zoals starters op de woningmarkt. Deze kortingen vervallen meestal bij het aflopen van de eerste rentevaste periode. Hierdoor bestaat er in dergelijke gevallen feitelijk een prijsverschil tussen bestaande en nieuwe klanten. Overigens is moeilijk na te gaan in hoeverre tarifering in individuele gevallen afwijkt, aangezien ook zaken als de waarde van de woning en persoonlijke omstandigheden/vermogenspositie van invloed kunnen zijn op het rentetarief. Het is voor consumenten daarom altijd raadzaam om zich bij het aflopen van een rentevaste periode te oriënteren op de oversluitmogelijkheden. Ik acht het van groot belang dat consumenten deze mogelijkheden in de praktijk ook hebben. Derhalve ben ik voornemens de hiervoor beschreven maatregelen te treffen die de positie van de consument versterken.
In hoeverre is deze praktijk in overeenstemming met de huidige regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid banken niet alleen te verplichten om hun klanten drie maanden voor het aflopen van de rentevaste periode een nieuw rentevoorstel te doen, maar hen ook te verplichten om met een eigen marktconform alternatief rentevoorstel te komen?
Hypotheekverstrekkers hebben aan de NMa en de AFM aangegeven dat zij over het algemeen geen hypotheekproducten meer verkopen waarbij verschillende tarieven worden gehanteerd voor nieuwe en bestaande klanten. Ik sluit verdere stappen op dit terrein niet uit als in de praktijk blijkt dat dit beeld niet klopt. Overigens verwacht ik dat de concurrentie tussen aanbieders zal toenemen indien aanbieders drie maanden voor het aflopen van de rentevaste periode een nieuw voorstel moeten doen.
Ik deel uw mening dat de Gedragscode Hypothecaire Financieringen niet belemmerend mag werken op het oversluiten van hypotheken. Daarom zijn in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen hiervoor enkele uitzonderingen geformuleerd. Ten aanzien van de Loan-to-income en de Loan-to-value norm mag bij oversluiten onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de hoofdnorm. Hiertoe is besloten om te voorkomen dat een consument gedwongen is om bij zijn huidige hypotheekverstrekker te blijven terwijl andere versterkkers een gunstiger rentetarief bieden. Een belangrijke voorwaarde is hierbij dat de bestaande hypotheekschuld niet wordt verhoogd. Derhalve is er geen reden om te veronderstellen dat de gedragscode het oversluiten belemmert. De AFM onderschrijft deze voorwaarde en aanbieders kunnen de gedragscode in deze omstandigheden dan ook niet aanvoeren als reden om een klant geen hypotheek te verstrekken.
Op welke wijze gaat de financiële sector om met oversluitingen van bestaande hypotheken? Deelt u de mening dat de per 1 augustus ingevoerde gedragscode hypotheken niet belemmerend mag werken op het oversluiten van hypotheken?
Zie antwoord vraag 4.
Het verlagen van de nettarieven voor Gasunie door de NMa |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat Gasunie in beroep gaat tegen de uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) inzake het tarievenstelsel voor gasnetwerken? Zo ja, op welke termijn valt een definitieve uitspraak te verwachten?
Op 17 mei 2011 heeft de NMa ontwerpmethodebesluiten ten aanzien van Gas Transport Services (GTS) gepubliceerd. Alle belanghebbende partijen hebben hierop hun zienswijze kunnen geven. De NMa bekijkt momenteel of er naar aanleiding van deze zienswijzen wijzigingen noodzakelijk zijn. De NMa zal naar verwachting eind september haar definitieve besluiten nemen. Pas vanaf dat moment staat de mogelijkheid van beroep open en op dat moment zal GTS bepalen of zij beroep gaat instellen. Het is moeilijk te voorspellen hoe lang een dergelijke procedure loopt. In het recente verleden duurde de behandeling van een methodebesluit gemiddeld tussen de 18 en 22 maanden.
Is het waar dat de Gasunie zich bij zijn beroep gesteund weet door het ministerie van Financiën?1 Zo ja, kan de minister van Financiën dat standpunt motiveren? Kan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gemotiveerd aangeven of hij, als hoeder van het belang van de afnemers van gas, het standpunt van de minister van Financiën deelt?
De minister van Financiën heeft als aandeelhouder namens de Staat een zienswijze bij de NMa ingediend die de positie van Gasunie ondersteunt. Dit is gedaan met het oog op de financiële gevolgen van dit besluit voor de Rijksbegroting en op de borging van de publieke belangen gemoeid met Gasunie.
Deze zienswijze ligt in het verlengde van de uitgangspunten genoemd in de brief van de minister van Economische Zaken, mede namens de minister van Financiën, over voorzienings- en leveringszekerheid van energie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 023, nr. 37) van 29 maart 2007. Beleidsmatig is de regering van mening dat het wenselijk is dat de transporttarieven voldoende hoog zijn om Gasunie de ruimte te bieden om te investeren in de voorzieningszekerheid van gas. Dit uitgangspunt had de minister van Economische Zaken vastgelegd in de beleidsregel (d.d. 7 juli 2008, nr. WJZ 8076154), waarin een afweging werd gemaakt tussen de belangen van de afnemers aan de ene kant en het publieke belang van voorzieningszekerheid aan de andere kant. De beleidsregel had de instemming van uw Kamer en voorzag in enkele voorgeschreven parameters waar de NMa rekening mee moest houden bij haar regulering. Dit zou hebben geresulteerd in een lichte tariefverhoging. Ook voor afnemers van gas zou dit naar verwachting gunstig uitpakken. Investeringen in het netwerk zijn noodzakelijk om nieuwe gasstromen aan te trekken. Een toename van het aanbod van gas verbetert de marktwerking. Het effect hiervan is groter dan een wijziging in de transporttarieven, die maximaal enkele procenten van de eindprijs van de gebruikers uitmaakt.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was omdat de minister teveel in de bevoegdheden van de NMa is getreden. De NMa dient als onafhankelijk orgaan zelfstandig de parameters vast te stellen die onderdeel waren van de beleidsregel. Het is dus de verantwoordelijkheid van de NMa, en niet van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, om de genoemde afweging te maken.
Wie profiteren van de verlaging van de tarieven indien de NMa met terugwerkende kracht daartoe besluit? Als een (groot) deel van de restitutie ten goede komt van de shippers, zijn deze verplicht om dit voordeel door te geven aan hun klanten?
De NMa keert met de ontwerpmethodebesluiten terug naar het niveau van de eerder – in 2005 – vastgestelde parameters. De verlaging zal met terugwerkende kracht gelden voor de tarieven vanaf 2006. Een deel van dit voordeel komt bij buitenlandse afnemers terecht. De NMa heeft aangegeven dat het verschil moet worden terugbetaald door dit in mindering te brengen op de toekomstige tarieven. Het is aan de bedrijven die profiteren van de lagere tarieven of zij dit voordeel willen doorgeven aan hun klanten. Bij goede marktwerking mag verwacht worden dat dit voordeel door concurrentiedruk uiteindelijk bij de klant terecht komt, maar daartoe bestaat geen formele wettelijke verplichting. Wel kent de wet voor leveranciers aan kleinverbruikers een vorm van tarieftoezicht. Wanneer de NMa vaststelt dat de marges op de levering aan kleinverbruikers te hoog zijn, kan zij voor deze leveranciers maximum leveringstarieven vaststellen. Het effect op de gasrekening van burgers zal overigens beperkt zijn omdat de transporttarieven van GTS slechts enkele procenten van de totale gasrekening uitmaken.
Is het mogelijk de restitutie ook te laten plaatsvinden via een verlaging van de toekomstige nettarieven? Zo ja, verdient deze vorm naar uw mening voorkeur uit het oogpunt van minimalisering van bureaucratie en zekerstelling dat het geld bij de (eind)afnemers terecht komt?
De wet gaat uit van restitutie in toekomstige tarieven, zodat intensieve administratieve handelingen – tussen netbeheerder en de netgebruikers die in het verleden teveel hebben betaald – achterwege kunnen blijven.
Kan een toelichting gegeven worden op de afboeking van Gasunie op de goodwill voor de overname van het Duitse gaswerk BEB in 2007/2008, in het bijzonder op de argumentatie dat de synergie tussen het Duitse en Nederlandse netwerk van Gasunie negatief geraakt wordt door een tariefverlaging in Nederland?
De door de NMa gepubliceerde ontwerpmethodebesluiten leiden tot lagere tarieven dan op grond van de beleidsregel vastgesteld en dat maakt een afwaardering van de boekwaarde van de netwerken en de goodwill noodzakelijk. Op grond van de thans beschikbare informatie en rekening houdend met de onzekerheden heeft Gasunie geconcludeerd dat thans € 900 miljoen moet worden afgeboekt. De IFRS-boekhoudregels leiden ertoe dat in dit geval eerst de goodwill moet worden afgeboekt (€ 679 miljoen). Het resterende bedrag (€ 221 miljoen) komt in mindering op de boekwaarde van het gastransportnetwerk in Nederland.
De goodwill is ontstaan door de overname van het Duitse netwerk in 2007. Deze goodwill was grotendeels gebaseerd op het kunnen realiseren van synergievoordelen in enerzijds de activiteiten van de Nederlandse en Duitse bedrijfsonderdelen en anderzijds in de vorm van netuitbreidingen en nieuwe projecten. Hierbij is uitgegaan van het toen verwachte reguleringskader. Een belangrijk deel van de synergievoordelen heeft betrekking op kostenbesparingen, die mogelijk worden door bijvoorbeeld schaalvoordelen en het overnemen van best-practices. In 2009 en 2010 heeft Gasunie in totaal circa € 35 miljoen aan synergievoordelen weten te realiseren. Voorbeelden van gerealiseerde kostenbesparingen zijn onder andere het voordeliger inkopen, gezamenlijk minder overhead en het efficiënter maken van interne bedrijfsprocessen. Deze besparingen hebben een permanent karakter. Ook andere synergievoordelen, zoals vergroting gastoevoer, bredere markt, meer liquiditeit en meer concurrentie, blijven bestaan, maar tegen een lagere tariefopbrengst dan voorzien. De NMa baseert de tarieven op efficiënte kosten, waardoor de behaalde synergievoordelen die zich voordoen in het gereguleerde domein, na enkele jaren doorwerken in lagere tarieven. De synergievoordelen zijn dus wel gerealiseerd, maar worden in feite door de ontwerpmethodenbesluiten via de lagere tarieven teruggegeven aan de klanten van Gasunie. De ontwerpmethodebesluiten van de NMa en de aanpassing van de Duitse regulering in de afgelopen jaren maken dat de totale opbrengst van de netwerken de boekwaarde niet meer vertegenwoordigt. Als gevolg van de geldende accountantsregels moet de goodwill nu worden afgeboekt.
Voor hoeveel stond het Duitse netwerk in de boeken bij Gasunie? Hoeveel wordt hierop afgeboekt?
Gasunie Deutschland staat nu voor € 1 280 miljoen in de boeken van Gasunie. Er is geen sprake van een afboeking op deze activa. De huidige afboeking ziet op het Nederlandse netwerk (€ 221 miljoen) en op de goodwill (€ 679 miljoen) van gezamenlijke netbeheeractiviteiten in Nederland en Duitsland.
Herinnert u zich het debat over de overname van het BEB-netwerk met uw ambtsvoorganger?2 Moet de overname, nu er binnen drie jaar tot twee keer toe grote bedragen moeten worden afgeboekt, als een «kat-in-de-zak» bestempeld worden?
Ja, ik herinner mij dat debat.
Nee, de aankoop van het Duitse net was en is nog steeds van grote strategische waarde voor Nederland en voor Gasunie, zeker ook in het licht van de groeiende gasvraag in Europa en Duitsland als gevolg van de recente «Atomausstieg». De integratie met de Duitse markt maakt deel uit van het gasrotondebeleid. Deze marktintegratie komt ook ten goede aan de afzet en waarde van het Groningengas, en dient dus een breder belang dan dat van Gasunie alleen.
De huidige afboeking vloeit voort uit de op basis van de ontwerpmethodebesluiten verwachte substantiële daling van de tariefinkomsten in Nederland. Omdat de tarieven met terugwerkende kracht tot 2006 worden verlaagd, moet GTS de teveel ontvangen inkomsten terugbetalen. De NMa moet de omvang van de terugbetaling nog vaststellen. Dit wordt in mindering gebracht op de toekomstige tarieven. Hierdoor zullen de inkomsten van GTS, onder andere uit transit van gas, verder afnemen. Door de ontwerpmethodebesluiten wordt de aanvankelijk voorziene verdiencapaciteit van Gasunie met terugwerkende kracht beperkt en overgeheveld ten gunste van de netgebruikers. Desondanks blijft het Duitse netwerk een waardevol onderdeel van Gasunie.
Is het waar dat de NMA bij het vaststellen van het Methodebesluit in 2005 een waardering van de transportmiddelen van ongeveer € 4,5 mrd voor ogen stond, terwijl u uitging van een waardering van € 6,4 mrd3? Impliceert de verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 door de NMa dat de Nederlandse staat bij de splitsing Gasterra/Gasunie in 2005 te veel betaald heeft voor de overname van het netwerk van Shell en Exxonmobil?
Nee, de voorgenomen verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 leidt er niet toe dat de Staat in 2005 teveel betaald heeft voor de overname van het aandeel van Shell en ExxonMobil in de transportactiviteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie.
In het later vernietigde methodebesluit van 30 augustus 2005 heeft de NMa destijds een gestandaardiseerde activawaarde (GAW) vastgesteld van € 4,8 miljard. Dit op basis van de geïndexeerde historische kosten onder aftrek van regulatorische afschrijvingen.
De aankoopprijs van Gasunie is bepaald op basis van algemeen gangbare waarderingsmethodieken en was verder de uitkomst van een onderhandelingsproces. Daarbij speelde de bestaande regulering in 2004 en de toenmalige verwachtingen over de toekomstige regulering een grote rol. Zoals de toenmalige minister van Economische Zaken de Tweede Kamer heeft laten weten is er in 2005 € 2,77 miljard betaald voor het 50%-aandeel van Shell (25%) en ExxonMobil (25%) in Gasunie (Kamerstukken II, 2005/06, 28 109, nr. 7). Inclusief de overgenomen schuld van € 0,78 miljard leidt dit tot een waardering van Gasunie van circa € 6,3 miljard (2x 2,77 + 0,78). Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de waarde van het gehele bedrijf Gasunie en de waarde van de landelijke transportnet dat beheerd wordt door GTS. Tevens moet een onderscheid gemaakt worden tussen de commerciële waarde van het landelijke netwerk en de GAW, zoals deze door de NMa wordt vastgesteld. De GAW wordt overigens wel gezien als belangrijke factor bij de bepaling van de commerciële waarde van de onderneming.
Het aankoopbedrag is inclusief de niet-gereguleerde activiteiten van Gasunie, terwijl de waarde van het toenmalige netwerk alleen betrekking heeft op de gereguleerde activiteiten. Tot de niet-gereguleerde activiteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie die eveneens kwamen toe te vallen aan de Staat behoorden ondermeer Gasunie Engineering, Gasunie Research en de BBL Company. Tevens is in het aankoopbedrag de verwachte winst over het jaar 2005 verdisconteerd, terwijl het methodebesluit van de NMa betrekking had op de jaren 2006–2009 (de tweede reguleringsperiode). Daarnaast was in het methodebesluit opgenomen dat pas aan het einde van de reguleringsperiode het efficiënte kostenniveau bereikt zou worden, dat wil zeggen tarieven op basis van een GAW van € 4,8 miljard. Tot 2009 zouden de tarieven stapsgewijs worden verlaagd tot het efficiënte kostenniveau. Dit effect is in het aan Shell en ExxonMobil betaalde bedrag verwerkt.
In 2008 is de GAW van GTS op basis van de beleidsregel verhoogd naar € 6,4 miljard. Deze € 6,4 miljard is gebaseerd op de historische kosten waarbij, gelet op de aard van de infrastructuur, in plaats van een consumentenprijsindex, een GWW (Grond-, Water- en Wegenbouw) index is gehanteerd. Daarnaast is een aantal activa opgenomen dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in het verleden ten onrechte niet had opgevoerd. De € 6,4 miljard was vastgelegd om te zorgen voor voldoende tariefruimte voor investeringen. Zoals hierboven beschreven heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was, omdat de minister daarmee in de taken van de NMa is getreden.
Privacy-schending op internet door slachtoffers van ernstige delicten |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Megaboete voor digitaal schavot»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen waarin aan het College bescherming persoongegevens (Cbp) de bevoegdheid wordt gegeven boetes op te leggen van 25 000 euro in geval van privacy-schending op internet door slachtoffers van ernstige delicten?
Zoals ik heb vermeld in de brief van 29 april 2011, die ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb gezonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 761, nr. 1), bereidt het kabinet wetgeving voor waarin overtreding van de materiële normen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Over de inhoud van dat wetsvoorstel heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de bepalingen die betrekking hebben op de sanctionering van overtredingen.
Vindt u het ook niet de omgekeerde wereld dat slachtoffers boetes tegemoet zouden kunnen zien van mogelijk meer dan 25 000 euro wegens zogenaamde «privacyschending» van degene die het waagt bij hen in te breken of hen te overvallen, terwijl nota bene aan een gemiddelde dader van een inbraak of overval vrijwel nooit een dergelijke boete wordt opgelegd?
Elke oplegging van een bestuurlijke boete moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat het bestuursorgaan dat een boete oplegt bij zijn besluitvorming altijd rekening moet houden met de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en alle overige relevante omstandigheden van het individuele geval. Dat kan onder omstandigheden ook meebrengen dat geen boete wordt opgelegd, zelfs als er naar de letter van de wet sprake zou zijn van een overtreding. Die rechtsbeginselen gelden onverkort wanneer het overtredingen van de Wbp betreft die met een bestuurlijke boete zijn of zouden worden gesanctioneerd.
Is het inderdaad zo, gelijk de directeur van het Cbp gezegd schijnt te hebben, dat deze afschrikwekkende boetes ook opgelegd moeten worden aan iemand drie hoog achter of voor een eenmansbedrijf en dat bedrijven boetes tegemoet kunnen zien van «Neelie-Kroes-achtige» proporties? Deelt u de mening dat dergelijke boetes disproportioneel zouden zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor de Kamer inzichtelijk maken hoe hoog de schadevergoedingen momenteel zijn die door de rechter worden opgelegd, in zaken betreffende privacy-schending op internet?
Schendingen van de persoonlijke levenssfeer van individuen door middel van het plaatsen van persoonsgegevens of afbeeldingen van de betrokken persoon op internet, in e-mails, of in de fysieke ruimte zonder toestemming van de betrokkene, of andere grond die redelijkerwijs kan worden ingeroepen, eindigt in civiele zaken niet steeds met een veroordeling tot schadevergoeding. Veroordelingen tot schadevergoeding lijken betrekkelijk zeldzaam te zijn. Een recente zaak betreft een veroordeling tot betaling van een schadevergoedingen tot een totaal van € 75 000,= ten behoeve van een onderwijsgevende die in e-mails ten onrechte was beschuldigd van het hebben van een seksuele relatie met een leerling (Kantonrechter rechtbank Leeuwarden, 18 augustus 2010, LJN BN6111).
Vaker zoeken betrokkenen hun toevlucht tot het eisen van een rectificatie, in combinatie met een opleggen van een dwangsom. Een bekende zaak betreft de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2004 (LJN AQ7877). In die zaak werd de eigenaar van een tabakszaak die een foto van een vrouw had opgehangen die bij hem uit de zaak had gestolen veroordeeld tot het ophangen van rectificatie, onder oplegging van een dwangsom van € 500,= per dag tot een maximum van € 10 000,=. De betrokkene was een bejaarde vrouw die aan de ziekte van Alzheimer bleek te lijden.
Kunt u de Kamer, nog voordat u dergelijk wetsvoorstel indient, zo spoedig mogelijk een hoofdlijnenbrief doen toekomen, waarover zij kan debatteren, al is het maar om te voorkomen dat teveel tijd en aandacht wordt geschonken aan een kansloos wetsvoorstel?
De in antwoord 2 genoemde brief is een dergelijke hoofdlijnenbrief. Ik zie uit naar het over de brief reeds geagendeerde algemeen overleg met de Kamer.
Het bericht "Psychiater ging onbeviegd zijn gang" |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht dat een psychiater in de Pompekliniek onbevoegd onderzoek heeft gedaan en adviezen heeft gegeven?1
Ja.
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de besluiten die door de rechterlijke macht zijn genomen op basis van die adviezen?
Het Openbaar Ministerie heeft een analyse gemaakt van zaken die op 31 juli jl. bekend waren. Uit deze analyse is gebleken dat in circa de helft van de zaken de tbs-maatregel inmiddels door de rechter is verlengd of beëindigd op basis van een geldig advies, opgesteld onder verantwoordelijkheid van een andere psychiater. In deze zaken heeft het gebrek in het eerdere verlengingsadvies geen consequenties voor de latere verlenging, omdat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is. In enkele andere zaken was de vordering tot verlenging van de tbs-maatregel gebaseerd op een advies van de onbevoegde psychiater, maar heeft de rechter tot beëindiging daarvan besloten. In geen van deze zaken werd de beëindiging ingegeven door het advies van de psychiater. Daarnaast zijn er nog enkele verlengingszaken onder de rechter met een gebrek in het verlengingsadvies. In deze zaken wordt het gebrek hersteld voordat de rechter uitspraak doet. In de overige zaken tekende de onbevoegde psychiater als laatste het verlengingsadvies op basis waarvan de rechter de tbs-maatregel heeft verlengd. In deze zaken dient de verlenging zo spoedig mogelijk te worden hersteld. Voor de wijze waarop dit gebeurt, verwijs ik naar mijn brief van 5 augustus jl. aan uw Kamer.2
Hoe is dit probleem tot stand gekomen? Hoe wordt voorkomen dat het zich nog eens voordoet?
Voor de uitoefening van hun beroep zijn medisch specialisten verplicht zich als zodanig te registreren in het zogeheten BIG-register. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) schrijft dit voor. Ook zijn medisch specialisten verplicht zich iedere vijf jaar te laten herregistreren. Herregistratie is een instrument om de deskundigheid van zorgverleners te waarborgen. De criteria voor herregistratie hebben betrekking op een regelmatige uitoefening van het medisch specialisme, deskundigheidsbevordering en kwaliteitsvisitatie. De verantwoordelijkheid voor zowel registratie als herregistratie ligt bij de medisch specialist zelf. Wel controleren de forensisch-psychiatrische centra de BIG-registratie op het moment dat een medisch specialist in dienst treedt. In de hier bedoelde zaak is betrokkene direct na melding van het vervallen van de BIG-registratie op non-actief gesteld. Om herhaling te voorkomen laat ik momenteel een systematische controle inrichten op de geldigheid van de BIG-registratie van medisch specialisten, die adviezen opstellen ten behoeve van de rechtsgang. Ik ben hierover in gesprek met de betrokken organisaties.
Welke maatregelen kunt u nemen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor deze fout?
Zie antwoord vraag 3.
De inzet van Poolse vakantiekrachten in verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de reportage over de inzet van Poolse vakantiekrachten in verpleeghuizen? Was u van deze praktijk op de hoogte?1
Van het personeelsbeleid van de specifieke zorginstelling uit de reportage van EenVandaag heb ik kennisgenomen toen de reportage werd uitgezonden. Ik heb begrepen dat het hierbij gaat om vijf Poolse vakantiekrachten.
Hoeveel verpleeghuizen vangen periodes van onderbezetting op door buitenlandse arbeidskrachten naar Nederland te halen? Wat is uw opvatting over deze gekozen oplossing?
Er zijn mij geen cijfers bekend over de opvang van onderbezetting door buitenlandse arbeidskrachten in verpleeghuizen. Zorginstellingen zelf zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Zij hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid goed aan te kunnen en te werken aan het verminderen van periodes van onderbezetting. Mede om zoveel mogelijk te voorkomen dat tijdelijke oplossingen om het personeelsbestand aan te vullen noodzakelijk zijn, zoals het werven van buitenlandse arbeidskrachten, ondersteunen de minister en ik zorginstellingen op diverse wijzen op het terrein van de arbeidsmarkt2. Wij zullen u uiterlijk 30 september 2011 een brief sturen die onze beleidsinzet voor de arbeidsmarkt in de zorg nader uiteenzet.
Hoeveel buitenlandse arbeidskrachten werken jaarlijks in Nederlandse verpleeghuizen en hoeveel in de thuiszorg? Hoe hebben deze aantallen zich de laatste vijf jaar ontwikkeld?
Het is mij niet bekend hoeveel buitenlandse arbeidskrachten jaarlijks in Nederlandse verpleeghuizen en in de thuiszorg werken. Wel zijn er aanwijzingen dat dit beperkt is3.
Aan welke taal- en opleidingseisen moeten deze medewerkers voldoen en op welke wijze wordt hierop toegezien?
Voor gereglementeerde beroepen, zoals verpleegkundigen en verzorgenden, geldt in Europees verband de Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Ook voor Poolse verpleegkundigen geldt op grond van deze richtlijn dat voor de toegang tot beroepen in de gezondheidszorg de toetsing van de talenkennis geen onderdeel mag zijn van de procedure voor erkenning van het diploma van de beroepsbeoefenaar. Als een Poolse verpleegkundige de vereiste kwalificaties heeft, wordt het diploma in Nederland conform de richtlijn automatisch erkend en wordt de beroepsbeoefenaar ingeschreven in het BIG register.
Een werkgever kan in het kader van een sollicitatieprocedure de betrokkene weigeren indien hij of zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet er op toe dat zorg verleend wordt door voldoende gekwalificeerd personeel, ook wanneer dit personeel uit het buitenland komt.
Wilt u een toelichting geven op de salariëring en arbeidsvoorwaarden van deze medewerkers? Vallen zij onder de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT)?
De CAO VVT is algemeen bindend en geldt ook voor werknemers met een andere nationaliteit dan de Nederlandse. Uit navraag blijkt dat dit ook voor de betreffende medewerkers het geval is.
Welke werkzaamheden en handelingen voeren deze medewerkers uit? Hoe wordt erop toegezien dat geen handelingen worden verricht waarvoor medewerker niet gekwalificeerd zijn? Zijn de medewerkers BIG-geregistreerd?
Ik heb geen inzicht in de werkzaamheden die buitenlandse medewerkers in de zorg verrichten en of zij BIG-geregistreerd zijn. Echter om als verpleegkundige werkzaam te zijn, dienen zij wel BIG-geregistreerd te zijn.
Primair dient de werkgever er op toe te zien dat het personeel voldoende gekwalificeerd is.
Daarnaast ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg er op toe dat zorg verleend wordt door voldoende gekwalificeerd personeel.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op grond waarvan kiezen zorginstellingen voor het werven van buitenlandse arbeidskrachten? Ontbreekt het aan geschikt personeel in Nederland? Zo ja, binnen welk tijdsbestek verwacht u het tekort aan Nederlands zorgpersoneel te hebben weggewerkt?
Zorginstellingen kunnen om verschillende redenen kiezen voor het werven van buitenlandse arbeidskrachten. Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling voor de arbeidsmarkt in de zorg ondersteunen de minister en ik zorginstellingen om (dreigende) personeelstekorten in de zorg zoveel mogelijk te beperken. Voor onze beleidsinzet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze vindt de werving van personeel in Polen en andere landen plaats?
Werving van personeel in Polen en andere landen kan op diverse manieren plaatsvinden. In de reportage komt bijvoorbeeld het gebruikmaken van het informele netwerk van het Nederlandse personeel naar voren.
Wat zijn gevolgen voor de zorg in Polen en andere landen van herkomst van het werven van personeel? Bestaat er in Polen een personeelstekort in de zorg? Zo ja, hoe groot is dit tekort? Zo nee, welk verschil in beleid maakt dat er kennelijk een overschot aan zorgpersoneel in Polen bestaat tegenover tekorten in Nederland?
Uit een Poolse studie naar de arbeidsmigratie van Poolse zorgprofessionals blijkt dat arbeidsmigratie geen directe bedreiging vormt voor het zorgstelsel in Polen. Nadat Polen in 2004 toetrad tot de Europese Unie nam de uitstroom van Poolse zorgprofessionals naar andere EU-landen aanmerkelijk toe, waarschijnlijk om inkomensredenen. De belangrijkste bestemmingslanden zijn Groot-Brittannië, Ierland, Duitsland, Zweden en Denemarken. Sinds 2007 keren vele Poolse zorgprofessionals terug naar hun land van herkomst. De verklaring is naar alle waarschijnlijkheid gelegen in het feit dat de inkomens van zorgverleners in Polen zijn gestegen.4
Vindt u het noodzakelijk en wenselijk dat het huidige en nog te verwachten tekort aan mensen in de zorg wordt opgevangen door arbeidskrachten in het buitenland te werven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn de meeste vacatures in de zorg goed te vervullen. Door de financiële crisis was het relatief eenvoudiger voor zorginstellingen om personeel te vinden. Verschillende studies laten echter zien dat bij ongewijzigd beleid in de komende vijftien tot twintig jaar meer dan 400 000 extra medewerkers nodig zijn in de zorg5. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat de personeelstekorten in de nabije toekomst groter worden dan nodig is, ondersteunen de minister en ik zorginstellingen op diverse wijzen op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg. Voor onze beleidsinzet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Het geweld in Syrië |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting dat alle beschikbare diplomatieke middelen moeten worden ingezet om het Syrische regime te bewegen tot vreedzame hervormingen en een zinvolle politieke discussie met de binnenlandse oppositie?1
Nederland pleit voor sancties en andere maatregelen tegen het Syrische regime, opdat het geweld tegen de bevolking wordt gestaakt en de weg voor een duurzame politieke oplossing wordt vrijgemaakt.
Deelt u de opvatting dat de aanscherping van de sancties door de Europese Unie (EU) in de vorm van een reisverbod voor in totaal vijfendertig hoge Syrische functionarissen en bevriezing van hun banktegoeden onvoldoende druk op het regime legt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik schreef in mijn brief aan de vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken van 2 september 2011 (met kenmerk DAM-546/11), heeft de EU, mede op initiatief van Nederland, een olie-embargo tegen Syrië afgekondigd. Deze maatregel is aangevuld met een verbod op investeringen in deze sector. Ook wordt de sanctielijst voortdurend aangevuld met personen die het huidige regime steunen, laatst nog op 23 september 2011.
Is het waar dat er nog steeds geen volledig EU-wapenembargo is tegen Syrië omdat enkele EU-lidstaten zich daartegen verzetten? Zo ja, deelt u de opvatting dat er zo spoedig mogelijk een volledig EU-wapenembargo tegen Syrië moet komen?
Een toelichting over de genomen economische maatregelen tegen Syrië vindt u in mijn brief van 2 september 2011 (met kenmerk DAM-546/11).
Bent u van mening dat moet worden overwogen om naast diplomatieke sancties ook economische sancties tegen Syrië in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De EU hanteert sinds 9 mei 2011 een volledig wapenembargo tegen Syrië.
Wat bedoelde u precies met de woorden: «het bewind van Assad verliest met de dag aan legitimiteit»?2
Op dit moment is aan de orde dat Assad alle legitimiteit heeft verloren.
Wanneer heeft het bewind van Assad naar uw opvatting volledig haar legitimiteit verloren en welke gevolgen heeft dat voor de diplomatieke banden?
Nederland heeft op 18 augustus jl. verklaard dat Assad moet opstappen. Deze oproep was in lijn met gelijktijdige oproepen van de EU en de VS.
De diplomatieke banden met Syrië worden niet verbroken. Omwille van onafhankelijke informatievoorziening, contact met de oppositie, steun aan het hervormingsproces en het verder onder druk zetten van het regime is het belangrijk deze te handhaven.
Het bericht dat de beloning van de Raad van Bestuur van bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw fors is toegenomen |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de beloning van de Raad van Bestuur van bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw fors is toegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het totale inkomen van de bestuurders van Sanquin is inderdaad toegenomen. Dat komt door het volgende:
Met de Raad van Toezicht is afgesproken dat de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ) zal worden gehanteerd voor de salarissen van de leden van de Raad van Bestuur. De BBZ en de WNT (wet normering topinkomens) richten zich op normering van de inkomens van zorgbestuurders in de gevallen dat daar nieuwe contracten worden gesloten. Die lijn is daarom ook van toepassing op Sanquin. De nieuwe bestuurder is, zoals eerder aan de Kamer gemeld, dan ook volgens afspraak ingeschaald op basis van de BBZ. Het salaris van de twee zittende bestuurders van Sanquin is nog steeds volgens hun eerder gesloten contract. En dat ligt boven de normen van de BBZ en in dat opzicht is het te hoog. Met de vervulling van de laatste vacature is een eerste stap gezet naar een genormeerd inkomen voor het volledige bestuur.
Wat is uw reactie op het feit dat de individuele bestuurders salarissen kregen tot 258 000 euro, wat ver boven de Balkenendenorm is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen aan het feit dat bloedbank Sanquin niet aan uw verwachting heeft voldaan omdat de totale beloning van de Raad van Bestuur van Sanquin voor 2010 niet lager is dan de totale beloning over 2009?2
Zie mijn antwoorden op uw vragen 1 en 2.
Inmiddels heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties namens het kabinet een voorstel voor een normeringswet ingediend. Daarin is de aanpak vastgelegd die dit kabinet in het regeer- en gedoogakkoord heeft aangekondigd voor de bestuurdersinkomens in de publieke en de semipublieke sector: die worden genormeerd; die normen worden met behulp van die wet ook gehandhaafd; afwijkingen worden bestraft; de overtreding moet worden teruggedraaid. Sanquin gaat ook onder die wet vallen.
Kunt u zich voorstellen dat vrijwillige bloeddonoren zich vervreemd voelen van het onbaatzuchtig bloed doneren, wanneer de bestuurders van bloedbank Sanquin deze salarissen krijgen? Zo ja, wat gaat u er aan doen om mogelijke schade van vertrekkende donoren te vermijden? Zo nee, kunt u dat antwoord uitleggen?
Ik kan mij voorstellen dat het oplaaien van deze inkomensdiscussie iedere keer weer emoties bij donoren op kan roepen. Ik betreur dat ten zeerste.
Los van de discussie over de bestuurdersinkomens, is voor donoren van belang dat de Nederlandse bloedvoorziening goed is georganiseerd en dat er met het bloed van donoren zorgvuldig en efficiënt wordt omgegaan waardoor er veel mensen mee kunnen worden geholpen. Niet alleen met het bloed en het plasma, maar ook met de daarvan afgeleide producten. Daarom hoop ik dat donoren blijven doneren in de wetenschap hoe belangrijk hun donatie is voor mensen die afhankelijk zijn van bloed en bloedproducten. En tevens in de wetenschap dat de discussie over het normeren van de bestuurdersinkomens inmiddels zover is gekomen dat er een wetsvoorstel over in de Kamer ligt op basis waarvan die inkomens op een maatschappelijk verantwoord niveau kunnen worden gebracht en gehouden.
In het licht van het bovenstaande vind ik daarom een oproep tot een boycot om bloed te doneren onverantwoord.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bloedbank Sanquin zich ten minste houdt aan de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ)?
Bij de vervulling van de laatste vacature voor een bestuurder is de BBZ ook gehanteerd. Zie verder het antwoord op uw vraag 3.
De slechte ontvangst van publieke omroepen door de brand in de zendmasten |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Publieke radio geeft nog maanden ruis»?1
Ja.
Is het waar dat de publieke zenders Radio 1, 2, 3 en 4 in grote delen van West- en Zuid-Nederland slecht te ontvangen zijn en dat Radio 5 feitelijk uit de lucht is?
De ontvangst van Radio 1, 2, 3 en 4 in delen van West- en Zuid-Nederland is inderdaad beperkt, zowel voor wat betreft bereik als de kwaliteit van de ontvangst. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat er sprake was van vermogensbeperkende maatregelen op de zendmast Lopik.
Radio 5 is van 15 juli tot 4 augustus uit de lucht geweest. Reden hiervoor is dat de middengolf-frequentie van Radio 5 (AM 747) tijdelijk werd gebruikt door Radio 1 ten behoeve van een landelijk bereik als nationale rampenzender. Sinds 4 augustus zendt Radio 5 weer uit via de AM 747. Voor Radio 1 wordt momenteel een Engelse middengolf-frequentie gebruikt (AM 648).
Sinds zaterdag 10 september jl. is de ontvangst van de verschillende radiostations sterk verbeterd. Het vermogen waarop Broadcast Partners uitzendt op de zendmast in Lopik is – in het kader van de afspraken in het bemiddelingstraject Pastors – verhoogd van 10 naar 50 procent van de volle sterkte. Als technische tests een goed resultaat opleveren, kan het vermogen veilig worden verhoogd naar 100 procent. Naar verwachting is hierover deze week meer duidelijkheid.
Klopt de opmerking in het betreffende artikel dat commerciële zenders die samenwerken met KPN wel gewoon mogen uitzenden? Zo ja, kunt u aangeven waarom de capaciteit van Lopik uitzendingen die via KPN lopen wel kan borgen en uitzendingen van de publieke omroep niet?
Vanaf de zendmast te Lopik worden zowel publieke als commerciële omroepen uitgezonden. KPN Broadcast Services verzorgt uitzendingen voor enkele commerciële omroepen. Broadcast Partners verzorgt de uitzending voor de publieke omroep en andere commerciële omroepen. Naar aanleiding van de recente branden heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte van de zendmast Lopik uit voorzorg zowel KPN Broadcast Services als Broadcast Partners opgelegd dat het zendvermogen omlaag werd gebracht. Vervolgens is onderzocht onder welke voorwaarden het zendvermogen weer opgevoerd mocht worden. Over deze voorwaarden ontstond een verschil van inzicht tussen Broadcast Partners en NOVEC. Het gevolg hiervan was dat de publieke omroep alsook enkele commerciële zenders voor wie Broadcast Partners de uitzendingen verzorgt, niet op vol vermogen konden uitzenden waardoor sprake was van kleinere verzorgingsgebieden. Via een bemiddeling is daar een oplossing voor gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat onbeperkte toegang tot de publieke omroepen belangrijk is en voor iedere Nederlander beschikbaar moet zijn, zowel via de ether als via de kabel? Wat staat hierover precies in de wet?
Ik ben van mening dat toegang tot de publieke omroep belangrijk is. Dit is ook onderdeel van de taakopdracht van de publieke omroep, zoals verwoord in de Mediawet. De publieke mediaopdracht is het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van publieke mediadiensten door het aanbieden van media-aanbod op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing. In de taakopdracht is ook opgenomen dat de algemene programmakanalen via omroepzenders worden verspreid. De Telecommunicatiewet bevat een waarborg dat daarvoor frequentieruimte ter beschikking wordt gesteld. De Mediawet bevat een verplichting voor kabelexploitanten om de programma’s van de publieke omroep op de kabel door te geven. Voor de daadwerkelijke uitzending is de publieke omroep van derden afhankelijk (zender- en kabelexploitanten).
De publieke taakopdracht brengt met zich mee dat indien sprake is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de ongestoorde ontvangst dit zo spoedig mogelijk verholpen dient te worden. Dit is echter afhankelijk van de technische mogelijkheden, waarbij al de betrokken belangen op een zorgvuldige wijze gewogen dienen te worden.
Kan staatsbedrijf Novec in uw ogen feitelijk voor onbepaalde tijd («vermoedelijk nog maanden.») weigeren om de radio-ontvangst van de publieke omroep optimaal te verzorgen?
NOVEC heeft tot taak op een transparante en non-discriminatoire wijze mastruimte ter beschikking te stellen. Vanuit die rol kan zij zorg dragen voor ruimte ten behoeve van zenderexploitanten. Zoals bij de opsplitsing van de Nozema is bepaald, behoort het niet tot haar taak om de uitzendingen ook te verzorgen. Dat is voorbehouden aan zenderexploitanten.
De incidenten rond Lopik en Smilde laten zien dat veiligheid van groot belang is. Tegen die achtergrond heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte vanuit een eigen verantwoordelijkheid uit voorzorg een aantal eisen gesteld. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat Novec op korte termijn moet zorgen voor een noodvoorziening zodat alle zenders van de publieke omroep weer overal goed ontvangen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waterschapslasten |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «LTO in conflict met Unie van Waterschappen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is dat veel boeren onevenredig veel moeten betalen aan waterschapslasten, omdat ze leven en werken in waterschappen met veel infrastructuur waar iedereen gebruik van maakt, waardoor de waarde van grond enorm stijgt? Zo nee, waarom niet?
In het artikel «LTO in conflict met de Unie van Waterschappen» wordt gesteld dat boeren en tuinders betalen voor infrastructuur en natuur. Het is echter niet zo dat boeren en tuinders betalen voor infrastructuur, de waarde van infrastructuur speelt een rol bij de wijze waarop de totale kosten worden verdeeld over groepen van belastingplichtigen. Het tarief voor de watersysteemheffing is afhankelijk van de waardeverhoudingen tussen het totaal aan waarde van onbebouwde gronden, bebouwde gronden en natuurgronden. De waarde van de infrastructuur in het economisch verkeer telt op grond van de wet mee voor het bepalen van de totale waarde van de onbebouwde gronden in het gebied. Het daadwerkelijke tarief dat een agrariër of tuinder per hectare betaalt aan watersysteemheffing wordt daarnaast beïnvloed door de begrotingsomvang. Verder kan het bestuur van een waterschap het tarief beïnvloeden met diverse instrumenten. Er zullen dus altijd tariefsverschillen zijn tussen waterschappen. Uit onderzoek naar de ontwikkeling van de waterschapslasten de afgelopen 10 jaar blijkt dat de tarieven voor de categorie ongebouwd in het Hoogheemraadschap Delfland in de jaren 2000–2008 licht daalden, maar door de invoering van het nieuwe belastingstelsel sterk zijn gestegen. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat de nieuwe regeling minder vrijheid biedt voor de waardering van infrastructuur dan voorheen, waardoor de totale waarde aan onroerende ongebouwde zaken in het Hoogheemraadschap fors is toegenomen. Daarbij is het een feit dat er een relatief beperkte hoeveelheid agrarische grond en een relatief grote hoeveelheid infrastructuur aanwezig is.
Bent u van mening dat het zeer wenselijk is om versneld het Waterschapsbesluit aan te passen en al in 2012 de Taxatiewijzer voor infrastructuur facultatief te laten worden, zodat boeren in waterschappen met veel infrastructuur niet nog twee jaar zich blauw hoeven te betalen? Zo ja, heeft u de bereidheid mogelijkheden te onderzoeken om de gemiddelde waarde van een hectare met infrastructuur te bepalen door de waarde van een hectare agrarische grond met een factor 5 tot 10 te vermenigvuldigen, zodat boeren goedkoper uit zijn? Zo nee, waarom niet?
De Taxatiewijzer is niet door of vanwege het ministerie vastgesteld. Deze in opdracht van de Unie van Waterschappen opgestelde handreiking maakt het voor waterschappen makkelijk om de waarde van infrastructuur te bepalen en te motiveren. Voor een oplossing op korte termijn voor de Delflandse problematiek zal het Waterschapsbesluit moeten worden aangepast. Ik heb reeds onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om binnen het wettelijk systeem wijzigingen door te voeren die leiden tot lagere tarieven in het Hoogheemraadschap van Delfland, zonder dat de tarieven voor de categorie ongebouwd in andere waterschappen verplicht meedalen of meestijgen. Tot nu toe heeft dat nog geen oplossing opgeleverd. Thans wordt nog een nader onderzoek uitgevoerd. Ik zal de Tweede Kamer over de resultaten berichten.
Als een aanpassing van het besluit niet tot een gewenste oplossing leidt en aanpassing van de wet noodzakelijk blijkt, neem ik dit mee in de herziening van het stelsel zoals deze is afgesproken in het Bestuursakkoord Water voor 2014.
Het zeer gewelddadige optreden van het regime Assad tegen de Syrische bevolking, onder andere in Hama |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de talrijke berichten over de slachtpartijen die het regime van Assad aanricht tegen de eigen bevolking, zoals in Hama, waarbij minstens 75 burgers zijn gedood?1
Ja.
Deelt u de mening dat de maatregelen die de internationale gemeenschap tegen het regime van Assad heeft genomen niet of nauwelijks effect hebben gehad en Assad in de afgelopen week juist steeds wreder optreedt tegen zijn eigen bevolking? Zo ja, welke stappen kan de internationale gemeenschap, de Europese Unie (EU) voorop, nog nemen om Assad en zijn regime harder te straffen voor het schandalige optreden tegen de eigen bevolking?
De door de Verenigde Staten en de Europese Unie ingestelde sancties treffen het Syrische regime in het economische hart. Zij blijken te werken, zeker ook die met betrekking tot de export van olie en olieproducten. Ondanks deze maatregelen blijft het geweld tegen de Syrische bevolking voortduren. Nederland spant zich daarom onverkort in voor het verhogen van de druk op dit regime door middel van het aanscherpen van bestaande sancties.
Kunnen sancties tegen het regime verder worden aangescherpt, tegoeden bevroren en verdere aanklachten bij het Internationaal Strafhof worden voorbereid? Zijn er naast tegoeden op banken ook andere activa of passiva van Assad en zijn handlangers in het buitenland die wellicht in beslag genomen kunnen worden?
Nederland pleit in EU-verband voortdurend voor het aanscherpen van de huidige sancties tegen het Syrische bewind, waaronder tegoedenbevriezing. Alleen de VN-Veiligheidsraad kan het ICC vragen de mogelijkheid tot een aanklacht van Assad of zijn handlangers te onderzoeken.
Bent u bereid op korte termijn Hoge Vertegenwoordigers (HV) Ashton en uw Europese collega’s te benaderen om te bezien welke additionele maatregelen er tegen Assad genomen kunnen worden? Deelt u de mening dat daarbij geen enkele terughoudendheid meer gerechtvaardigd is en dat alles in werking moet worden gezet om het regime te straffen of het leven zuur te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft in EU-verband pleiten voor het hard aanpakken van het regime van Assad. Doel is het regime financieel af te knellen en volledig te isoleren. Ik heb dit ook gezegd in mijn toespraak voor de Algemene Vergadering van de VN.
Bent u tevens bereid, mogelijk via de EU, de Arabische landen aan te sporen een hardere opstelling jegens het regime van Assad te kiezen en samen met de EU te bezien of een gezamenlijke benadering gevonden kan worden die het Assad onmogelijk maakt onder de druk uit te komen? Zo ja, hoe gaat u dit concreet aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft mede op voorstel van Nederland bij de Arabische Liga gepleit voor het opvoeren van de druk op Syrië. Daarnaast constateer ik een toegenomen kritische houding van Arabische landen ten aanzien van Syrië.
Welke aanvullende stappen acht u nog mogelijk in het kader van het Verenigde Naties (VN) (via de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering, de Secretaris-Generaal of het Internationale Strafhof)? Bent u bereid zich er voor in te spannen dat de VN zich nadrukkelijker met de zeer verontrustende ontwikkelingen in Syrie gaat bezighouden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
China en Rusland spraken op 4 oktober een betreurenswaardig veto uit over een veroordelende resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Nederland is van mening dat een veroordeling van het geweld in Syrië door de internationale gemeenschap noodzakelijk is en zal zich hiervoor blijven inzetten. Dit zal zowel bilateraal, in contact met Turkije en verschillende Arabische landen, als in EU-verband plaatsvinden.
De Veiligheidsraad zou de aanklager van het ICC moeten verzoeken de mogelijkheden voor het vervolgen van Assad te onderzoeken.
Het rapport "Uitbreiding Lelystad Airport" |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Uitbreiding Lelystad Airport met ondersteuning van regionaal bedrijfsleven»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de bedrijfskring die tot de conclusie komt dat, om een uitbreiding mogelijk te maken, er aan enkele voorwaarden2 voldaan moet worden? Zo ja, ziet u dan in dit rapport aanleiding om zaken, zoals de invoering van de luchtverkeersleiding en het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer, in samenspraak met betrokkenen ten opzichte van eerdere plannen te versnellen? Indien u de analyse niet deelt, waarom niet?
Ja, over deze voorwaarden heb ik u geïnformeerd per brief d.d. 15 juni (31 936, nr. 79) inzake het actieplan luchtverkeersleiding Lelystad Airport en in mijn brief aan de heer Alders inzake de luchtruimproblematiek rondom Lelystad Airport waarvan ik u op 30 juni jongstleden een afschrift heb doen toekomen (31 936, nr. 82).
Ten aanzien van luchtverkeersleiding geldt dat ik samen met de betrokken partijen een actieplan heb opgesteld. Dit actieplan geeft de stappen weer die door diverse partijen moeten worden gezet om de introductie van luchtverkeersleiding op de luchthaven Lelystad te verwezenlijken.
Het initiatief ligt nu bij Lelystad Airport die, als eerste stap richting eventuele introductie van luchtverkeersleiding, verantwoordelijk is voor het onderzoeken van de verschillende mogelijkheden en het opstellen van een kostendekkende businesscase die voldoet aan alle voorwaarden zoals gesteld in het actieplan.
Voor het verbeteren van de bereikbaarheid wordt aangesloten bij de systematiek van het MIRT spelregelkader.
Is het bij u bekend of de planning voor de oplossing van de luchtruimproblematiek rond luchthaven Lelystad ondertussen concreter is geworden dan u eerder aan de Kamer hebt gemeld? Zo ja, wat zijn de veranderingen ten opzichte van de eerdere planning?
Conform planning en toezegging heb ik aan de heer Alders de kaders voor het luchtruim meegegeven. Op 30 juni jl. heb ik u een afschrift doen toekomen van de brief aan de Alderstafel Lelystad inzake de luchtruimproblematiek rond de luchthaven Lelystad die ontstaat bij een ontwikkeling van de luchthaven richting 35 000 vliegtuigbewegingen van zogenaamd «groot verkeer» of meer. Daarin heb ik geconcludeerd dat er maatwerk mogelijk is ten aanzien van het gebruik van het luchtruim (in de nabijheid) van de TMA Schiphol en de uitoefening van de militaire functies. Tegelijkertijd vinden er de komende jaren grootschalige luchtruim- en systeemwijzigingen plaats die er voor zorgen dat op dit moment – op het detailniveau dat noodzakelijk is voor een inpassingsplan voor de luchthaven Lelystad – nog geen definitief luchtruimontwerp te maken is. De verwachting is dat omstreeks 2015, op het abstractieniveau waar een inpassingsontwerp om vraagt, meer inzicht bestaat in de nieuwe mogelijkheden en consequenties die de geplande aanpassingen in het luchtruim gaan geven. Ik heb de heer Alders dan ook gesuggereerd dit moment als ijkpunt te nemen om te bezien of de genoemde ontwikkelingen gerealiseerd zijn en daarmee de condities gecreëerd zijn voor de verdere ontwikkeling van de luchthaven Lelystad bovenop de aantallen uit het Aanwijzigingsbesluit. Op basis van de in de brief meegegeven overwegingen en werkhypothesen, zal de heer Alders zijn advies afronden. Ik verwacht dit integrale advies conform planning in het najaar van 2011 te ontvangen.
Is het u bekend dat de bedrijfskring enige terughoudendheid meent te constateren bij de Schiphol Groep als het gaat om uitbreiding van Luchthaven Lelystad? Heeft u met de exploitant over de noodzakelijke investeringen en het bijbehorende tijdspad voor een tijdige implementatie van het Aldersadvies Schiphol gesproken? Zo ja, op welke momenten was dit overleg en wat waren de resultaten van dit overleg? Kunt u aangeven in welk jaar de Schiphol Groep voornemens is te beginnen met de uitbreiding van Luchthaven Lelystad en welke voorwaarden vervuld dienen te worden? Zo nee, ziet u in dit rapport aanleiding om een overleg te hebben voor het Kamerdebat van 6 september 2011?
De vraag inzake het in overleg treden met de exploitant over het tijdpad en de noodzakelijke investeringen voor de uitvoering van het Aldersadvies Schiphol heb ik in de brief aan de heer Alders, waar u op 30 juni een afschrift van hebt gekregen, meegenomen. Daarin heb ik aangegeven dat ik verwacht dat Alders in het afrondende advies hier nader op ingaat.
Deelt u de opvatting dat de belangen van de regio zoals vastgesteld in het convenant ten aanzien van economisch belang en timing ten opzichte van de andere belangen gelijkwaardig behandeld dienen te worden? Zo ja, wat gaat u doen om dit ook daadwerkelijk tot uitdrukking te laten komen?
Voor de weging van deze belangen heb ik de Alderstafel in het leven geroepen. Daar zitten alle belanghebbenden aan tafel waaronder ook Schiphol en de regio.
Mochten de ontwikkeling op Luchthaven Lelystad in uw ogen onvoldoende gefaciliteerd worden door de Schipholgroep, welke concrete juridische en financiële middelen heeft u ter beschikking? Welke bent u bereid in te zetten om de ontwikkeling van luchthaven Lelystad op te starten, c.q. te versnellen?
Voordat er gesproken kan worden over het inzetten van financiële en juridische instrumenten is het van belang dat er 1) een onherroepelijk aanwijzingsbesluit ligt en 2) een Aldersadvies voor de toekomst is vastgesteld. Het kabinet zal op dat moment een standpunt bepalen over de ontwikkeling op Lelystad Airport en dat u doen toekomen. Hierbij verwijs ik u ook naar het antwoord bij vraag 4.
Is het u bekend dat de Bedrijfskring twee mogelijke varianten voor een gezamenlijke ontwikkeling van Luchthaven Lelystad ziet, met in beide varianten een rol voor Schiphol? Hoe staat u tegenover het scenario waarin Schiphol gevraagd wordt afstand te doen van haar aandeel in de luchthaven? Lijkt u dat niet logisch indien Schiphol nu aangeeft geen behoefte te hebben om te investeren?
Ja, het is mij bekend dat de bedrijfskring 2 mogelijke varianten voor een gezamenlijke ontwikkeling van Luchthaven Lelystad ziet. Het is van belang eerst het Aldersadvies af te wachten, waarbij ook Schiphol en de regio aan tafel zit.
Vooralsnog heb ik ook geen signaal ontvangen dat Schiphol Group aangeeft geen behoefte meer te hebben om de benodigde investeringen op termijn uit te voeren.
Ziet u de aanbestedingsprocedure die op dit moment loopt voor een Design-Build-Finance-Operate-Transfer (DBFOT) contract voor luchthaven Twente als een optie voor Luchthaven Lelystad? Zo nee, waarom niet?
Schiphol Group is 100% eigenaar van Lelystad Airport. Een aanbestedingsprocedure voor Lelystad Airport zoals het geval is bij luchthaven Twente is daarom niet aan de orde. Hierbij verwijs ik u ook naar het antwoord bij vraag 7.
Wat is uw beoordeling van het inversteringsbedrag van € 70 mln, waarover in het rapport wordt gesproken?
Ik sta zeer positief tegenover het feit dat er vanuit de regio wordt aangegeven dat er draagvlak bestaat voor de ontwikkeling van Lelystad Airport en dat men vanuit het bedrijfsleven bereid is om te investeren. Het is echter aan de betrokken partijen om de hoogte te bepalen van een eventueel investeringsbedrag.
Is het mogelijk deze vragen voor 2 september 2011 te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden in het debat? Zo nee, wilt u dan in ieder geval een eerste appreciatie van het rapport aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het bericht "Schone was onbetaalbaar voor zorgcliënt" |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schone was onbetaalbaar voor zorgcliënt»?1
Ja, ik heb het bericht met aandacht gelezen.
Is het waar dat cliënten in zorginstellingen in veel gevallen tot een zesvoud betalen van de € 36 die door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2009 als gemiddelde prijs per maand voor het wassen van kleding was bepaald?
In 2009 is door Research voor beleid een onderzoek «vrijwillige bewonersbijdrage in AWBZ instellingen» uitgevoerd. Dit rapport is naar uw Kamer gestuurd per brief van 23 juli 2009. Uit dit onderzoek komt naar voren dat aanbieders gemiddeld een bedrag van € 22,- aan cliënten vragen voor de was. Het bedrag van € 36 komt ook voort uit dit onderzoek: dit is het gemiddelde als instellingen die de dienst gratis aanbieden niet worden meegerekend. Er zijn instellingen die meer kosten in rekening brengen dan dit gemiddelde bedrag. Ik heb geen gegevens beschikbaar hoeveel cliënten meer dan dit gemiddelde bedrag betalen. Dat dit in veel gevallen een zesvoud van € 36 betreft, kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat maandelijkse eigen bijdragen van € 100, € 140 en € 200 veel te hoog zijn voor het wassen en strijken van kleding van cliënten in zorginstellingen?
Voor een cliënt is een bedrag van tussen de € 100,- of € 200,- per maand veel geld. Ik vind het een hoog bedrag voor wassen en strijken van kleding.
Het aanbod en de prijs van aanvullende diensten moet op grond van de wet medezeggenschap zorg, in overleg met de cliëntenraad tot stand komen. Ik vind het belangrijk dat aanbieder en cliëntenraad stil staan bij de gevolgen van de hoogte van het bedrag voor de cliënt en kritisch en creatief verschillende opties verkennen (zelf doen, uitbesteden, vrijwilligers inzetten, dagactiviteit van wassen maken, enz.). De handreiking «aanvullende diensten» ontwikkeld door LOC, gemaakt voor managers, cliëntenraden en professionals, geeft praktische tips hoe zij om kunnen gaan met aanvullende diensten.
Deelt u de mening dat, gezien de kwetsbare en afhankelijke positie van cliënten in zorginstellingen, er een maximumbedrag vastgesteld dient te worden voor het wassen en strijken van kleding? Zo ja, hoe denkt u dit te realiseren? En op welke termijn?
Ik heb LOC, ter invulling van motie van mevrouw Voortman van 21 juni 2011 (30 597, 193), gevraagd een onderzoek uit te zetten bij Nibud voor een richtbedrag waskosten. Het ontwikkelde richtbedrag zal zowel voor cliënten, cliëntenraden als aanbieders houvast geven bij de vraag wat een redelijk bedrag is voor waskosten. Het bedrag voor aanvullende diensten komt in overleg tussen aanbieder en cliëntenraad tot stand. Ik ben daarom niet voornemens om een normatief maximumbedrag vast te stellen.
Is het mogelijk om zorginstellingen te verplichten hun prijslijst voor aanvullende diensten publiek te maken?
Ik vind het van belang dat aanbieders zelf het initiatief nemen om transparant te zijn over de vergoedingen die zij vragen inzake de aanvullende diensten. Een goed voorbeeld van dit initiatief zijn de tweezijdige leveringsvoorwaarden die in de VV&T zijn vastgelegd. In de algemene leveringsvoorwaarden is opgenomen dat de cliënt bij de intake een schriftelijk overzicht krijgt van de diensten waar de cliënt gebruik van kan maken met een specificatie van de vergoeding die voor rekening van de cliënt komen.
De hoogte van de vergoeding van de aanvullende diensten is een zaak tussen zorginstelling, cliëntenraad en cliënt. Mede hierdoor en in het licht van de administratieve lasten vind ik het niet passend en gewenst om zorginstellingen een dergelijke verplichting op te leggen.
De openstelling van spitsstroken op verschillende trajecten in Nederland |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel waarin sprake is van elf trajecten waar de spitsstroken permanent worden geopend?1
Ja.
Klopt het dat, zoals in het desbetreffende artikel wordt geschreven, er alleen van trajecten in de Randstad de spitsstroken permanent worden opengesteld?
Alle genoemde trajecten in het betreffende artikel zijn plusstroken: stroken die aan de linkerzijde van de rijbaan liggen. De betreffende trajecten zijn niet geselecteerd op een specifieke ligging binnen of buiten de Randstad, maar op basis van de breedte van de rijbanen. Zodat de bestaande snelheid kan worden gehandhaafd bij permanente openstelling, zonder dat er aanpassingen van bruggen en viaducten nodig zijn.
Deelt u de opvatting dat er zoveel mogelijk spitsstroken permanent open moeten worden gesteld?
Ik maak een onderscheid tussen de stroken aan de linkerkant van de weg (plusstroken) en de spitsstroken die gebruik maken van de vluchtstrook en aan de rechterkant liggen. De stroken zijn aanvankelijk aangelegd om met behulp van beperkte middelen op een adequate manier de spits te ontlasten. Ze zijn niet allemaal geschikt voor permanente opening. Dit hangt samen met drie aspecten: verkeersveiligheid, snelheid en kosten.
Bij de plusstroken spelen snelheid en kosten een rol. Daarom laat ik nu onderzoeken welke plusstroken tegen geringe kosten en bij gelijkblijvende snelheid opengesteld kunnen worden. Ik bericht u hier later dit jaar over. Daarnaast ben ik voorstander van zoveel mogelijk/ optimaal benutten van de wegen.
Wanneer komt u met voorstellen om de overige vijf spitsstroken zijnde de A2 in beide richtingen tussen Knooppunt Het Vonderen en Urmond, de A50 tussen Knooppunt Ewijk en Knooppunt Valburg, en tussen Knooppunt Beekbergen en Knooppunt Waterberg, en de A73 tussen Beuningen en Knooppunt Ewijk, ook permanent open te stellen?
De bovengenoemde spitsstroken bevinden zich allemaal op de vluchtstrook. Deze wil ik niet permanent openstellen vanwege de verkeersveiligheid. Wel kijk ik naar een ruimere openstelling voor alle spits- en plusstroken. Hierop kom ik later dit jaar terug.
Hoe zit het verder met de andere voorgenomen spitsstroken?
In het kader van het programma Beter Benutten wordt nu samen met de regionale overheden en het bedrijfsleven gewerkt aan een pakket maatregelen om de filedruk in de betreffende regio te verminderen. Daarbij worden ook mogelijke nieuwe locaties voor spitsstroken onderzocht.
Het Holland Paviljoen in New York |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Op welke wijze beoordeelt u of het in 2009 in het kader van het Hudson-400 jaar in New York geopende Holland Paviljoen goed functioneert?1
Het «New Amsterdam Plein & Pavilion» project voldoet aan de doelstellingen die er in december 2008 toe geleid hebben om de subsidie toe te kennen aan de New Yorkse NGO The Battery Park Conservancy:
Op welke wijze levert de manier waarop het Holland Paviljoen functioneert een blijvende bijdrage aan het onder de aandacht brengen van de gedeelde geschiedenis van Nederland en New York?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u met terugwerkende kracht de investering van 1,7 miljoen euro in het Holland Paviljoen, dat nu in de praktijk voornamelijk dienst doet als een koffie en muffin-uitspanning?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze verhoudt deze benutting van het paviljoen zich tot de grootse wijze waarop het destijds is geopend? Kunt u inzicht geven in wat de opening (los van de kosten van het Paviljoen zelf) heeft gekost?
De feestelijkheden op 9 september 2009 betroffen niet de opening, maar de onthulling van het design van het paviljoen. Deze onthulling was onderdeel van de NY400 week en het bezoek van HKH de Prins van Oranje en Prinses Maxima aan de VS. Door de Nederlandse overheid is een totaalbedrag van € 39 052 besteed aan de onthullingsceremonie en de ontvangst daarna.
De advertentiewaarde van de NY400 week werd door een onafhankelijk communicatiebureau berekend op 7,5 miljoen dollar (alleen in de VS).
Kunt u aangeven in hoeverre de benutting van het Paviljoen recht doet aan het doel dat in 2009 werd beoogd, namelijk uiting geven aan de onverbrekelijke band tussen Nederland en New York, aldus de toenmalig staatsecretaris van Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de huidige benutting zich tot de suggestie van de voormalige staatsecretaris van Buitenlandse Zaken, dat met dit Holland Paviljoen op voldoende wijze invulling is gegeven aan de achterliggende gedachte van de motie Van der Ham en Leerdam om een Holland of New Amsterdam-house in New York te realiseren waarin werd beoogd een blijvende herinnering en verdieping van de banden tussen Nederland en New York, te realiseren?2
In de brief met kenmerk DCO-275/08 van 19 september 2008 aan uw Kamer over het vertrek van ambassaderaad culturele aangelegenheden te New York schreef de staatssecretaris voor Europese Zaken, met verwijzing naar genoemde motie Van der Ham/Leerdam: « Volgend jaar wordt gevierd dat Henry Hudson in opdracht van de VOC zijn verkenningstocht naar Noord-Amerika maakte. Wij zijn uiteraard van plan te bezien of eventuele structuren na de geplande Hudsonviering in 2009, zowel materieel als immaterieel, kunnen worden ingezet voor het internationaal cultuurbeleid in New York». Dit gebeurt nu doordat permanent in en om het paviljoen wordt herinnerd aan onze gemeenschappelijke geschiedenis (zie ook antwoord vraag 1–5).
Deelt u de mening dat jubilea-jaren van banden met landen een uitgelezen kans zijn om zowel cultureel als economisch banden aan te halen, maar dat dit wel op een effectieve en duurzame wijze dient te gebeuren? Welk duurzaam effect zal uitgaan van de het 1,7 miljoen kostende Holland Paviljoen wat betreft culturele en economische verdieping?
Ja. Het New Amsterdam Plein & Pavilion is een duurzame investering (zie ook antwoord op vraag 1–5).
Het paviljoen en plein wonnen in 2010 een design award van de stad New York.
Welke lessen trekt u uit de oprichting van dit Paviljoen voor toekomstige jubilea? Zou u het in de toekomst net zo aanpakken als de vorige staatsecretaris van Buitenlandse Zaken?
De vieringen zijn per definitie verschillend en worden toegesneden op de specifieke situatie en de aard van de relatie met het land. De vieringen met Turkije (2012) en Rusland (2013) beogen vooral intensivering van de economische relaties. De lessen van eerdere manifestaties worden meegenomen in de voorbereiding van toekomstige vieringen.
Bent u bereid het functioneren van het Holland Paviljoen te evalueren en te bezien hoe het alsnog op een betere wijze benut kan worden?
De primaire functies worden naar tevredenheid uitgevoerd zoals in de subsidiebeschikking aan de Battery Park Conservancy bepaald. Het Consulaat Generaal New York ziet toe op blijvende kwaliteit van het plein en paviljoen.
De bij het paviljoen te organiseren activiteiten vinden plaats in het kader van de normale activiteitenkalender van het Consulaat Generaal.