De inhuur van externe expertise |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kent u het artikel «De geheimen van een supertapper»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u een uitspraak als «ik ben heel erg duwend richting OM en politie om het anders aan te pakken», gevolgd door «het zal ons zakelijk uiteindelijk geen windeieren leggen»?
Uit de context van deze passage in het interview valt af te leiden dat de uitspraak van de geïnterviewde betrekking heeft op de ideeën die hij heeft over de mogelijkheden die politie en justitie ten dienste zouden moeten staan bij de aanpak van cybercriminelen. In het bijzonder pleit hij voor meer armslag in de (wettelijke) opsporingsbevoegdheden ten aanzien van het betreden van computers op afstand en het opereren over de landsgrenzen. Deze wens is overigens ook door het OM geuit.
De uitspraken van de geïnterviewde moeten ook tegen de bovengenoemde achtergrond worden gelezen. In individuele opsporingsonderzoeken waarin gebruik werd gemaakt van de diensten van het bedrijf van de geïnterviewde is uiteraard geen sprake geweest van enige sturing op de loop van het onderzoek. Dat het bedrijf vormen van expertise commercieel exploiteert heeft in deze onderzoeken niet op gespannen voet gestaan met de belangen van de opsporing en vervolging.
In hoeverre is de geschetste afhankelijkheidsrelatie met Fox-IT niet alleen uniek maar hierdoor ook kwetsbaar is?
Bij de bestrijding van high tech crime is soms behoefte aan een zeer specifiek (niche) specialisme waarvan het niet rendabel is dat deze binnen de opsporingsteams wordt onderhouden. In gevallen waarin dergelijke expertise vereist is, is de inhuur van externe expertise veelal een kostenefficiënte oplossing. Het aantal partijen dat beschikt over de vereiste expertise is beperkt. Een afhankelijkheidsrelatie is natuurlijk onwenselijk. De ingehuurde specialisten worden binnen opsporingsonderzoeken steeds actief begeleid door opsporingsambtenaren met kennis van zaken. Daarnaast worden de tactische beslissingen binnen een opsporingsonderzoek uitsluitend door de politie en het OM genomen.
De roep van gemeenten om bestandskoppeling tegen fraude |
|
Hans Spekman (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten: bestanden koppelen tegen fraude»1 waarin gemeenten pleiten voor de koppeling van bestanden om fraude met uitkeringen beter aan te kunnen pakken?
Ja.
Deelt u de mening dat er grote stappen gemaakt kunnen worden met de fraudebestrijding door bepaalde beschikbare gegevensbestanden aan elkaar te koppelen?
Het kabinet geeft hoge prioriteit aan preventie en opsporing van fraude en gebruikt daarbij ook de mogelijkheden om met bestandskoppeling en gegevensuitwisseling fraude met uitkeringen tegen te gaan. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 heb ik aangekondigd te onderzoeken op welke wijze de bepalingen voor gegevensuitwisseling tussen de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) en Wet werk en bijstand (WWB) kunnen worden geharmoniseerd2. Uiteraard moet gegevensuitwisseling zorgvuldig gebeuren en moet de Wet bescherming persoonsgegevens daarbij in acht worden genomen.
De afgelopen jaren is er veel gedaan op het gebied van gegevensuitwisseling. Zo kunnen medewerkers van gemeentelijke sociale diensten, het UWV en de SVB in het kader van de uitkeringsintake zien of iemand andere inkomsten of bepaalde vormen van eigen vermogen heeft. Het Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij de rechtmatigheidscontroles door bestandskoppelingen tussen verschillende bestanden uit te voeren, bijvoorbeeld de polisadministratie, de Belastingdienst en detentiegegevens. In combinatie met de informatie over de uitkering van cliënten leidt de bestandskoppeling soms tot nader onderzoek door de gemeente.
Aanvullend hierop ben ik gestart met een inventarisatie van de mogelijkheden van een bredere inzet van bestandskoppeling en gegevensuitwisseling om fraude te voorkomen en te bestrijden. Ik betrek hierbij ook de voorbeelden die wethouder Den Besten van de gemeente Utrecht mij, namens een aantal collega’s, heeft aangereikt en ik kijk ook naar de mogelijkheden voor het UWV en de SVB. Aan de hand van deze inventarisatie zal ik bezien of en in hoeverre aanpassing van regelgeving en ICT systemen nodig is en wat de kosten en de baten van de maatregelen zijn. Mijn beeld is dat er ook nog veel onbekendheid is bij gemeenten over de mogelijkheden inzake bestandskoppelingen en ik zal gemeenten informeren over deze mogelijkheden.
Herkent u het geschetste beeld van bijstandsfraude waarin mensen (met een uitkering) gaan samenwonen, de vrijgekomen woning onderverhuren en daarmee zowel frauderen met de uitkering als het systeem voor huurwoningen frustreren? Komt dit vaak voor?
Ik ben bekend met dit voorbeeld. Ik heb geen informatie of dit vaak voorkomt. Dat betekent niet dat gemeenten in voorkomende gevallen met lege handen staan. Op grond van de WWB moeten verhuurders van woningen of kamers gegevens verstrekken aan de gemeenten indien wordt getwijfeld aan de rechtmatigheid van een uitkering. Gemeenten kunnen hierover afspraken maken met verhuurders. Tevens is de nieuwe bewoner van de onderverhuurde woning verplicht zich in te schrijven bij de gemeentelijke basisadministratie. Deze inschrijving geeft gemeenten een signaal voor nader onderzoek. Het bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel huisbezoeken geeft gemeenten meer mogelijkheden om zich via huisbezoek te vergewissen van samenwonen, woonsituatie of inwoning als dit noodzakelijk is om de bijstandsuitkering zorgvuldig vast te stellen3.
Het wetsvoorstel dat de minister van OCW bij uw Kamer heeft ingediend om het misbruik met een uitwonendenbeurs beter aan te kunnen pakken, stelt als voorwaarde voor een uitwonendenbeurs dat de studerende woonachtig is op het GBA-adres en dat dit GBA-adres een ander adres moet zijn dan het GBA-adres van de ouder(-s)4. De verwachting is dat studerenden zich hierdoor correct inschrijven in de GBA en dat fraude met uitkeringen hierdoor afneemt. Bij illegale onderhuur mag de onderhuurder zich vaak niet inschrijven op het woonadres. Hierdoor kan deze studerende geen uitwonendenbeurs aanvragen. Hierdoor wordt het een stuk onaantrekkelijker om illegaal onder te huren. De beoogde inwerkingtreding van bovengenoemd wetsvoorstel is 1 januari 2012. Het wetsvoorstel zal binnenkort in de Tweede Kamer besproken worden.
Herkent u het geschetste beeld waarin studenten zich onterecht voordoen als uitwonend om daarmee een hogere studiefinanciering te ontvangen?
Ja, ik herken dit beeld. Dit is de reden dat de minister van OCW een Actieplan misbruik uitwonendenbeurs5 heeft opgesteld, dat bij brief van 9 november 2009 naar de Tweede Kamer is gezonden. Sinds 2010 worden er pilots uitgevoerd, waarbij fysieke adrescontroles plaatsvinden. Tot slot verwijs ik naar het onder antwoord 3 beschreven wetsvoorstel van de minister van OCW.
Waarom is het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) (en DUO) niet aangesloten bij de landelijke stuurgroep over fraudeaanpak? Worden er stappen gezet om OCW daar wél bij te betrekken om zo fraude met Studiefinanciering beter aan te kunnen pakken?
De Landelijke Stuurgroep Interventieteams en DUO zijn met elkaar in gesprek over aansluiting van DUO bij deze stuurgroep. Hierbij wordt ook gesproken over deelname van DUO aan interventieprojecten op lokaal niveau. De partijen onderzoeken hoe de samenwerking het beste kan worden vorm gegeven.
Wat zijn de redenen dat bijvoorbeeld de bijstandsbestanden, woningadministratie en de gemeentelijke basisadministratie niet aan elkaar gekoppeld zijn? Overweegt u dergelijke stappen tot bestandskoppeling te zetten om de fraudeaanpak verder te verbeteren?
De WWB maakt gebruik van het GBA-adres en de bestanden zijn daarmee voor dat doel gekoppeld. De woningadministratie bestaat niet, zoals de bijstandsadministratie en de gemeentelijke basisadministratie, uit één enkele administratie. Veelal voeren woningbouwverenigingen hun eigen administratie en daarnaast worden woningen of kamers ook door privépersonen verhuurd. Op grond van de WWB moeten verhuurders van woningen of kamers gegevens verstrekken aan de gemeenten indien wordt getwijfeld aan de rechtmatigheid van een uitkering. Op deze wijze is uitwisseling van gegevens mogelijk tussen de WWB en de verschillende administraties van (particuliere) woningverhuurders.
Deelt u de mening van de gemeenten dat een systeem waar alleen de verdachte adressen «uit rollen» de problemen omtrent privacy zou kunnen ondervangen?
Op diverse plaatsen wordt gebruik gemaakt van een dergelijk systeem. Zo gebruiken de interventieteams het Systeem Anonieme Risico Indicatie (SARI). Hiermee worden verschillende bestanden anoniem gekoppeld op basis van door SIOD aangeleverde risicoprofielen. Dit leidt tot een lijst met mogelijke fraudeurs en moet de pakkans verhogen.
Voorts werkt DUO thans in het kader van de aanpak misbruik uitwonendenbeurs reeds met een risicoprofiel. Op hiervan selecteert DUO studerenden met een uitwonendenbeurs bij wie het risico bestaat van onjuistheid van het woonadres. DUO zal vervolgens de gemeenten verzoeken een adrescontrole uit te voeren en zal daartoe persoonsgegevens met de gemeenten uitwisselen. Het gaat om een minimale set van persoonsgegevens. Nadat het onderzoek is uitgevoerd, zullen de resultaten van de adrescontroles worden teruggekoppeld aan DUO.
Het bericht in dat in Mexico twee journalistes zijn vermoord en dat er dit jaar al 10 journalisten zijn gedood |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Kent u het bericht dat verleden week in Mexico twee journalistes zijn vermoord en dat dit jaar al 10 journalisten zijn gedood?1
Ja.
Kunt u aangeven of deze moorden inderdaad het gevolg zijn van georganiseerde misdaad en drugskartels?
Dader en motief van de moorden zijn onbekend. Het onderzoek naar deze moorden is nog niet afgerond.
Kunt u aangeven of en op welke manier deze moorden zullen worden onderzocht?
De zaak wordt onderzocht door het Mexicaanse openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat kritische journalisten en mensenrechtenverdedigers in Mexico op dit moment onvoldoende worden beschermd? Zo ja, op welke manier zult u zich in bilaterale contacten en binnen het strategische partnerschap tussen de Europese Unie en Mexico sterk maken voor een verbetering van de positie van deze mensen?
Kritische journalisten en mensenrechtenverdedigers opereren onder moeilijke omstandigheden en zijn regelmatig slachtoffer van geweld en bedreigingen, zoals blijkt uit de rapporten van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens en Mexicaanse mensenrechtenorganisaties.
In EU verband heeft de Nederlandse ambassade zitting in een van de vijf speciale werkgroepen die contacten onderhouden met mensenrechtenverdedigers in een bepaalde regio. Hiertoe spreekt de Nederlandse vertegenwoordiging met mensenrechtenverdedigers en autoriteiten in verschillende delen van het land.
De EU hanteert een lijst van mensenrechtenverdedigers die bijzondere aandacht verdienen en spreekt hier veelvuldig over met de Mexicaanse autoriteiten. Ook spreekt de EU zich uit tegen geweld tegen mensenrechtenverdedigers en journalisten, zo ook in het geval van deze twee journalistes.
Op bilateraal niveau biedt Nederland Mexico concrete steun bij het vergroten van capaciteit in de politiesector door middel van politietrainingen, uitgevoerd door de KLPD.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de activiteiten die de Nederlandse ambassade in Mexico ontplooit en zal ontplooien om de positie van deze mensen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de toezeggingen die de Mexicaanse overheid heeft gedaan om deze mensen te beschermen en in hoeverre deze toezeggingen in praktijk zijn gebracht?
De Mexicaanse overheid heeft preventieve maatregelen aangekondigd.
President Calderón heeft de instelling van een speciaal beschermingsmechanisme voor mensenrechtenverdedigers en journalisten binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken toegezegd. Dit is bedoeld om het werk van bestaande instanties te monitoren en te coördineren. Het mechanisme is nog niet operationeel maar is een potentieel belangrijke verbetering van de huidige situatie.
Op deelstaatniveau zijn programma’s in het leven geroepen die een betere bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers moeten waarborgen. Concrete voorbeelden zijn fysieke bewaking van bedreigde personen, installeren van camera’s, maar ook het sneller opsporen van daders.
Wat is het totale aantal mensen dat dit jaar in Mexico door criminele activiteiten om het leven is gekomen en wat vindt u van de situatie in Mexico?
Er zijn nog geen officiële statistieken voor 2011. De veiligheidssituatie in bepaalde delen van Mexico baart zorgen. De strijd tegen de georganiseerde misdaad die sinds 2006 door President Calderón wordt gevoerd, heeft nog niet geleid tot de gewenste afname van geweld. Het belang van het bestrijden van georganiseerde misdaad staat buiten kijf, maar politie, justitie en maatschappelijk middenveld moeten beter met elkaar gaan samenwerken.
Is het voor Nederlandse staatsburgers nog wel veilig in Mexico?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert burgers zich goed voor te bereiden op hun reis. Niet essentiële reizen naar bepaalde gebieden in Mexico worden ontraden. Dit geldt in het bijzonder voor Ciudad Juarez. Een volledig en actueel reisadvies staat op de website van het ministerie: http://www.minbuza.nl/nl/Reizen_en_Landen/Reisadviezen/Reisadviezen_alfabetisch/M/Mexico
De berichten dat botonderzoek bij jonge asielzoekers niet voldoet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de onbetrouwbaarheid van het botonderzoek bij jonge asielzoekers?1 2
Ja.
Erkent u dat de Stichting Medisch Advies Kollektief (SMAK) bestaat uit gerenommeerde medisch deskundigen? Blijft u bij uw standpunt dat u het oneens bent met haar kritiek op de wijze waarop de leeftijd bij jonge asielzoekers wordt vastgesteld? Zo ja, waarom neemt u haar deskundigenadvies niet serieus? Waar baseert u uw standpunt op?
De SMAK bestaat niet uit gerenommeerde medische deskundigen. In een recente uitspraak van de rechtbank te Dordrecht3 is geconcludeerd dat leden van de SMAK niet als specifiek deskundig worden gekenmerkt. De kritiek van de SMAK is sinds 1999 nauwelijks veranderd en is keer op keer in vele vreemdelingrechtelijke en medisch-juridische procedures weerlegd. De Raad van State en het Centraal Medisch Tuchtcollege staan het leeftijdsonderzoek in Nederland toe. Uw Kamer is hierover door de jaren heen meerdere malen geïnformeerd.
Ik deel de geuite kritiek niet, dat het leeftijdsonderzoek in Nederland niet of onvoldoende wetenschappelijk is onderbouwd. De argumenten die SMAK in het artikel in Trouw noemt, herken ik niet. Ik noem bijvoorbeeld het standpunt van de SMAK dat er nog te weinig wetenschappelijk onderzoek zou zijn gedaan. Er zijn inmiddels al vele – ook recente – artikelen gepubliceerd over het uitrijpen van sleutelbeenderen4. Volledig uitgerijpte sleutelbeenderen zijn in het Nederlandse onderzoek aanleiding om te concluderen dat de persoon meerderjarig is, omdat de vreemdeling in dat geval, volgens wetenschappelijke inzichten, minstens 20 jaar oud is. In de studies zijn de jongste individuen met volledig uitgerijpte sleutelbeenderen immers 20 jaar oud. Het is hiermee vrijwel uitgesloten dat een minderjarige ten onrechte als meerderjarige wordt aangemerkt.
Kunt u toelichten hoe en waarom de procedure in de loop van de tijd is aangepast? Op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich dan? Kunt u voorts uitleggen aan welke vele voorwaarden het ministerie dan voldoet en volgens u dient te voldoen?3
Vooral in de beginperiode van het leeftijdsonderzoek is dit onderzoek onderhevig geweest aan kritiek. Om de procedure duidelijker en zorgvuldiger in te richten, is het Protocol Leeftijdsonderzoek ontwikkeld. Dit Protocol wordt aangepast indien hiertoe aanleiding bestaat. Een ander voorbeeld is de recente aanpassing van de voorheen gestelde minimale leeftijd bij een uitgerijpte pols, op advies van de NFI-deskundige, naar aanleiding van nieuw verschenen wetenschappelijk onderzoek. In het leeftijdsonderzoek wordt nu niet langer een conclusie betreffende de minimale leeftijd van betrokkene verbonden aan de uitrijping van de pols. Wel worden hand-pols opnamen gemaakt om te beslissen of het zinvol is om sleutelbeenopnamen te maken. Immers, als hand-pols niet volledig is uitgerijpt, wordt de vreemdeling gevolgd in zijn gestelde minderjarigheid en behoeven er geen sleutelbeenfoto’s te worden gemaakt. Hiermee wordt de stralingsbelasting geminimaliseerd.
Kunt u toelichten waarom u in het krantenartikel van 1 september jl. lijkt te suggereren dat de kritiek onterecht is, omdat het botonderzoek vrijblijvendheid is? Wat is kortom het verband tussen de mate van vrijblijvendheid en de kwaliteit van een dergelijk onderzoek? Wat gebeurt er als jonge asielzoekers geen gebruik maken van die mogelijkheid, terwijl wel wordt getwijfeld aan hun leeftijd?
De vraag of er sprake is van een keuze in het aanvragen van het leeftijdsonderzoek, staat volledig los van de kwaliteit van het onderzoek op zichzelf.
Aan (evident) jonge asielzoekers wordt geen leeftijdsonderzoek aangeboden. Een leeftijdsonderzoek kan worden aangeboden aan een vreemdeling die zich aanmeldt als minderjarige en die zijn identiteit niet met documenten kan staven, én bij wie sterke twijfel bestaat ten aanzien van de gestelde minderjarigheid. Deze inschatting wordt door meerdere ambtenaren gemaakt, waarbij uiterlijk, gedrag en houding worden betrokken en een gesprek plaatsvindt. Met dit leeftijdsonderzoek kan de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid aantonen. Als de vreemdeling hieraan niet mee wil werken, wordt hij als meerderjarige aangemerkt.
Erkent u dat er al jaren kritiek is op genoemd botonderzoek en dat deze kritiek niet alleen geuit wordt door de SMAK, maar ook door de Raad van Europa en Defence For Children? Waarom neemt u de kritiek van deze laatste twee ook niet serieus?
Zoals uit mijn antwoorden mag blijken, wordt kritiek op het leeftijdsonderzoek serieus genomen en heeft deze voor zover noodzakelijk geacht werd, tot aanpassingen geleid. De kritiek zoals genoemd in de artikelen in Trouw, van SMAK en Defence for Children is mij bekend en leidt bij mij, zoals ik heb uitgelegd, niet tot het oordeel dat het leeftijdsonderzoek onbetrouwbaar is.
Overigens lijkt een deel van de kritiek voort te komen uit een misvatting dat bij het leeftijdsonderzoek de leeftijd van een (gestelde) minderjarige vreemdeling wordt «vastgesteld». De stelling, bijvoorbeeld, dat met een röntgenfoto geen exacte leeftijd valt te bepalen wordt door mij onderschreven. In Nederland wordt niet getracht om een zo nauwkeurig mogelijk leeftijdsinterval vast te stellen. Slechts wordt beoogd te bepalen of de vreemdeling mogelijk minderjarig is, of meerderjarig.
Bent u bereid om in ieder geval een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de kwaliteit van het botonderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het leeftijdsonderzoek zoals dit in Nederland wordt uitgevoerd, is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en wordt steeds actueel gehouden. Bovendien is er een onafhankelijke Commissie Leeftijdsonderzoek ingesteld die toezicht houdt op het leeftijdsonderzoek in Nederland. Deze Commissie zal binnen afzienbare tijd een rapport uitbrengen over het leeftijdsonderzoek. Hiermee is naar mijn mening een onafhankelijk onderzoek van geen toegevoegde waarde.
De manier waarop 12.000 extra handen aan het bed komen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hoeveel medewerkers werken er nu in de zorg en hoeveel zijn dat er straks? Op welke wijze gaat u monitoren dat deze 12 000 mensen er ook daadwerkelijk komen, en wat is uw nul-meting?
Om te bereiken dat de 12 000 extra werknemers er daadwerkelijk komen, heb ik met zorgverzekeraars, werkgevers in de zorg en de beroepsvereniging het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015» afgesloten. Het convenant dient ter verbetering van de kwaliteit van de zorg voor cliënten met een verblijfsindicatie.
In 2009 werkten 257 0001 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen in de intramurale langdurige zorg. Daarvan werkten er 159 000 in verpleeg- en verzorgingshuizen, 85 000 in de gehandicaptenzorg en 13 000 in de geestelijke gezondheidszorg. De cijfers zijn tot stand gekomen in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, dat ik uitvoer met sociale partners, UWV Werkbedrijf en Calibris. Aanvullend hieraan wordt momenteel gewerkt aan een prognosemodel voor het ramen van de toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in de zorg. Naar verwachting is nadere informatie in het najaar beschikbaar.
De ontwikkeling van het personeelsbestand in de zorg is aan verschillende ontwikkelingen onderhevig, zoals het groeipercentage van de economie. Op voorhand is dan ook niet exact te voorspellen hoeveel medewerkers er over een aantal jaar in de zorg werken. Met het beschikbaar stellen van de extra middelen wordt het financieel mogelijk om 12 000 extra medewerkers aan te nemen bovenop de autonome groei van het zorgpersoneel. Voor het meten van de realisatie van de 12 000 extra medewerkers sluit ik aan bij het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Zodoende kan ik de voortgang monitoren, zonder de sector te belasten met extra administratieve lasten. Als nulmeting geldt de stand op 1 januari 2012. Over de voortgang zal ik uw Kamer jaarlijks in de arbeidsmarktbrief informeren.
Op welke wijze vindt de financiering van deze 12 000 mensen precies plaats?
Er wordt structureel € 636 miljoen toegevoegd aan de contracteerruimte 2012. Met deze extra middelen worden de ZZP-tarieven in alle sectoren met een gelijk percentage opgehoogd. Door het hogere ZZP-tarief krijgen zorginstellingen meer financiële ruimte om extra personeel op te leiden en aan te nemen. De extra middelen zijn – uit hoofde van artikel 4 van het convenant – onderdeel van de reguliere onderhandelingen tussen de zorgkantoren en zorgaanbieder. De zorgkantoren zien in dit licht toe op een effectieve en doelmatige aanwending van de middelen en kunnen waar noodzakelijk ingrijpen indien zorginstellingen zich aantoonbaar niet inspannen voor het realiseren van de doelstellingen van het convenant. Een en ander is verwoord in artikel 4 lid 5 van het convenant. Met de ondertekening van het convenant hebben alle partijen zich gecommitteerd aan de doelstelling van het convenant en hun rol bij het realiseren van deze doelstelling (artikel 6). Door aan te sluiten bij de reguliere zorginkoop voorkom ik ook dat ik de sector belast met veel extra administratieve verplichtingen.
Naast het bovenstaande zal ik toezien op de realisatie van de doelstelling van het convenant door periodiek met de betrokken convenantpartijen te overleggen over de voortgang en door de realisatie van de 12 000 extra medewerkers te meten (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Hoe gaat u garanderen dat het geld dat wordt vrijgemaakt werkelijk terecht komt bij meer handen aan het bed en bij minder bureaucratie, en niet wordt besteed aan het verhogen van de risicoreserves van instellingen en aan management?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat geld dat is bedoeld voor de zorg, wordt besteed aan financiering van onderwijsinstellingen, doordat in het convenant is afgesproken dat ook initiële opleidingen van nieuwe medewerkers in de zorg betaald mogen worden uit het extra budget voor de AWBZ?1
Ik vind het van groot belang dat er niet alleen extra personeel bij komt, maar dat dit extra personeel ook adequaat is opgeleid. Hiermee wordt de kwaliteit van zorg voor de cliënt verbeterd en de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. De extra middelen komen bij de zorginstellingen terecht (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3). Ik laat het aan de zorginstellingen zelf over om, binnen de kaders van het convenant, deze middelen te investeren in medewerkers. Zorginstellingen kunnen er voor kiezen om samen met onderwijsinstellingen te investeren in het opleiden van personeel of de middelen aan te wenden voor het (intern) adequaat kunnen begeleiden van personeel dat in opleiding is, bijvoorbeeld via de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL-route). Bij dit alles zij bedacht dat personeel in opleiding ook «aan het bed» staat.
Kunt u uitleggen wat u in genoemd bericht verstaat onder «zusters» die mensen wassen en over «verpleegkundigen» die meer waardering gaan krijgen? Komen er nu meer verpleegkundigen in verpleeghuizen voor het wassen?
De doelstelling uit het convenant is helder, 12 000 extra medewerkers voor de langdurige zorg. Dit zullen medewerkers zijn van verschillend opleidingsniveau, waaronder ook verpleegkundigen. Hoe deze extra medewerkers precies worden ingezet dat is aan de instellingen zelf. Feit blijft dat deze extra medewerkers zullen worden ingezet voor het leveren van extra zorg voor cliënten die deze zorg het hardst nodig hebben. Onder deze zorg valt ook het wassen van cliënten.
Kunt u aangeven hoe kwetsbare bewoners van zorginstellingen geholpen moeten worden meer zelfredzaam te worden, zoals in het convenant is opgenomen?
In mijn ogen is de relatie tussen cliënt en zorgverlener de meest primaire relatie in de zorg. Dáár moet het gebeuren. Die relatie begint met het voeren van een dialoog die resulteert in afspraken. Die worden verwoord in een zorgplan. Het is aan beide partijen om in de bespreking over het zorgplan, waarin uiteindelijk de zorgverlening concreet wordt gemaakt, duidelijk met elkaar af te spreken welke zorgdoelen worden nagestreefd. Het bevorderen van zelfredzaamheid is nadrukkelijk zo’n zorgdoel. In de Beginselenwet zorginstellingen, die ik binnenkort bij uw Kamer wil indienen, wil ik deze afspraken centraal stellen en wettelijk verankeren. Daarbij ga ik heel concreet aangeven over welke onderwerpen afspraken moeten worden gemaakt. Bij de invulling van die afspraken hoort de wens van de cliënt (uiteraard binnen de kaders die er zijn) leidend te zijn. Dat maakt dat de cliënt ook zelf moet nadenken over zijn eigen wensen en mogelijkheden. Diverse cliëntenorganisaties hebben instrumenten gemaakt om cliënten te helpen die gedachten vorm te geven. Met de extra investeringen uit het convenant worden medewerkers geschoold. In deze scholing wordt aandacht besteed aan het bevorderen van de zelfredzaamheid van cliënten door middel van het op goede wijze voeren van de dialoog over en gebruik van het zorgplan. Dit betekent dat de focus van de zorg minder komt te liggen op het overnemen van taken, naar meer op het ondersteunen van de cliënt (en diens omgeving).
Wat bedoelt u ermee dat u niet alleen jonge meiden met een VWO-diploma wilt? Is het niet zo, dat medewerkers in verpleeghuizen eerder te laag dan te hoog zijn opgeleid? Kunt u aangeven hoe hoog het percentage ongeschoolde medewerkers in de langdurige zorg is en het percentage MBO-opgeleide mensen?
Voor het leveren van goede zorg in een verpleeghuis is een adequate mix nodig van medewerkers met verschillende competenties. Dit betekent ondermeer dat het bij de werving van nieuw personeel van belang is om niet alleen te kijken naar de hoogte van het niveau van theoretische scholing. (bijvoorbeeld op VWO-niveau).
Het is belangrijk om in te zetten op mensen met ervaring, door het werven van zij-instromers. EVC kunnen een heel goede basis zijn voor goede hulpverlening.
Van de 257 000 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen die in 2009 in de intramurale langdurige zorg werkten, had 89 procent een verplegende, verzorgende of sociaal-agogische opleiding afgerond (72 procent MBO, 10 procent VMBO en 7 procent HBO). De resterende groep zorgprofessionals (10 procent) heeft een andere opleiding gevolgd, zoals universitaire opleidingen en niet-zorgopleidingen binnen het VMBO, het MBO en het HBO.
Ik hoop óók mensen te enthousiastmeren voor de zorg die eerst iets anders hebben gedaan en dan voor de zorg kiezen.
Gaat u op basis van dit extra budget niet alleen werken aan een cultuurverandering bij medewerkers, maar ook aan een andere cultuur bij hun leidinggevenden, inclusief de top van de organisaties? Hoe gaat u dat aanpakken? Hoe brengt u het moreel kompas terug bij het management in de zorginstelling?
Ik vind het van belang dat de cultuur in de zorg is gericht op een zorgproces dat uitgaat van de cliënt en de medewerker. De extra investeringen uit het convenant bieden hier een bijdrage aan door medewerkers hierin te scholen. De positie van de cliënt wordt ook verbeterd door de rechten van de cliënten te verankeren in de voorgenomen Beginselenwet Zorginstellingen. Naast deze maatregelen stimuleer ik door middel van het programma In voor Zorg! instellingen om juist met deze cultuurverandering aan de slag te gaan. Hierbij komt de positie en de rol van het management expliciet aan de orde. Aan dit programma nemen inmiddels meer dan 150 instellingen deel. Instellingen worden ondersteund bij de implementatie van veranderprocessen en goede voorbeelden worden met de sector gedeeld.
Daar waar het specifiek gaat om de rol van de Raad van Toezicht en Raad van Bestuur zal ik u in een later stadium informeren waarbij ik specifiek in zal gaan op governance.
Het niet vervolgen van vermoedde fraudegevallen bij scholen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Frauderen zonder gevolgen»?1
Hoe beoordeelt u de conclusie dat bij gevallen, waar vermoedens van fraude bestaan of waar financiële onregelmatigheden worden vastgesteld, veelal niet wordt overgegaan tot het doen van aangifte of onderzoek en vervolging door het Openbaar Ministerie?
Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet overeen komt met de door u beschreven lijn met betrekking tot de verplichting voor ambtenaren om aangifte te doen bij vermoedens van fraude, zoals verzocht in de Kamerbreed aangenomen motie Çelik?2
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat dergelijke vermeende fraudegevallen met rust gelaten worden en dat er bij vastgestelde fraude juist tot onderzoek en vervolging dient te worden overgegaan? Zo ja, wat betekent dit concreet voor de inzet van uw ministerie om tot een consequente aanpak van fraudegevallen te komen bij elke school waar zich malversaties lijken voor te doen? Zo nee waarom niet?
Hoe verklaart en beoordeelt u de vaststelling1 dat de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Veiligheid en Justitie naar elkaar wijzen als het op het ondernemen van actie tegen fraudegevallen aankomt?
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie om de prioritering van deze fraudegevallen met publiek geld te verhogen en om te zorgen dat er wel onderzoek en vervolging plaatsvindt?
Deelt u de constatering in bovengenoemd artikel dat scholen dubbel slachtoffer zijn wanneer er geen aangifte plaatsvindt en er geen vervolging wordt ingezet, temeer omdat scholen de terugvordering van middelen door het ministerie uit de eigen middelen moeten opvangen? Zo ja, hoe gaat u zich er sterk voor maken dat frauderende bestuurders dergelijke bedragen zelf terug moeten betalen en niet de scholen? Zo, nee waarom niet?
Het onderzoek naar een hoger aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Herinnert u zich de Kamervragen over het onderzoek naar een hoger aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?1 Zo ja, kunt u bij de beantwoording van die vragen onderstaande vragen betrekken?
Ja.
Kent u het bericht «Broeder doodde 20 jongens in Sint Joseph»?2
Ja.
Hoe kunnen personen met informatie over deze zaak zich tot het Openbaar Ministerie (OM) wenden?
Via een speciaal voor dit onderzoek opengesteld telefoonnummer en e-mailadres, kunnen mensen zich wenden tot het onderzoekteam van de politie3. Deze contactgegevens zijn op 16 augustus jongstleden in de media bekendgemaakt en verspreid. De gegevens zijn onder andere te vinden op de internetsite van het Openbaar Ministerie.
Hebben zich naar aanleiding van de publiciteit rond het aantal sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel meer personen gemeld met informatie over deze zaak?
Ja.
Acht u het, ook mede in het licht van de genoemde berichtgeving, mogelijk dat meerdere personen of autoriteiten, waaronder het OM of andere onderdelen van de rechterlijke macht, eerder kennis hebben gedragen van onverklaarbare of zelfs verdachte overlijdens van jongens in de zwakzinnigeninstelling? Zo ja, waaraan ontleent u die vermoedens? Zo nee, waarom niet?
Het trachten te beantwoorden van de vraag of en zo ja wie/welke instanties eerder kennis hebben gedragen van de mogelijk verdachte sterfgevallen is een van de doelen van het lopende onderzoek.
Deelt u de mening dat in geval personen of autoriteiten, waaronder het OM of andere onderdelen van de rechterlijke macht, eerder kennis van de genoemde overlijdens hadden, dit hen zal kunnen belemmeren in het doen van een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, deelt u dan de mening dat naast het onderzoek van het OM er een onafhankelijk onderzoek nodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik acht het – gelet op het tijdsverloop – zeer onwaarschijnlijk dat degenen die thans bij het onderzoek betrokken zijn op enigerlei wijze belemmerd zijn in hun onafhankelijkheid.
De veroordeelde Palestijnse mensenrechtenactivist Ameer Makhoul |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Erkent u dat Ameer Makhoul een mensenrechtenverdediger is? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?1
De EU Guidelines on Human Rights Defenders bevatten een definitie van mensenrechtenverdedigers die is gebaseerd op de VN-verklaring inzake mensenrechtenverdedigers2. De heer Ameer Makhoul heeft zich jarenlang als mensenrechtenverdediger ingespannen voor de rechten van Arabische inwoners van Israël. Spionage voor de terroristische organisatie Hezbollah, waaraan de heer Makhoul zelf heeft verklaard schuldig te zijn, staat haaks op de rol en functie van mensenrechtenverdedigers.
Zijn er voorwaarden om als mensenrechtenverdediger door Nederland erkend te worden zodat de Guidelines on Human Rights Defenders van toepassing zijn? Kunt u deze toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarom u niet bereid bent om de kwestie-Makhoul bij uw consultaties met de Israëlische autoriteiten te bespreken?
Zoals beschreven in eerdere antwoorden op vragen (aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3372) bestaat vertrouwen in de Israëlische rechtsgang. Dat geldt ook voor deze rechtszaak.
Klopt het, dat als gevolg van harde ondervragingsmethoden die ook in Israel illegaal zijn, Ameer Makhoul een bekentenis ondertekende, die hij daarna krachtig ontkende? Indien ja, hoe kunt u dan verklaren dat de Israëlische procedures in deze zaak voldoen aan internationale normen?
De heer Makhoul is op 30 januari 2011 veroordeeld op basis van zijn eigen schuldbekentenis, afgelegd in de rechtszaal, in het kader van een «plea bargain».
In een eerder stadium – na zijn arrestatie in mei 2010 – heeft de heer Makhoul een bekentenis afgelegd die hij daarna weer introk. Bij (vermeende) schending van de wet is de Israëlische rechtsgang de aangewezen weg. De advocaten van de heer Makhoul hebben tijdens één van de rechtszittingen leden van het arrestatieteam ondervraagd over de omstandigheden rond de arrestatie. Een volgende zitting over de toegepaste verhoormethoden heeft niet plaatsgevonden aangezien het «plea bargain» de rechtszaak ten einde bracht.
Hoe beoordeelt u het feit dat Ameer Makhoul is veroordeeld zonder enig bewijs? Kunt u toelichten of dit volgens u ook een procedure is die voldoet aan internationale normen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de inkrimping van de civiele en politieke ruimte voor mensenrechtenactivisme in Israël? Bent u bereid de Israëlische autoriteiten hierop aan te spreken en te pleiten voor het in stand houden van de civiele en politieke ruimte voor mensenrechtenverdedigers in Israel? Zo neen, waarom niet?
Israël kent een levendig maatschappelijk middenveld en democratische instituties die ruimte bieden voor een open debat. Voor zover zich ontwikkelingen (zouden) voordoen die op gespannen voet staan met democratische vrijheden, wordt daarover met de Israëlische autoriteiten gesproken.
Bent u bereid om alsnog op zeer korte termijn de ondergane behandeling van Ameer Makhoul en de wijze waarop bewijs is verkregen, te bespreken met de Israëlische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in bovenstaande antwoorden zie ik hiertoe geen aanleiding.
Het bericht over de brief van Verzekeringscommissies van de samenwerkende CAM-artsenverenigingen aan Zorgvezekeraars Nederland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van de samenwerkende CAM-artsenverenigingen aan Zorgverzekeraars Nederland van 14 april 2011?1
Ja.
Klopt het dat zorgverzekeraars CAM-artsen niet rekenen tot eerstelijnszorg, in tegenstelling tot de rijksoverheid die hen wel schaart onder de eerstelijns? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van de brief d.d. 20 juni 2011 van Zorgverzekeraars Nederland, waarmee deze de brief van de samenwerkende CAM-artsen heeft beantwoord. Daaruit leid ik niet af dat Zorgverzekeraars Nederland een andere definitie van de eerstelijnszorg hanteert dan de rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars van mening zijn dat laboratoriumonderzoek en röntgendiagnostiek, aangevraagd door CAM-artsen, alternatieven zijn, ook al is het aangevraagde onderzoek identiek aan het onderzoek van een huisarts?
Zorgverzekeraars vergoeden uit de zorgverzekeringswet (Zvw) geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden. Omdat CAM verleend door een CAM-arts niet behoort tot de geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, valt de zorg van CAM-artsen niet onder de verzekerde prestaties van de Zvw en kan deze zorg niet via de Zvw worden vergoed. Dit heeft als consequentie dat het laboratoriumonderzoek en de röntgendiagnostiek die worden aangevraagd door een CAM-arts wiens zorg niet door de zorgverzekeraar uit de Zvw wordt vergoed. Uitsluitend laboratoriumonderzoek en röntgendiagnostiek die worden aangevraagd door een arts wiens geneeskundige zorg door de zorgverzekeraar uit de Zvw wordt vergoed, komt voor Zvw-vergoeding in aanmerking.
Daarnaast geldt dat in het pakket van de Zvw geen zorg wordt opgenomen waarvoor geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs bestaat dat deze effectief is. Voor de werkzaamheid en effectiviteit van CAM bestaat geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs en CAM is dus niet «evidence-based». Ook om die reden behoort CAM niet tot het verzekerde Zvw-pakket.
Klopt het dat zorgverzekeraars in toenemende mate bij het vergoeden van medicijnen onderscheid maken tussen een recept, voorgeschreven door de huisarts, en een(zelfde) recept door een CAM-arts? Zo ja, wat is uw mening hierover en welke maatregelen verbindt u hieraan?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de samenwerkende CAM-artsenverenigingen dat door de handelwijze van zorgverzekeraars rechtsongelijkheid tussen patiënten ontstaat en de keuzevrijheid wordt belemmerd?
Deze mening deel ik niet. De patiënt kan zelf bepalen tot welke arts hij/zij zich wendt bij het hebben van een vraag of klacht inzake zijn/haar gezondheid.
Is het u bekend dat CAM-artsen conform de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG)-richtlijn «de arts en de niet reguliere behandelwijze» gehouden zijn aan het doen van diagnostiek?
Op grond van de KNMG-gedragsregel «De arts en niet-reguliere behandelwijzen» is het de arts niet toegestaan geneeswijzen toe te passen met voorbijgaan aan methoden ter diagnostiek en behandeling welke algemeen in de medische wereld zijn aanvaard. Deze gedragsregel beoogt patiënten te beschermen door kwaliteitseisen te stellen aan niet-reguliere behandelmethoden.Deze kwaliteitseisen staan los van de vraag naar de bekostiging van dergelijke zorg.
Deelt u de mening dat genoemde handelwijze van de verzekeraars artsen hinderen in het conform de richtlijn uitoefenen van hun beroep?
De KNMG-gedragsregel stelt kwaliteitseisen aan niet-reguliere behandelingen. De gedragsregel geeft geen antwoord op de vraag of de zorg behoort tot het verzekerde pakket. Niet-regulier werkende artsen mogen de benodigde diagnostiek aanvragen. Het enkele feit dat deze diagnostiek niet wordt vergoed maakt dat niet anders. Zodoende worden niet-regulier werkende artsen niet gehinderd om conform de gedragsregel hun beroep uit te oefenen.
De naleving van de wet Corporate Governance op Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Oud-premier Ys: «Modelstatuten druisen in tegen corporate governance»?1
Ja.
Is het waar dat de introductie van Wet corporate governance is opgenomen in de Rijkswet Financieel Toezicht en tot stand is gekomen na druk vanuit Nederland? Welke rol heeft Nederland gespeeld bij de totstandkoming van de Wet corporate governance?
De landsverordening Corporate Governance en het landsbesluit Corporate Governance zijn geïntroduceerd naar aanleiding van het Besluit tijdelijk financieel toezicht Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten. Ter uitvoering van artikel 32 van dit Besluit heeft het College financieel toezicht onderzocht of de toenmalige eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten en Nederland gezamenlijke conclusies hebben getrokken ten aanzien van de te introduceren corporate governance codes. Concreet ging het om de vraag of de regelgeving die de nieuwe landen wilden introduceren voldeed aan internationaal aanvaarde normen op dat terrein.
De Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten verplicht de nieuwe landen in artikel 28 dat zij bij het inwerkingtreden van de nieuwe staatkundige verhoudingen regelgeving hebben rond het vervreemden en verkrijgen van aandelen in rechtspersonen, omtrent het dividendbeleid en omtrent de benoeming en het ontslag van bestuurders in rechtspersonen waar de landen in deelnemen. Deze regelgeving moest voldoen aan internationaal aanvaarde normen. Tevens wordt in artikel 19 van de Rijkswet gesproken over de implementatieplannen financieel beheer. De Memorie van Toelichting geeft aan dat hieronder ook het opstellen van een corporate governance code wordt verstaan.
De Rijkswet financieel toezicht is gebaseerd op artikel 38 van het Statuut. Dat wil zeggen dat de wet tot stand is gekomen in onderlinge samenwerking tussen Nederland, Curaçao en Sint Maarten.
Kunt u bevestigen dat de wet bedoeld is om de politiek op afstand van lokale overheid-nv’s en overheidsinstanties te plaatsen en om zodoende nepotisme en politieke patronage tegen te gaan?
De corporate governance code is gebaseerd op internationaal aanvaarde normen op dit terrein. Afstand van de politiek tot het dagelijkse beheer van rechtspersonen is hier een onderdeel van.
Is het waar dat de regering van Curaçao voornemens is om de modelstatuten van overheids-nv’s en overheidsinstanties te wijzigen zodat de regering specifieke aanwijzingen kan geven aan directie/bestuur van een overheidsonderneming en om de ontslagredenen van commissarissen weg te nemen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voornemen?
De Commissie onderzoek Curaçao besteedt in hoofdstuk 4 van haar rapport «Doe het zelf» aandacht aan de versterking van instituties en kwaliteit van bestuur en komt ook met aanbevelingen aan het adres van Curaçao. In de kern gaat het daarbij om de beginselen van de Code Corporate Governance. De verantwoordelijkheid ligt bij Curaçao (Regering en Staten) om deze in acht te nemen en daarnaar te handelen.
In welke context moet de voorgenomen wijziging van de modelstatuten volgens u geplaatst worden? Wat is het verband met de verstoorde relatie tussen de Curaçaose regering en de overheid-nv’s en overheidsinstanties die het afgelopen jaar ontstaan is? Vallen deze plannen binnen het aandachtsgebied van de Commissie-Rosenmöller?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de vrees dat mits gerealiseerd dit voornemen ertoe kan leiden dat de politiek op de stoel van directies gaat zitten en dat leden van Raden van Commissarissen hun onafhankelijkheid verliezen? Hoe beoordeelt u de voorspelling dat «directievergaderingen in Fort Amsterdam gehouden zullen worden» als de voorstellen van de Curaçaose regering in de praktijk gebracht worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hecht u aan de handhaving en naleving van de Wet corporate governance zoals oorspronkelijk bedoeld? Deelt u de mening dat de regering van Curaçao met de voorgenomen wijziging van de modelstatuten in strijd met de geest en tekst van de Wet corporate governance handelt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft deze kwestie in het licht van uw verantwoordelijkheden op basis van artikel 43, tweede lid van het Statuut van het Koninkrijk uw volle aandacht en ook die van de Gouverneur van Curaçao? Is het mogelijk dat de voorgenomen wijziging van de modelstatuten in strijd is met de Rijkswet financieel toezicht, het algemeen belang van Curaçao of het belang van het Koninkrijk?
De Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten verplicht tot het opstellen van een code corporate governance. De Landen voldoen aan deze eis en hebben aldus voldaan aan de wettelijke verplichtingen. Wel heeft het College financieel toezicht de minister van Financiën van Curaçao in december 2010 geadviseerd om het collectief ontslag van commissarissen van overheids-nv’s door ter zake kundigen te laten toetsen aan de Corporate Governance Code – zoals vastgesteld door Curaçao bij landsbesluit – en de internationaal aanvaarde normen die ten grondslag liggen aan de Code Corporate Governance.
Dit in lijn met de in de Rijkswet neergelegde verantwoordelijkheid van de Landen zelf. Ten aanzien van de naleving van het regels op het gebied van corporate governance, ga ik ervan uit dat op landsniveau actie wordt genomen. De Gouverneur houdt mij op de hoogte van de ontwikkelingen terzake.
Ziet u mogelijkheden om Curaçao ertoe te bewegen om af te zien van de voorgenomen wijziging van de modelstatuten? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Of ligt het eerder in de lijn der verwachting dat ingrijpen – als gevolg van handelen door Curaçao in deze in strijd met de Rijkswet financieel toezicht, het algemeen belang van Curaçao of het belang van het Koninkrijk – noodzakelijk zal blijken om de wijziging van de modelstatuten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
De tekortschietende beveiliging van de Koningin |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwaadwillenden kunnen gevaarlijk dicht bij vorstin komen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling in het artikel dat er sinds 2009 vier incidenten zijn opgetreden waarbij de Koningin werd geconfronteerd met aanslagplegers en labiele figuren die vlakbij haar konden komen? Betekent dit dat de beveiliging van de Koningin niet op orde is? Zo nee, waarom niet?
Naast veiligheid is ook ongestoord functioneren een belangrijke doelstelling van de beveiligingsmaatregelen die rondom de Koningin worden getroffen. In de wijze waarop de beveiliging is vormgegeven is er uitdrukkelijk niet voor gekozen de Koningin af te schermen van publiek maar haar zo ongestoord mogelijk in contact met mensen te kunnen laten optreden. Dit houdt in dat op basis van actuele informatie dreiging en risico zoveel mogelijk worden beperkt.
Het beveiligingsconcept rondom de Koningin is gebaseerd op een analyse die voorafgaand aan elk bezoek of optreden van de Koningin wordt opgesteld. Op basis daarvan wordt een afweging gemaakt van de ernst en de waarschijnlijkheid van de dreiging. De dreiging vanuit solistische dreigers maakt onderdeel uit van deze analyse.
Uiteraard worden de lessen die kunnen worden getrokken uit deze incidenten meegenomen in de beveiliging van de Koningin.
Hoe beoordeelt u de situatie dat een bekende van de politie een besloten bijeenkomst kan bijwonen, waarbij de Koningin aanwezig is? Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Korps landelijke Politiediensten (KLPD) dat Koningin geen moment in gevaar is geweest? Was zij daadwerkelijk geen moment in gevaar? Beschikte het KLPD op het moment van de uitspraak over voldoende informatie om deze uitspraak te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
De betreffende bijeenkomst van 3 september 2011 was geen besloten bijeenkomst maar toegankelijk voor personen in het bezit van een toegangsbewijs, verkrijgbaar in de vrije verkoop. Het toegankelijke karakter was uiteraard bekend en hier is rekening mee gehouden in de vormgeving van de beveiligingsmaatregelen rondom de Koningin.
Ik deel de opvatting dat de veiligheid van de Koningin niet in gevaar is geweest. De DKDB heeft basis van de bij hen beschikbare informatie en expertise de situatie als niet- bedreigend beoordeeld. Ik heb geen aanleiding om te twijfelen aan hun oordeel.
Betekent «een bekende van de politie» dat deze man geweldsdelicten en/of eerdere verstoringen van de openbare orde op zijn naam heeft staan? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat bekenden van de politie in de buurt van de Koningin komen?
Zie antwoord vraag 2.
Waren er afdoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat bezoekers wapens en/of explosieven het Concertgebouw in hadden kunnen smokkelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat de 39-jarige man zonder vaste woon- en verblijfplaats pas na enkele minuten van het podium werd geplukt? Kan, gezien de observatie dat de Koningin tijdens deze verstoring «van de dienaar van Allah» op haar plaats bleef zitten, geconcludeerd worden dat de beveiligers niet bezig waren haar in veiligheid te brengen?
De verwijdering van de ordeverstoorder werd, zoals het tot hun taak behoorde, uitgevoerd door medewerkers van het concertgebouw. De functionarissen van de DKDB hebben zich gericht op de beveiliging van de Koningin en geen aanleiding gezien om de Koningin te evacueren.
Waren er mensen in het publiek aanwezig die in het bezit waren van een vuurwapenvergunning of eerder over een vuurwapenvergunning hebben beschikt? Zo ja, was dit aanleiding voor nader onderzoek en of nadere veiligheidsmaatregelen?
Een controle op het bezit van vuurwapenvergunningen was geen onderdeel van het beveiligingsconcept.
De manege in Assendelft die in strijd met de wet opnieuw een pony gaat verloten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Is het u bekend dat Hippisch Centrum de Delft te Assendelft opnieuw heeft aangekondigd een pony te verloten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze manege, ondanks het wettelijke verbod op het verloten van dieren en uw uitspraken over hun eerdere verlotingen in antwoord op Kamervragen2, gewoon weer publiekelijk aankondigt dat zij artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) gaat overtreden?
Ik ben van mening dat voor iedere houder een zorgvuldige omgang met dieren en respect voor de regels die zijn vastgesteld ter bescherming van dieren centraal zouden moeten staan.
Heeft de Algemene Inspectie dienst (AID) al actie ondernomen om de verloting van de pony te voorkomen en op te treden tegen deze manege? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe de handhaving verlopen is en welke sanctie er is opgelegd? Zo nee, waarom heeft de AID deze notoire overtreder niet extra in de gaten gehouden?
Toen duidelijk werd dat betrokken manegehouder dit jaar van plan was wederom een pony te verloten, heeft Dienst Regelingen tijdig voor het evenement de manegehouder een zogenaamde last onder dwangsom opgelegd ter handhaving van het verbod uit artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Bij een controle op de dag waarop de verloting gepland stond is door de nVWA ter plaatse geconstateerd dat de pony niet meer als prijs is verloot. De last onder dwangsom heeft dus effect gehad.
Bent u bereid, nu deze manege wederom in opspraak komt, om alsnog toe te lichten hoe de AID in voorgaande overtredingen heeft gehandeld en wat de uitkomst daarvan is geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hiertoe nog altijd geen aanleiding.
Welke straf staat er precies op het overtreden van het verbod op het verloten van dieren? Deelt u de mening dat deze straf kennelijk niet afschrikwekkend genoeg is om overtredingen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid de straffen voor overtredingen van de GWWD te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Overtreding van verbod op het verloten van dieren is strafbaar gesteld in artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten. De bijbehorende straffen zijn een hechtenis van maximaal 6 maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19 000,-).
Voorts is het mogelijk om een hiervoor al genoemde last onder dwangsom op te leggen. Dit is een bevel tot herstel van de overtreding met daaraan gekoppeld de verplichting tot het betalen van een geldsom als het bevel niet tijdig wordt opgevolgd.
Ik ben van mening dat deze straffen voldoende afschrikwekkend zijn. Er zijn voldoende mogelijkheden om op passende wijze handhavend dan wel preventief op te treden.
Deelt u de mening dat gezien de herhaaldelijke overtreding de handhaving van dit wetsartikel te kort schiet? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is om het verbod op de verloting te kunnen handhaven en hiervoor passende maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Inbreuk op de privacy door LinkedIn |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de inbreuk op privacy door LinkedIn? 1)
Ja.
Hanteert het College bescherming persoonsgegevens (CBP) specifieke richtlijnen voor de omgang met en het beschermen van persoonsgegevens door sociale netwerksites? Zo ja, welke zijn deze regels? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat laatste geval voor of tegenstander van nadere regelgeving?
Desgevraagd heeft het Cbp mij laten weten dat het de volgende richtlijnen hanteert met betrekking tot de omgang en het beschermen van persoonsgegevens door sociale netwerksites:
Voornoemde uitgangspunten zijn tevens terug te vinden in een gemeenschappelijk standpunt over het begrip toestemming van 13 juli 2011 van de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep (zie met name pagina 35).1
Deelt u de mening dat, los van deze specifieke casus, het principieel onjuist is indien sociale netwerksites persoonlijke gegevens van hun gebruikers zonder (expliciete) toestemming vooraf voor reclame danwel andere commerciële doeleinden gebruiken?
Eén van de eisen die de Wbp stelt aan de verwerking van persoonsgegevens is de aanwezigheid van een grondslag voor de gegevensverwerking. De Wbp bevat een aantal rechtsgeldige grondslagen, waaronder ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene voor de verwerking. Sociale netwerksites moeten zich bij de verwerking van persoonsgegevens te allen tijde houden aan de eisen van de Wbp.
Deelt u tevens de mening dat, indien het sociale netwerksites binnen de huidige richtlijnen van het CBP is toegestaan accountinstellingen van hun gebruikers ongevraagd te wijzigen teneinde persoonsgegevens te gebruiken voor commerciële doeleinden, dit ongewenst is? Zo ja, bent u bereid het CBP op te dragen deze te wijzingen? Zo nee, waarom niet?
Het Cbp vult haar toezicht- en handhavingsbevoegdheden nader in via handhavingsbeleid. Met betrekking tot de omgang met en bescherming van persoonsgegevens door sociale netwerksites hanteert het Cbp richtlijnen zoals in mijn antwoord op vraag 2 weergegeven. Daaruit leid ik af dat het Cbp al diverse kwalitatieve eisen stelt aan de omgang van en de bescherming van persoonsgegevens door sociale netwerksites, in het bijzonder waar het de invulling van het begrip ondubbelzinnige toestemming betreft.
Overigens heeft het Cbp een wettelijk gegarandeerde onafhankelijke positie. Gelet hierop beschik ik niet over bevoegdheden om het Cbp voor te schrijven hoe zich te gedragen in individuele toezichtszaken.
Wilt u elk van deze vragen uitdrukkelijk afzonderlijk beantwoorden?
Zie hiervoor.
Het korten op OS-budget ten behove van onderwijs |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Prospects for bilateral aid to basic education put students at risk» van het Fast Track Initiative, waarin wordt gewezen op grote, dreigende consequenties voor het onderwijs in OS-landen als gevolg van het terugtrekken van diverse internationale donoren?
Ja, dit rapport is mij bekend.
Wat is uw oordeel over dit rapport en welke gevolgtrekkingen verbindt u hieraan voor het Nederlandse OS-beleid, in het bijzonder op onderwijsgebied? Maakt dit rapport niet zeer aannemelijk, dat in het verleden behaalde resultaten op onderwijsgebied dreigen te verdampen?
Ter ondersteuning van mijn toezegging dat bilaterale onderwijsprogramma’s zorgvuldig worden afgebouwd, heeft Nederland als lid van de Bestuursraad van het Education for All / Fast Track Initiative (FTI) aangestuurd op onderzoek naar de huidige trends in (bilaterale) onderwijshulp.
Het rapport wijst op de mogelijk negatieve impact van individuele beslissingen van bilaterale donoren. Ik ben mij bewust van dit risico. Het rapport geeft ten onrechte de indruk dat de exit op zeer korte termijn en zonder afstemming wordt uitgevoerd. In het geval van Nederland wordt onderwijs uitgefaseerd aan de hand van een exit-strategie voor een periode van 2 à 3 jaar. Daarbij wordt nauw overlegd met de partnerlanden en andere donoren. Daarnaast stel ik € 120 miljoen beschikbaar aan het FTI om de Nederlandse afbouw te ondersteunen in de periode 2011–2014.
Nu in het bijzonder Burkina Faso, Nicaragua, Benin en Zambia extreem worden getroffen door het tegelijkertijd terugtrekken van meerdere donoren, op welke wijze kan deze «stapeling» nog worden voorkomen door onderlinge, internationale afspraken, zoals eerder is beoogd en betoogd?
Het rapport onderkent onvoldoende dat de exit niet abrupt is, maar plaatsvindt in de context van een gedegen exit-strategie, waarmee Nederland in enkele landen (Ethiopië, Mozambique, Rwanda) al ervaring heeft opgedaan. Met partnerlanden en andere donoren vindt overleg plaats. Dit proces is in volle gang. Australië en het Verenigd Koninkrijk hebben aangekondigd meer te willen investeren in de onderwijssector. Conform mijn toezegging, tijdens het Algemeen Overleg over de Focusbrief in juni, zal ik u hierover voor de Begrotingsbehandeling nader informeren.
Welke afspraken zijn / worden er thans concreet gemaakt met andere EU-lidstaten en bilaterale donoren om het tegelijkertijd terugtrekken van meerdere donoren te voorkomen? Wat is de stand van zaken hieromtrent? Voldoet dit overleg aan de verwachtingen van de staatssecretaris? Welke conclusies verbindt u aan het onverhoopt mislukken van de beoogde internationale afspraken ter zake?
In de loop van 2011 heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de Europese landen onderling en tussen de lidstaten en de Commissie over een betere werkverdeling. Daarbij wordt het belang van betere afstemming breed gedeeld, zeker nu veel landen hun bilaterale beleid herzien en het aantal partnerlanden verminderen. Hoewel veel lidstaten de analyse van het probleem delen, is er nog geen duidelijke overeenstemming over de wijze waarop deze coördinatie vorm moeten krijgen. Ook is helder dat werkverdeling en betere afstemming niet van bovenaf kunnen worden opgelegd. Flexibiliteit en respect voor nationale besluitvormingsprocedures van donoren en van partnerlanden moeten centraal staan. In het licht van de fragmentatie, overlap en gebrekkige afstemming van Europese hulpprogramma’s, is een grotere coördinerende rol voor de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) essentieel voor het verbeteren van de werkverdeling op landenniveau.
De Commissie werkt aan voorstellen op dit terrein. Het «joint programming document» voor Soedan (dat de Tweede Kamer in juni toeging) is een voorbeeld hoe betere samenwerking en afstemming concreet vorm zou kunnen krijgen.
Wettigt het rapport het oordeel, dat de wijze waarop de EU-landen hun exit- stragieën vormgeven zeer discutabel en onzeker is? Zo ja, welke consequenties heeft dit? Zo niet, op welke wijze krijgen deze exit-stragieën op dit ogenblik in uw ogen dan wel een adequate uitvoering?
Nee, dat oordeel onderschrijf ik niet. Het proces van afstemming tussen EU-landen verloopt weliswaar niet zonder problemen, maar er zijn ook successen behaald. Zo is de afbouw van Nederlandse onderwijssteun in landen als Ethiopië, Mozambique en Rwanda met goed resultaat met andere donoren afgestemd. Het rapport zoomt in op Burkina Faso, Nicaragua en Zambia, waarvoor ik, conform de Focusbrief, in juni heb besloten tot uitfasering. In deze landen worden momenteel exit-strategieën ontwikkeld voor een periode van 2 tot 3 jaar. Gedurende deze periode biedt Nederland voor Burkina Faso en Zambia nog forse financiële ondersteuning. In Nicaragua, waar Nederland de onderwijssector ondersteunt middels een silent partnership met Canada, wordt hierover nog overlegd met de overheid en lokale donorgemeenschap. Ook zal Nederland deze landen ondersteunen bij een nieuwe aanvraag voor FTI-middelen na afloop van de lopende financiering.
Daar het rapport concludeert dat veel OS-landen relatief al veel investeren in onderwijs, van welke concrete OS-landen vindt u het desalniettemin reëel om nog meer investeringen in onderwijs te vragen?
Het rapport bevestigt dat de OS-landen in het laatste decennium zelf meer hebben geïnvesteerd in onderwijs. Dat is een positieve ontwikkeling die wijst op een afname van de afhankelijkheid van externe financiering. Tegelijkertijd is er een grote variatie tussen landen. De groep OS-landen die minder dan 4% van het BNP besteden aan onderwijs, moet aangespoord worden zelf meer te investeren. Daaronder vallen onderwijspartnerlanden als Pakistan en Zambia. Er is tevens veel te winnen bij een grotere kosteneffectiviteit. De IOB impactevaluaties van onderwijs in Uganda en Zambia wijzen op grote regionale ongelijkheden, grote absentie van leerkrachten en zwak schoolmanagement. Dit zijn belangrijke obstakels voor verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, waarvan de oplossing eerder ligt bij good governance dan bij grote financiële investeringen.
Wilt u in uw antwoorden ook ingaan op de in het rapport gesignaleerde ontwikkelingen bij multilaterale instellingen, zoals toezeggingen van de Wereldbank die uiteindelijk zeer weinig substantieel blijken te zijn?
Ik constateer een blijvende interesse in onderwijs bij multilaterale instellingen als de Wereldbank. De Wereldbank heeft dit jaar een nieuwe onderwijsstrategie goedgekeurd die juist inzet op een hoger ambitieniveau. Hoewel de uitgaven van de Wereldbank voor onderwijs jaarlijks fors fluctueren, is een groei voor deze sector realistisch in het licht van de toezegging van een additionele $ 750 miljoen voor onderwijs in FTI-landen voor de periode 2010–2014, waarvan een deel is ingezet om de Nederlandse terugtrekking uit Mozambique te compenseren.
De asbestbesmetting op twee scholen in Purmerend |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Scholen in Purmerend ontruimd na vondst asbest»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de twee openbare basisscholen, de Boemerang en de Ploegschaar, zijn gesloten vanwege asbestbesmettingsgevaar als gevolg van saneringswerkzaamheden?
Ja.
Welke bedrijven hebben de sanering uitgevoerd? Waren zij daartoe gecertificeerd?
Het bedrijf was gecertificeerd, maar omdat er een strafrechtelijk onderzoek loopt doen wij verder geen mededelingen over het bedrijf.
Klopt het dat de sanering niet conform de daarvoor geldende regels is verlopen? Zo ja, welke sanctie gaat u opleggen aan de verantwoordelijke bedrijven? Zo nee, waarom niet? Hoe komen de resten van sanering dan in en om de school terecht?
Op de locatie is gedurende de sanering geen controle uitgevoerd door het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente en de Arbeidsinspectie. Daardoor kan op dit moment nog niet worden beoordeeld of de sanering conform de daarvoor geldende regels is verlopen. Dat vormt nu onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Door welke instantie is de asbestvrijverklaring voor de voornoemde sanering afgegeven? Is deze terecht afgegeven? Zo nee, welke sancties gaat u deze instantie opleggen?
De vrijgave op de locatie is door een geaccrediteerd laboratorium uitgevoerd. Omdat er een strafrechtelijk onderzoek loopt doen wij verder geen mededelingen over het bedrijf. Achteraf kan niet zonder meer worden beoordeeld of de vrijgave terecht is afgegeven. Daarom is – zie antwoord op vraag 4 – een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
Indien u op bovenstaande vragen het antwoord niet weet, bent u dan bereid het hele proces van sanering van de beide scholen in kaart te laten brengen door de VROM-inspectie en de arbeidsinspectie?
Ik zie op dit moment geen aanleiding tot aanvullend onderzoek aangezien er een strafrechtelijk onderzoek loopt.
Bouwleges |
|
Paulus Jansen , Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het bouwlegesonderzoek 2011 van de Vereniging Eigen Huis en herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp van de leden Karabulut en Van Raak?1
Ja.
Hoeveel procent van de gemeenten gebruikt inmiddels het bouwlegesmodel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), dat bedoeld is om te komen tot transparante tarieven? Acht u dit percentage in lijn met de afspraken om de transparantie zo snel mogelijk op een hoger peil te brengen?
Uit een voorlopige inventarisatie in het kader van de monitor over de transparantie van de legestarieven voor de omgevingsvergunning, zoals ik die momenteel laat uitvoeren, blijkt dat het stappenplan van de VNG door 38 van de 200 ondervraagde gemeenten wordt gehanteerd. Daarnaast zijn er gemeenten die aangeven wel te werken aan transparantie van de tariefstelling, maar zonder het stappenplan van de VNG. Overigens hebben meer gemeenten aangegeven dat zij dit jaar aan de slag zijn gegaan om de tariefstelling per 2012 transparanter te maken. De resultaten van de monitor zullen medio juni 2012 aan uw Kamer worden toegezonden. Pas dan kan ook goed worden beoordeeld of er sprake is van een vergroting van de transparantie in de opbouw van de legestarieven omgevingsvergunning.
Wie gaat de evaluatie van de legestarieven in 2011 uitvoeren? Hoe luidt de onderzoeksopdracht?
Ik laat op dit moment geen onderzoek uitvoeren naar de legestarieven. In een AO van 22 april 20103 is aangegeven dat ter uitvoering van de door uw Kamer aangenomen moties Wiegman4 en Heijen5 c.s. er opdracht zou worden gegeven tot een monitor ter evaluatie van de transparantie. Deze monitor wordt nu door het bureau Deloitte uitgevoerd. De insteek is de vraag of gemeenten werken aan transparantie rondom de legestarieven voor de omgevingsvergunning. De hoofdvraag luidt: «Wordt de Leidraad «transparantie in de opbouw van de leges voor de omgevingsvergunning» door gemeenten toegepast en draagt de Leidraad bij aan het vergroten van de transparantie van de leges omgevingsvergunningen». Door mijn ministerie en het voormalige ministerie van VROM is de genoemde leidraad opgesteld om te komen tot transparantere berekening van de legestarieven voor de omgevingsvergunning. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal overlegorgaan hebben daarbij rekenmodellen opgesteld die door gemeenten en provincies kunnen worden gehanteerd bij de opzet van de berekening van die legestarieven. Het is uiteindelijk aan de gemeenten om te kiezen voor de wijze waarop de berekening van de legestarieven inzichtelijk wordt gemaakt. Verschillen zullen er blijven. Ze zijn het gevolg van keuzes die gemeenten maken. Van belang is echter dat wordt uitgelegd waarom bepaalde keuzes worden gemaakt en dat eenvoudig kan worden aangegeven hoe men tot een bepaald tarief is gekomen. De hoogte van de tarieven is uiteindelijk een zaak van de individuele gemeenten.
Het toetsen van de tarieven aan het criterium «maximaal kostendekkend» is voorbehouden aan de rechter. Artikel 229b lid 1 Gemeentewet bepaalt dat de geraamde baten van de rechten niet uit mogen gaan boven de geraamde lasten ter zake.
Bent u bereid om bij de evaluatie in ieder geval de tarieven uit de tien duurste gemeenten uit het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis te laten toetsen op het criterium «maximaal kostendekkend»? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
De veiligheid van sprinkler- en brandmeldinstallaties |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat het bij sprinkler- en brandmeldinstallaties is toegestaan dat installateurs/onderhoudsbedrijven zelf bepalen wie de keuring uitvoert? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Indien u dat niet acceptabel vindt, wat gaat u daaraan doen?1
Op grond van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) moeten brandmeldinstallaties die verplicht doormelden naar de meldkamer van de veiligheidsregio voorzien zijn van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling brandmeldinstallaties 2002 van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Op grond van die regeling kunnen gespecialiseerde bedrijven gecertificeerd worden voor de aanleg van brandmeldinstallaties. Een brandmeldinstallatie die door een gecertificeerd bedrijf wordt geleverd en geïnstalleerd, wordt vervolgens door dit bedrijf met een certificaat opgeleverd. Om het productcertificaat te kunnen behouden geldt er een jaarlijkse, aantoonbare, onderhoudsverplichting. Het onderhoudsbedrijf is in de praktijk veelal degene die de brandmeldinstallatie heeft geïnstalleerd. De (hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde) certificerende instelling ziet steekproefsgewijs toe op het juiste aangelegd zijn en jaarlijkse onderhoud van de brandmeldinstallaties.
Voor sprinklers bestaat een vergelijkbare regeling. Periodiek (veelal een of twee keer per jaar, afhankelijk van het risico van het gebouw) wordt een inspectie uitgevoerd op het voldoen van de sprinklerinstallatie in combinatie met de brandmeldinstallatie en overige brandbeveiligingsmaatregelen. Ook deze inspectie vindt plaats op basis van een regeling van het CCV. De eigenaar of huurder van een gebouw geeft opdracht tot het uitvoeren van de periodieke inspectie en staat daarbij vrij in zijn keuze van een inspectie-instelling. De inspectie-instelling dient voor de werkzaamheden te zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie.
De regelingen van het CCV worden vastgesteld door een breed gedragen en ter zake kundige Commissie van Belanghebbenden. Ik heb er vertrouwen in dat dit gedragen stelsel leidt tot goede en veilige brandbeveiligingsinstallaties.
Met de voorgenomen inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 vervalt de plicht tot het hebben van een certificaat van een leverancier voor een brandbeveiligingsinstallatie. In plaats daarvan moet een gebouw waarin een sprinkler- of brandmeldinstallatie aanwezig is voor ingebruikname voorzien zijn van een inspectiecertificaat. Een dergelijk certificaat – dat een uitspraak doet over de brandveiligheid van het gehele gebouw, inclusief de installaties – wordt door een onafhankelijke geaccrediteerde inspectie-instelling verstrekt op basis van een inspectie. Deze inspectie moet, afhankelijk van het gebruik, ieder jaar respectievelijk iedere drie jaar worden herhaald. Het is aan de gebouweigenaar / gebruiker om te bepalen wie deze inspectie uitvoert en niet aan de installateur of het onderhoudsbedrijf.
De huidige regelingen van het CCV worden binnen afzienbare tijd vervangen door nieuwe certificatieschema’s (zie ook de beantwoording van vraag 8), ondermeer om deze te laten voldoen aan Europese regelgeving als het gaat om vrij handelsverkeer van diensten en goederen. Bijkomend voordeel is dat hierdoor een nog striktere functiescheiding tussen aanleg en inspectie ontstaat.
Controleert de brandweer actief of gebouweigenaren met een sprinklerinstallatie (tijdig) voldoen aan hun verplichting om halfjaarlijks een inspectiecertificaat te verstrekken? Voor hoeveel procent van de gebouwen met een sprinklerinstallatie is een actueel inspectiecertificaat bij de brandweer aanwezig?
Gemeenten stellen in hun handhavingsbeleid (verplicht op grond van artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht) vast hoe vaak controle plaatsvindt bij verschillende gebouwen. Deze frequentie wordt bepaald op basis van een risicoanalyse en varieert over het algemeen tussen de 6 maanden tot 2 jaar. In bijna alle gevallen voert de brandweer deze controles namens de gemeente uit. Bij die controles wordt ook gecontroleerd of de bij wet voorgeschreven certificaten aanwezig zijn. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit gemeenten of brandweer dat deze certificaten regelmatig ontbreken.
Gebouweigenaren of – gebruikers moeten bij controle door of namens het bevoegd gezag een eventueel verplicht certificaat kunnen tonen. Het is echter niet zo dat er een plicht bestaat om die certificaten en / of eventuele gebreken aan de brandweer of gemeente te melden.
Hoeveel vals alarmmeldingen komen bij de brandweer binnen via brandmeldinstallaties met automatische doormelding? Welk aandeel van deze vals alarmmeldingen is het gevolg van niet goed functionerende installaties?
Volgens onderzoek van het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV)2, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) waren er in 2008 bijna 60 000 meldingen waarvan zo’n 95% onterechte meldingen betrof (zie grafiek hieronder). In de meeste gevallen betrof het hier nodeloze brandmeldingen veroorzaakt door bijvoorbeeld roken, stof of dergelijke. Exacte cijfers over het aantal meldingen als gevolg van niet functionerende brandmeldinstallaties zijn niet bekend.
Krijgt de brandweer standaard een afschrift van de inspectiecertificaten van brandmeldinstallaties met automatische doormelding?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is de reductie van ca. 80% van het aantal gebouwen waarvoor een brandmeldinstallatie met doormelding verplicht is gesteld, gebaseerd op een onafhankelijke risicoanalyse? Zo ja, welke?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft het NIFV in opdracht van de NVBR onderzocht wat de consequenties zijn van het schrappen van een deel van de plicht tot doormelden. Het NIFV concludeert op basis van haar onderzoek dat:
Hebben de gebruikers(organisaties) van gebouwen recht op inzage in de uitkomsten van de keuringen van brandveiligheidsvoorzieningen? Is er een informatieplicht van de gebruikers indien een voorziening wordt afgekeurd? Zo nee, zou die er niet moeten komen?
De resultaten van de steekproefsgewijze controle op gecertificeerde installateurs is zichtbaar door het wel of niet beschikbaar zijn van een certificaat. Bij de voorgenomen inspectieverplichting in het Bouwbesluit 2012 is de gebruiker / eigenaar opdrachtgever van de inspectie en zal het rapport logischerwijs aan hem of haar ter beschikking worden gesteld door de inspecterende inspectie-instelling. Het ontbreken van een inspectiecertificaat is voor het bevoegd gezag dan aanleiding om handhavend op te treden. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat brandmeldinstallaties met automatische doormelding slechts steekproefgewijs gecontroleerd worden2 door een certificerende instelling, zowel bij oplevering als tijdens het gebruik, waardoor bijvoorbeeld de installaties van kinderdagverblijven met een capaciteit tot 100 kinderen slechts in 4% van de gevallen bij oplevering en in de gebruiksfase slechts in 2% van de gevallen gekeurd worden?
De steekproefsgewijze controle heeft betrekking op het toezichtregime van de certificatie-instelling. De installatie wordt door een gecertificeerd bedrijf aangelegd respectievelijk onderhouden. De certificerende instelling controleert in een vooraf vastgesteld aantal gevallen of de installatie deugdelijk is aangelegd respectievelijk het onderhoud deugdelijk is uitgevoerd Op basis hiervan besluit de certificatie-instelling of de contractuele relatie gecontinueerd kan worden, of als niet aan de eisen en voorwaarden voor certificatie wordt voldaan, overgegaan moet worden tot schorsing of mogelijk intrekking.
In de praktijk zal met betrekking tot de aangehaalde steekproef sprake zijn van categorie «Midden» en uitkomen op 10% of 20%. Er is dus bij kinderdagverblijven in de meeste gevallen sprake van een verhoogd toezichtregime door de certificatie-instelling.
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een groot deel van de gebouwen met een brandmeldinstallatie voor ingebruikname voorzien te zijn van een inspectiecertificaat. Deze verplichting geldt voor ieder kinderdagverblijf, er is geen sprake van een steekproef. De inspectie moet in geval van verplichte doormelding naar de brandweer jaarlijks worden herhaald.
Bent u per saldo van mening dat het onafhankelijk toezicht op de deugdelijkheid van sprinkler- en brandmeldinstallaties in Nederland op een adequaat niveau staat? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, op welke termijn kan de Kamer voorstellen voor verbetering tegemoet zien?
Ik ben van mening dat de regelingen op grond waarvan gespecialiseerde, gecertificeerde bedrijven brandbeveiligingsinstallatie s aanleggen, controleren en onderhouden leiden tot een adequaat veiligheidsniveau. Daarnaast wordt de huidige regeling – de regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het CCV, waarin aanleg, onderhoud en inspectie verweven zijn in één document – op dit moment door de partijen binnen het CCV herzien. De nieuwe regeling van het CCV kent een transparanter karakter en kent een beter onderscheid tussen de aanleg van een installatie onder certificaat en de inspectie op de veiligheid van het geheel.
Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 wordt een stelsel geïntroduceerd dat voor de meeste risicovolle gevallen en voor gevallen waarbij – op grond van gelijkwaardigheid – een sprinkler of rook-warmteafvoer is aangebracht jaarlijks een onafhankelijke inspectie voorgeschreven. De regeling die ten grondslag ligt aan deze inspectie garandeert een onafhankelijke inspectie.
De doorgaande achteruitgang van de weidevogels |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Forse daling aantal weidevogels»?1
Ja.
Klopt het dat de daling van de aantallen patrijs, grutto, graspieper en tureluur in Nederland harder gaat dan gemiddeld in Europa? Zo ja, hoe lang is hier al sprake van?
Nee, de Europese trend en Nederlandse trends verschillen nauwelijks. In het geval van de patrijs lijkt dit wel zo te zijn, maar dit is te verklaren doordat verschillende soorten data-reeksen vergeleken worden.2
Onderschrijft u de bevinding van het onderzoek dat de intensieve landbouw één van de belangrijkste oorzaken is van de achteruitgang van het aantal weidevogels? Zo ja, op welke wijze wilt u deze teruggang een halt toeroepen? Zo nee, op welke onderzoeken baseert u dit?
Ja, ik onderschrijf dat dit één van de oorzaken is. Daarom hecht ik ook grote waarde aan agrarisch natuurbeheer en aan het in 2009 ingevoerde collectief (mozaïek)beheer.
Verder start in Europa binnenkort het debat over een aanpassing van het GLB voor de periode 2014–2020. Het Kabinet wil het GLB inzetten voor een duurzamere landbouw met een duidelijk groene dimensie. Ik zal u hierover nader informeren zodra de voorstellen van de Europese Commissie bekend zijn.
Onderschrijft u dat de voortdurende achteruitgang van weidevogels de noodzaak aantoont dat het huidige agrarisch natuurbeheer aanpassing vereist? Zo ja, bent u bereid hiertoe nieuwe wetenschappelijke inzichten te integreren in het beleid? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Aanpassing van het stelsel voor agrarisch natuurbeheer is nu niet aan de orde. Het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer (SNL) is pas in 2010 in werking getreden en de verantwoordelijkheid van de provincies. Jaarlijks kunnen provincies beheerpakketten aanpassen, en de samenstelling van een beheermozaïek, zoals vastgelegd in collectieve beheerplannen, wijzigen op basis van verbeterde (wetenschappelijke) inzichten.
Klopt het dat er op dit moment geen resultaatsverplichting geldt wanneer in het kader van het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer subsidie voor agrarisch natuurbeheer is verkregen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de noodzaak om gemeenschapsgeld in tijden van bezuiniging zo effectief mogelijk in te zetten? Zo nee, welke concrete resultaten zijn er de afgelopen jaren dan wel gehaald?
Het klopt dat met de invoering van het SNL, de resultaatverplichting voor de individuele boer is afgeschaft. De individuele boer is verplicht om de maatregelen te nemen zoals omschreven in zijn beheerpakket. De reden van het afschaffen van de resultaatverplichting bij de individuele boer is dat naast de maatregelen die de boer zelf kan nemen, tevens een veelheid van factoren waar de boer geen invloed op heeft het resultaat op zijn terrein kunnen beïnvloeden.
Echter, de kosteneffectiviteit van het weidevogelbeheer wordt wel jaarlijks bijgehouden op gebiedsniveau. Jaarlijks worden het aantal broedparen geteld en het provinciale collectief beheerplan op basis van deze gegevens voor het volgende seizoen, of zelfs tijdens een broedseizoen, aangepast.
Bent u bereid er bij provincies op aan te dringen dat zij bij het verlenen van subsidies ten behoeve van weidevogels gaan controleren op de effectiviteit, zodat gemeenschapsgeld niet verkwanseld wordt?
Zie antwoord vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit aantoont dat de grenzen bereikt zijn van het intensiveren van de landbouw? Zo ja, op welke wijze bent u bereid om een omslag te faciliteren naar een landbouwsector die binnen de geldende milieu- en natuurgrenzen produceert? Zo nee, op welke wetenschappelijke rapporten en inzichten baseert u dit?
Ik deel uw mening niet dat de grenzen van het intensiveren van de landbouw zijn bereikt en zie zeker ruimte voor een innovatieve en duurzame ontwikkeling in de landbouwsector, mits vormgegeven binnen de geldende wetgeving (waaronder die op milieu- en natuurgebied) en op een wetenschappelijke basis gefundeerd.
Onderschrijft u dat de voortdurende achteruitgang van soorten haaks staat op de afspraken van de Convention on Biological Diversity om verlies aan biodiversiteit te stoppen? Zo ja, welke beleidsconclusies wilt u hieruit trekken om toch de reeds gemaakte afspraken na te komen? Zo nee, welke geloofwaardigheid heeft Nederland dan nog bij het ondertekenen van internationale afspraken en verdragen ontremt natuurbescherming als die afspraken keer op keer niet gehaald worden?
De CBD staat voor het halt houden van het verlies op biodiversiteit, dat is ook het doel van het agrarische natuurbeheer. Dit sluit op elkaar aan.
Bent u bereid boeren te verplichten hun bedrijfsvoering zodanig in te richten dat weidevogels er tijdens de broed- en opgroeiperiode een veilig onderkomen kunnen vinden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De agrariërs zijn verplicht zich aan de Flora- en faunawet te houden. De wet verbiedt het verstoren en doden van vogels en het vernielen van nesten en eieren. Bovendien is de zorgplicht van de wet van toepassing. Daarmee hebben zij op dit moment al de verplichting weidevogels te beschermen.
Levenslange subsidie voor een kunstenaar die voor inspiratie zou gaan zorgen |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gelovige Geleerden»?1
Ja.
Heeft de levenslange subsidie sinds 2000 voor mevrouw S. inmiddels al geleid tot de beloofde «inspiratie»? Zo ja, van wie en op welke manier zijn zij geïnspireerd? Tot welke meesterwerken heeft dit geleid? Kunt u de exacte boektitels geven?
Mevrouw Hannemieke Stamperius ontvangt een zogenoemd eregeld. De eregeldregeling is begin jaren ’90 ingesteld door het Fonds voor de Letteren (vanaf 2010 onder de naam Nederlands Letterenfonds) en is bestemd voor een beperkt aantal oudere auteurs en vertalers met bijzondere verdiensten voor de Nederlands- of Friestalige literatuur die niet of nauwelijks meer kunnen publiceren en van wie het inkomen dientengevolge is teruggelopen naar een minimumniveau. Inkomenscompensatie voor deze groep van veelal zeer oude auteurs was het primaire motief voor de regeling, al zijn er ook enkele toekenningen gedaan louter als eerbetoon aan de betreffende schrijvers.
De bedoelde recensie in Elsevier vermeldt dat het Fonds voor de Letteren aan mevrouw Stamperius een eregeld zou hebben toegekend «met als reden dat zij voor de generaties na haar «een inspiratie en wegbereider» zou zijn geweest. Het citaat refereert vermoedelijk aan de volgende zin in de toekenningsbrief: «Door uw werk heeft u de weg geëffend voor inmiddels al enkele generaties schrijfsters.» De daaropvolgende zin luidt: «In haar steunbetuiging schrijft Renate Dorrestein onder meer «Dankzij Stamperius is voor ons de verzuchting van Virginia Woolf niet meer van toepassing: Dit is een onbelangrijk boek, want het gaat over de gevoelens van vrouwen in een huiskamer».» In de brief wordt dus geen inspiratie beloofd of gevraagd.
Waarom moeten specifiek schrijfsters een «inspiratie en wegbereider» hebben? Wat is er zo anders aan vrouwelijke auteurs dat zij een andere aanpak verdienen dan mannen?
Zie vraag 2. De termen «inspiratie en wegbereider» komen in de brief niet voor.
Hoeveel kunstenaars krijgen er levenslang subsidie van de kunstfondsen?
Momenteel ontvangen 23 auteurs en vertalers een eregeld dat per jaar maximaal € 7 500.– bedraagt. Het aantal ontvangers zal niet groeien, omdat het fonds geen financiële ruimte heeft voor nieuwe toekenningen. In mijn brief «Meer dan kwaliteit» heb ik aangegeven dat alle subsidieregelingen van fondsen met het karakter van een inkomensvoorziening zullen worden stopgezet.
Kunnen Henk en Ingrid ook levenslang subsidie van een kunstfonds ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie vraag 4.
Het bericht dat fraude op islamitische scholen niet wordt vervolgd |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fraude islamitische basisscholen niet vervolgd»1, waarin wordt gemeld dat de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Veiligheid en Justitie niet of nauwelijks stappen ondernemen tegen frauderende islamitische basisscholen?
Ja.
Klopt het dat de Inspectie voor het Onderwijs eind 2008 vastgesteld heeft dat in de periode 2004–2008 voor zeker 4,6 miljoen euro is verduisterd of onrechtmatig besteed door 15 besturen van islamitische basisscholen en dat daarbij geen enkele bestuurder berecht is? Deelt u onze mening dat zulks niet aanvaardbaar is?
De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2008 een thema-onderzoek uitgevoerd naar bestuurlijke praktijken in het islamitisch basisonderwijs. De Kamer is hierover per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VIII, nr. 38. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn door mij terugvorderingen gestart die optellen tot € 4,6 miljoen euro. Het gaat hierbij om terugvordering van bekostiging die in strijd met de bekostigingsvoorwaarden is besteed of verkregen.
Ten aanzien van 3 van de 15 schoolbesturen waarbij onrechtmatigheden zijn geconstateerd is aangifte gedaan vanwege een vermoeden van strafbare feiten. In 2 gevallen is de aangifte door het Ministerie van OCW gedaan, en in 1 geval door het schoolbestuur. In de andere gevallen was er geen aanleiding om aangifte te doen. Los van het thema-onderzoek in het basisonderwijs heeft het ministerie van OCW ook aangifte gedaan tegen 1 bestuur van een islamitische school voor voortgezet onderwijs (zie Kamerstukken 2007/08, 31 289, nr. 27.
Om het artikel van Binnenlands Bestuur in perspectief te plaatsen:
De grondslag voor de terugvordering van onrechtmatig verkregen of bestede bekostiging is neergelegd in de onderwijswetten en de Algemene wet bestuursrecht. Er is derhalve sprake van een bestuursrechtelijk instrumentarium. Dit instrumentarium richt zich tot de ontvanger van de bekostiging – in casu het schoolbestuur – en niet op werknemers van die rechtspersoon.
Het schoolbestuur beschikt over het juridisch instrumentarium om ex-bestuurders aan te spreken op bestuurdersaansprakelijkheid, respectievelijk om de eigen werknemers aan te spreken op eventueel onverschuldigd betaald salaris. Ook kan het schoolbestuur overgaan tot het ontslag van die werknemers, respectievelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze mogelijkheid staat niet open voor het ministerie van OCW, er is immers alleen een juridische (bekostigings)relatie met het bevoegd gezag.
Desalniettemin zijn in de gevallen waarin naar mijn mening sprake was van wanbeheer de verantwoordelijke bestuursleden vertrokken. Bij 1 instelling weigerde het bestuur zelf zijn verantwoordelijkheid te nemen en is via de rechter ontslag van de desbetreffende bestuurders afgedwongen op grond van artikel 2:298 van het Burgerlijk Wetboek. In alle andere gevallen was het niet nodig om via de rechter het vertrek van de bestuurders af te dwingen.
Voor de inzet van het strafrechtelijk instrumentarium door het Openbaar Ministerie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat slechts in één geval vervolging is ingesteld, nl. bij SIS Heerlen, en dat in de zaken van SIS Helmond (€ 900 000), Ibn Ghaldoun (€ 1,2 miljoen) en SIS Almere2 (€ 750 000) Justitie heeft afgezien van vervolging? Wat was de reden om tot niet-vervolging over te gaan? Bent u bereid te bezien of alsnog tot vervolging kan worden overgegaan? Zo neen, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft in totaal 4 aangiften tegen Islamitische schoolbesturen in behandeling genomen (3 in het basisonderwijs en 1 in het voortgezet onderwijs). Naar aanleiding van de aangifte tegen SIS Heerlen is een strafrechtelijk onderzoek gestart en is vervolging tegen drie feitelijk leidinggevenden ingesteld. Ook is een ontnemingsvordering ingediend. De inhoudelijke behandeling ter zitting is op 14 september 2011 aangevangen en door de rechtbank voor onbepaalde tijd aangehouden.
Voor de aangiften tegen SIS Helmond, Ibn Ghaldoun en SIS Almere geldt dat het Openbaar Ministerie, op basis van feitenonderzoek, in 2008 heeft besloten geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen en daarmee af te zien van vervolging. Niet alle gedragingen waarvan aangifte is gedaan, leidden naar het oordeel van het Openbaar Ministerie tot strafbaar handelen. Daarnaast hebben bewijstechnische en opportuniteitsredenen een rol gespeeld.
Klopt het dat de terugvorderingen door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betaald worden uit de reserves van de scholen? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor de kwaliteit van het onderwijs?
De teruggevorderde bedragen zijn verrekend met de lopende bekostiging. Het gevolg daarvan is dat de school lopende uitgaven moet betalen uit de reserves dan wel bezuinigingen moet doorvoeren. Desgewenst hebben besturen gebruik kunnen maken van een afbetalingsregeling om de gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs zo beperkt mogelijk te houden. In deze gevallen loopt de terugvordering nog.
Over het geheel genomen hebben de terugvorderingen geen negatieve gevolgen gehad voor de kwaliteit van het islamitisch onderwijs. Deze kwaliteit is sinds 2008 namelijk verbeterd. In 2008 was 35,9% van de islamitische scholen zwak en 12,8% zeer zwak. Per 1 september 2011 is 22% van de islamitische scholen zwak en 2,4% zeer zwak. Deze kwaliteitsverbetering is terug te voeren op de inspanningen van de scholen. De scholen zijn daarbij ondersteund vanuit het project Kwaliteitsverbetering Islamitisch Onderwijs. Dit project heeft de Islamitische Scholen Besturen Organisatie (ISBO) geïnitieerd en uitgevoerd, met een beperkte financiële steun van OCW.
Deelt u de mening dat het gemeenschapsgeld dat de scholen in reserve hebben ten goede moet komen aan leerlingen, leraren en het onderwijsproces en niet bedoeld is om terugbetaald te worden als boete voor de fraudes die door bestuurders worden gepleegd? Bent u bereid te voorkomen dat de reserves hiervoor worden aangewend? Zo neen, waarom niet?
Met u zijn ondergetekenden van mening dat het geld van scholen ten goede moet komen aan het onderwijs. Om te waarborgen dat scholen dit ook doen is wettelijk geregeld waaraan de bekostiging moet worden besteed. Als scholen zich hier niet aan houden, is sprake van een onrechtmatige besteding en wordt het onrechtmatig bestede bedrag teruggevorderd. Door strikt de hand te houden aan deze bestedingsverplichting wordt voorkomen dat bekostiging of opgebouwde reserves voor andere doeleinden worden aangewend dan de wet toestaat. Het gaat hier om een preventief effect dat zijn uitwerking tot nu toe niet heeft gemist. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 reeds heb uiteengezet is het in voorkomende gevallen aan het schoolbestuur zelf om ex-bestuurders en (ex-)werknemers aansprakelijk te stellen voor geleden schade.
Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is dat frauderende bestuurders wegkomen met nepotisme, fraude en zelfverrijking en dat de belastingbetaler de rekening daarvoor betaalt? Zo neen, waarom niet?
Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat de rijksbekostiging (het geld van de belastingbetaler) wordt ingezet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. In gevallen waarin dit niet gebeurt wordt de rijksbekostiging teruggevorderd.
Bent u bereid om samen actie te ondernemen om de terugvorderingen te verhalen op de betrokken bestuurders, verhoogd met een boete? Zo neen, waarom niet?
De rechtspersoon waarvan een onderwijsinstelling uitgaat moet ervoor zorgen dat haar bestuursleden of medewerkers niet onrechtmatig handelen. Indien deze rechtspersoon wordt geconfronteerd met schade door onrechtmatig handelen van een van haar bestuursleden of medewerkers is het aan die rechtspersoon zelf om de geleden schade te verhalen op het bestuurslid of de medewerker. Het ministerie van OCW heeft geen juridische bevoegdheid om onrechtmatig verkregen of bestede bekostiging te verhalen op individuele bestuursleden of medewerkers van een onderwijsinstelling.
Het uitgangspunt is dat schoolbesturen zelf de verantwoordelijkheid nemen waar het gaat om het verhalen van schade op ex-bestuursleden of ex-medewerkers. In 1 geval was er een gegronde reden te vermoeden dat het schoolbestuur deze verantwoordelijkheid niet zou waarmaken. Dit is hetzelfde geval als waar de bestuursleden zijn ontslagen via de rechter. De reden is dat de oude bestuurders, kort voor hun ontslag door de rechter, uit eigen kring nieuwe bestuursleden hadden benoemd. Met de nieuwe bestuursleden is de schriftelijke afspraak gemaakt dat dit bestuur de geleden schade zou verhalen op ex-bestuursleden en ex-medewerkers in gevallen waarin dit – mede ter beoordeling van OCW – juridisch haalbaar was te achten. Toen het nieuwe bestuur vervolgens talmde met het overleggen van een terugvorderingplan heb ik de aanwijzingsbevoegdheid ingezet waar ik sinds 1 augustus 2010 over beschik (artikel 163b van de Wet op het primair onderwijs). Naar aanleiding daarvan heeft het bestuur een terugvorderingsplan opgesteld en de advocaat van het bevoegd gezag heeft laten weten dat de ex-bestuursleden en ex-medewerkers inmiddels aansprakelijk zijn gesteld voor de geleden schade.
Vanuit strafrechtelijk perspectief kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat wanneer er sprake is van strafbare feiten die hebben geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel voor verdachten, het Openbaar Ministerie mogelijkheden heeft om dit voordeel te ontnemen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het individuele geval beslist het Openbaar Ministerie of een dergelijke ontnemingsvordering wordt ingesteld.