Het succes van de Opvoedpoli |
|
Karen Gerbrands (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «De Opvoedpoli»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze particuliere jeugdzorg initiatief efficiëntere, kwalitatief betere en goedkopere zorg levert dan de traditionele jeugdzorg instellingen?
Nieuwe toetreders als de Opvoedpoli zijn goed voor de innovatie in de zorg voor jeugdigen. De Opvoedpoli richt zich met een outreachende en integrale aanpak op diverse problematiek binnen gezinnen. Zorgvernieuwers als de Opvoedpoli laten zien dat wat we met de stelselwijziging beogen, in de praktijk ook mogelijk is: ouders en kinderen centraal, een integrale analyse van de problematiek en adequate laagdrempelige hulp zonder wachtlijsten. Dit alles met een beperkte overhead. De beweging naar dergelijke nieuwe typen van ondernemerschap in de zorg voor jeugdigen beschouw ik als positief.
Wat is volgens u de reden voor het succes van de Opvoedpoli?
Het huidige systeem van indicatiestelling in de jeugdzorg, leidt ertoe dat problematiek behoorlijk zwaar (geworden) moet zijn, voordat kinderen en/of ouders voor zorg of ondersteuning in aanmerking komen. In de fase voordat problemen zijn uitgegroeid, is belangrijk preventief werk te doen. De Opvoedpoli springt succesvol in het gat dat in het huidige stelsel nog steeds bestaat voor het aanpakken van relatief eenvoudige problematiek die in een beperkte tijd is af te handelen. Door laagdrempelige huisvesting in de centra van steden weten mensen de Opvoedpoli goed te vinden. Inzet van freelancers maakt het mogelijk flexibel in te spelen op de vraag.
De ontwikkeling naar innovatieve, laagdrempelige vormen van zorg speelt breder dan alleen in de zorg voor jeugd. Ook elders zien we dat ondernemende hulpverleners vormen van zorg opzetten, waarover zowel de klanten als de uitvoerende zorgmedewerkers tevreden zijn. Zij weten – doordat zij zelf uit de praktijk komen – goed de valkuilen te vermijden, die zij eerder in de reguliere zorg zijn tegengekomen.
De stelselwijzigingen die het kabinet doorvoert op het terrein van de zorg voor jeugdigen, de begeleiding uit de AWBZ, werken naar vermogen en passend onderwijs, ondersteunen de beweging naar meer op de vraag toegesneden en lokaal maatwerk in de zorg.
Ziet u de Opvoedpoli’s als aanvulling of als vervanging van traditionele jeugdzorg instellingen?
De Opvoedpoli organiseert haar zorg op een laagdrempelige wijze, nabij ouders en kinderen. Deze wijze van organiseren van de zorg zal naar verwachting – mede door de stelselwijziging en de ontwikkeling van de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin – flink groeien. Wat daarbij de rol van aanbieders zoals de Opvoedpoli kan zijn, zal afhangen van de mate waarin men kan aansluiten bij de wensen en ontwikkelingen die partijen op lokaal niveau hebben.
Voor mij is wel duidelijk dat een aanbod zoals dat van de Opvoedpoli nooit het hele spectrum van zorg zal kunnen bestrijken dat in de brede zorg voor jeugd geboden wordt. Het concept leent zich niet voor het aanbieden van residentiële (intramurale) vormen van zorg. Die zullen ook in de toekomst door gespecialiseerde zorginstellingen worden aangeboden. Overigens zullen residentiële voorzieningen ook moeten vernieuwen, bijvoorbeeld door een toenemende integratie van jeugd- en opvoedhulp, geestelijke gezondheidszorg en expertise op het gebied van lichtverstandelijke beperkingen en een groter wordende oriëntatie op het onderwijs en de arbeidsmarkt voor jeugdigen.
Deelt u de mening dat de traditionele jeugdzorginstellingen ook achteraf bekostigd moeten worden, volgens het principe loon naar prestatie? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het nieuwe stelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor de bekostiging van jeugdzorginstellingen. Welke prestaties geleverd moeten worden en hoe daarop wordt afgerekend, is aan de gemeenten. In het kader van de stelselwijziging onderzoek ik welke handreikingen daarvoor kunnen worden geboden.
De werking van de Leegstandsverordening in Amsterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Amsterdamse aanpak van leegstand op losse schroeven»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de wethouder van de gemeente Amsterdam dat uitvoering van de Leegstandsverordening op onduidelijkheden stuit? Zo ja, welke en hoe denkt u deze onduidelijkheden weg te kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Op dit moment is er nog geen ervaring met de uitvoering van een Leegstandverordening. Ik heb op dit moment geen reden om onduidelijkheden of belemmeringen in de uitvoering te verwachten.
Deelt u de opvatting van de wethouder van de gemeente Amsterdam dat het voor de gemeente, in het geval een pand langer dan een half jaar leeg staat, moeilijk is vast te stellen wat een redelijke en billijke sanctie is, en dat het niet duidelijk is wanneer de gemeente verlaging van de huur mag eisen?
In de Leegstandverordening van Amsterdam is opgenomen dat, waar een melding van leegstand had moeten gebeuren maar niet heeft plaatsgevonden, de gemeente een boete van maximaal € 7500 mag opleggen. In de modelverordening van de VNG is opgenomen dat in de verordening een tabel opgenomen kan worden om per geval de hoogte van de boete te bepalen. Hierbij zal de hoogte van de boete in relatie staan tot de omvang van de leegstand. De gemeente Amsterdam heeft van de mogelijkheid van een dergelijke tabel geen gebruik gemaakt. De gemeente zal derhalve per geval de hoogte moeten motiveren. Al doende wordt zo ervaring met deze werkwijze opgedaan.
Wat betreft de mogelijke verlaging van de huur: uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, alsmede uit de behandeling er van in het parlement, is te concluderen dat verlaging van de commerciële huur aan de orde is op het moment dat geen commerciële huurder voorhanden is. Als de gemeenten in dat geval een huurder voordraagt uit bijvoorbeeld de amateursport of een andere non-profit organisatie, ligt een huur die deze organisatie kan dragen voor de hand. Het spreekt voor zich dat ook met dit element uit de wet ervaring opgedaan moet worden.
De Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de vragen die op 13 april 2011 zijn gesteld tijdens het algemeen overleg Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA)1 en die op 30 november 2011 nogmaals herhaald zijn tijdens het algemeen overleg Gemeentelijke Basisadministratie?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle Nederlandse burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het Rijk, provincies en gemeenten in dit opzicht voldoende transparant?
Ja, het is een algemene regel van bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat voor burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens. Deze eis van transparantie van de gegevensverwerking is onder andere neergelegd in de Europese Privacyrichtlijn (95/46/EG). Deze richtlijn is in Nederland rechtstreeks geïmplementeerd in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De transparantie van de gegevensverwerking komt uit meerdere bepalingen van de Wet GBA naar voren. Zo bepaalt artikel 78 van de Wet GBA dat aan betrokkene kosteloos en in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van zijn persoonslijst wordt verstrekt. Daarbij wordt schriftelijk mededeling gedaan van de hoofdlijnen van de terzake van de basisadministratie geldende regels, waaronder ten minste de hoofdlijnen van de regels betreffende de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke, de doeleinden van de basisadministratie, de registers die tot de GBA behoren, de opgenomen gegevenscategorieën, de categorieën van ontvangers van gegevens en de rechten van de ingeschrevene. Die mededeling wordt ook gedaan, indien een burger vraagt of er over hem gegevens worden verwerkt in de GBA (artikel 79 Wet GBA). Op verzoek van de burger wordt hem voorts medegedeeld aan welke afnemers of derden over hem gegevens zijn verstrekt uit de GBA (artikel 103 Wet GBA). Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten deze wettelijke taken niet goed zouden uitvoeren.
De Europese privacyrichtlijn is ook geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet geldt als de algemene privacywet voor Nederland en is van toepassing in zowel de publieke als de private sector, behalve op terreinen waar specifieke wettelijke regelingen zijn getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde Wet GBA). Op grond van de Wbp geldt het beginsel van de transparantie van de gegevensverwerking derhalve ook voor alle overheidsorganen (rijk, provincies, gemeenten) die registraties met persoonsgegevens bijhouden.
Het kabinet zet krachtig in op meer aandacht voor de informatiebeveiliging en de bescherming van persoonsgegevens. Transparantie van de gegevensverwerking vormt hiervan een essentieel onderdeel. De Tweede Kamer is bij brief van 29 april 2011 geïnformeerd over de voornemens van het kabinet om een voorstel van wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens uit te werken.2
Daarnaast kiest het kabinet in zijn reactie naar aanleiding van het WRR-rapport iOverheid er, in lijn met de WRR, voor om de bestaande structuren die zien op de uitvoering van het inzage- en correctierecht, alsmede verwerkelijking van het wissen van persoonsgegevens, aan te passen.3 Door voor de burger op elektronische wijze inzichtelijk te maken welke overheidsorganisaties van welke gegevens over deze burger gebruik maken, met welke andere organisaties zij deze gegevens delen, en welke wettelijke grondslag voor de deling bestaat, krijgen burgers de beschikking over informatie die hen in staat stelt zelf meer regie te voeren op en toezicht te houden op de gegevensuitwisseling met en door de overheid. In de brief wordt aangekondigd dat door middel van nader onderzoek verkend zal worden op welke wijze de informatiepositie van de burger verder kan worden versterkt door verdere uitbreiding van de functionaliteit van MijnOverheid . Tevens wordt in de brief aangekondigd dat een eventuele verplichting voor overheidsorganisaties om bovenstaande inzagemogelijkheden te realiseren via mijn.overheid.nl, zal worden verkend.
Kunt u alsnog voor het einde van 2011 een compleet overzicht aanleveren van alle gemeenten in Nederland, met daarbij per gemeente de organisaties die toegang hebben tot gegevens die opgeslagen zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie? Kunt u bij dit overzicht tevens per gemeente de autorisatieprocedures en de procedures om die autorisaties periodiek te controleren en in te trekken, voegen? Kunt u tevens per gemeente een overzicht bijvoegen waaruit blijkt hoe vaak de afgelopen twee jaar de gegevens in de GBA zijn geraadpleegd en door welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Wet GBA is belegd bij de gemeenten. Iedere gemeente is zelf verantwoordelijk voor de bijhouding van de gegevens van de ingezetenen in de eigen basisadministratie en voor de verstrekking van gegevens daaruit aan bestuursorganen en derden. Iedere gemeente voert, binnen de grenzen die de Wet GBA stelt, zijn eigen autorisatiebeleid en stelt zijn eigen autorisatieprocedures op. Ook houdt iedere gemeente zelf bij hoe vaak en door wie de gegevens in zijn basisadministratie zijn geraadpleegd. Gezien deze decentrale opzet van de GBA is er op centraal niveau geen overzicht van gemeentelijke autorisaties, gemeentelijke autorisatieprocedures of van raadplegingen die in de gemeentelijke basisadministraties zijn gedaan. De burger kan bij de gemeente waar hij staat ingeschreven deze gegevens opvragen. Ik kan u wel een overzicht geven van de autorisaties die op grond van de Wet GBA bij besluit van de minister van BZK zijn afgegeven aan bestuursorganen en derden die in aanmerking komen voor verstrekking van gegevens uit de GBA. Het overgrote deel van de autorisaties heeft betrekking op de verstrekking van gegevens uit alle gemeentelijke basisadministraties, omdat het gewoonlijk gaat om bevragingen door landelijke instanties (bijlage 1) 4. In bijlage 24 is een toelichting te vinden voor welke taken de betrokken bestuursorganen en derden een autorisatiebesluit hebben gekregen. Een toelichting op de autorisatieprocedure is opgenomen in bijlage 34. Er wordt op dit moment gewerkt aan het beter toegankelijk maken van de informatie met betrekking tot autorisatiebesluiten en de autorisatieprocedure. Mijn streven is dit uiterlijk februari 2012 op de website www.bprbzk.nl. gepubliceerd te hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op het Rijks ICT-dashboard2 het rapportcijfer 10 (tien) krijgt terwijl het project ten opzichte van de vorige versie van het dashboard een jaar langer gaat duren en vele miljoenen extra gaat kosten? Vindt u het redelijk om tegelijkertijd met een herbeoordeling de criteria aan te passen? Denkt u dat het toekennen van rapportcijfer tien aan een miljoenenproject dat zich al jaren voortsleept zonder dat er concrete producten zijn opgeleverd, helpt om het vertrouwen in de overheid te herstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De scores op het Rijks ICT-dashboard worden bepaald door de vergelijking tussen de laatste door de opdrachtgever vastgestelde herijking van doorlooptijd en kosten en de meest actuele schatting. Herijkingen zijn een formeel besluit van de opdrachtgever, dat een project meer kost of langer duurt. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld nieuwe afspraken met de Tweede Kamer zijn, of nieuwe regelgeving van de EU die van toepassing wordt verklaard. Het cijfer 10 is geen rapportcijfer.
De herijkingen en overigens ook de oorspronkelijke schatting van kosten en doorlooptijd worden op het dashboard grafisch weergegeven en tekstueel toegelicht.. De Tweede Kamer is over de herijking ingelicht.6 De status van mGBA op het Rijks ICT-dashboard is groen. Dit betekent dat het programma opereert binnen de aan de Tweede Kamer gemelde eisen op planning en kosten. Naar aanleiding van de motie Van der Burg (33000 VII, nr. 15) bezie ik de mogelijkheden om meer informatie in het Rijks ICT-dashboard op te nemen. Ik zal uw Kamer daarover begin 2012 informeren.
Kunt u aangeven hoeveel keer het programma Modernisering GBA rood kreeg en hoeveel keer dit programma oranje kreeg in de Gateway Review van 19 augustus 20113? Welke conclusie verbindt u aan deze beoordeling en welk rapportcijfer zou u het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op basis van deze Gateway Review geven? Kunt u de Tweede Kamer tevens alle eerdere onderzoeken naar het programma Modernisering GBA, zoals bijvoorbeeld Gateway Reviews, toesturen? Zo nee, waarom niet?
Per Gateway Review krijgt een project of programma één zogeheten Delivery Confidence uitspraak. Met een review wordt aan een project een status toegekend, variërend van groen, oranje en rood. In de Gateway Review van 19 augustus 2011 betrof dit oranje-rood. De status oranje-rood betekent dat gedane aanbevelingen onverkort en zo snel mogelijk moeten worden doorgevoerd.
In de Gateway Review van 19 augustus 2011 hebben vier aanbevelingen de rubricering Rood en vier aanbevelingen de rubricering Oranje. De betekenis van de rubricering is: Rood = Doe onmiddellijk en Oranje = Doe binnenkort.
De conclusie die ik aan deze beoordeling heb verbonden is om de voorgestelde aanbevelingen om te zetten in maatregelen en deze in uitvoering te nemen. In het overzicht dat ik heb gestuurd bij mijn brief van 29 november 20118 heb ik aangegeven op welke wijze ik aan de rode en oranje aanbevelingen inhoud heb gegeven.
De Gateway Reviews van het programma mGBA en andere uitgevoerde externe kwaliteitstoetsen zijn opgenomen in het Rijks ICT-dashboard, alsook op de website van het programma.
Alle Gateway Reviews die over het programma mGBA zijn gehouden, zijn aan uw Kamer toegezonden:
Daarnaast zijn naar het programma mGBA de volgende onderzoeken gedaan, die ik eveneens uw Kamer heb toegestuurd:
Vindt u dat het Rijks ICT-Dashboard een grote waarschuwingssticker zou moeten bevatten dat het rapportcijfer geen recht doet aan de werkelijkheid omdat het programma Modernisering GBA in werkelijkheid slecht loopt, zoals duidelijk op te maken valt uit de Gateway Review van 19 augustus? Zo nee, waarom niet? Welke toegevoegde waarde heeft het Rijks ICT-dashboard in uw beleving?
Nee, het Rijks ICT-dashboard is een verantwoordingsinstrument, maakt herijkingen inzichtelijk, en doet daarmee recht aan de werkelijkheid omtrent de kosten en doorlooptijd van projecten. Omdat het project mGBA onder de rijksbrede afspraken van grote en risicovolle ICT-projecten valt, kent het programma een hogere mate van monitoring dan projecten die hier niet onder vallen. De toegevoegde waarde van het Rijks ICT-dashboard is het op een uniforme wijze bieden van een totaaloverzicht van de projecten uit de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten voor wat betreft de vraag of deze projecten voldoen aan de planning en beheersing van de kosten zoals gemeld aan de Tweede Kamer.
Hoeveel kosten zijn er gemoeid met het ontwikkelen, beheren en actueel houden van het Rijks ICT-Dashboard? Denkt u dat dit geld beter besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelkosten van het Rijks ICT-dashboard bedroegen € 60.000,-. De jaarlijkse beheerkosten van het Rijks ICT-dashboard liggen rond de € 20.000,-. De verantwoording aan de Tweede Kamer over de grote en risicovolle ICT-projecten van het betreffende ministerie is een van de kerntaken van de departementale CIO. Met het Rijks ICT-dashboard worden de rapportages ondersteund en beter inzichtelijk gemaakt.
Het ontbreken van goede mondzorg voor veel verpleeghuisbewoners |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «Mondzorg ouderen is om te huilen»1 en «Betere mondzorg voor kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen hard nodig»?2
Ja, ik heb de artikelen gelezen.
Wat vindt u van de constatering van verpleeghuisarts en promovendus Van der Putten dat de tanden van veel bewoners van verpleeghuizen niet worden gepoetst, met alle risico’s vandien? Kunt u dit toelichten? Schrikt u van zijn waarschuwing dat als de mondzorg niet aanzienlijk verbetert, tienduizenden ouderen per jaar hun gebitselementen zullen verliezen, het aantal mondziekten en mondgezondheidgerelateerde problemen zullen stijgen met grote gevolgen voor de algemene gezondheid en de levenskwaliteit van kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Het is mij bekend dat het niet poetsen van de tanden risico’s op gezondheidsproblemen oplevert. Ik deel dan ook de mening dat mondzorg een onderdeel moet zijn van de dagelijkse verzorging en dat er goed gepoetst moet worden om problemen te voorkomen.
Er is onder andere in samenwerking met de beroepsvereniging voor specialisten ouderenzorg een richtlijn «mondzorg voor zorgafhankelijke cliënten in verpleeghuizen» ontwikkeld. De richtlijn is ontwikkeld voor de setting van verpleeghuizen en is daardoor in het bijzonder gericht op goede mondzorg van zorgafhankelijke cliënten. Het is een bruikbaar instrument voor alle zorgverleners en managers die betrokken zijn bij de zorg van deze cliënten. Ik vind het een verantwoordelijkheid van betrokken partijen om de ontwikkelde richtlijn onder de aandacht te brengen en te implementeren cq. toe te passen.
In de opleidingen wordt er aandacht besteed aan mondzorg. In het kader van Zorg voor Beter/ Nationaal Programma Ouderenzorg is het ROC in Nijmegen bezig met de ontwikkeling van een speciale module voor verzorgenden en verpleegkundigen over mondzorg. Na afloop van het project zullen de uitkomsten, inclusief de instrumenten, landelijk ter beschikking worden gesteld. Ik vind dit een goede ontwikkeling.
Deelt u de mening dat tweemaal daags goed tandenpoetsen en andere mondzorg een essentieel onderdeel vormen van dagelijkse verzorging, en dat ook verpleeghuisbewoners hier recht op hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat slechte tand- en mondverzorging tot allerlei nare problemen als tanduitval, vermindering van het vermogen om te kauwen, pijn, tandvleesontstekingen en zelfs longontsteking kunnen leiden, en dat verpleeghuispatiënten een hoger risico op mondproblemen lopen, omdat 50% door medicijngebruik een droge mond heeft? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Controleert de Inspectie in verpleeghuizen op goede mondverzorging? Zo ja, waaruit blijkt deze controle en hoe verklaart u dan de resultaten van het promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit? Zo nee, waarom niet? Zijn de gezondheidsrisico’s niet bekend bij de Inspectie? Bent u bereid de Inspectie te verzoeken zo spoedig mogelijk te controleren op goede mondzorg?
De inspectie controleert structureel op allerlei zaken rondom verantwoorde zorg zoals eten en drinken en incontinentiezorg. Ook mondzorg kan een thema zijn dat tijdens een inspectiebezoek aan de orde komt. De inspectie doet navraag naar afspraken, werken volgens richtlijnen, scholing en uitvoering door de verzorgende en beoordeelt aan de hand hiervan of de randvoorwaarden voor goede zorg aanwezig zijn. De inspectie is op de hoogte van de gezondheidsrisico’s die ontstaan als er geen goede mondzorg wordt gegeven. De inspectie is voornemens om mondzorg als specifiek thema in een korte serie bezoeken extra aandacht te geven.
Is goede mondzorg opgenomen in de opleiding voor verzorgend personeel? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er nauwelijks gepoetst wordt in verpleeghuizen? Zo nee, bent u bereid er alles aan te doen om dit zo snel mogelijk alsnog in het curriculum op te nemen? Welke stappen gaat u daartoe zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers bekend hoe vaak verpleeghuisbewoners de tandarts bezoeken? Wat is de adviserende taak van deze tandartsen richting bewoners en verzorgers?
Ik kan hier geen cijfers over leveren, deze zijn niet bekend. Veel bewoners van een verpleeghuis zijn niet meer in staat om een tandarts te bezoeken. Conform artikel 15.e van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ hebben cliënten met een indicatie voor Behandeling met Verblijf, die verblijven in een instelling met een toelating voor Behandeling, recht op tandheelkundige zorg, geboden door de instelling. De ZZP-tarieven voor behandeling voorzien hier in. Op grond hiervan geldt dus dat tandartsen, mondhygiënisten en preventieassistenten werkzaam kunnen zijn in verpleeghuizen. Deze professionals kunnen bewoners en verzorgenden uitleggen welke handelingen belangrijk zijn voor het verlenen van goede mondzorg.
Wat dat betreft is er een verschil met ouderen die in een verzorgingshuis verblijven. Zij betalen hun mondzorg vanuit de eigen zorgverzekering.
Hoeveel wordt er jaarlijks uitgegeven aan tandartszorg voor verpleeghuisbewoners vanuit de AWBZ? Wat zullen naar uw verwachting de gevolgen van de invoering van de vrije tarieven in de tandartszorg voor deze kosten zijn? Kunt u dit toelichten?
Het is mij niet bekend hoeveel wordt uitgegeven aan tandartsenzorg voor verpleeghuisbewoners vanuit de AWBZ. De aanspraak hierop zit in de behandeling, de tarieven voorzien hier in. De invoering van de vrije tarieven is gestart op 1 januari 2012. Ik kan nog niet vooruit lopen op de effecten van dit experiment, die door de NZa gevolgd worden.
Het handelen van een politiechef |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de zaak die speelde tussen een politiechef en een medewerker naar aanleiding van een stuk in een lokaal nieuwsmedium?1
Ja.
Is hier naar uw oordeel sprake van een strafbaar feit?
De betrokken politiechef heeft destijds aangifte gedaan van tegen haar gepleegde strafbare feiten. In overleg met de Hoofdofficier van Justitie is besloten deze aangifte slechts te gebruiken als getuigenverklaring in een disciplinair onderzoek dat liep tegen een politieambtenaar en dat werd uitgevoerd door Bureau Interne Zaken van het regionaal politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Er is dus geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar aanleiding van deze aangifte. Bijgevolg is ook niet beoordeeld of sprake was van een strafbaar feit.
Is er in opdracht van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat betrokken politiechef naar aanleiding van dit stuk heeft geprobeerd de identiteit van de schrijver te achterhalen door een uitdraai te vragen van GBA-gegevens? Zo ja, acht u dit in overeenstemming met de uitgangspunten van de wet GBA en de voorwaarden waaronder aan de politie gegevens mogen worden verstrekt?
De betrokken politiechef heeft de redactie van een lokale krant verzocht de naam en het adres van de schrijver van een ingezonden brief ter beschikking te stellen. De redactie heeft aan dit verzoek voldaan en heeft haar de naam en het e-mailadres van de schrijver van de ingezonden brief verstrekt. Voor een dergelijk verzoek is geen machtiging van een officier van justitie nodig. Er was namelijk geen sprake van de inzet van enige (bijzondere) opsporingsbevoegdheid. De betrokken politiechef heeft geen uitdraai van de GBA-gegevens verkregen.
Klopt het dat betrokken politiechef persoonsgegevens heeft opgevraagd bij de redactie van het lokale nieuwsmedium? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek alleen mogelijk is met een machtiging van een officier van justitie? Was hiervan sprake bij dit onderzoek? Zo nee, wat is uw oordeel over dit handelen van de betrokken politiechef?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat betrokken politiechef opdracht heeft gegeven aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) tot het doen van een schrijfstijl vergelijkend onderzoek? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Het in het antwoord op vraag 3 bedoelde disciplinaire onderzoek is uitgevoerd door medewerkers van het Bureau Interne Zaken van het regiokorps Zuid-Holland-Zuid.
In dit onderzoek is door de medewerkers van het Bureau Interne Zaken de afdeling Technische Recherche ingeschakeld. Door de chef van de Technische Recherche is de in de vraag genoemde opdracht voor handschriftvergelijking gegeven. Bij het verstrekken van de opdracht aan het NFI is schriftelijk aangegeven dat de aanvraag betrekking had op een «intern integriteitonderzoek van de politie Zuid-Holland-Zuid».
Klopt het dat voor een dergelijk onderzoek een opdracht van een officier van justitie of een rechter-commissaris noodzakelijk is? Was deze opdracht aanwezig? Zo nee, hoe heeft dit onderzoek dan toch plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek enkel plaats kan vinden indien er sprake is van een misdrijf? Was er naar uw mening sprake van een misdrijf?
Er was geen sprake van een opsporingsonderzoek op grond van een verdenking van enig strafbaar feit, maar van een intern disciplinair onderzoek. De officier van justitie of rechter-commissaris hebben geen rol in dergelijke onderzoeken.
Klopt het dat voor het uitvoeren van dit onderzoek, documenten van de werkcomputer van betrokken medewerker zijn gehaald? Hoe verhoudt zich dit tot afspraken hoe omgegaan dient te worden met vertrouwelijke politie-informatie en richtlijnen van het College bescherming persoonsgegevens?
Uit het dossier dat op grond van het disciplinair onderzoek tegen de bewuste politieambtenaar is opgesteld is dit niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze politiechef niet zelf onderzoek had mogen doen naar deze zaak om belangenverstrengeling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat betrokken medewerker geschorst is op basis van artikel 84, eerste lid, onder a en c, van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (Barp)? Zo ja, hoe is dit mogelijk indien er geen sprake is van een misdrijf dan wel een strafrechtelijk onderzoek?1
Betrokken medewerker is conform bedoeld artikel geschorst in afwachting van de resultaten van een disciplinair onderzoek.
Is onomstotelijk vastgesteld dat betrokken politiemedewerker het stuk in het lokale nieuwsmedium heeft geschreven?
Onomstotelijk staat vast dat het stukje in het lokale nieuwsmedium is verzonden vanaf de privé-computer die bij betrokken medewerker in gebruik was. Deze computer was door betrokkene beveiligd door middel van het gebruik van een wachtwoord.
Klopt het dat betrokken medewerker aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en computervredebreuk, maar dat deze aangifte werd geseponeerd? Wat was hiervan de reden?
De betrokken medewerker heeft aangifte bij het Korps Landelijke Politiediensten gedaan. Dit Korps heeft naar aanleiding van deze aangifte in opdracht van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek verricht. Op grond van dit feitenonderzoek heeft het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat er geen sprake was van valsheid in geschrifte en computervredebreuk. Om deze reden is niet overgegaan tot vervolging van de in de aangifte genoemde personen.
Vervolgens heeft de betrokken medewerker tegen het besluit van het Openbaar
Ministerie een zogenaamde artikel 12 procedure gestart bij het gerechtshof te Den Haag. Het Hof heeft zijn klacht afgewezen.
Wat is uw oordeel over de gronden van de schorsing en het uiteindelijke ontslag van de betrokken politiemedewerker? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Voorop staat dat betrokken medewerker niet bij wijze van straf is ontslagen, maar dat hem «op andere gronden» ontslag is verleend. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 23 juni 2009 over dit ontslag geoordeeld dat uit de gang van zaken niet anders kan worden afgeleid dan dat er sprake was van onherstelbaar verstoorde verhoudingen. Volgens de bevindingen van de Raad was door het optreden van de betrokken politiemedewerker in de periode voorafgaand aan de publicatie in het lokale medium sprake van een situatie waarin vruchtbare verdere samenwerking niet meer mogelijk was.
Wat is uw mening over het handelen van de betrokken politiechef, in het licht van bovenstaande? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 15.
De uitbreiding van EU-sancties tegen de Islamitische Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Hoe corresponderen de «council conclusions on Iran» van 1 december jl.1 met de door u «omarmde» motie Kortenoeven van 10 november jl.2, waarin wordt opgeroepen het voortouw te nemen om met Europese en Amerikaanse bondgenoten doeltreffende en vooral snelle sancties te treffen? In welk opzicht heeft u het voortouw genomen en welk resultaat heeft dat gehad?
De Nederlandse regering heeft sinds het verschijnen van het IAEA-rapport op 8 november jl. in de EU een voortrekkersrol ingenomen m.b.t. het uitbreiden van sancties richting Iran. Op initiatief van Nederland worden er nu stevige additionele sancties uitgewerkt op het gebied van onder andere financiën, de energiesector en transport. Tevens werden er tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 1 december jl. 180 Iraanse personen/entiteiten toegevoegd aan de EU-sanctielijst.
Deelt u de opvatting dat de alleingang van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waar het gaat om het concreet treffen respectievelijk voorstellen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, aantoont dat de EU op het Iran-dossier niet in staat is tot adequate en snelle collectieve actie? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat verzoenen met uw toezeggingen aan de Tweede Kamer?
Nee. De EU is eensgezind in haar standpunt dat er stevige additionele sancties tegen Iran dienen te worden afgekondigd. Het besluit van de Raad van Buitenlandse Zaken dd 1 december om 180 Iraanse personen/entititeiten nog in 2011 aan de sanctielijst toe te voegen is een goed begin. Momenteel wordt er gewerkt aan de uitwerking van een nader stevig sanctiepakket.
Hoe beoordeelt u het door het Verenigd Koninkrijk treffen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, waaronder de Iraanse Centrale Bank3, en bent u thans bereid de Britse politiek ter zake te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering heeft tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken gepleit voor EU-sancties tegen de Iraanse Centrale Bank. Het is zaak dat deze sancties doeltreffend zijn, het regime in het hart raken en de bevolking daar waar mogelijk ontzien. Met oog op de effectiviteit van de sancties, geeft Nederland er de voorkeur aan in EU-verband op te trekken.
Deelt u de opvatting dat, gezien de aanval op de Britse ambassade in Teheran, de daarop volgende Nederlandse diplomatieke maatregelen en de nieuwe Iraanse dreigementen, nu wel een oproep moet worden gedaan aan Nederlandse paspoorthouders in Iran om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten4?
Nee, er zijn momenteel geen aanwijzingen voor een hoger veiligheidsrisico voor Nederlandse paspoorthouders. Het huidige reisadvies raadt niet-essentiële reizen naar Iran af. Bipatriden wordt in het geheel afgeraden naar Iran te reizen. Dit reisadvies is in lijn met adviezen van de andere EU-lidstaten (inclusief Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen met betrekking tot de aangehouden motie Kortenoeven5, waarin wordt gevraagd de landingsrechten van Iran Air en Iran Air Cargo in te trekken?
Het is verboden Iraanse vrachtvluchten toegang tot luchthavens in de EU te verlenen, tenzij het gemengde vluchten (deels passagiers, deels vracht) betreft. Verdere maatregelen tegen de transportsector worden overwogen in de lopende besprekingen over additionele sancties. De maatregelen worden zo vormgegeven, dat zij de Iraanse bevolking ontzien.
Welke in Iran geregistreerde vliegtuigen staan vermeld op de door u in het algemeen overleg van 30 november jl. genoemde, op 22 november jl. geactualiseerde lijst met vliegtuigen die niet tot het Europese luchtruim mogen worden toegelaten?
In Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1197/2011 van de Europese Commissie van 21 november 2011 is de volledige vloot van Iran Air opgenomen, behalve 14 luchtvaartuigen van het type A-300, 8 luchtvaartuigen van het type A-310 en 1 luchtvaartuig B-737.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid, deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor dinsdag 6 december 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
De onderdrukking van tegenstanders van het Saudische regime |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Amnesty International Saudi-Arabia: Repression in the Name of Security?
Ja.
Deelt u de mening dat het een zeer zorgwekkende situatie is dat duizenden demonstranten zonder duidelijke verdenking en vaak zonder enige vorm van proces in Saudi-Arabië worden opgepakt?
Ja. De EU zoekt momenteel naar informatie over de zaken die door Amnesty worden opgebracht.
Bent u bereid om de Saudische autoriteiten rechtstreeks, of in EU-verband, te veroordelen over de nieuwe antiterreurwet die in de maak is die het mogelijk maakt om vreedzame betogers nog langer vast te houden en die personen die de integriteit van koning Abdullah in twijfel trekken tien jaar gevangenisstraf geeft? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen? Indien nee, waarom niet?
De anti-terreurwet waaraan door Amnesty International wordt gerefereerd in haar rapport, betreft een concept-wetsvoorstel. De EU-ambassadeur in Riyadh heeft de Europese zorgen over dit wetsvoorstel kenbaar gemaakt aan de Saoedische autoriteiten. Inmiddels werkt de Saoedische regering aan een aangepast wetsvoorstel. De inhoud daarvan is nog niet bekend gemaakt. De EU zal de ontwikkeling van de Saoedische terreurwetgeving nauwlettend blijven volgen en dit onderwerp indien nodig opnieuw opbrengen in contacten met de Saoedische autoriteiten.
Bent u bereid, zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Saudische autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland spreekt de Saoedische autoriteiten in bi- en multilateraal verband regelmatig aan op hun verantwoordelijkheid. Op Nederlands initiatief staan de zorgen over de anti-terreurwetgeving ook op de agenda van zaken die de EU met de Saoedische autoriteiten bespreekt. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië, dat gepland staat voor februari 2012, wordt gesproken over de Saoedische verantwoordelijkheden ten aanzien van waarborging van de mensenrechten.
Het laten werken van gedetineerden na detentie en de rol van het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp1 waarin u stelde dat de nieuwe werkwijze en samenwerking tussen het gevangeniswezen, gemeenten en het UWV WERKbedrijf in 2010 was uitgebreid naar zes nieuwe locaties met als doel het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de arbeidsbemiddeling van gedetineerden vooraf aan vrijlating? Is deze werkwijze naar meer locaties uitgebreid? Wat zijn de aantoonbare resultaten op de zes genoemde locaties?
Op zes locaties in Nederland bemiddelt het UWV WERKbedrijf gedetineerden voorafgaand aan hun vrijlating naar werk. In 2011 is gebleken dat het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt via gemeenten re-integratietrajecten te financieren, omdat gemeenten vaker prioriteit geven aan re-integratie van andere doelgroepen. Het aantal gedetineerden dat in 2011 door UWV WERKbedrijf actief is bemiddeld, is daardoor afgenomen. De dienstverlening is daarom vooralsnog niet verder uitgebreid naar meer locaties.
In overleg met betrokken partijen2 is ervoor gekozen vanaf 2012 vanuit UWV WERKbedrijf de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsbemiddeling gedigitaliseerd aan te bieden. Het gevangeniswezen zal in 2012 gedetineerden in staat stellen om van dit aanbod gebruik te maken (via internetvoorzieningen). In het najaar van 2011 is binnen het gevangeniswezen een pilot met internetgebruik gestart in het kader van re-integratieactiviteiten. Deze pilot wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de eerste helft van 2012 geëvalueerd. Met deze toepassing kan de gedetineerde de website van het UWV benaderen. De resultaten uit deze pilot zullen worden gebruikt om verdere ontwikkelingen op het gebied van digitale re-integratieactiviteiten uit te breiden. Het streven is alle penitentiaire inrichtingen in 2012 te voorzien van computers waarbij internet op een veilige en beheersbare wijze gebruikt kan worden door gedetineerden.
Wat is er terecht gekomen van de afspraken die u begin 2011 met het gevangeniswezen zou maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeeractiviteiten voor gedetineerden? Zijn deze afspraken gemaakt? Worden de gemaakte afspraken ook nageleefd? Zo nee, ligt dat aan het gevangeniswezen, de gemeenten of het UWV WERKbedrijf? Wat is hiervan de achterliggende oorzaak? Spelen de bezuinigingen op de gemeentes en het UWV een rol? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege bezuinigingen op het UWV de activiteiten in de gevangenissen zijn stop gezet?2 Is het waar dat gedetineerden, net als alle anderen, zijn aangewezen op internet om dergelijke zaken te regelen, maar dat zij deze mogelijkheid niet hebben? Zo ja, kan dan worden gesteld dat er op dit moment niets terecht komt van alle mooie voornemens en beloftes over het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Nee, zoals in mijn antwoord op de vragen twee en drie is aangegeven, zijn de activiteiten van UWV binnen het gevangeniswezen niet stopgezet. Wel wordt de vorm waarin de dienstverlening door UWV WERKbedrijf wordt aangeboden, aangepast naar een meer digitale werkwijze.
Is het waar dat de nieuwe regels over werk en uitkering er voor gedetineerden jonger dan 27 jaar toe leiden dat, indien zij zich na vrijlating melden bij het UWV als werkzoekende, zij pas na vier weken wachten een uitkering aan kunnen vragen? Hoe groot acht u het risico op herhalingscriminaliteit, bij gebrek aan inkomen direct na de straf?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
De regering stelt de vier weken zoektijd voor alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zonder uitzondering, verplicht. Als de jongere zich dus na vrijlating meldt bij het UWV, kan hij vier weken na die melding, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Uit onderzoek is gebleken dat het na detentie niet kunnen beschikken over een inkomen een belangrijke criminogene factor is. Jongeren die uit een penitentiaire inrichting (PI) of justitiële jeugdinrichting (JJI) komen, worden daarom al tijdens hun verblijf in een inrichting begeleid bij hun terugkeer in de vrije samenleving, met name op het gebied van werk en inkomen. Daarbij wordt door de PI of JJI actief samengewerkt met onder andere de gemeente waar de betreffende jongere naar terugkeert. In 2009 is daarvoor het samenwerkingsmodel Nazorg met de gemeenten ontwikkeld. In 2011 is het samenwerkingsmodel geactualiseerd. Doel van nazorg is het terugdringen van recidive en overlast door het vergroten van re-integratiemogelijkheden voor (ex-) gedetineerde burgers middels een sluitende optimale nazorg. Nazorg richt zich niet alleen op inkomen/werk/scholing maar ook op huisvesting, schulden, zorg en id-bewijs,.
Al tijdens detentie zal de gedetineerde zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om na detentie in een eigen inkomen te kunnen voorzien. Een gemotiveerde gedetineerde kan zijn kansen daarop vergroten door tijdens detentie kennis en ervaring op te doen door scholing en/of arbeid. Een gemotiveerde gedetineerde zal daarbij ook ondersteund worden door het gevangeniswezen. Over arbeid in detentie wordt u uiterlijk 1 mei 2012 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Zou het niet beter zijn de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd, en de inschrijving bij het UWV al tijdens detentie te verrichten? Op welke wijze gaat u dit mogelijk maken?
De jongere die zich bij het UWV meldt voor een aanvraag voor algemene bijstand, wordt door het UWV op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of zoeken naar scholing gedurende de vier weken zoektijd. Als een jongere in detentie de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor vrijlating bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens detentie kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan de verplichtingen van de nieuwe wet. Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor in detentie heeft. Er zijn nu al mogelijkheden voor gedetineerden om te solliciteren en eventueel op sollicitatiegesprek te gaan terwijl de detentieperiode nog loopt. De verplichtingen van de jongere in de vier weken zoektijd gaan, zoals hierboven geschetst, verder. Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle jongeren zo snel mogelijk aan het werk gaan of een opleiding vinden, beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is daarbij een voorwaarde.
Bent u bekend met het feit dat met deze vier weken termijn ook voor deelnemers aan een penitentiair programma een probleem is ontstaan? Bent u bereid ook voor hen de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan een penitentiair programma verblijven niet meer in een inrichting. Dat geldt ook voor deelnemers aan een scholing- en trainingsprogramma. Zij worden in die zin niet belemmerd om zich te melden bij het UWV en te voldoen aan de verplichting om te zoeken naar werk of scholing. De zoektijd van vier weken zou dus wel in kunnen gaan tijdens het deelnemen aan een penitentiair programma of een scholing- en trainingsprogramma buiten de muren van een inrichting.
Deelt u de mening dat stevig moet worden ingezet op het aan de slag helpen van gedetineerden zodat zij direct na hun straf aan het werk kunnen, en daardoor minder ex-gedetineerden een uitkering aanvragen of opnieuw een misdrijf plegen? Wat gaat u hieraan doen?
Een succesvolle terugkeer in de samenleving vraagt allereerst om de inzet van de gedetineerde zelf. Een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode. Dit geldt ook voor scholing en arbeid tijdens detentie. De eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden krijgt vorm in het systeem van «promoveren» en «degraderen». Re-integratieactiviteiten, waaronder bijvoorbeeld vakmatige arbeid, kunnen worden verdiend als de gedetineerde aangetoond heeft dat hij om kan gaan met verantwoordelijkheden en zich wil inzetten voor zijn detentie- en re-integratieplan. Werken en/of het volgen van een opleiding binnen detentie kan op deze manier bijdragen aan een kansrijke start op de arbeidsmarkt na detentie. Hierover wordt u ook geïnformeerd in de brief over arbeid in detentie.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor het algemeen over het overleg gevangeniswezen op 13 december 2011?
Het algemeen overleg gevangeniswezen is verzet naar 15 februari 2012.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
Mogelijkheden tot het verlagen van het aantal dierproeven |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de kritiek van prof.dr. H. Schellekens betreffende het gebrek aan voorspellend vermogen van testen op proefdieren en de huidige, verouderde methoden voor de ontwikkeling van alternatieven voor proefdieronderzoek?1
De voorspellende waarde van dierproeven is soms beperkt. We zien juist op dit gebied de uitdaging om proefdiervrije alternatieven te ontwikkelen, die een betere voorspellende waarde hebben voor de mens. Uitermate belangrijk hierbij is de vraag «wat willen we precies weten op het gebied van gezondheid, ziekte en veiligheid», in dit geval de veiligheid van medicijnen. Dit is zowel een wetenschappelijk als een maatschappelijk vraagstuk en met het laatste ook een bestuurlijke uitdaging. De keuzes op dit vlak moeten leiden tot maatschappelijke en uiteindelijk ook internationale, regulatoire acceptatie. We willen immers het proefdiergebruik terugdringen en de veiligheid van geneesmiddelen borgen. Dierproeven worden vooralsnog noodzakelijk geacht om complexe maatschappelijk relevante vragen op dit gebied te beantwoorden. Dit blijkt althans uit uitgebreide consultaties van het wetenschappelijke veld.
Hoe staat u tegenover de nieuwe manier van risicobeoordeling die gericht is op de aandoeningen of gezondheidsschade bij de mens die men wil voorkomen, tegenover het verouderde kader waarin de werking van een stof in dieren, zoals bijvoorbeeld naar voren gebracht in het rapport «Het proefdier voorbij»2 en welke stappen neemt u om dit toe te passen en te bevorderen?
Deze beweging wordt in bepaalde kringen ook wel «paradigmashift» genoemd (zo ook in het rapport «Het proefdier voorbij»). Ik draag hieraan bij met het Actieplan Dierproeven en Alternatieven 2011–2021 en met het programma «Meer Kennis met Minder Dieren» van ZonMw, waaraan ook de gedachte van een paradigmashift ten grondslag ligt en waarin gewerkt wordt aan proefdiervrije technieken. Ook het beleidsondersteunend onderzoek bij het RIVM, TNO en het RIKILT is gericht op de vernieuwing van de risicobeoordeling in deze zin. Verder wordt de brug geslagen in het innovatiecontract Topsector Life Sciences and Health. Ik hecht eraan de verwachtingen – ten aanzien van het reducerend effect op het proefdiergebruik op de korte termijn – op een realistisch niveau te brengen. De vernieuwing van de risicobeoordeling is een buitengewoon complex wetenschappelijk vraagstuk, waarvan dierexperimenteel onderzoek voorlopig deel zal blijven uitmaken. In dit opzicht zijn de V's van «Vermindering» en «Verfijning» onverminderd actueel.
Zijn er al proeftuinen gerealiseerd waar ondernemers, wetenschap en overheid zich volgens het concept van «Het proefdier voorbij» richten op productontwikkeling van risicotesten die niet langer dierexperimenteel onderzoek nodig hebben?
Nee, er zijn nog geen proeftuinen gerealiseerd. Op dit moment zijn alle inspanningen gericht op de uitwerking van de innovatiecontracten. Hiervoor is een brede consultatie gaande. De invulling van de innovatiecontracten gaat vooraf aan de inrichting van de proeftuinen.
Welke maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de proeftuinen en het topsectorenbeleid?
Er zijn nog geen proeftuinen. Welke maatschappelijke organisaties bij de proeftuinen betrokken zijn, is daarom nog niet bekend. In het algemeen is bij het topsectorenbeleid met name sprake van betrokkenheid van het bedrijfsleven, van kennisinstellingen en van diverse koepelorganisaties, zoals bijv. koepels van (academische) ziekenhuizen en patiëntenorganisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over dierproeven op 8 december 2011?
Ja.
Een oproep van 11 EU ministers van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «The EU and Turkey: steering a safer path through the storms», dat 1 december 2011 werd gepubliceerd door 11 EU-ministers van Buitenlandse Zaken?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Het gestelde sluit voor een belangrijk deel aan bij de visie van het kabinet op de ontwikkelingen in Turkije (zie kabinetsappreciatie van de «voortgangsrapportage EU-uitbreiding 2011–12» van 28 oktober 2011, kamerstuk 22 112 nr. EQ).
In de analyse van de 11 ministers was – naar het oordeel van het kabinet – meer aandacht voor de noodzaak van de verdere verbetering van de grondrechten op zijn plaats geweest. Voorts had het niet misstaan indien in de brief explicieter was benadrukt dat het politieke hervormingsproces in Turkije gelijke pas moet houden met de toename van individuele vrijheden. Nederland had de brief in zijn huidige vorm, indien daartoe uitgenodigd, daarom ook niet ondertekend.
Bent u, al dan niet via ambtelijke contacten, gevraagd om het artikel mede te ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het kabinet, al dan niet via ambtelijke contacten, gevraagd of een bewindspersoon het artikel kon ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, in het geval dat een verzoek inderdaad is gedaan, aangeven waarom u niet heeft meegetekend?
Zie antwoord vraag 1.
Staan er passages in de brief die u niet in lijn vindt met het staande kabinetsbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom heeft u dan niet meegetekend?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat het toetredingsproces voordelen heeft geboden aan zowel Turkije als de EU?
Tussen de EU en Turkije bestaat sinds 1963 een associatieakkoord. In 1999 kreeg Turkije de status van kandidaat-lidstaat. In 2005 openden Turkije en de EU toetredingsonderhandelingen. Het Europese perspectief dat sinds 1963 is geboden is een belangrijke motor geweest voor politieke, economische en sociale hervormingen in Turkije. In de brief wordt terecht gesteld dat het toetredingsproces voor zowel Turkije als de EU van wezenlijk strategisch en economisch belang is.
Verwelkomt u, net als uw 11 ambtsgenoten, de verhoogde participatie van Turkije in discussies over het buitenlandbeleid van de EU?
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot en speelt een positieve en aanjagende rol in de Arabische transitie. De dialoog tussen de EU en kandidaat-lidstaat Turkije is intensief en dient intensief te blijven.
Bent u, net als uw ambtstgenoten, warm pleitbezorger van de «renewed positive agenda» van commissaris Füle voor de EU-Turkije relatie?
De Raad Algemene Zaken heeft op 5 december in conclusies kennis genomen van de voorstellen van de Commissie voor een «positieve agenda». Deze agenda zou zich onder meer moeten richten op zaken als energie, mobiliteit, handel en de strijd tegen terrorisme. Nederland wacht de voorstellen van de Commissie voor een «positieve agenda» met belangstelling af.
Deelt u de mening dat juist met zo’n agenda de EU steviger kan inzetten op de hervormingen die nodig zijn in Turkije om de toetredingsonderhandelingen vooruit te helpen?
De toetredingsonderhandelingen met Turkije verkeren in een impasse. De beleidslijn van dit kabinet blijft onveranderd: doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding – conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het kabinet komt niet terug op gedane toezeggingen. Turkije is nu aan zet.
Wachttijden bij in- en uitcheckpaaltjes voor de OV-chipkaart op stations |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht «Uitchecken studenten straks een tijdrovende kwestie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat twee in- en uitcheckpaaltjes op station Overveen volstrekt ontoereikend zijn voor het verwerken van honderden studenten in de spitsuren?
Uitgangspunt is dat het aantal in- en uitcheckpalen per station, dus ook op station Overveen, gebaseerd is op het aantal reizigers dat uiteindelijk gaat reizen met de OV-chipkaart en dus zal moeten in- en uitchecken. Hierbij zijn ook studenten in beschouwing genomen. Ook is rekening gehouden met het feit dat het tijdens de spitsuren aanzienlijk drukker is dan in de daluren. NS monitort de drukte bij de in- en uitcheckpalen om, indien nodig, te kunnen bijsturen. Mocht blijken dat de capaciteit op bepaalde stations ontoereikend is, dan worden daar door de NS aanvullende maatregelen getroffen.
Klopt het dat volgens NS een wachttijd van 5 minuten op station Overveen voor in- of uitchecken aanvaardbaar is? Geldt deze norm ook voor andere stations?
Nee, dat klopt niet. NS heeft mij aangegeven dat een wachttijd van 5 minuten ver buiten de aanvaardbare norm valt.
Deelt u de mening dat dergelijke wachttijden onacceptabel zijn voor de Reiziger met hoofdletter R en dat wachttijden van deze lengte ook aansluitingen met het overige openbaar vervoer in gevaar brengen?
Ja, ik deel de mening van NS, zoals ik die in antwoord 3 heb weergegeven.
Deelt u de mening dat de wachttijd voor in- en uitchecken maximaal 30 seconden zou mogen zijn? Zo nee, welke wachttijd vindt u maximaal aanvaardbaar?
Ja, die mening deel ik. NS geeft aan dat deze tijd op dit moment als maximaal aanvaardbare norm wordt gehanteerd.
Bent u bereid met NS afspraken te maken over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken en NS nog voor 1 januari op de stations met de grootste knelpunten paaltjes te laten bijplaatsen?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 5 zie ik op dit moment geen aanleiding om nadere afspraken te maken met NS over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken. NS heeft mij laten weten de drukte bij de in- en uitcheckpalen te monitoren. Als hieruit blijkt dat de wachttijden bij de in- en uitcheckpalen op sommige stations structureel te lang zijn, dan zal NS tijdelijk mobiele kaartlezers plaatsen en daarna, indien noodzakelijk, overgaan tot het bijplaatsen van «permanente» in- en uitcheckpalen.
Het ongeldig verklaren van de verkiezingen in Zuid-Ossetië |
|
|
|
Kent u het bericht over het ongeldig verklaren van de verkiezingen in Zuid-Ossetië?1
Ja.
Klopt het bericht dat deze verkiezingen ongeldig zijn verklaard nadat bleek dat de favoriet van het Kremlin niet had gewonnen? Zo ja, welke conclusie trekt u uit deze gang van zaken?
Volgens mediaberichten heeft het de facto Hooggerechtshof besloten de verkiezingen ongeldig te verklaren, vanwege geconstateerde onregelmatigheden. Deze informatie kan worden bevestigd noch ontkend. Er zijn geen internationale waarnemers in Zuid-Ossetië.
Hoe beoordeelt u de positie van Rusland bij deze verkiezingen, mede in het licht van het non-interventie beginsel dat het land hanteert ten aanzien van andere regimes in de wereld?
Nederland deelt het standpunt van Rusland ten aanzien van Zuid-Ossetië niet. Nederland steunt – evenals het overgrote deel van de internationale gemeenschap – de territoriale integriteit van Georgië inclusief het de facto afgescheiden Zuid-Ossetië.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in Zuid-Ossetië nu nieuwe verkiezingen zijn uitgeschreven, waaraan de oorspronkelijke winnaar, mevrouw Dzhieova, geen deel mag nemen?
Nederland beschouwt Zuid-Ossetië als deel van Georgië en erkent daarom deze »presidentsverkiezingen» niet, ongeacht het resultaat. De huidige onrustige situatie in het gebied is reden tot zorg.
Wat zijn de risico’s voor versterking van onrust en onderdrukking van mensenrechten na niet legitiem verklaarde verkiezingen in een niet als land erkende regio?
De volatiele situatie in Zuid-Ossetië kan zijn weerslag hebben op de mensenrechtensituatie in het gebied. Betrouwbare informatie hierover ontbreekt. Het OVSE-kantoor ter plaatse is na het Russisch-Georgische conflict in 2008 gesloten. Het is te betreuren dat het mandaat van de EU Monitoring Mission (EUMM) in Zuid-Ossetië niet kan worden vervuld, omdat hun toegang tot het gebied wordt geweigerd.
Op welke wijze kan Europa bijdragen aan herstel van het Georgische gezag in Zuid-Ossetië en Abchazië?
De EU ondersteunt met diplomatieke en financiële middelen het huidige Georgische beleid ten aanzien van de afgescheiden gebieden, dat gebaseerd is op betrokkenheid (engagement) en niet-erkenning (non-recognition). De EU heeft een speciale vertegenwoordiger aangesteld voor de conflicten en is – samen met de VN en de OVSE – voorzitter van de Genève besprekingen die streven naar een vreedzame oplossing voor het conflict. De EUMM houdt toezicht op de administratieve grenzen met Abchazië en Zuid-Ossetië (zij het slechts vanaf de door Tbilisi gecontroleerde zijde), rapporteert over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in het grensgebied, en voorkomt – waar mogelijk – door bemiddeling dat incidenten escaleren. De EUMM is de enige internationale actor in deze grensgebieden, na de gedwongen sluiting van de VN- en OVSE-presenties ter plaatse.
Kan de huidige situatie nadelig werken op de voorbereiding van de Olympische Spelen in het nabijgelegen Sochi?
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de voorbereidingen van de Olympische Winterspelen in Sochi problemen ondervinden vanwege de situatie in Zuid-Ossetië. De afstand tussen Sochi en Tskhinvali (Zuid-Ossetië) is ruim 500 km.
Moslim-aanval op christenen in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Kent u het bericht «Thousands of Muslims Attack Christians in Egypt, 2 Killed, Homes and Stores Torched»?1
Ja.
Klopt het dat duizenden moslims sinds 28 november jl. in elGhorayzat huizen en bedrijven van christenen hebben geplunderd en in brand gestoken?
Het incident in El Ghorayzat was het gevolg van een uit de hand gelopen burenruzie over het bouwen van een muur, waarbij een christelijke winkeleigenaar de broer van zijn moslim buurman gedood zou hebben. Als gevolg hiervan hebben familieleden van het slachtoffer de winkel van de christen aangevallen, alsook enkele andere huizen van christenen uit de buurt. Daarbij kwamen twee kopten om het leven en vielen enkele gewonden.
Klopt het dat de moslims verhinderen dat christenen de stad verlaten?
Dit bericht wordt niet bevestigd door onafhankelijke bronnen.
Kunt u bevestigen dat veiligheidstroepen pas ongeveer 12 uur na aanvang van de plunderingen arriveerden?
Volgens ooggetuigen zouden veiligheidstroepen drie uur na de dood van het moslim slachtoffer en de daaropvolgende wraakactie ter plaatse zijn gearriveerd.
Deelt u de mening dat de Egyptische autoriteiten opnieuw ernstig te kort schieten in het beschermen van de Kopten? Zo nee, waarom niet?
Egyptische autoriteiten hebben niet kunnen voorkomen dat er drie dodelijke slachtoffers zijn gevallen, waaronder twee Kopten. Inmiddels zijn drie moslims en drie christenen aangehouden voor verhoor. De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek zijn nog niet bekend.
Wilt u nu eindelijk eens Egypte confronteren met een daad waaruit duidelijk blijkt van het Nederlands ongenoegen, zoals het ontbieden van de Egyptische ambassadeur? Of gaat u Egypte voor de duizendste keer waarschuwen met een briefje?
De Nederlandse zorg over de situatie van Kopten in Egypte is, meerdere keren en op verschillende niveaus in bilaterale contacten aan de orde gesteld, zo ook tijdens het gesprek dat ik op 2 november jl. had met mijn Egyptische ambtgenoot, minister Kamel Amr. Ook toen de Egyptische ambassadeur op 9 november jl. werd ontboden in verband met de weigering van de Egyptische autoriteiten om Kamerlid De Roon een visum te verschaffen, is over de positie van Kopten gesproken en gewezen op de verantwoordelijkheid van de Egyptische autoriteiten om de Kopten in Egypte te beschermen.
Gelden voor patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties die meerdere ziekten vertegenwoordigen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er patiënten gehandicapten en ouderenorganisaties (pgo’s) zijn die meerdere ziekten vertegenwoordigen, welke in de knel komen door de kabinetsdoelstelling de pgo-gelden af te bouwen van 43 miljoen euro naar 25 miljoen euro in 2015?
Ter uitvoering van het regeer- en gedoogakkoord hebben de staatssecretaris en ik besloten tot een nieuwe subsidiesystematiek voor de ruim 200 patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pg-organisaties), in plaats van een generieke korting op de subsidies door te voeren. In de brief «Bundel je kracht, samen sterk»1 van 25 mei 2011 is toegelicht hoe pg-organisaties met de nieuwe systematiek worden gestimuleerd om zich effectiever en efficiënter te organiseren, zodat zij de stem van de cliënt in de zorg krachtiger kunnen laten horen. Ik realiseer me dat sommige patiënten- en gehandicaptenorganisaties door deze nieuwe systematiek zwaarder getroffen worden, dan bij een generieke korting het geval zou zijn geweest. Dit betreft overigens zowel organisaties die één ziekte vertegenwoordigen als organisaties die meerdere ziekten vertegenwoordigen.
Is uw visie om met de nieuwe pgo-systematiek subsidies per aandoening uit te geven en de hoogte van de subsidie niet meer te baseren op ledenaantallen, zodat «dubbele» subsidieverstrekking wordt tegengegaan?
In het beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicapten-organisaties2 staat het beleidsvoornemen om met ingang van 2014 minder pg-organisaties subsidie te verstrekken. Daarbij is het streven opgenomen om per aandoening of beperking nog maximaal één organisatie te subsidiëren, om huidige overlap in groepen die zij vertegenwoordigen tegen te gaan. Het is niet efficiënt om meerdere organisaties te subsidiëren voor het bieden van lotgenotencontact en voorlichting voor dezelfde categorie aandoeningen of beperkingen.
Hoe wilt u dan omgaan met pgo’s die over meerdere zeldzame ziekten informatie verstrekken aan (specialistische) professionals en elk samenleving, omdat deze zeldzame ziekten elk onbekend zijn maar grote gevolgen hebben voor de patiënt?
Ik behandel alle bestaande pg-organisaties die zich richten op mensen met een aandoening of beperking en die een minimale omvang hebben van 100 leden op gelijke wijze. De hoogte van de subsidie is niet afhankelijk van het aantal leden, het aantal aandoeningen waar zij voor staan, de ernst of het voorkomen van de aandoening of beperking, de leeftijd van de cliënten of hun geslacht. Dat betekent dat de pg-organisaties die over meerdere zeldzame ziekten informatie verstrekken aan professionals onder gelijke voorwaarden een subsidie kunnen ontvangen voor het delen van ervaringskennis door lotgenotencontact en voorlichting als andere pg-organisaties.
Wordt het met de nieuwe bekostigingssystematiek voor deze pgo’s aantrekkelijk zich weer op te splitsen tot individuele pgo’s met meer dan 100 leden, omdat ze zo afzonderlijk 35 000 euro instellingssubsidie kunnen ontvangen, terwijl de individuele organisaties juist bij elkaar zijn gezet om de krachten te bundelen en de kwaliteit te verbeteren?
De nieuwe subsidiesystematiek is erop gericht om samenwerking en krachtenbundeling te stimuleren. Het is daarom nadrukkelijk de bedoeling dat het niet aantrekkelijk is voor pg-organisaties om zich op te splitsen. In het beleidskader is hiertoe opgenomen dat een nieuwe, althans niet eerder gesubsidieerde pg-organisatie niet voor subsidie in aanmerking komt als er al een pg-organisatie is die zich richt op een gelijke of verwante aandoening of beperking of dat er een overkoepelende organisatie actief is waar de aanvrager zich bij aan kan sluiten.
In het beleidskader is tevens rekening gehouden met de situatie dat een organisatie er voor kiest om zichzelf op te heffen om meerdere nieuwe organisaties op te richten om zo meer subsidie te kunnen ontvangen. Er is expliciet opgenomen dat, indien uit een juridische splitsing twee of meer rechtsopvolgers ontstaan, deze zich niet kunnen beroepen op het verleden van de (oorspronkelijke) rechtspersoon van waaruit de splitsing heeft plaatsgevonden. Zij komen daardoor tenminste gedurende twee jaren niet in aanmerking voor subsidie. Een nog niet gesubsidieerde organisatie komt namelijk pas in aanmerking na verloop van twee jaren, waarin de organisatie aantoonbaar activiteiten op het gebied van lotgenotencontact en informatievoorziening heeft ontplooid voor zijn achterban.
Hoe wilt u bijvoorbeeld omgaan met de stichting VKS (Volwassen, Kinderen en Stofwisselingsziekten), welke 160 stofwisselingsziekten vertegenwoordigt en van 120 000 euro subsidie naar 35 000 euro instellingssubsidie gaat?
Ik waardeer het dat de stichting VKS lotgenotencontact organiseert voor 15 diagnosegroepen en informatie geeft over 160 verschillende stofwisselingsziekten.
Zij kunnen om die reden in aanmerking komen voor een instellingssubsidie voor lotgenotencontact en voorlichting van maximaal € 35 000 en voor een projectsubsidie voor het beïnvloeden van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie, als zij dit met minimaal zes andere pg-organisaties samen doen. Deze zeven organisaties kunnen dan een subsidie van € 126 000 euro aanvragen. Er zijn naast de VKS meerdere organisaties actief op het gebied van stofwisselingsziekten danwel zeldzame aandoeningen waar de VKS mee kan samenwerken.
Import van nieuwe auto’s die niet aan de emissienormen voldoen |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat Volkswagen-importeur Pon nieuwe (retro)campers van het model T2 als gebruikte auto wil importeren1, om niet te hoeven voldoen aan de emissienormen voor nieuwe auto’s?
Dit bericht is niet juist. Een individuele Volkswagendealer heeft ten behoeve van een klant een eerder in het Verenigd Koninkrijk geregistreerde maar nog ongebruikte uit Brazilië afkomstige Volkswagen Transporter T2 (in camper-uitvoering) naar Nederland gehaald en in Nederland laten registreren. De Volkswagen importeur heeft hiermee geen enkele bemoeienis gehad, en heeft de desbetreffende dealer laten weten dat deze handel(s)wijze wordt afgekeurd.
Het lijkt er inderdaad op dat het onderhavige voertuig niet aan de in de EU en in Nederland geldende Euro 5 eisen voldoet, maar slechts aan de Euro 4 eisen.
Er zijn geen aanwijzingen dat de import heeft plaatsgevonden om de geldende emissienormen te omzeilen. De reden ligt er eerder in dat sommige automobilisten nostalgische gevoelens hebben bij dit type Transporter, dat in Europa al jaren geleden is vervangen door een versie met een modernere carrosserie, en dat de Braziliaanse T2 om andere redenen dan de emissie-eisen mogelijk tegen een lagere prijs kan worden aangeboden dan het modernere Europese model.
Hoeveel bedragen de relevante emissies van het geïmporteerde T2 model?
De geïmporteerde Transporter T2 is volgens mijn informatie voorzien van een Euro 4 gecertificeerde benzinemotor. De praktijkemissies daarvan van NOx en van fijn stof zijn vergelijkbaar met of beter dan die van een Euro 5 dieselmotor.
Onderschrijft u dat de gebruikte constructie, namelijk het importeren van nieuwe auto’s als gebruikte, neerkomt op het ontduiken van de wet? Zo ja, wat gaat u doen om handhavend op te treden dan wel zo snel mogelijk deze maas in de wet te dichten? Zo nee, kunt u uw standpunt onderbouwen?
Registratie in Nederland van een voertuig dat eerder een registratie heeft verkregen in een andere lidstaat van de EU kan niet worden tegengehouden, omdat het vast beleid is van de Europese Commissie, en gesteund door jurisprudentie van het Hof, dat voertuigen die in een van de lidstaten op grond van de daar geldende regels zijn toegelaten, automatisch en zonder verdere administratieve belemmeringen in alle andere lidstaten moeten worden toegelaten voor registratie. Of het om een gebruikt of om een ongebruikt voertuig gaat is daarop niet van invloed. Nederland zet zich van oudsher in Europa in voor verplichte toepassing van de Europese regels. In dat geval garandeert toelating in één lidstaat ook werkelijk dat aan de Europese toelatingseisen is voldaan, en kunnen andere lidstaten daarop terecht vertrouwen. Sommige lidstaten hanteren voor individuele gevallen echter nog nationale, soms wat minder strenge veiligheids- of milieu-eisen. Het VK heeft kennelijk argumenten gehad om in een geval als dit de Europese toelatingsregels niet toe te passen.
Malafide praktijken bij parkeerbedrijven rond Schiphol |
|
Farshad Bashir |
|
Wat vindt u van de malafide praktijken van sommige parkeerbedrijven rond Schiphol, waarbij klanten hun auto terug krijgen met deuken en/of 100 km extra op de teller? Bent u geschrokken van deze verhalen?1
Ja, ik ben geschrokken van deze verhalen.
Hoe vaak zijn mensen slachtoffer van dergelijke malafide praktijken bij parkeerbedrijven rond Schiphol? Zijn er bij u ook klachten bekend?
Van dergelijke zaken wordt bij de politie en de Koninklijke Marechaussee geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Wel is nagegaan of de parkeerbedrijven die genoemd staan op de website www.parkerenluchthavenschiphol.nl in dit verband voorkomen in het landelijk politiesysteem BlueView. Daaruit is gebleken dat in 2011 11 maal aangifte is gedaan jegens deze parkeerbedrijven van onder meer vernieling, joyriding, oplichting, valsheid in geschrifte en diefstal uit auto’s. Afgezien van deze aangiften zijn mij geen meldingen of klachten bekend. In hoeverre bij andere instanties wel klachten zijn ingediend, is mij evenmin bekend.
Wat kunt u er aan doen om te voorkomen dat de hoge parkeertarieven rond Schiphol een voedingsbodem vormen voor dergelijke malafide parkeerbedrijven?
De hoogte van de parkeertarieven rond Schiphol heeft blijkbaar een aantrekkende werking op concurrerende parkeerbedrijven. Daaronder zullen zich goede en minder goede bedrijven bevinden. Daarin verschilt deze markt niet wezenlijk van andere markten. Automobilisten doen er goed aan om hun keuze voor een parkeerbedrijf zorgvuldig te maken. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u een taak voor de Inspectie Verkeer en Waterstaat om tegen de malafide praktijken van parkeerbedrijven op te treden? Zo ja, op welke wijze gaat de inspectie optreden? Zo nee, hoe gaat u dan optreden tegen deze bedrijven?
Ik zie geen taak voor de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). In de gevallen die worden beschreven in het artikel in Metro van 28 november 2011 «Malafide praktijken bij parkeerbedrijven Schiphol» wordt geen regel overtreden waarop door ILT toezicht wordt gehouden. Automobilisten die zijn benadeeld door het handelen van de parkeerbedrijven, kunnen deze bedrijven aansprakelijk stellen in een civiele procedure of aangifte doen bij de politie of de Koninklijke Marechaussee.
Hoe kunnen reizigers zich goed informeren over welke parkeerbedrijven betrouwbaar zijn?
Hiertoe bestaan zelfreguleringsiniatieven, zoals bijvoorbeeld de websites parkerenluchthavenschiphol.nl en parkeervergelijker.nl, waarop automobilisten verschillende parkeerbedrijven rondom Schiphol kunnen vergelijken.
Het bericht 'Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u bekend met de eerder gestelde Kamervragen over onterechte bijbetalingen in AWBZ-instellingen en de door uw voorganger gegeven antwoorden?2 Bij hoeveel instellingen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geconcludeerd dat er sprake was van onterechte bijbetalingen? Welke maatregelen heeft de NZa vervolgens tegen deze instellingen genomen?
Ik ben bekend met de eerder gestelde Kamervragen en de antwoorden daarop.
Medio 2010 heeft de NZa signalen ontvangen dat sommige instellingen kosten in rekening brachten voor zaken die tot de aanspraak behoren. De NZa heeft in de zomer van 2010 een meldpunt opengesteld, de meldingen beoordeeld en de terechte meldingen doorgezet naar de zorgkantoren. De NZa heeft in haar rapport van februari 2011 aangegeven dat het opleggen van formele handhavingsmaatregelen toen niet opportuun was. Door de aansporingen van de NZa, zorgkantoren, Actiz en cliëntenorganisaties verbeterden zorgaanbieders in de AWBZ hun beleid.
Omdat er in het voorjaar van 2011 signalen waren dat onterechte betalingen bleven voortduren, heeft de NZa in lijn met de motie Agema-Venrooij, een hernieuwd handhavingstraject ingezet. De NZa heeft sinds mei dit jaar 56 meldingen ontvangen (peildatum 14 december 2011). Hiervan zijn er nog 15 in behandeling. In 3 gevallen heeft de NZa geconstateerd dat er sprake was van een overtreding. De aanbieders hebben een aanwijzing van de NZa ontvangen om de overtreding te staken en de namen van de aanbieders zijn in november openbaar gemaakt.
Bent u bekend met de brochure van het College Voor Zorgverzekeringen genaamd «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling»?3
Ik ben bekend met de brochure van het College voor Zorgverzekeringen. Ik deel uw mening dat de rechten van cliënten bij betrokkenen bekend moet zijn. Een brochure is daarvoor een middel, die ook toegankelijk is via de website van het CVZ. Daarnaast verwijzen verschillende bronnen, zoals de website van de NZa en cliëntenorganisaties, naar dit document. Ik vertrouw op de eigen verantwoordelijkheid van partijen om deze informatie tot zich te nemen.
Deelt u de mening dat deze brochure bekend moet zijn bij alle Raden van Bestuur, alle cliëntenraden en alle bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen bestuurders van AWBZ-instellingen die onterecht een eigen bijdrage vragen van bewoners?
Er worden reeds maatregelen getroffen door de NZa. In mijn brieven van 20 juni en 25 oktober jongstleden heb ik uiteen gezet welke maatregelen de NZa neemt bij onterechte betalingen. De raad van bestuur krijgt deze maatregelen opgelegd als vertegenwoordiger van de zorginstelling.
Deelt u de mening dat bestuurders die onterecht een eigen bijdrage van hun bewoners gevraagd hebben, dit geld uit hun eigen zak terug moeten betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik vind het van belang dat cliënten hun geld terugkrijgen als blijkt dat zij onterecht hebben betaald. De NZa heeft in haar aanwijzing aan overtreders gewezen op hun terugbetalingsverplichting jegens de bewoners. De overtredende aanbieders hebben aangegeven hun beleid aan te passen en de bewoners te compenseren. De NZa doet na enige tijd navraag bij de melders of zij zijn gecompenseerd. De raad van toezicht kan – als het gaat om maatregelen jegens de raad van bestuur – ingrijpen wanneer de raad van bestuur niet goed functioneert.
Deelt u de mening dat, wanneer blijkt dat een bestuurder voor een tweede maal onterecht eigen bijdragen vraagt van zijn bewoners, deze bestuurder op staande voet ontslagen moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
De betrokkenheid van het CJIB en een deurwaarder bij het incasseren van de bestuursrechtelijke zorgpremie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte, dat het mogelijk is dat bij mensen de bestuursrechtelijke zorgpremie van maart 2011 in november 2011 wordt geïnd door tussenkomst van het College voor zorgverzekeringen, het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en een gerechtsdeurwaarder?
De bestuursrechtelijke premie wordt sedert de inwerkingtreding van de Wet Structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering op 1 september 2009, geheven en geïnd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De inning kan op verschillende manieren plaatsvinden. Het CVZ gebruikt zoveel mogelijk de methode van bronheffing, waarbij rechtstreekse inhouding van de bestuursrechtelijke premie op het inkomen plaatsvindt.
Als er geen inkomen is, geen werkgever of uitkeringsinstantie bekend is of het inkomen niet toereikend is om het gehele bedrag aan bestuursrechtelijke premie te innen, dan wordt door CVZ het CJIB ingeschakeld. Voorbeelden van groepen wanbetalers waarbij geen (volledige) broninhouding plaatsvindt zijn onder andere studenten, zelfstandigen, uitzendkrachten en uitkeringsgerechtigden. Kennelijk heeft zich bij ook de casus die de aanleiding vormt voor deze schriftelijke vragen een situatie voorgedaan waardoor het niet mogelijk is gebleken via bronheffing de bestuursrechtelijke premie te innen.
Het CJIB hanteert de gebruikelijke incassomethoden, waaronder, in eerste instantie, het sturen van een acceptgiro. Als geen betaling plaatsvindt en ook na aanmaning niet wordt betaald, wordt een deurwaarder ingeschakeld.
Het incassoproces heeft een doorlooptijd van enige maanden. Het is dus mogelijk dat een vordering over de premiemaand maart 2011 uiteindelijk in november 2011 bij de deurwaarder ligt.
Herkent u het beeld dat de kosten kunnen verlopen van € 148,95, voor de bestuursrechtelijke zorgpremie zoals die voor 2011 is vastgesteld, tot een gevorderd bedrag van € 610,71?
Indien een wanbetaler niet reageert op een brief van het CJIB om de verschuldigde premie door middel van een acceptgiro te voldoen en ook niet reageert op aanmaningen, dan wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. De deurwaarder mag kosten in rekening brengen voor benoemde wettelijke taken (bijvoorbeeld kosten naar aanleiding van het betekenen van een exploot) en voor de zogenoemde buitengerechtelijke kosten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de maximumbedragen zoals beschreven in het rapport Voorwerk II. Het in uw vraag genoemde bedrag valt binnen dit maximum.
Waarom wordt de voorgeschreven werkwijze om een betalingsachterstand van een zorgpremie te innen niet gevolgd? 2) Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft toch juist een bijzondere positie gekregen om de bestuursrechtelijke premie direct te innen bij werkgever of uitkeringsinstantie, waardoor ze geen dure gerechtelijke procedure hoeven te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak maakt het CVZ gebruik van de diensten van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder, die de kosten vooral opdrijven?
Het CVZ heeft in 2010 1 274 506 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Eind 2010 waren er 24 816 dwangbevelen (van merendeels maandelijkse vorderingen) in behandeling bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
In 2011 heeft het CVZ 2 219 318 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Begin december 2011 waren er 377 201 dwangbevelen in behandeling (van merendeels maandelijkse vorderingen) bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
Kunt u uitleggen waarom de inningskosten niet reeds zijn verwerkt in de boeteopslag van 30% bovenop de zorgpremie die het CVZ standaard hanteert? Erkent u dat de premiestijging fors meer is dan 30%?
De opslagcomponent van 30% is bestuursrechtelijke premie. Zoals in antwoord op vraag 1 en 3 is vermeld wordt zoveel mogelijk getracht deze opslag door bronheffing te innen. Als dat niet lukt, wordt de vordering aan het CJIB overgedragen.
Het CJIB brengt haar uitvoeringskosten niet bij de wanbetaler in rekening. Deze kosten worden door VWS gedragen. De kosten van inzet van de deurwaarder worden in eerste instantie op de wanbetaler verhaald. Als dat niet lukt vergoedt het CJIB voor een deel de door de deurwaarder gemaakte kosten.
Hoeveel effect heeft het inschakelen van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder door het CVZ? Indien € 148,95 niet betaald kan worden, hoe groot is dan de kans dat het viervoudige door de schuldenaar wél betaald kan worden? In hoeveel gevallen is de premie uiteindelijk niet inbaar?
Er wordt niet bij voorbaat vanuit gegaan dat een wanbetaler de premie niet kan voldoen. Pas wanneer de verschuldigde premie niet door middel van een acceptgiro wordt voldaan en ook niet is gereageerd op aanmaningen, wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. In dat kader wordt door een deurwaarder onderzoek gedaan naar de betaalcapaciteit van een wanbetaler.
Een deel van de kosten is dan al gemaakt. Als de wanbetaler in contact treedt met de deurwaarder kan in onderling overleg gekeken worden naar het bereiken van een maximaal incassoresultaat, waarbij het beperken van extra kosten altijd wordt meegenomen.
Deurwaarders hebben in 2010 1 776 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 926 vorderingen zonder resultaat.
In 2011 zijn (tot heden) 18 385 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 5 672 vorderingen zonder resultaat.
Indien de premie van maart 2011 op deze wijze wordt geïnd, en daarbij ruim vier keer zo hoog wordt, zullen de achtereenvolgende achterstallige betalingstermijnen dan ook op deze kostenopdrijvende wijze geïnd gaan worden? Is dit toegestaan? Zo ja, waarom?
Het CJIB probeert in eerste instantie op één vordering via de inzet van een deurwaarder tot incasso te komen. Als dat niet lukt worden de volgende elf premiemaanden niet afzonderlijk doorgezet naar de deurwaarder. Het CJIB zal na twaalf maanden op de dan geclusterde vorderingen een verhaalsonderzoek doen. Als er indicaties zijn dat een wanbetaler wel zou moeten kunnen betalen worden de geclusterde vorderingen via één dwangbevel naar de deurwaarder doorgestuurd. Hierdoor worden voor de wanbetaler belangrijke kostenbesparingen bereikt.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat achterstallige betalingen van de zorgpremie geïnd zullen worden op een zo effectief mogelijke manier, waarbij kostenopdrijving door het CJIB en een gerechtsdeurwaarder zoveel mogelijk zal worden voorkomen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb u in mijn brief van 4 november 2011 (Kamerstukken II, 2011/12, 33 077, nr. 1) geschetst hoe ik de wanbetalersregeling, en dus ook de inning van de bestuursrechtelijke premie, verder wil verbeteren. Zo zal in de eerste maanden van 2012 een periodieke controle op het bestaan van een inkomen worden ingevoerd, zodat er vaker door middel van broninhouding kan worden geïnd. Een ander voorbeeld is het benutten van de zorgtoeslag voor de betaling van de bestuursrechtelijke premie.
Is het niet veel raadzamer om de boete van 30% op de zorgpremie te verlagen tot bijvoorbeeld de inningskosten, om zodoende de drempel om tot een oplossing van de betalingsproblematiek te komen te verlagen? Zo neen, waarom niet?
In mijn bovenvermelde reactie op de aanbevelingen in het Eindrapport van de evaluatie van de wanbetalersregeling heb ik uw Kamer al medegedeeld dat ik geen afschaffing van de opslag van 30% overweeg, en ook geen aanpassing naar een lager percentage. Het achterwege laten of een verlaging van de opslag zou weliswaar gunstig zijn voor wanbetalers in het bestuursrechtelijk regime, maar zou er tevens toe leiden dat er voor hen geen enkele prikkel meer is om terug te keren naar het normale premieregime. Dat vind ik onwenselijk. Het is ook in het belang van de wanbetaler zelf om zo snel mogelijk terug te keren naar het normale premieregime.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 15 december a.s.?
Ja.
De grote bijdrage van Poolse arbeidsmigranten aan de Nederlandse economie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Polen goed voor Nederlandse economie»?1
Iedereen die werkt draagt bij aan de economie. Dat geldt ook voor arbeidsmigranten uit EU-lidstaten. Echter, het is ook duidelijk dat arbeidsmigratie problemen met zich meebrengt, zoals malafide uitzendbureaus, huisvesting en een toenemend beroep op de sociale zekerheid.
Hoe beoordeelt u de 1,8 miljard euro die Poolse arbeidsmigranten bijdragen aan de Nederlandse economische groei? Hoe verhoudt dit zich tot het huidige kabinetsbeleid dat is gericht op het sneller terugsturen van Polen en het in grotere mate uitsluiten van de sociale zekerheid? Heeft dit het risico dat Nederland een onaantrekkelijke reputatie krijgt? Is hierbij de uitspraak van de Poolse minister Pawlak, dat «de onderlinge verhoudingen tussen Polen en Nederland kunnen verzuren», een eerste teken aan de wand?2
Het kabinet heeft maatregelen getroffen om arbeidsmigratie uit EU-lidstaten in goede banen te leiden, zoals uiteengezet in mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 2011.3 Een deel van de maatregelen betreft de terugkeer van EU-burgers die geen verblijfsrecht meer hebben in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn. Dit is niet de categorie die een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Over de maatregelen van het kabinet vindt regelmatig overleg plaats met de andere EU-lidstaten en de Europese Commissie. Dit overleg verloopt in een goede verstandhouding.
Deelt u de mening dat van Bulgaren en Roemenen soortgelijke positieve economische effecten mogen worden verwacht? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om – via het behoud van de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 – een administratieve barrière voor Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten in stand te houden?
In ons land staan honderdduizenden mensen aan de kant met een uitkering. Het kabinet vindt dat eerst het in Nederland beschikbare arbeidspotentieel moet worden benut, voordat arbeidsmigranten worden ingezet. Het verminderen van het aantal mensen met een uitkering levert een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie. Extra instroom van Bulgaren en Roemenen is dan ook niet wenselijk, temeer omdat er naast de Nederlandse werklozen ook nog eens ongeveer 300 000 migranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland zijn.
Klopt het dat u de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 alleen mag handhaven bij een ernstige/dreigende verstoring van de arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Europese Commissie? Wilt u de brief aan de Commissie, waarin u aannemelijk maakt dat de Nederlandse arbeidsmarkt ernstig/dreigend is verstoord, eerst aan de Kamer voorleggen?
Conform de bepalingen van het Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië hebben de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 januari 2014 overgangsmaatregelen toe te passen voor het werknemersverkeer met deze landen. Dit is inderdaad alleen mogelijk in geval van ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt of het dreigen daarvan. De Europese Commissie ontvangt voor het einde van het jaar een notificatie over het Nederlandse standpunt. De tekst4 van deze notificatiebrief is als bijlage bijgevoegd. In deze tekst is aangesloten bij de redenering zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, aangevuld met de meest recente CPB-ramingen over de arbeidsmarkt. Om die reden heb ik het niet nodig gevonden om de notificatiebrief eerst aan de Kamer voor te leggen.