De toenemende onrust binnen de rechterlijke macht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat inmiddels honderden rechters het manifest tegen de uitholling van de rechtspraak steunen?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Dat rechters de zorgen die bij hen leven naar voren brengen om hierover het gesprek aan te gaan, zie ik als een teken van hun grote betrokkenheid bij het bijzondere werk dat zij doen. De Raad voor de rechtspraak gaat deze dialoog aan.
Kunt u de Kamer voor 1 januari 2013 informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de raadsheren en de Raad voor de Rechtspraak en de maatregelen die worden genomen om de geuite zorgen van de raadsheren weg te nemen?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij kort verslag gedaan van het gesprek dat op vrijdag 21 december 2012 heeft plaatsgevonden met de initiatiefnemers van het manifest. In het gesprek, dat in een goede, constructieve sfeer is verlopen, zijn de drie hoofdthema’s uit het manifest aan de orde geweest. Het gesprek had vooral een verkennend karakter en heeft daarom nog geen definitieve conclusies opgeleverd. De Raad wil de dialoog graag voortzetten, eerst met een oriënterende ronde langs alle gerechten in januari en vervolgens met een discussieronde in het voorjaar.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur van 18 december 2012 waarin u heeft aangegeven dat, indien daartoe aanleiding bestaat, u bereid bent tot een gesprek?
Ja.
Bent u nu, gezien de toenemende onrust bij rechters en tevens vanuit uw verantwoordelijkheid als minister, bereid om op korte termijn ook zelf met de rechters in gesprek te gaan over de kwaliteit van de rechtspraak? Zo ja, wanneer? Kunt u de Kamer daar binnen een week na uw gesprek met de raadsheren over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het in de eerste plaats een taak voor de Raad voor de rechtspraak om het gesprek aan te gaan met de rechters en raadsheren die hun zorgen hebben geuit.
De Raad vult deze taak in met een oriënterende ronde en een discussieronde. Ik zal dat volgen en mij daarover laten informeren. Als er aanleiding toe is zal ik het gesprek hierover aangaan.
Overigens heb ik tijdens werkbezoeken in het land regelmatig contact met rechters en raadsheren van diverse gerechten. Tijdens deze werkbezoeken hoor ik wat er bij hen leeft en ga ik het gesprek aan.
Kunt u de Kamer voor 15 januari 2013 een brief doen toekomen waarin u uiteenzet op welke wijze u zult waarborgen dat de kwaliteit in de rechtspraak, zoals u dat ook zelf tijdens het mondelinge vragenuur heeft verwoord, maatgevend blijft en het niet aflegt tegen productie-eisen?
Gelet op het voornemen van de Raad een oriënterende ronde en een discussieronde te houden, wil ik eerst de resultaten van die rondes afwachten, waarna ik op zo kort mogelijke termijn uw Kamer zal informeren.
De kwaliteit van de rechtspraak in relatie tot de productie zal ook aan de orde komen in de brief over het programma Kwaliteit en Innovatie die ik in februari 2013 aan uw Kamer zal zenden en in de brief met scenario’s van de rechtspraak die ik heb toegezegd voorafgaande aan de Voorjaarsnota.
De stijging van het aantal dierproeven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over dierproeven en proefdieren genaamd «Zo doende 2011»?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het aantal dierproeven in één jaar met 14 575 (2,5%) gestegen is?
Het aantal dierproeven fluctueert de laatste jaren in meerdere of mindere mate. Uit een statische berekening is gebleken dat deze stijging van het aantal dierproeven past in een licht dalende trend die zich vanaf 2001 voordoet.
Deelt u de mening dat de stijging van het aantal dierproeven ongewenst is?
Het streven van de overheid is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling, acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven (vervanging, vermindering dan wel verfijning van dierproeven; de 3 V’s). Dit laat onverlet dat een lichte stijging van het aantal dierproeven zich voor kan doen. Het is aan een dierexperimentencommissie om de afweging te maken of het in de proefopzet voorgenomen aantal dieren ook daadwerkelijk nodig is om het in de desbetreffende dierproef gewenste resultaat te krijgen. In die afweging kan en zal ik niet treden.
Ik deel de ambities van de Kamer op dit dossier om te komen tot het terugdringen van het aantal dierproeven. Ik zal u in de stand van zaken brief die ik voornemens ben medio maart aan u te doen toekomen nader ingaan op mijn ambitieniveau.
Kunt u uitleggen waarom extra dierproeven nodig zijn geweest ten behoeve van de intensieve veehouderij?
De dagelijkse praktijk in de veehouderij is dat mannelijke varkens worden gecastreerd om berengeur in het vlees te voorkomen. Het genoemde onderzoek had als doel na te gaan of er een manier is om te voorspellen bij welke en bij hoeveel varkens die berengeur gaat voorkomen. Dit om gemaakte afspraken over het niet meer castreren te kunnen realiseren.
Hoe bent u van plan de stijging van het aantal dierproeven tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de stijging van 7% van het aantal dieren, gedood in voorraad?
Zoals ook al in «Zo doende 2011» wordt beschreven, is een stijging van het aantal inherent aan het aantal genetisch gemodificeerde muizen en vissen die aangehouden moeten worden voor het in stand houden van genetisch gemodificeerde lijnen.
Hoe bent u van plan de stijging van gedode dieren in voorraad tegen te gaan?
In het actieplan Dierproeven en alternatieven 2011–2021 staat aangegeven dat de NVWA in 2012 specifiek inspecteerde op het aantal dieren in voorraad bij vergunninghouders en fokkers. Met behulp van dit onderzoek wordt inzicht verkregen in de reden van het aanhouden van deze dieren en hoe voorkomen kan worden dat er overtollige dieren worden gefokt. De NVWA zal waar mogelijk aanbevelingen voor specifiek beleid op dit gebied opstellen. Ik wacht deze inventarisatie af. De aanbevelingen zal ik meenemen in het te ontwikkelen beleid.
Kunt u de Kamer informeren over de hoeveelheid overtredingen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en kunt u daarbij een oordeel geven?
Zoals u in «Zo doende 2011» kunt lezen, zijn er 11 overtredingen geconstateerd, waarvoor 10 schriftelijke waarschuwingen zijn verstuurd. Eén instelling kreeg
één schriftelijke waarschuwing voor twee overtredingen. In het algemeen is het nalevingniveau hoog in deze sector.
Deelt u de mening dat de onduidelijke informatie rondom dierproeven betreurenswaardig is, zeker gezien het gegeven dat de motie-Van Dekken (die de Code Openheid Dierproeven als noodzakelijk voorwaarde stelt) dus onvoldoende wordt nageleefd?
Met het jaarlijks rapporteren van de aantallen dierproeven en proefdieren en de inspectiebevindingen van de NVWA wordt open vanuit de Rijksoverheid gerapporteerd c.q. gecommuniceerd. De Code openheid Dierproeven gaat uit van vrijwillige medewerking van de vergunninghouders. Hierover zijn door de Rijksoverheid en vergunninghouders afspraken gemaakt.
Bent u van plan de informatievoorziening aan de Kamer in de toekomst te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik constateer dat Nederland in vergelijking met de meeste andere Europese landen een uitgebreid jaarverslag over dierproeven en proefdieren uitgeeft. Ik zal dit niveau ook na de implementatie van de Richtlijn nr. 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, zoveel mogelijk in stand houden. Daarbij is het een gegeven dat de doorwerking van de Richtlijn voor Nederland beperkt is op dit punt, daar Nederland koploper is en mede als voorbeeld voor de inrichting van de Richtlijn heeft gediend. Incidenteel vraagt de Richtlijn nieuwe informatievoorziening, zoals de publicatie van een niet technische samenvatting van de verleende projectvergunningen. Op dit punt is dus wel sprake van uitbreiding van de informatievoorziening.
Het bericht dat de gemeente Smallingerland in januari 2013 begint met noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Fleur Agema (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden noodopvang Drachten begint in januari»?1
Hoe is het mogelijk dat u in de beantwoording van onze eerdere vragen over dit onderwerp op 13 december 2012 heeft gesteld dat niet duidelijk is of en op welke wijze de gemeente Smallingerland noodopvang gaat verlenen, terwijl uit het bovengenoemde bericht blijkt dat één en ander reeds geconcretiseerd is en dat deze gemeente al per 1 januari 2013 met de opvang gaat beginnen? Heeft u hieromtrent daadwerkelijk navraag bij deze gemeente gedaan? Zo ja, heeft de gemeente Smallingerland u hierover onjuist of onvolledig geïnformeerd? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deelt u de mening dat de gemeente Smallingerland met dit besluit de in 2007 gemaakte afspraak dat geen noodopvang meer zal worden geboden aan uitgeprocedeerde asielzoekers keihard aan haar laars lapt en dat dit onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de uitvoering van dit concrete voornemen van de gemeente Smallingerland tegen te houden? Bent u bereid om de Nederlandse gemeenten voor eens en altijd duidelijk te maken dat dergelijke schaamteloze ondermijning van het vreemdelingenbeleid en van gemaakte afspraken niet wordt getolereerd?
Bent u bereid om aan de gemeente Smallingerland duidelijk te maken dat het geld dat gemeenten krijgen voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning bedoeld is voor zorg, niet voor verblijf van mensen die niet eens in Nederland mogen zijn en dat ook huurhuizen bedoeld zijn voor mensen die verblijfsrecht in Nederland hebben?
Bent u tevens bereid om het deels met belastinggeld gefinancierde Vluchtelingenwerk Nederland duidelijk te maken dat medewerking aan deze plannen van de gemeente Smallingerland niet zal worden geaccepteerd? Zo nee, waarom niet?
Het aanbieden en uitzetten van kweekwild voor de jacht en consumptie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat het in Nederland gevestigde bedrijf ’t Zinkske1 wilde dieren kweekt om ze vervolgens aan jagers aan te bieden met de suggestie deze dieren uit te zetten in de vrije natuur enkel om de dieren te kunnen afschieten voor het plezier of consumptie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u bevestigen dat het in Nederland verboden is dieren zoals fazanten, patrijzen, hazen en edelherten te kweken en vervolgens uit te zetten in de vrije natuur enkel met als doel deze dieren af te schieten voor plezier of voor consumptie? Zo ja, bent u dan van mening dat het in Nederland wel is toegestaan om wild te kweken en aan te bieden voor uitzetting of voor consumptie waarbij het uiteindelijk doel onduidelijk blijft?
Beschikt ‘t Zinkske over de vereiste Flora- en faunawet ontheffingen om de op de website aangegeven (veelal beschermde inheemse) diersoorten te mogen houden, vervoeren, uitzetten, en over de grens te transporteren (import/export)? Zo ja, op welke gronden in de Flora- en faunawet zijn deze ontheffingen gebaseerd?
Voldoet dit bedrijf aan overige wet- en regelgeving rondom het houden van dieren, zoals de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren inzake de houderij-omstandigheden, transport van dieren, en veterinaire risico’s?
Kunt u garanderen dat het ’t Zinkske deze gekweekte wilde dieren niet aan jagers verkoopt die de dieren vervolgens hier in Nederland uitzetten voor de jacht of de consumptie? Zo, ja kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe u dit precies controleert en handhaaft? Zo nee, deelt u de mening dat het bedrijven als ’t Zinkske in Nederland expliciet verboden zou moeten worden om overtredingen niet in de hand te werken?
Is het waar dat u niet kunt uitsluiten dat in het buitenland in de vrije natuur uitgezet kweekwild voor de jacht en consumptie, in Nederland wordt verkocht als wild voor consumptie? Zo ja, wat vindt u er van dat wild verkregen middels in Nederland verboden handelingen volgens de Flora- en faunawet wel in Nederland verkocht mag worden voor consumptie?
Kunt u voor elk van de drie categorieën wild (vrij wild, kweekwild en uitgezet kweekwild) uiteenzetten welk aandeel elke categorie heeft in de Nederlandse wildconsumptie uitgedrukt als percentage van de totale nationale wildconsumptie? Zo ja, kunt u daarbij ook uiteenzetten hoeveel wild dat in Nederland wordt verkocht voor consumptie ook daadwerkelijk afkomstig is uit Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiernaar nader onderzoek te doen verrichten?
Kunt u aangeven in hoeverre post mortem keuringen verschillen voor wild afkomstig uit de natuur, kweekwild en uitgezet kweekwild?
Deelt u de mening dat het verkopen van wild voor consumptie afkomstig van dieren die hun hele leven hebben doorgebracht in kwekerijen ofwel afkomstig van dieren die in kwekerijen worden opgefokt en in de vrije natuur worden uitgezet enkel om daar afgeschoten te worden voor de jacht of voor consumptie niet als wild bestempeld kan en mag worden? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op de verkoop van dit soort wild? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat consumenten moeten kunnen controleren met welke categorie «wild» hij of zij te maken heeft, zodat de consument er van op de hoogte is dat het wild dat hij of zij koopt veelal kweekwild is afkomstig van dieren die nooit in de vrije natuur hebben geleefd en in vergelijkbare omstandigheden leven als dieren in de bio-industrie? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u hier, bijvoorbeeld via etiketteringsplicht, verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat wild absoluut niet kan worden aangemerkt als duurzaam alternatief voor vlees, zoals jagers veelvuldig doen2, gelet op het feit dat Nederland naar schatting slechts 5% van haar jaarlijkse nationale wildconsumptie van 12 000 kilo met inlands wild kan dekken3 en het verkochte wild bovendien veelal afkomstig is van kwekerijen waar dieren worden gehouden vergelijkbaar met dieren uit de bio-industrie? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u de consument daar beter over voorlichten? Zo nee, waarom niet?
De Pressemitteilung van het Bundesministerium für Wirtschaft und Technologie in Duitsland over de stroomprijscompensatie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Pressemitteilung van het Bundesministerium für Witschaft und Technologie over de stroomprijscompensatie voor energie-intensieve bedrijven?1
Ja.
Wat is het verschil tussen Duitsland en Nederland in stroomprijscompensatie en wat zijn de consequenties van dit verschil?
De Duitse overheid heeft het voornemen gepubliceerd de elektriciteitsgrootgebruikers te gaan compenseren voor de CO2 kosten die de elektriciteitsproducenten aan haar doorberekenen. Bij die compensatie houden zij zich aan de door de Europese Commissie in mei 2012 opgestelde richtsnoeren staatsteun in het kader van het EU emissiehandelssysteem.
In Nederland is nog geen besluit genomen over de compensatie van de elektriciteitsgrootgebruikers. De concurrentiepositie van bedrijven is van zeer veel factoren afhankelijk. Als Nederland niet compenseert, treedt hierdoor op dit terrein een verstoring van het speelveld op voor de Nederlandse bedrijven die voor compensatie in aanmerking komen. Op de consequenties daarvan ga ik in bij de beantwoording van de volgende vraag.
Tast de Duitse stroomprijscompensatie de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven aan? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de Duitse industrie wordt gecompenseerd wordt het speelveld voor Nederlandse bedrijven verstoord. Die verstoring is overigens beperkt doordat de CO2-prijs slechts deels gecorrigeerd wordt en ook nog eens historisch laag is, namelijk tussen de 6–7 euro per ton CO2.
Het kabinet denkt op dit ogenblik na over een concrete invulling van de 375 mln. die vanaf 2014 beschikbaar is voor compensatie aan bedrijven ter compensatie van de SDE+ heffing. Bij de invulling wordt ook de concurrentiepositie van de energie-intensieve sectoren betrokken, waarbij onder andere gekeken wordt naar de kosten van indirecte effecten door het ETS. Verder zal het kabinet bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om bij de inzet van deze middelen verdere energiebesparing te realiseren. Op dit moment wil ik niet vooruit lopen op een precieze invulling van de 375 mln. De staatssecretaris van Financiën heeft reeds bij de behandeling van het Belastingplan in de Kamer gemeld dat de Kamer in het tweede kwartaal van 2013 geïnformeerd zal worden over de precieze invulling.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik per abuis aangegeven dat ik de compensatie van transporttarieven voor elektriciteit voor grootgebruikers bezie in het kadersvan de 375 mln. Euro compensatie voor de SDE+ heffing en compensatie van de indirecte effecten van ETS meeneem in de wetgevingsagenda STROOM. Dit moet precies andersom zijn. De compensatie van de transporttarieven neem ik mee in de wetgevingsagenda STROOM en de compensatie van de indirecte effecten van het ETS bezie ik in het kader van de compensatie van de SDE+ heffing.
De mogelijke stijging van de salarissen van EU-ambtenaren |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salaries of EU officials to increase in new year»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat door vastgelopen gesprekken tussen de Raad en de Europese Commissie de speciale belasting (solidarity levy) voor EU-ambtenaren automatisch verloopt?
Ja; de solidariteitsheffing vervalt omdat er nog geen overeenstemming is bereikt over een nieuw EU-ambtenarenstatuut.
Op welke punten zijn de onderhandelingen over het beloningssysteem stuk gelopen? Wat is het Nederlandse standpunt bij deze onderwerpen?
In december zijn meerdere voorstellen verschenen m.b.t. EU-ambtenarensalarissen. De Europese Commissie heeft een 1,7% salarisverhoging voorgesteld voor de periode juli 2012-juni 2013, gebaseerd op de salarismethode die eind 2012 afloopt. Ook is voorgesteld om de salarismethode met een jaar te verlengen, evenals de solidariteitsheffing van 5,5%, omdat beide eind 2012 aflopen.
Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben evenals in vorige jaren bezwaar gemaakt tegen het salarisvoorstel, omdat zij van mening zijn dat het onverkort hanteren van de huidige salarismethodiek leidt tot stijgingen die niet opportuun zijn in tijden van crisis. Volgens deze lidstaten had de Commissie gebruik moeten maken van de zgn. «crisisclausule». Hierover zijn enkele Hofzaken gaande. Omdat de manier waarop de Commissie de salarismethode hanteert volgens deze lidstaten niet correct is, wilden zij ook niet instemmen met een verlenging van de toepassing van de salarismethode voor een jaar. Dat betekent helaas ook dat er tijdelijk geen solidariteitsheffing plaatsvindt, tot in de loop van 2013 een nieuw EU-ambtenarenstatuut overeen is gekomen.
De onderhandelingen over het ambtenarenstatuut kunnen worden afgerond wanneer in de MFK-onderhandelingen afspraken zijn gemaakt over de omvang van de administratieve uitgaven. Nederlandse inzet daarbij is dat de administratieve uitgaven beperkt dienen te worden, onder meer door verlaging van het aantal EU-ambtenaren en door hervorming van het belonings- en pensioensysteem.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen over de hervorming van het beloningssysteem voor Europese ambtenaren prioriteit zouden moeten hebben?
Ja, Nederland zet zich, samen met gelijkgezinde landen, ook actief in voor deze hervormingen, zowel bij de onderhandelingen over het nieuwe EU-ambtenarenstatuut als bij de MFK-onderhandelingen.
Wat is de precieze inzet van Nederland op dit moment bij deze onderhandeling?
Het kabinet acht een verdergaande modernisering en versobering van het pensioensysteem, de bevorderingssystematiek, de salarisaanpassingmethode en het stelsel van vergoedingen voor EU-personeel gewenst om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten en de totale kosten voor administratieve uitgaven in de hand te houden. Zie hiervoor het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342) en de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 553).
Acht u het wenselijk dat daar waar nationaal de ambtenarensalarissen worden bevroren en het draagvlak voor Europa in de individuele lidstaten afneemt, de Brusselse huishouding wordt ontzien van bezuinigingen en snijden in eigen vlees?
Nee.
Wat gaat het verdere tijdspad van de onderhandelingen over dit onderwerp zijn en wat is het krachtenveld?
Naar verwachting zal in het voorjaar van 2013 een akkoord worden bereikt over het MFK. Daarna kunnen de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut worden afgerond. De Nederlandse inzet wordt gesteund door diverse gelijkgezinde landen.
Bent u bereid deze kwestie wederom aan te kaarten bij de Commissie danwel in de Europese Raad en stappen te ondernemen tegen deze ontwikkeling?
Ja, Nederland blijft zich hier actief voor inzetten; zie ook het antwoord op vraag 4.
De ontwikkelingen rond het geitenbedrijf in Ambt Elden en de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontwikkelingen rond een bedrijf in Ambt Elden (provincie Overijssel) waar 1 000 geiten zonder (juiste) vergunning worden gehouden?1
Ja.
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de vraag of inmiddels een juiste vergunning is afgegeven en of deze aanvraag nog in behandeling is?
Volgens informatie van de gemeente Hof van Twente is de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nog niet definitief verstrekt. De gevraagde omgevingsvergunning heeft in ontwerp ter inzage gelegen vanaf 25 oktober 2012 tot en met 6 december 2012. In deze periode zijn zienswijzen ingediend. De aanvraag is daarmee formeel nog in behandeling.
Er staat nu een stal waarin circa 1000 geiten worden gehouden. Het bedrijf is van plan om naast deze stal een tweede stal te bouwen. Voor beide stallen is een bouwvergunning verleend die onherroepelijk is. De aanvraag om omgevingsvergunning (activiteit milieu) voorziet met betrekking tot deze stal in het houden van 3000 melkgeiten en 1500 opfokgeiten (61 dagen – 1 jaar).
Is u bekend dat het bedrijf uitbreidingsplannen heeft voor bouwen van een stal voor 5 000 geiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de bestaande opvatting van het kabinet en voormalig staatssecretaris Bleker tot een maximumomvang van 1500–2000 geiten per stal?
In de reactie van het Kabinet over het advies van de Gezondheidsraad, die ik uw kamer uiterlijk 1 maart aanstaande zal toesturen, zal ook een standpunt worden ingenomen over de door het vorige kabinet technisch voorbereide wettelijke voorziening om een grens te kunnen stellen aan de omvang van bedrijven op een locatie.
Vindt u het wenselijk dat de ontwikkelingen rond het bedrijf in Ambt Elden onder vigerend beleid beoordeeld worden, en dus zonder adequate beoordeling op gezondheidsrisico’s, zoals Q-koorts?
Zoals ook aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Thieme (Tweede Kamer, 2012–2013, Aanhangsel 318) is er vanwege de wettelijke vaccinatieplicht van geiten tegen Q-koorts geen verhoogd risico op Q-koorts voor de omwonenden.
Acht u zich verantwoordelijk om er zorg voor te dragen dat er een eenduidig kader komt voor het beoordelen van afstandscriteria tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
De Gezondheidsraad heeft op 30 november jongstleden het advies uitgebracht over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen (28 973, nr. 129). Het kabinet zal uw Kamer uiterlijk 1 maart 2013 een beleidsreactie geven op dit advies. In deze reactie zal ook een standpunt worden ingenomen over fijnstof en over een eventueel afstandscriterium.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de GGD inzake het bepalen van een afstandscriterium van minimaal 250 meter tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe denkt u in dit kader over het opstellen van normen over de hoeveelheid fijnstof die mag vrijkomen in de omgeving van intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting van de provincie Overijssel en veel verontruste inwoners van Ambt-Elden dat de uitbreiding van het bedrijf van 1 000 naar 5 000 geiten onwenselijk is, ook in relatie tot de volksgezondheid?
Voordat het adviesrapport van de Gezondheidsraad verscheen heeft de provincie Overijssel aangegeven dat onduidelijkheid over gezondheidsrisico’s rond veehouderijbedrijven ongewenst is, omdat hierdoor bij de bewoners ongerustheid kan ontstaan. Het ging daarbij niet om de onwenselijkheid van bedrijfsuitbreiding. Zie verder antwoord 5.
Het bericht 'Psycho’s op vrije voeten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Psycho’s op vrije voeten»1?
Ja.
Is het waar dat tbs-ers van de longstay worden overgeplaatst naar reguliere afdelingen waar zij weer gaan werken aan hun terugkeer in de samenleving met alle gevolgen, zoals verlof, van dien?
Al sinds de start van de longstay, die is ingesteld in 1999, kunnen tbs-gestelden worden teruggeplaatst naar een behandelafdeling in een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) wanneer er nieuwe behandelperspectieven zijn. Er kan perspectief op verbetering bestaan vanwege nieuwe medicatie, of door een nieuw ontwikkelde behandelmethode. Het recidiverisico kan in de loop der tijd zijn afgenomen. In deze gevallen worden betrokkenen teruggeplaatst naar de reguliere tbs-afdelingen zodat de door de rechter opgelegde behandeling hervat kan worden.
Klopt het dat het ook psychopaten betreft terwijl het Pieter Baan Centrum heeft aangegeven dat er nu pas een onderzoek komt naar de vraag of behandeling effect heeft op het geweten van psychopaten? Zo ja, vindt u dat u verantwoord bezig bent?
De invulling van de tbs-behandeling is in alle gevallen maatwerk, zo ook bij patiënten met een psychopathische stoornis. Er zijn tbs-gestelden bij wie de behandeling niet leidt tot een vermindering van het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau. Zij kunnen niet terugkeren in de samenleving, maar zijn in het belang van de maatschappelijke veiligheid langdurig, soms levenslang, aangewezen op forensische zorg. Longstay-gestelden kunnen alleen teruggeplaatst worden naar een behandelafdeling in een fpc wanneer er nieuwe behandelperspectieven zijn. Zijn die er niet, dan is terugplaatsing niet aan de orde en blijft de tbs-gestelde op de longstay-afdeling.
Hoe beoordeelt u het dat, wanneer patiënten eenmaal op een normale afdeling zitten, ze ontspannen raken? Deelt u de mening dat dit calculerend gedrag is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld niet dat personen die worden overgeplaatst naar een reguliere tbs-afdeling «ontspannen raken». Ik wijs erop dat op een reguliere tbs-afdeling juist een inspanning van betrokkene wordt gevraagd ten behoeve van zijn/haar resocialisatie.
Is het waar dat een woordvoerder van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft gezegd dat ook andere factoren een rol spelen zoals verbeterde behandelmethoden en nieuwe medicatie zoals libido remmende middelen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de onwil om op vragen in te gaan om libido remmende middelen te verplichten?
In de behandeling van tbs-gestelden met een seksuele stoornis kunnen libidoremmende middelen een rol spelen. Het gebruik ervan is echter altijd onderdeel van een bredere behandeling die bijvoorbeeld ook psychotherapie, trainingen en andere medicatie kan omvatten. Het voorschrijven van de medicatie is voorbehouden aan medisch specialisten die daartoe bevoegd en bekwaam zijn. Libidoremmende medicatie is namelijk niet in iedere situatie of bij alle typen zedendelinquenten effectief en heeft daarnaast vaak ernstige lichamelijke bijwerkingen. Verschillende medische richtlijnen, zowel nationaal als internationaal, gelden als leidraad voor de behandeling. Zie ook de brief van 2 oktober 2012 van de Minister van Veiligheid en Justitie over de voortgang aanpak kinderpornografie (TK 2012–2013, 31 015, nr. 81).
Indien libido remmende middelen zo goed werken dat de meest gevaarlijke tbs-ers weer op vrije voeten kunnen komen, bent u dan bereid om dit te verplichten en deze «patiënten» dan gewoon in de gevangenis te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat denkt u dat het effect is van hetgeen blijkt uit de Recidive monitor TBS (1974–2008, FS 2011–6) en het Recidivebericht 1997–2007, namelijk dat verschillende soorten recidive onder tbs’ers afnemen, waarvan onderzoekers denken dat de oorzaak hiervan waarschijnlijk komt door de druk die op het tbs-systeem is komen te staan, waardoor rechters en behandelaars tussen 1974 en 2008 voorzichtiger zijn geworden met het in vrijheid stellen van uitbehandelde tbs’ers en werden alléén patiënten met een gunstige prognose in vrijheid gesteld?
In Factsheet 2011–6 betreffende recidive TBS 1974–2008 geeft het WODC aan dat na de scherpe daling in de jaren ’80 en ’90 en de lichte toename rond de eeuwwisseling, de strafrechtelijke recidive onder ex-tbs-gestelden de laatste jaren weer licht lijkt te zijn afgenomen. Het WODC noemt als verklaring dat «het zou kunnen dat rechters en behandelaars, in reactie op de druk die vanuit de samenleving en de politiek op het tbs-systeem wordt uitgeoefend, in de loop der jaren steeds voorzichtiger zijn geworden om «uitbehandelde» terbeschikkinggestelden in vrijheid te stellen. Met andere woorden, alleen de patiënten met een relatief gunstige prognose werden in vrijheid gesteld, met als gevolg dat de recidivecijfers in de sector zijn gedaald. Een zekere verklaring is dit niet, maar ze kan op dit moment niet worden uitgesloten.» Volgens het WODC zijn voor het achterhalen van de betekenis van de cijfers die in de factsheet zijn gepresenteerd meer gegevens nodig, en is reeds een eerste stap gezet om uitstroominformatie in verband te kunnen brengen met informatie over stoornissen van de patiënten en de behandeling die daarop is gevolgd. Ik zie de resultaten hiervan met belangstelling tegemoet.
Klopt de schatting dat de helft van de 185 longstayers uiteindelijk in aanmerking komt voor proefverlof en zelfstandig wonen? Zo ja, deelt u de mening dat de veiligheid van de samenleving veel belangrijker is dan het belang van een gevaarlijke gek op terugkeer in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Sinds december 2010 wordt het beleid ten aanzien van de driejaarlijkse herbeoordelingen van tbs-gestelden in de longstay uitgevoerd. Dit wordt gedaan door de Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (Lap). De Lap is een onafhankelijke commissie die (sinds 2003) de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie adviseert over de eventuele plaatsing van tbs-gestelden op een longstay-afdeling, de voortzetting van de longstay-plaatsing of de opheffing ervan. Wanneer er sprake is van een verbeterde mogelijkheid tot behandeling en het beveiligingsniveau laag is, kunnen longstay-gestelden over worden geplaatst naar een andere voorziening waar voldoende zorg en beveiliging kan worden geboden, zodat zij daar kunnen werken aan hun resocialisatie. Dit kunnen behandelafdelingen in een fpc zijn of GGz-instellingen waar plaatsen zijn gecreëerd voor tbs-patiënten met een chronische zorgbehoefte, en waar kan worden voorzien in het vereiste niveau van beveiliging. Ik verwijs in dit kader tevens naar het beleidskader Longstay forensische zorg dat bij brief van 3 februari 2009 aan de Tweede Kamer is verzonden (TK 2008–2009, 29 452, nr. 98).
Op basis van de recent uitgevoerde driejaarlijkse herbeoordelingen is de verwachting dat het aantal longstay-gestelden afneemt met ongeveer 30%. Een deel van de 30% kan worden overgeplaatst naar een behandelafdeling van een fpc. Het andere deel kan, al dan niet op termijn, naar de reguliere GGz worden overgeplaatst. Het spreekt voor zich dat de maatschappelijke veiligheid voorop blijft staan. Daarom wordt in het behandelplan uitgebreid aandacht besteed aan de wijze waarop het risicomanagement en het toezicht op deze patiënten wordt geregeld.
Overigens worden het Beleidskader longstay en de verlofregeling voor longstay-gestelden op dit moment geëvalueerd door advies- en onderzoeksbureau Significant, in opdracht van het WODC. De resultaten hiervan zullen in de tweede helft van dit jaar naar de Tweede Kamer worden verzonden.
Wat gaat u doen om per direct te bewerkstelligen dat de samenleving niet zal worden gebruikt als proeftuin met alle gevaren die daarbij horen en deze patiënten gewoon op de longstay blijven of in de gevangenis worden gezet?
Zie antwoord vraag 8.
De aanpak omtrent de Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duizenden Zuid-Limburgers met antistoffen tegen Q-koorts»? 1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat er in Zuid-Limburg sprake was van 9000 Q-koortsbesmettingen, waarvan er maar 253 gemelde ziektegevallen zijn?
In antwoorden op Kamervragen (TK, 2011–2012, 2162) heb ik toegelicht dat voor veel infectieziekten, ook voor Q-koorts, geldt dat slechts een deel van de mensen die geïnfecteerd raakt ook daadwerkelijk ziek wordt. Van de mensen die wel klachten krijgen, zullen velen niet naar de huisarts gaan. Q-koorts wordt alleen bij het RIVM gemeld als mensen met klachten de huisarts bezoeken en de huisarts de diagnose laat bevestigen door laboratoriumonderzoek. Er is voor infectieziekten vrijwel altijd een groot verschil tussen het aantal infecties, het aantal zieken en het uiteindelijk aantal meldingen.
Is bekend of zich inmiddels meer mensen uit Zuid-Limburg met besmetting van Q-koorts hebben gemeld bij artsen of de GGD?
Artsen en GGD’en zijn verplicht een patiënt met Q-koorts bij het RIVM te melden als het om acute Q-koorts gaat. In 2012 heeft het RIVM van alle GGD’en in Nederland 68 meldingen ontvangen van patiënten met acute Q-koorts. De GGD Zuid-Limburg heeft in 2012 geen patiënten gemeld.
Deelt u de opvatting dat de Q-koorts een erg groot probleem was in 2009, en dat nu nog steeds is en dat daarom continu nagedacht moet worden over de aanpak van bestaande en toekomstige uitbraken van Q-koorts? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De Q-koortsepidemie die Nederland in 2008 en 2009 trof is voorbij, maar zorgen en vragen over de consequenties blijven. Veel mensen zijn ziek geworden en sommigen ondervinden nog steeds de gevolgen daarvan, zoals blijvende vermoeidheid of een chronische infectie. Ik zet me er voor in de toegang tot de zorg voor deze patiënten te verbeteren en kennis over diagnose en behandeling van de verschillende verschijningsvormen van Q-koorts te vergroten. In mijn brieven van 10 april 2012 (TK 2011–2012, 32 793 nr. 50) en van 21 december 2012 (TK 2012–2013, 28 286 nr. 610) heb ik een overzicht van de verschillende activiteiten gegeven die worden ondernomen ten behoeve van Q-koortspatiënten. Artsen en hoofden van laboratoria zijn verplicht acute Q-koorts te melden bij de GGD. Op die manier wordt een eventuele toekomstige uitbraak van Q-koorts in een vroeg stadium opgemerkt. Een apart meldpunt heeft dus geen toegevoegde waarde boven deze meldplicht van acute Q-koorts. Om een beeld te krijgen van het vóórkomen van chronische Q-koorts wordt gebruik gemaakt van een onderzoeksdatabase die beheerd wordt door het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Specialisten die chronische Q-koorts patiënten behandelen leveren informatie waardoor veel informatie beschikbaar komt over kenmerken van patiënten met chronische Q-koorts, risicofactoren, diagnostiek en behandeling. Er is weinig bekend over het risico op chronische Q-koorts bij mensen zonder risicofactoren die een acute infectie zonder klachten hebben doorgemaakt. Patiënten met bepaalde risicofactoren (hartklep protheses, vaatprotheses en aneurysma) worden in twee ziekenhuizen in de betrokken regio’s gescreend op Q-koorts en zo nodig behandeld. Acute Q-koorts gevallen worden opgevolgd om eventuele chronische infectie vroegtijdig te kunnen herkennen.
Zoals ik onlangs in antwoorden op vragen van het lid Van Gerven heb aangegeven zal ik een bevolkingsonderzoek naar chronische Q-koorts in Herpen incidenteel financieren omdat de verwachting is dat een dergelijk onderzoek op beperkte schaal inzicht geeft in het risico om chronische Q-koorts te ontwikkelen voor mensen die geïnfecteerd zijn maar geen klachten hadden.
Kunt u extra beleid formuleren (zoals bijvoorbeeld het instellen van een meldpunt) waardoor er meer Q-koortsbesmettingen in de toekomst gemeld zullen worden, zodat deze blinde vlek in de omvang van deze ernstige ziekte voorkomen kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk toekomstig beleid heeft u dan voor ogen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op het aantal mensen dat de Q-koorts draagt en last heeft van een mild ziekteverloop, waardoor zij tot jaren later te maken kunnen krijgen met een chronische vorm van Q-koorts?
Zie antwoord vraag 4.
Is het doel van het beleid (en de daarvoor beschikbare € 10 miljoen) rondom de Q-koorts «het vertrouwen in de overheid te herstellen», en dient het beleid ook ter voorlichting van slachtoffers en ter voorkoming van problemen met Q-koorts in de toekomst? Zo ja, is het beleid voldoende gebleken om de slachtoffers adequaat bij te staan? Zo nee, waarom is het primaire doel van het beleid niet gericht op het waarborgen van de gezondheid van mensen?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale Ombudsman over Q-koorts (TK 2011–2012, 28 286 nr. 569) en in de brief met de analyse van individuele financiële tegemoetkoming Q-koortspatiënten (TK 2012–2013, 28 286 nr. 610) zijn wij uitgebreid ingegaan op de taken die de stichting inzake Q-koorts op zich kan nemen.
Drugsgebruik in het speciaal onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugsgebruik jeugd speciaal onderwijs hoog»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het hoge drugs- en alcoholgebruik in het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) in Rotterdam? Zo ja, hoe groot is dit probleem?
Het drugs- en alcoholgebruik van jongeren in residentiële jeugdzorginstellingen (rjz), cluster 4 van het voortgezet speciaal onderwijs (vso), het praktijkonderwijs (PrO) en het vmbo met leerwegondersteuning (lwoo) is hoger dan in het reguliere onderwijs (vmbo en havo/vwo). Ik ben hier mee bekend. Dit betreft een landelijk probleem, waarop Rotterdam geen uitzondering is.
In 2012 volgden ruim 37 000 leerlingen voortgezet speciaal onderwijs. Ruim 18 000 daarvan volgden onderwijs op de zogenaamde cluster 4 scholen voor leerlingen met gedragsproblemen. In 2012 kregen ruim 102 000 leerlingen leerwegondersteuning (lwoo) op het vmbo, waren ruim 27 000 leerlingen ingeschreven op het praktijkonderwijs (PrO). 3 300 jongeren volgden onderwijs op een cluster 4 school verbonden aan een instelling voor residentiële jeugdzorg (RJZ, excl. JJI en RJZ+).
rjz
cluster 4 vso
PrO
lwoo
vmbo
havo/vwo
Roken (dagelijks)
58,6%
38,4%
17,4%
18,2%
13,6%
4,2%
Alcohol (fors wekelijks)
33,3%
23,4%
13,7%
16,9%
17,7%
9,5%
Cannabis (ooit)
66,7%
42,0%
15,3%
16,7%
20,0%
13,6%
Harddrugs (ooit)
29,2%
19,4%
13,8%
7,6%
6,3%
4,2%
Kepper, A., Monshouwer, K., van Dorsselaer, S., Vollebergh, W. (2012).
Middelengebruik door jongeren. Middelengebruik in de residentiële jeugdzorg, Rec-4, praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen (TSG), 5, 288–295.
Ook in de leeftijdscategorieën 12–13 en 16 jarigen zijn er grote verschillen.
Is dit een problematiek die landelijk speelt? Zo ja, van welke aard en omvang is die problematiek? Zo nee, hoe weet u dat?
Deelt u de mening dat de aanpak die in Rotterdam is gekozen een belangrijke bijdrage kan leveren aan het in kaart brengen en terugdringen van deze problematiek? Zo ja, wat gaat u doen om deze aanpak landelijk door te (laten) voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, want op lokaal niveau ligt een belangrijke taak op het gebied van voorlichting en vroegsignalering ter preventie (en eventueel behandeling) van middelengebruik onder jongeren. Naast de lokale overheid spelen ook andere partijen een rol, zoals ouders, scholen, de jeugdgezondheidszorg en de rijksoverheid.
Ook bij de aanpak van Rotterdam zijn diverse partijen betrokken. In Rotterdam is men net gestart met een aanpak gericht op het voortgezet speciaal onderwijs; er zijn nog geen resultaten bekend. Het ministerie van OCW zal in overleg met de betreffende sectoren en overige partijen bezien of en hoeverre de aanpak in Rotterdam breder landelijk verspreid kan worden. Daarnaast zal ook bezien worden of andere methodieken geschikt kunnen worden gemaakt voor de verschillende risicogroepen in het v(s)o. Aanpakken die in het regulier onderwijs werken zijn niet zonder meer te vertalen naar risicogroepen in het voortgezet (speciaal) onderwijs.
Daarbij zal naast onderdelen van de Rotterdamse aanpak ook, waar mogelijk, gebruik gemaakt worden van de informatie die reeds beschikbaar is. Zoals de websites en lespakketten van het Trimbos instituut, dat hiervoor jaarlijks van mij subsidie ontvangt. Zo onderhoudt het Trimbos instituut bijvoorbeeld de Alcohol- en Drugs infolijnen2 en het succesvolle lespakket De gezonde school en genotmiddelen 3 voor basis- en voortgezet onderwijs en mbo. Dit programma richt zich niet alleen op leerlingen, maar ook op leerkrachten, ouders en schoolbesturen. Ook zorgt de rijksoverheid voor het verspreiden van goede voorbeelden via o.a. het Centrum Gezond Leven van het RIVM (interventiedatabase).
Waaruit bestaat de speciale aanpak voor mbo’ers op niveau 1 en 2? Is deze aanpak succesvol gebleken?
In Rotterdam hebben de ROC’s, politie, en de gemeente de handen ineengeslagen en een «Aanvalsplan Drugs & Alcohol op ROC’s»4 opgesteld.
In dit aanvalsplan worden drie punten als nieuwe aanpak genoemd:
Dit plan is in 2011 in werking getreden. De resultaten van het onderzoek naar de effectiviteit van deze aanpak worden in 2014 bekend.
Op welke wijze draagt u bij aan de bewustwording onder jongeren en hun ouders omtrent de gevaren van drugs- en alcoholgebruik, en wat doet u aan de preventie daarvan?
Ik investeer bijvoorbeeld in betrouwbare informatie over drugs en alcohol voor diverse partijen. Denk aan het eerder genoemde lespakket De gezonde school en genotmiddelen en de Alcohol- en Drugs infolijnen. Ouders kunnen terecht op de website hoepakjijdataan.nl. Ook investeer ik in het Trimbos programma «Uitgaan, Alcohol en Drugs» en het Centrum Veilig en Gezond Uitgaan5, gericht op het verminderen van riskant alcohol- en drugsgebruik in het uitgaanscircuit en de gezondheids- en veiligheidsproblemen die daarmee samenhangen6, en in het Partnership Vroegsignalering Alcohol7. Ook is VWS een driejarig programma gestart om de gezonde leefstijl van de jeugd te bevorderen via scholen en door de inzet van social media. Deze zogenaamde «Jeugdimpuls» wordt gecoördineerd door het Centrum Gezond Leven en wordt uitgevoerd door relevante gezondheids- en onderwijspartners. Het budget (totaal € 6 miljoen) wordt onder andere ingezet ten behoeve van preventie van schadelijk middelengebruik.
Het bericht dat de gemeente Hoorn de kosten die zijn gemaakt na een oproep tot een Project-X feest niet kan verhalen op de oproeper |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opruier Project X Hoorn gaat vrijuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat schade altijd zoveel mogelijk op de dader moet worden verhaald?
Ja, met dien verstande dat dit niet geldt voor het verhaal van kosten die de overheid maakt ter zake van activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend.
Is het waar dat de gemeente Hoorn juridisch advies heeft ingewonnen en dat daaruit volgde dat de gemeente kansloos zou zijn in een schadevergoedingsprocedure?
Ik beschik inderdaad over dit advies. Daaruit blijkt niet dat een eventuele gerechtelijke procedure kansloos zou zijn. De kans van slagen wordt in deze zaak geschat op minder dan 35%.
Is het waar dat de gemeente Hoorn dit advies heeft voorgelegd aan uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie in reactie daarop inderdaad aan de gemeente Hoorn gemeld dat het de rechtszaak toch beter kan doorzetten teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent het verhalen van schade in dit soort gevallen?
Ja, en wel omdat de burgemeester van Hoorn mij heeft opgeroepen om «deze juridische lacune recht te zetten». Het is echter prematuur om over een juridische lacune te spreken, zolang de rechter zich hier niet over heeft uitgelaten, en de vraag of er – in de woorden van de burgemeester van Hoorn – sprake is van een juridische lacune, kan alleen beantwoord worden door een zaak als deze aan de rechter voor te leggen. Te bedenken valt daarbij dat er reeds civiele procedures gevoerd zijn waarbij met succes de kosten van politie-inzet zijn verhaald. Zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 26 juli 2011, LJN BR3958 en rechtbank Groningen 5 december 2012, LJN BY6881. Het betrof in beide gevallen ook onrechtmatige gedragingen die tot een politie-inzet hebben geleid.
Welke lacune in de wet, waarop het verschil in inzicht tussen de juridisch adviseurs en het ministerie berust, betreft het precies?
Er is geen sprake van een lacune in de wet, noch van een verschil van inzicht met de juridisch adviseurs van de gemeente Hoorn. In het advies wordt gewezen op de door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer, die er in geval van het kostenverhaal als gevolg van politieoptreden meebrengt dat als er niet een nadrukkelijke wettelijke grondslag is die dat verhaal mogelijk maakt, dat een aanwijzing is dat kostenverhaal via het civiele recht niet mogelijk is. Een dergelijke wettelijke grondslag ontbreekt voor de hier aan de orde zijnde kosten.
Met het oog daarop wordt in het advies de kans op succes voor het verhaal van de kosten door de gemeente Hoorn op minder dan 35% geschat. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb opgemerkt heeft de rechter zich hierover nog niet uitgelaten en is er pas duidelijkheid te verkrijgen als een zaak als deze aan de rechter wordt voorgelegd.
Bent u bereid om de correspondentie met de gemeente Hoorn door te geleiden naar de Kamer, inclusief het juridische advies en de weging daarvan door uw ministerie?
Een aan mij gerichte brief van de burgemeester van Hoorn en het advies treft u bijgaand aan. De afwegingen die ik ter zake heb gemaakt, treft u in deze beantwoording aan.2
Deelt u de mening dat het verhalen van de schade in dit soort gevallen vergemakkelijkt dient te worden en dat dit een afschrikwekkend effect kan hebben voor toekomstige mogelijk opruiende oproepen?
De inzet van de politie vond in dit geval aanleiding in een oproep tot een «Project X-feest». Te bedenken valt dat de inzet van de politie in heel veel gevallen aanleiding vindt in andere al of niet onrechtmatige gedragingen. Denk bijvoorbeeld aan de inzet van de politie naar aanleiding van verkeersovertredingen, familie- en burenruzies, vechtpartijen etc. De vraag of het verhaal van de kosten van politie-inzet vergemakkelijkt moet kunnen worden, heeft derhalve een veel breder bereik dan alleen de oproep van een «Project X-feest». Die vraag is bij verschillende gelegenheden nadrukkelijk aan de orde geweest. De opvatting was toen steeds dat verhaal van dergelijke kosten niet mogelijk zou moeten zijn omdat het hier gaat om activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1999/2000, 26 345, nr. 40, p. 3. Als uitgangspunt ben ik nog steeds van mening dat om die reden de kosten van handhaving van de openbare orde en veiligheid en de kosten van opsporing door de overheid worden gedragen. In bijzondere gevallen meen ik evenwel dat een uitzondering op dit uitgangspunt gerechtvaardigd is. De door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer staat ook uitzonderingen toe op dit uitgangspunt en – zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven – er worden in de rechtspraak ook uitzonderingen aangenomen.
De toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een beperking |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Hoger onderwijs weinig handicap-vriendelijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van het hierin genoemde onderzoek «Gebruikerstoets studeren met een handicap 2012»?
Het rapport is opgesteld in opdracht van de Stichting Handicap en Studie. Het is gebaseerd op gegevens uit de jaarlijkse Nationale Studentenenquête (NSE). De resultaten van de NSE worden onder andere gebruikt voor de website studiekeuze123. In de NSE zit een aantal vragen die specifiek gesteld worden aan studenten met een functiebeperking. De resultaten van deze vragen zijn verwerkt in het rapport «Gebruikerstoets Studeren met een handicap 2012».
De studenten kunnen in de NSE hun tevredenheid aangeven op een schaal van 1 tot en met 5, waarbij 1 staat voor zeer ontevreden en 5 voor zeer tevreden. De algemene tevredenheid van studenten met een beperking in het hoger onderwijs over de voorzieningen die zij aangeboden krijgen, wordt in de NSE 2012 uitgedrukt met 3,3 op de 5-puntschaal. Dat is zeker een voldoende. Uiteraard is het goed als instellingen zich ervoor inzetten om deze score nog verder te verbeteren. Het rapport en de NSE laten zien dat er voor het hoger onderwijs nog steeds sprake is van een positieve trend en daar ben ik blij om.
Naast het door u aangehaalde onderzoek dat gebaseerd is op de NSE, zijn er ook andere rapporten uitgebracht over studeren met een functiebeperking. Zo heeft mijn ministerie vijf jaar geleden opdracht gegeven voor een longitudinaal onderzoek onder studenten met een beperking. Daarin wordt gekeken naar vertraging en uitval van studenten met een beperking, welke maatregelen de instellingen treffen om deze studenten te helpen en of die maatregelen volgens deze studenten ook helpen. Dit onderzoek bevat metingen in 2008, 2010 en 2012. Over de metingen van 2008 en 2010 is een rapport gepubliceerd in 20112. De laatste meting is in 2012 uitgevoerd. Het eindrapport van dit onderzoek wordt mij in het voorjaar van 2013 door ITS en ResearchNed aangeboden. Dit eindrapport zal ook worden gepubliceerd. Vooruitlopend op dit eindrapport hebben de onderzoekers mij laten weten dat ook uit dit onderzoek blijkt dat de tevredenheid van studenten met een beperking over de voorzieningen is gegroeid.
Deelt u de mening dat het positief is om te horen dat er vooruitgang is geboekt in het vergroten van de toegankelijkheid van het hbo, maar dat de gemiddelde beoordeling van de toegankelijkheid met een cijfer van 6,34 nog altijd te laag is?
Ja, het is zeker positief te noemen dat er vooruitgang is geboekt. Ik constateer dat de huidige score een voldoende is en hoop dat de positieve lijn de komende jaren zal doorzetten. Het is belangrijk dat de instellingen hun studenten zo goed mogelijk bedienen en zo bijdragen aan het studiesucces van de studenten. Het is goed als instellingen in dat opzicht ambitie laten zien.
De tevredenheidsscores zijn belangrijk, maar ik ben ook benieuwd naar gegevens over vertraging en uitval, want uiteindelijk gaat het om het studiesucces van deze studenten. Het eindrapport van het onderzoek dat in opdracht van mijn ministerie is uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 2) zal ook op deze punten ingaan.
Kunt u verklaren waarom hbo-opleidingen nog altijd lager scoren dan universiteiten wanneer het gaat om toegankelijkheid voor studenten met een beperking?
Volgens de NSE zijn studenten met een functiebeperking in het hoger beroepsonderwijs in 2012 iets ontevredener (score 3,2) dan in het wetenschappelijk onderwijs (score 3,3), maar het verschil is klein.
Studenten in het hbo geven in de NSE in het algemeen minder hoge scores dan studenten in het wetenschappelijk onderwijs. Dat geldt ook voor studenten met een beperking.
Welk streefcijfer zouden onderwijsinstellingen volgens u minimaal moeten halen wat betreft toegankelijkheid voor studenten met een beperking?
Een algemeen (streef)cijfer voor tevredenheid doet onvoldoende recht aan de individuele situatie van de student. Die hangt onder andere af van de aard van de beperking en van de instelling en opleiding waarvoor de student is ingeschreven.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bij de invoering van het nieuwe accreditatiestelsel een bepaling opgenomen over «voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor studenten met een functiebeperking bevorderen». Dit betekent dat het sinds 1 januari 2011 één van de elementen is waar de NVAO naar kijkt bij de instellingstoets of de opleidingsaccreditatie.
Ik verwacht dat deze wettelijke bepaling en de toetsing daarvan door de NVAO een positieve invloed zal hebben op de voorzieningen voor deze groep studenten.
Daarnaast blijven we deze groep studenten volgen, onder meer via de Studentenmonitor en bij onderzoek naar effecten van beleidsmaatregelen, zoals de Monitor beleidsmaatregelen ResearchNed3 die ik u op 31 januari 2013 heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het zaak is om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een beperking te vergroten? Zo ja, bent u bereid om in overleg met de onderwijsinstellingen en andere partners (zoals patiëntenverenigingen) de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te verbeteren en hierover voor het einde van het collegejaar 2012/2013 de Kamer te informeren?
Ik vind de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor deze groep studenten heel belangrijk. Het is goed dat de tevredenheid groeit maar het kan altijd beter.
Mijn ambtsvoorganger heeft u op 25 oktober 20104 een brief gestuurd over studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs. Dit gebeurde bij de aanbieding van het advies van de Commissie Maatstaf en in reactie op de motie Harbers. Een deel van de in de brief opgenomen maatregelen is reeds uitgevoerd, zoals de eerder genoemde uitbreiding van het accreditatiestelsel en de instelling van een landelijk expertisecentrum voor studeren met een functiebeperking. De Stichting Handicap en Studie heeft de rol gekregen van landelijk expertisecentrum voor de ondersteuning van de hoger onderwijsinstellingen op dit gebied. De stichting zal haar kennis inzetten om de hoger onderwijsinstellingen te helpen hun beleid voor deze groep studenten te verbeteren.
Een ander deel van de maatregelen in de brief van mijn ambtsvoorganger zal in de komende jaren nog worden uitgevoerd.
Het is belangrijk de vinger aan de pols te blijven houden door deze groep studenten te blijven volgen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik een eindrapport aangekondigd van een onderzoek dat in het voorjaar van 2013 zal worden uitgebracht. Als de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, zal ik in overleg treden met de betrokken partijen over mogelijke verbeteringen van de toegankelijkheid. Uiteraard zal ik u informeren over de resultaten van dat overleg.
Het aftuigen van buurtbewoners door Marokkaanse leerlingen |
|
Lilian Helder (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amsterdams Huygens College weigert hulp politie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat politiehulp nooit geweigerd zou mogen worden door onderwijsorganisaties, die kampen met een geweldsprobleem?
Onderwijsinstellingen die kampen met een geweldsprobleem moeten de maatregelen nemen die zij noodzakelijk achten. Afhankelijk van de situatie kan dat een verzoek zijn aan de politie voor hulp. Indien de situatie daarom vraagt is het uiteindelijk aan de burgemeester om te bepalen of de openbare orde en veiligheid gevaar loopt. De uiteindelijke inzet van politie is afhankelijk van deze beoordeling.
Na een gesprek tussen het Huygens College, de politie en de gemeente is besloten om een permanent veiligheidsteam op te richten. Dat team bestaat onder andere uit een agent, een leerplichtambtenaar en een veiligheidscoördinator van de school.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het schoolbestuur dat politiehulp weigert na geweld door hun leerlingen zo spoedig mogelijk te laten opstappen?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag twee. Aangezien er inmiddels overeenstemming is bereikt tussen de onderwijsinstelling en de gemeente heeft het schoolbestuur invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de eigen leerlingen en het herstel van de relatie met de buurt.
Kunt u toelichten waarom Marokkaanse meisjes steeds vaker verdachte zijn van crimineel gedrag, in sommige gemeenten inmiddels zelfs vaker dan autochtone mannen?
Er zijn mij geen cijfers bekend die de stelling ondersteunen dat Marokkaanse meisjes steeds vaker verdachte zijn van crimineel gedrag. Uit het Jaarrapport Integratie 2012 blijkt dat het aantal verdachte vrouwen van Marokkaanse herkomst rond de 1,6% ligt en dat dit percentage sinds 2006 stabiel is. Ook uit de monitor Marokkaanse Nederlanders 2012 (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 31 268 nr. 59) met gegevens van 21 gemeenten komt geen stijging van het percentage verdachte meisjes naar voren.
Deelt u de mening dat het Marokkanenprobleem structureel het beste is op te lossen door keiharde straffen en waar mogelijk denaturalisatie en uitzetting van het tuig? Zo nee, waarom niet?
Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Tsjechische corruptie en de rol van de Europese Commissie |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel straft Tsjechische corruptie mild»?1
Ja.
Bent u bekend met de gang van zaken rondom het gebruik van de Tsjechische EU-subsidies en de openbare rapporten en het Europese Rekenkamerrapport daaromtrent?
Ik ben bekend met de openbare rapporten van de Europese Rekenkamer terzake, met de Annual Activity Reports van de Europese Commissie, met de vigerende EU-wetgeving en met de door u geciteerde berichtgeving omtrent Tsjechië in de media.
Is het waar dat de Commissie in openbare rapporten mildere conclusies weergeeft dan in geheime rapporten die nu boven tafel zijn gekomen?
Het onderzoek dat de Commissie opstelt over de besteding van middelen in een bepaalde lidstaat doorloopt een aantal stadia. De inhoud van de conceptversie van het rapport is altijd vertrouwelijk, waarna de lidstaat de mogelijkheid krijgt om te reageren en aanvullende informatie te leveren. De inhoud van het eindrapport kan door dit proces van hoor en wederhoor verschillen van de inhoud van de conceptversie. Het is voorbehouden aan de Commissie om binnen de grenzen van haar bevoegdheden een eindoordeel te vellen.
Zo ja, deelt u de mening dat het door de Europese Commissie niet open en eerlijk communiceren over fraude door lidstaten met Europees geld slecht is voor de geloofwaardigheid en het draagvlak voor de EU?
Het kabinet deelt de mening niet dat de Europese Commissie niet open en eerlijk zou communiceren over fraude door lidstaten. Het gaat hier overigens niet om fraude, dat wil zeggen strafbare feiten, maar om niet-naleving van EU-regels door de nationale controle-instantie van Tsjechië, waarbij onregelmatigheden en fouten zijn geconstateerd bij de besteding van EU-fondsen in Tsjechië.
Bent u van mening dat de controle op het gebruik van EU-middelen en de onafhankelijkheid van de Europese Commissie op dit punt voldoende is gewaarborgd?
Het feit dat dergelijke problemen aan het licht komen is een indicatie voor het goed functioneren van Europese controlesystemen door onafhankelijke controles van de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer. Dit neemt volgens het kabinet niet weg dat lidstaten zelf, inclusief Nederland, hun eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen voor het goed functioneren van hun uitvoeringsorganen voor EU-subsidies.
Kunt u aangeven hoe in dit specifieke geval de sanctionering van Tsjechië tot stand is gekomen?
Het is van groot belang te onderkennen dat in het EU controlesysteem de nationale instanties verantwoordelijk zijn voor de controle op de besteding van EU-middelen. De Europese Commissie handhaaft door het uitvoeren van «reviews» en door zo nodig in te grijpen.2
In dit specifieke geval bewezen audits, uitgevoerd door de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer, dat het controlesysteem van Tsjechië grote gebreken in zich herbergde met betrekking tot de fondsen EFRO, Cohesie en ESF.
Daarop zijn alle EU-betalingen aan Tsjechië opgeschort en is van Tsjechië geëist de gebreken in het systeem weg te nemen. Op grond van de geconstateerde ernst van de situatie heeft de Europese Commissie een financiële correctie vastgesteld die zal worden toegepast op alle programma’s die zijn geraakt door de fouten in het nationale controlesysteem. Deze correctie betreft vermindering van 10% voor programma’s op gebied van infrastructuur, 5% voor programma’s op gebied van milieu en 22% voor een specifiek programma in de regio Noordwest.
Omdat Tsjechië zijn volledige medewerking heeft toegezegd wordt het in staat gesteld om de middelen, die niet worden uitgekeerd als gevolg van de financiële correctie, alsnog te besteden mits deze worden besteed aan programma’s die niet zijn geraakt door de gebreken in het nationale controlesysteem.
Kunnen dit soort problemen aangepakt worden met de nieuwe voorstellen voor cohesiebeleid in het komende MFK 2014–2020?
De gebeurtenissen in Tsjechië laten zien dat naast nationale rapportagesystemen onafhankelijke audits door de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer noodzakelijk zijn. De huidige regels voorzien hier in. Het kabinet is daarnaast van mening dat iedere lidstaat zijn verantwoordelijkheid dient te nemen om ervoor te zorgen dat EU-fondsen op hun grondgebied op de juiste manier worden besteed. In de nieuwe MFK-periode wordt de rapportage- en verantwoordingsketen verder verbeterd, waarbij uitvoerende instanties van lidstaten een beheersverklaring zullen moeten opstellen die gestaafd wordt door een onafhankelijke audit.
Voorts dient een samenvatting van alle uitgevoerde audits aan de Europese Commissie gezonden te worden inclusief een analyse van de geconstateerde fouten en zwakheden in de nationale controlesystemen, alsmede correctieve acties die genomen zijn of zullen worden. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige nationale rapportagesystemen. De handhavende rol van de Europese Commissie blijft naar het oordeel van het kabinet echter onverkort essentieel.
Bent u van mening dat de nationale rapportagesystemen voor het gebruik van EU-middelen op dit moment toereikend zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Is er op dit moment een overzicht beschikbaar van de verkeerd gebruikte EU-middelen per lidstaat en zo nee, wilt u de Europese Commissie daarom verzoeken?
Nederland heeft de Europese Commissie verzocht om een dergelijk overzicht. De Commissie verwijst naar zijn Annual Activity Reports voor de gevraagde gegevens. In deze jaarverslagen is tot op heden geen volledig overzicht opgenomen van alle foutenpercentages per lidstaat per fonds. Het kabinet zou echter graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Meer stroperij door vermindering van toezicht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in de uitzending1 werd bericht dat het aantal meldingen van stroperij in Nederland opnieuw is toegenomen, omdat stropers vrij spel hebben door de sterke afname van het aantal toezichthouders in de natuur, de buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s)? 2) Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie onderzoekt dit signaal.
Kloppen de in het artikel genoemde cijfers, feiten en omstandigheden? Zo nee, op welk(e) punt(en) niet?2
Nee. Er zijn niet 400 maar ongeveer 800 (groene) BOA’s actief op het terrein van natuurwetgeving.
Hoe verhoudt het verminderde toezicht en de verhoogde mate van stroperij zich tot het voornemen om 20% van de arbeidsplaatsen bij Staatsbosbeheer te schrappen?3
De BOA’s van Staatsbosbeheer zijn werknemers die regulier beheer van het natuurterrein als hoofdactiviteit hebben en handhaving als nevenactiviteit. Werknemers met een BOA-bevoegdheid strekken Staatsbosbeheer tot voordeel, omdat deze, meer dan andere werknemers, beschikken over meer bevoegdheden en gezag om op te treden in het terrein en daar de orde te handhaven. Ik ga er daarom van uit dat Staatsbosbeheer prudent met zijn BOA’s zal omgaan.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het toezicht in het buitengebied en in de natuur primair een overheidstaak is en niet moet worden overgelaten aan belanghebbenden en particuliere organisaties? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het voorhanden hebben van vuurwapens en het gebruik daarvan en daarmee gepaard gaande criminaliteit is stroperij met name een veiligheidsprobleem. De politie is verantwoordelijk voor de veiligheid in het buitengebied. De BOA’s hebben geen formele taken op het terrein van veiligheid. Zij hebben vooral een signalerende functie voor de politie.
Is het waar dat veel BOA’s in dienst zijn van jachtorganisaties en als zodanig afhankelijk zijn van een belanghebbende werkgever bij het uitoefenen van de toezichthoudende taken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is?
Nee. De meeste groene BOA’s zijn in dienst van de terreinbeherende organisaties, provincies en gemeenten.
Kunt u aangeven op welke wijze wordt toegezien op het feit dat de buitengewoon opsporingsambtenaar de opsporingsbelangen niet misbruikt ten faveure van de belangen van de werkgever, gelet op het feit dat in de jachtwet duidelijk omschreven stond dat de jachtopzichter als voornaamste taak had de belangen van zijn jachtheer te dienen, en wanneer en op welke wijze wijziging is gekomen in het in de jachtwet omschreven uitgangspunt en het onafhankelijk toezicht daarop?
In de Flora- en faunawet is geen bepaling opgenomen dat de jachtopzichter als voornaamste taak heeft de belangen van zijn jachtheer te dienen. Op de BOA’s wordt toezicht uitgeoefend door het functioneel parket dat daarbij wordt ondersteund door de politie en de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit.
Deelt u de mening dat het ontbreken van sociale controle in natuurgebieden die ’s nachts niet voor het publiek toegankelijk zijn, een extra reden vormt voor adequaat overheidstoezicht zonder enig particulier belang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit zeker stellen?
Zie mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Bent u bereid, in het licht van de toename van stroperij en de vermindering van toezicht, te zorgen dat de personele bezuinigingen bij Staatsbosbeheer geen doorgang zullen vinden of althans op geen enkele manier zullen leiden tot een vermindering van toezicht in het veld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid en zichtbaarheid van in het wild levende dieren naast een groot natuurbelang ook een groot economisch (toeristisch) belang vertegenwoordigen en ook om die reden intensief toezicht op de naleving van groene wetten rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat er problemen zijn met de aanwezigheid en zichtbaarheid van de soorten waarop wordt gestroopt. Bedoelde soorten komen in zodanige aantallen voor dat daarop regulier kan worden gejaagd, dan wel dat jaarlijks afschot in het kader van beheer en schadebestrijding noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat er meer onafhankelijk toezicht in de Nederlandse natuur noodzakelijk is in het kader van handhaving groene wetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren?
Het toezicht in de Nederlandse natuur is onafhankelijk. zie mijn antwoord op vraag 6.
De ontslagen bij sociale werkplaatsen Emco en Wedeka |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het ontslag van tientallen werknemers van de sociale werkplaatsen Emco en Wedeka, vanwege de verminderde rijksbijdrage?1
Het gaat bij beide bedrijven om het niet verlengen van tijdelijke contracten. Het niet verlengen van tijdelijke contracten bij Emco en Wedeka betreft een beleidskeuze van de gemeenten. Een Wsw-dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Een gemeente is niet verplicht om personen met een Wsw-indicatie een vaste dienstbetrekking aan te bieden of tijdelijke contracten om te zetten in een vast dienstverband.
Gemeenten zijn bij het aanbieden van tijdelijke contracten gehouden aan het respecteren van «de ketenbepaling». Indien oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de ketenbepaling, kan een Wsw-werknemer zich richten tot de rechter. Deze zal in een individueel geval uitspraak doen of de ketenbepaling juist is toegepast.
De Wsw is een gedecentraliseerde regeling, waarbij het Rijk middelen verstrekt voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw-plekken. Uit navraag blijkt dat de taakstelling door de betrokken gemeenten wordt gerealiseerd. Gemeenten worden uiteindelijk afgerekend op het realiseren van de taakstelling. Gemeenten kunnen zelf besluiten om meer plekken te realiseren dan de taakstelling. In de Tweede Kamer is ondermeer hierover informatie uitgewisseld, zoals in een dertig leden debat op 3 oktober 2012.
Sw-bedrijven streven ernaar budgetten zo goed mogelijk te besteden. Tijdelijke contracten worden gehanteerd om fluctuaties in het werkaanbod op te vangen en de taakstelling te realiseren. Net als in het bedrijfsleven wordt gewerkt met vaste en tijdelijke contracten.
Het is niet ongebruikelijk dat tijdelijke contracten niet worden verlengd. Uit de Wsw-statistiek blijkt dat in de afgelopen jaren circa 20% van de mensen uitstromen uit de Wsw, dit doen in verband met het niet verlengen van tijdelijke contracten. Als een tijdelijk contract niet wordt verlengd, keert de betrokkene terug op de wachtlijst. Op het moment dat een Wsw-plek vrijkomt wordt deze beschikbaar gesteld aan degene bovenaan de wachtlijst.
Acht u het wenselijk dat werknemers van sociale werkplaatsen worden ontslagen, omdat er na drie jaar een contract voor onbepaalde tijd moet worden verstrekt, maar sociale werkplaatsen tegelijkertijd alleen nog werknemers op tijdelijke basis willen aannemen? Waarom acht u dat wel of niet wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat in Nederland de wachtlijst voor de sociale werkplaats wordt misbruikt als draaideur voor personen met een beperking om hen geen vast contract te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de situatie waarin werknemers met een beperking vanwege het regeringsbeleid geen enkele zekerheid krijgen op een vaste baan en een vast inkomen?
Voor mensen die nu al met een Wsw-indicatie werkzaam zijn in de Sw-sector verandert er als gevolg van het regeerakkoord niets. Zij houden dezelfde rechten en plichten. Als de Participatiewet van kracht wordt, dan wordt de Wsw afgesloten voor nieuwe werknemers. Het kabinet geeft gemeenten binnen de wettelijke kaders de ruimte om zelf beschut werk als een voorziening te organiseren voor mensen die enkel onder beschutte omstandigheden kunnen werken.
Het kabinet wil bevorderen dat mensen zoveel mogelijk in reguliere banen bij reguliere werkgevers aan de slag gaan. Reguliere werkgevers moeten hun deuren wijder open zetten voor mensen met een beperking. Daarom komt dit kabinet met een quotum. Gemeenten beschikken over een breed scala aan instrumenten om werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen.
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u tevens naar de inhoud van de contourenbrief inzake de Participatiewet, die ik op 21 december 2012 aan de Kamer heb gezonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ook personen met een beperking zekerheid op een vast inkomen en werk te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er terecht gekomen van de belofte van PvdA-leider Diederik Samsom op het Malieveld op 22 maart 2012 dat hij «in ieder geval ging zorgen dat jullie (werknemers sociale werkplaatsen) je werk houden»?2
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er meer sociale werkplaatsen in Nederland, die van plan zijn om vanwege het ontbreken of verminderen van rijkssubsidie contracten van SW-geïndiceerden op korte termijn te beëindigen en deze mensen naar huis te sturen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Het kan niet worden uitgesloten dat tijdelijke contracten door gemeenten of sociale werkplaatsen niet worden verlengd.
Deelt u de mening dat vanwege de forse bezuinigingen van bijna 2 miljard euro op de sociale werkplaatsen, de bijstand en de jonggehandicapten, het aantal ontslagen in de sociale werkplaatsen en de wachtlijsten zullen groeien en deze bezuinigingen per direct van tafel moeten? Zo nee, vindt u het sociaal om te bezuinigen op personen met een beperking, die toch al geen of weinig perspectief hebben op een reguliere baan?
De regelingen aan de onderkant zijn niet afgestemd, werken tegen elkaar in en leiden te vaak tot inactiviteit in plaats van participatie. Eén regeling is beter en goedkoper. Het niet doorvoeren van de verbeteringen en de besparingen die mogelijk zijn, is een luxe die we ons niet kunnen en niet moeten willen veroorloven. Omdat de solidariteit met de meest kwetsbaren vereist dat we onze sociale zekerheid richten op hen die het meest ondersteuning nodig hebben. En omdat ons land zijn huishoudboekje op orde moet krijgen om straks sterker uit de crisis te komen.
Het kabinet maakt daarbij rechtvaardige keuzes. Voor de vereiste banen wordt een quotum uitgewerkt. Ten opzichte van de Wet werken naar vermogen is in de Participatiewet sprake van een duidelijke verzachting van de efficiencykorting. Deze wordt verspreid over zes jaar (in plaats van over drie jaar) en gaat een jaar later in. Gemeenten en sw-bedrijven krijgen daarmee aanzienlijk meer tijd voor de hervorming van de uitvoering van de Wsw.
Zie ook het antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Kunt u de ontslagen werknemers bij Emco en Wedeka aan een baan helpen?
Dit betreft een verantwoordelijkheid van de gemeenten, die daarvoor de instrumenten hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat in Oost-Groningen bijna vier keer zoveel personen werkzaam zijn in de sociale werkplaatsen dan in andere provincies? Zo ja, kunt u bevestigen dat het voorgestelde quotum zoals voorgesteld in het regeerakkoord in Oost-Groningen ook bijna vier keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf zal gaan opleveren? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik ben op de hoogte van de afwijkende situatie in Oost-Groningen. Het voorgestelde quotum, waarvan de uitwerking nog plaatsvindt, is afhankelijk van de grootte van de werkgevers en zal dus niet per definitie bijna 4 keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf opleveren. Overigens maak ik u erop attent dat er in Oost-Groningen meer dan het landelijk gemiddelde aan Wsw’ers werken bij reguliere werkgevers.
Het militair strafproces |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 Kent u de brief «Rechtsbijstand verhoor militairen» van 3 mei 2011 van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal aan de Hoofdofficier van Justitie te Arnhem (kenmerk PaG/B&S/15709, bijgevoegd als bijlage bij deze vragen)?
Ja.
Deelt u de mening dat het door u gehanteerde argument ten faveure van de officier-raadsman dat die de militaire verdachte kosteloos kan bijstaan, geen argument mag zijn voor het voortbestaan van rechtsbijstand door iemand die hiervoor geen volwaardige juridische opleiding heeft genoten? Zo nee, waarom niet?
De kosteloosheid is door mij niet aangevoerd als een argument voor het laten voortbestaan van de officier-raadsman. Het is wel een bijkomend voordeel voor de militaire verdachte.
Deelt u de mening dat, indien het aspect van kosteloosheid van belang zou zijn, het dan ook mogelijk zou moeten zijn dat een verdachte in het niet-militaire strafrecht rechtsbijstand krijgt van een «burger-raadsman» zonder volwaardige juridische opleiding? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, wat is dan op dit punt het verschil met het militaire strafprocesrecht?
Officieren werden al voor de inwerkingtreding van de Wet militaire strafrechtspraak toegelaten als raadslieden bij militaire strafzaken. Destijds bleek dat van deze mogelijkheid veel gebruik werd gemaakt, waardoor de wetgever het zinvol vond deze modaliteit te behouden. De figuur van de «burger-raadsman» kent niet deze voorgeschiedenis. Een militaire verdachte wordt niet benadeeld door de geboden extra modaliteit, aangezien hij, behoudens uitzonderingsgevallen, altijd de keuzemogelijkheid heeft tussen het inschakelen van een advocaat of een officier-raadsman. De inzet van een officier-raadsman staat er ook niet aan in de weg om een officier als deskundige op te roepen in een strafzaak. Een officier die als officier-raadsman wordt ingezet beschikt evenwel over meer bevoegdheden dan wanneer deze als deskundige wordt ingeschakeld. Uit het feit dat in de praktijk nog steeds een beroep op officieren wordt gedaan om als officier-raadsman op te treden, leid ik af dat er behoefte bestaat aan een grotere rol voor officieren.
Indien een officier bijzondere waarde heeft omdat hij de specifieke militaire aspecten en de sociale factoren die hier mee in verband staan in een strafzaak kan toelichten, waarom moet hij dan per se als officier-raadsman in een gelijke procespositie als een advocaat aan het proces deelnemen? Kan deze officier dezelfde rol niet even goed of wellicht beter vervullen als (getuige)deskundige? Zo ja, hoe zou u deze rol willen bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nader ingaan op het niveau van het onderwijs en het aantal uren van het onderricht in het (militaire) straf- en strafprocesrecht dat iedere officier bij zijn eerste opleiding krijgt? Waaruit blijkt dat dit onderricht een voldoende kwalificatie oplevert voor een officier om als raadsman een rol te kunnen spelen in een strafproces?
Het Ministerie van Defensie heeft mij meegedeeld dat iedere officier bij zijn opleiding ongeveer een week onderwijs krijgt in (militair) straf- en tuchtrecht. Voor officieren die te kennen geven als militair raadsman te willen optreden, verzorgt het openbaar ministerie (OM) een aanvullende instructie waarbij aandacht wordt besteed aan de procesgang en de rol van de raadsman daarin. Ik benadruk nogmaals dat tijdens deze instructie de officier-raadsman erop wordt gewezen dat hij geen strafrechtelijk gespecialiseerde jurist is en zo nodig zijn cliënt moet adviseren de hulp in te roepen van een advocaat. De rol van de officier-raadsman tijdens een strafproces bestaat primair uit het duiden van de militaire omstandigheden en de persoon van de verdachte in de militaire context. Mij is niet gebleken dat het onderricht in de praktijk niet leidt tot een afdoende kwalificatie. Integendeel, de signalen die ik hierover verneem duiden erop dat de modaliteit van officier-raadsman naar tevredenheid functioneert.
Hoe verhoudt de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal dat ten aanzien van consultatiebijstand uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat er sprake dient te zijn van rechtsbijstand verleend door een advocaat en niet door een officier-raadsman, zich tot uw antwoord dat de Salduz-jurisprudentie geen betrekking heeft op de rol van de officier-raadsman binnen het militaire strafrecht? Zijn er andere uitspraken dan het Salduz-arrest waaruit volgt dat er een advocaat aanwezig moet zijn voor het eerste verhoor?
De uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (NJ 2009, 349) maakt duidelijk dat er een verplichting bestaat voor de autoriteiten om een verdachte te informeren over zijn recht om een raadsman te raadplegen voorafgaande aan het eerste politieverhoor (consultatiebijstand) en dat er een inspanningsverplichting is om de verdachte daartoe de gelegenheid te bieden wanneer deze niet ondubbelzinnig afstand van dit recht heeft gedaan. De inspanning die hierbij geleverd moet worden is groter naarmate het strafbaar feit terzake waarvan verdenking bestaat ernstiger is. In de praktijk komt het vooral bij lichte en eenvoudige zaken voor dat bijstand door een officier-raadsman toereikend wordt gevonden. Wanneer een (militaire) verdachte ondubbelzinnig afstand doet van zijn recht op bijstand door een raadsman is er geen sprake van een oneerlijk proces in de zin van het EVRM.
Het College van Procureurs-Generaal heeft, gelet op deze inmiddels vaste jurisprudentie, tot beleid gemaakt dat militaire verdachten, net als andere verdachten, voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat kunnen raadplegen. Dit neemt niet weg dat een verdachte voorafgaande aan het eerste politieverhoor (tevens) een officier-raadsman kan raadplegen.
Betekent de afwezigheid van een «lawyer», zoals bedoeld in de jurisprudentie van het EHRM, als raadsman bij het militair strafproces dat de verdachte militair in kwestie geen eerlijk proces krijgt in de zin van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo ja, hoe gaat u hier verbetering in aan brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
het bericht ‘Falende aanpak jongeren’ (onderzoek van instituut) Movisie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Falende aanpak jongeren»?1
Ik heb er kennis van genomen.
Bent u net als de onderzoekers van mening dat er veel mis gaat in het beleid om tieners op het rechte pad te krijgen of te houden?
Met het merendeel van de jeugd in Nederland gaat het goed. Dat deel van het jeugdwerk, dat zich vooral richt op begeleiding van jongeren bij het opgroeien en preventie van probleemgedrag, levert hier op lokaal niveau een bijdrage aan. Ook de politie doet dat, door zich op straat te laten zien en in dialoog te gaan met jongeren op straat. Op deze manier wordt geïnvesteerd in het leren kennen van jongeren en jeugdgroepen om zodoende jongeren ook direct te kunnen aanspreken wanneer er sprake is van probleemgedrag.
Wat vindt u van de opmerking dat jongerenwerkers en politiemensen langs elkaar heen werken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de samenwerking tussen politie en jongerenwerkers?
In de regierol die gemeenten op integrale veiligheid hebben, is aandacht voor jeugd in het hele land een belangrijk thema. Dit vindt zijn weerslag in de regionale veiligheidsplannen. En jeugd staat nagenoeg in alle gemeenten in de top drie van veiligheidsbeleidsplannen. Samenwerking in de keten is in de regionale veiligheidsplannen uitgangspunt. Er is sprake van een intensieve en goede samenwerking tussen gemeenten en politie op het terrein van jeugd. Dit betreft zowel de aanpak van 12-minners, van hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen, alsmede ten aanzien van de jeugd waarbij zogenoemde vroegsignalen zichtbaar zijn. Er is sprake van intensief contact tussen gemeenten en uitvoeringsorganisaties, waaronder jeugdzorg en jongerenwerk en diverse ketenpartners, waaronder de politie.
Het onderzoek in opdracht van Movisie laat ook goede voorbeelden zien van lokale samenwerking tussen politie en jongerenwerk. Het onderzoek laat ook zien dat er verbeteringen mogelijk zijn en dat de bij jongerenwerkers beschikbare kennis beter benut kan worden.
Vindt u ook dat de aanpak van jongeren meer gericht moet zijn op preventie?
De aanpak van overlast lijkt soms vooral op symptoombestrijding, zoals het onderzoek meldt. Echte oplossingen moet vooral komen van preventie: organiseren van activiteiten voor jongeren, het bieden van alternatieven en perspectieven, zoals toeleiding naar opleiding en werk. De gemeente is hiervoor primair verantwoordelijk. Het pleit ook voor een brede aanpak in het preventieve sociale domein.
Preventie en het ontwikkelen van een positief opgroei- en opvoedklimaat zijn belangrijke doelen van de stelselwijziging jeugd. Algemene jeugdvoorzieningen zoals de kinderopvang, de jeugdgezondheidszorg, scholen, sportclubs, buurthuizen, jongerenwerk en vrijwillige inzet dragen daar aan bij. Ook een kindvriendelijke fysieke omgeving die jeugd stimuleert om meer te bewegen en vrijuit te spelen maakt hier deel van uit (speeltuinen, trapveldjes).
Wat vindt u van de opmerking dat de aanpak van zowel politie als jongerenwerkers in de praktijk te kort schieten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat er een eenduidige beleid is in de jongerenaanpak?
De gemeente is verantwoordelijk voor de (regie op de) aanpak van jongerenoverlast. Landelijk stimuleren we dat gemeenten doen wat werkt en leren van goede voorbeelden. Actuele goede voorbeelden van samenwerking gemeente, politie en jongerenwerk zijn: Koppelwerk in Zwolle en Protocol Veiligheid in Tilburg.
De beroepsvereniging voor jeugdwerkers BV Jong ontwikkelt een beroepscode voor jongerenwerkers. Dit valt te bezien als een instrument voor een meer eenduidige aanpak, in dit geval vanuit de beroepsgroep zelf.
Wat is uw verwachting van het effect van de crisis en de toenemende jeugdwerkloosheid op jongeren, en wat betekent dit voor uw beleid?
Het kabinet volgt de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid nauwgezet en spant zich in maatregelen te treffen ter voorkoming en bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Daarbij is ook een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten, sociale partners en onderwijsinstellingen. Over de aanpak van de jeugdwerkloosheid heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het dertigledendebat op 17 januari jongstleden met uw Kamer van gedachten gewisseld. Zoals toegezegd wordt uw Kamer eind februari 2013 nader geïnformeerd over de stand van zaken van de aanpak jeugdwerkloosheid.
Wat vindt u van de opmerking dat jeugdwerkers bang zijn om crimineel gedrag aan te geven vanwege hun vertrouwensrelatie met jongeren en hun veiligheid?
Mij is niet bekend dat jeugdwerkers bang zijn, maar ik weet dat ze worstelen met die vertrouwensrelatie. BV Jong gebruikt de term vertrouwensrelatie liever niet meer. Om succesvol te zijn moet een jeugdwerker een relatie met zijn of haar jongeren opbouwen vanuit een professionele insteek. In de relatie die dan ontstaat dienen jeugdwerkers van meet af aan helder te zijn dat hinderlijk, ongewenst gedrag niet wordt getolereerd en dat dat gevolgen heeft, zoals schorsing van deelname aan activiteiten en dat crimineel gedrag te allen tijde wordt gemeld bij de politie. Binnen de beroepscode zal hier aandacht voor zijn.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen van dit onderzoek?
Gemeenten zijn zowel regisseur van het lokaal veiligheidsbeleid als van het jeugdbeleid.
Waar de samenwerking tussen politie en het jeugdbeleid tekort schiet is het de taak van gemeenten om tot verbetering aan te moedigen. Politie en jeugdwerk kunnen elkaar versterken en het is belangrijk dat ook voor jongeren zichtbaar is dat wordt samengewerkt. Het onderzoek biedt hiertoe concrete handvatten voor de lokale praktijk. De VNG brengt de resultaten van het onderzoek onder de aandacht van haar leden.
Het stopzetten van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het Fonds Gehandicaptensport wegens ontoereikende middelen genoodzaakt is per 31 december 2012 met de uitvoering en het beheer van de vervoersregeling voor gehandicapte teamsporters?
Ja.
Bent u zich bewust van de gevolgen en de impact wanneer dit vervoer komt te vervallen, namelijk het per direct genoodzaakt zijn te stoppen met de sportbeoefening?
Ja.
Deelt u de mening dat deze sporters hun sport moeten kunnen blijven beoefenen, en dit niet onmogelijk moet worden gemaakt door ontoereikend en ontoegankelijk vervoer?
Ja. Één van de speerpunten van het sportbeleid is dat het voor alle mensen makkelijk moet zijn om te kunnen sporten. Ook in het regeerakkoord staat dat sport van groot maatschappelijk belang is en dat het kabinet wil dat er meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving. Vervoer is daarbij een belangrijke randvoorwaarde.
Deelt u voorts de mening dat sporten voor mensen met een handicap ook een belangrijk onderdeel is van participatie in een inclusieve samenleving?
Ja. Sport is niet alleen leuk om te doen, het is ook gezond, het verlegt de grenzen en het zorgt ervoor dat mensen met een beperking beter participeren en integreren in de samenleving.
Bent u bereid, net als in oktober 2008, in overleg met Gehandicaptensport Nederland te gaan om tot een structurele oplossing te komen, opdat deze sporters hun sport kunnen blijven beoefenen?
Samen met betrokken partijen ben ik in overleg om de mogelijkheden te onderzoeken om tot een structurele oplossing te komen voor de vervoersregeling. Uiterlijk 15 maart 2013 zal ik u hier nader over informeren.
De financiële tekorten bij het Openbaar Ministerie |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over de werkdruk bij het Openbaar Ministerie (OM), zoals in Breda?1 In hoeverre klopt het bericht dat strafzaken in Breda te laat of helemaal niet worden behandeld, verdachten langer vast blijven zitten dan nodig en officieren van justitie vaak onbereikbaar zijn?
Ja. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de situatie in Breda maatgevend afwijkt van andere parketten.
Wat is uw reactie op de opmerking van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, die het een bijna onmogelijke opgave noemt om met 40 beschikbare officieren van justitie het werk moet doen in een gebied van Zeeland tot voorbij Tilburg en dat ze moeten «rennen van zitting naar zitting en van vergadering naar vergadering»?
Zoals u bekend heeft dit kabinet zich ten doel gesteld de overheidsfinanciën op orde te brengen. Ook mijn departement zal hieraan een bijdrage moeten leveren. Wij spraken hierover al tijdens de begrotingsbehandeling. Alle onderdelen van Veiligheid en Justitie worden, in meer of mindere mate, geraakt door deze opgave. Momenteel bezie ik mogelijkheden om uitvoering te geven aan de uit het regeerakkoord voortvloeiende bezuinigingen. Ik acht het niet dienstig daarop vooruit te lopen. Op grond van besprekingen met de betrokken partijen zal ik besluiten over de invulling van de bezuinigingen op de strafrechtsketen, inclusief die bij het OM. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling eind november 2012 heb aangegeven, zal ik uw Kamer voor de voorjaarsnota nader informeren over de wijze waarop een en ander zijn beslag zal krijgen.
Welke gevolgen heeft deze werkdruk naar uw mening voor de kwaliteit van het werk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw algehele beeld van de werkdruk bij het OM op deze en op andere locaties? Is er op meer locaties sprake van een (te) hoge werkdruk met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment plannen worden gemaakt om fors te bezuinigen op het OM? Is het waar dat er scenario’s circuleren waarbij er tot wel 23 procent van het budget af gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen zouden dergelijke drastische bezuinigingen kunnen hebben? Wordt ook overwogen bepaalde bevoegdheden, die tot nu toe voorbehouden zijn aan officieren van justitie, toe te kennen aan hulpofficieren? Zo ja, welke? Wordt bijvoorbeeld ook overwogen om strafzaken eerder in de strafrechtsketen te seponeren, minder zaken in behandeling te nemen of andere prioriteiten te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt deze beslissing over de bezuinigingen op het OM verder genomen en op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.