De terugbetaling van geïnde omstreden Amerikaanse invoerheffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven |
|
Ewout Irrgang , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich de vragen van 14 februari 2012 over de afschaffing van omstreden Amerikaanse invoerheffingen en de terugbetaling van deze geïnde heffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven?1
Ja
Deelt u de mening dat de uitkomst van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Verenigde Staten, waarbij is afgesproken dat de onterecht betaalde heffingen niet terugbetaald hoeven te worden aan de desbetreffende bedrijven, teleurstellend en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen van 4 april jl. heb aangegeven2, ben ik verheugd dat het handelsconflict met de VS over het toepassen van «zeroing» eindelijk is opgelost. Meerdere Nederlandse bedrijven zullen hier op korte termijn hun voordeel mee kunnen doen, omdat zij naar verwachting geen antidumpingheffingen meer hoeven te betalen.
Nederland heeft zich ingezet voor het terugbetalen van teveel betaalde heffingen door de VS als onderdeel van een akkoord. In mijn antwoord op uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat deze eis niet haalbaar bleek. Het bereikte akkoord was het hoogst haalbare en is voor mij dan ook op het punt van terugbetaling teleurstellend maar in zijn geheel acceptabel.
Bent u bereid om de teleurstellende resultaten uit de onderhandelingen ter sprake te brengen bij de Europese Commissie en u hard te maken voor een eerlijke compensatie van de geleden schade door het Amerikaanse invoerheffingenbeleid?
Het resultaat van de onderhandelingen is door de Europese Commissie besproken met Nederland en de andere EU-lidstaten. Daarbij heeft Nederland de Europese Commissie aangemoedigd andere manieren te zoeken om de Amerikanen de teveel betaalde heffingen te laten terugbetalen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op uw eerdere vragen acht ik de kans van slagen echter gering, omdat de EU geen juridische mogelijkheden heeft om de VS hiertoe te dwingen.
Welke mogelijkheden ziet u om toch te komen tot een collectieve terugbetaling van de onterecht betaalde heffingen, zodat niet ieder bedrijf tegen hoge kosten middels het Amerikaanse rechtssysteem zijn gelijk behoeft te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik veronderstel dat u met collectieve terugbetaling doelt op een akkoord tussen de VS en de EU over terugbetaling. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om een eventuele coördinerende rol te spelen en de mogelijkheid te creëren dat gedupeerde bedrijven gezamenlijk via het Amerikaanse rechtssysteem juridische stappen kunnen ondernemen om de onterecht betaalde heffingen terug te vorderen?
Het is aan bedrijven zelf om na te gaan in hoeverre zij gezamenlijk kunnen optreden in het Amerikaanse rechtssysteem met het oog op het terugkrijgen van teveel betaalde heffingen. De Nederlandse overheid heeft ter zake geen rol te vervullen.
De nadelige gevolgen van het vrijgeven van de tarieven en over de fraude met kosten van implanten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minder naar tandarts»1 waarin staat dat een derde van de Nederlanders zegt minder vaak naar de tandarts te gaan, nu de verwachting is dat de tandartskosten flink zullen stijgen?
Hoe beoordeelt u dit bericht? Deelt u de mening dat dit een zeer ongewenste ontwikkeling is? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Bent u bereid onderzoek te doen naar de relatie tussen het vrijgeven van de tarieven en de frequentie waarin Nederlanders naar de tandarts gaan? Deelt u de mening dat deze kennis noodzakelijk is bij het beoordelen van de tariefmaatregel? Zo nee, waarom niet?
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Fraude met kosten implantaten»2 en «De tandarts en zijn schroeven van 300 euro»?3 Hoe beoordeelt u deze artikelen?
Deelt u de mening dat tandartsen de hoge kortingen van fabrikanten wel hadden moeten doorberekenen? Welke gevolgen verbindt u aan deze conclusies? Welke rol ziet u voor uzelf?
Wordt er onderzoek door de toezichthouder Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gedaan naar het niet doorberekenen van kortingen door een aantal tandartsen? Bent u met de zorgverzekeraars van mening dat onderzoek door de NZa wenselijk is? Ziet u een rol voor uzelf? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de grote prijsvoordelen van voor 1 januari 2012, die de tandartsen onterecht niet doorberekenden, alsnog met terugwerkende kracht bij patiënten en zorgverzekeraars terecht komen?
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat patiënten en zorgverzekeraars, in het licht van het gegeven dat vanaf januari 2012 tandartsen bruggen, kronen en implantaten wél met winst mogen doorverkopen, inzicht krijgen in deze tot op heden vaak verborgen gebleven zorgkosten? Deelt u de mening dat er volledige openheid van zaken moet worden gegeven over de korting- en sponsorregelingen? Zo ja, op welke wijze gaat u deze openheid vorm geven en zo nodig afdwingen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat zes op de tien medewerkers niet denkt hun pensioen te halen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat een ruime meerderheid van de zorgmedewerkers zich afvraagt of zij het werk wel kunnen volhouden als ze ouder zijn?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
De strekking van het bericht is zorgelijk. Zorgwerknemers doen zeer belangrijk werk. Het is dan ook van belang om ouderen zoveel mogelijk voor de zorg te behouden, met name vanwege hun ervaring, professionaliteit en loyaliteit.
Deelt u de mening dat er alternatief en lichter werk aangeboden moet worden voor zorgmedewerkers die een oudere leeftijd hebben bereikt, denkende aan kwaliteitstoetsing, opleiding, scholing e.d? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat oudere zorgmedewerkers lichter en ander werk aangeboden krijgen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs heeft het Nivel onderzoek gedaan onder het verplegend en verzorgend personeel naar de wens en mogelijkheden om tot het pensioen door te werken in de zorg. De wens om tot het 65ste levensjaar door te werken is met 40% (een derde weet het nog niet) niet minder dan in de rest van de economie. Wel is men van mening dat daar de werkomstandigheden op afgestemd moeten worden. Het gaat daarbij vooral om een lagere lichamelijke en/of geestelijke belasting2.
De Arbeidsomstandighedenwet biedt het algemeen juridisch kader waarbinnen de werkgever zijn verantwoordelijkheid voor een adequaat veiligheids- en gezondheidsbeleid van de werknemer dient uit te voeren. Werkgevers in zorg en welzijn hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid goed aan te kunnen. Zo is de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen vanuit zorg en welzijn gedaald van 0,9% in 2003 naar 0,4% in 2010. De uittredeleeftijd is sinds 2006 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar3.
Uit het onderzoek van het Nivel blijkt dat maatwerk essentieel is om langer doorwerken in de zorg te sturen. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. Het inzetten op maatwerk wordt nadrukkelijk opgepakt. In steeds meer zorg- CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Wel zijn er volgens het Nivel door werkgevers nog slagen te maken om deze individuele arrangementen daadwerkelijk effectief in te zetten.
Vanuit het kabinet wordt dit langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de zogenaamde sectoraanpak zorg en welzijn. Ook wij hebben op dit terrein al beleid inzet, zoals de 12 000 extra fte in de langdurige zorg. Daarnaast ondersteunen we projecten van (groepen van) zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015. Versterking van de duurzame inzetbaarheid van zorgmedewerkers is daarbij één van de vijf hoofdlijnen. Volgens Abvakabo FNV zijn tal van de geuite bezwaren over de werkdruk in de zorg gerelateerd aan administratieve lasten. Dat is juist een terrein waarop wij nieuw beleid voeren: beleid gericht op het voorkomen van minutenregistratie en beleid gericht op het komen tot regelarme zorg4.
Deelt u de mening van Abvakabo FNV dat zorginstellingen goed naar hun werkomstandigheden moeten kijken en maatregelen genomen moeten worden tegen de fysieke en geestelijke belasting om de werkdruk tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen, naast het verminderen van bureaucratie, om de werkdruk te verlagen? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het hoge percentage ziekteverzuim van 4.7%? Deelt u de mening dat dit hoge ziekteverzuimpercentage te maken heeft met de hoge werkdruk in de zorg? Zo ja, bent u bereid u nu wel te bemoeien met het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor mensen die in de zorg werken. Zo nee, waarom niet?
Het ziekteverzuim in zorg en welzijn is sinds 2003 gedaald van 6,1% naar 4,8% in 2010. Hiermee ligt het ziekteverzuim 0,5% boven het Nederlandse gemiddelde3. 28% van het ziekteverzuim in zorg en welzijn is geheel of gedeeltelijk gerelateerd aan werkdruk5. Als rekening gehouden wordt met het feit dat in de zorg veel vrouwen werkzaam zijn en het veelal om grote organisaties gaat, dan blijkt het ziekteverzuim in de zorg niet hoger te zijn dan in de rest van de economie. Dat neemt niet weg dat gewerkt moet blijven worden aan goede arbeidsomstandigheden om de (tijdelijke) uitval van personeel zoveel mogelijk te beperken. Ook wij zetten daar nadrukkelijk op in. Voor ons beleid gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de zorg verwijzen we naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat heeft u te zeggen over de onzekerheid die zorgmedewerkers hebben over het behoud van hun baan in de geestelijke gezondheidszorg? Geeft u deze mensen garantie op een baan in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Alle organisaties moeten, om te kunnen overleven, doelmatig en doeltreffend zijn. Ook organisaties in de geestelijke gezondheidszorg. De zorg is een sector die er primair is om patiënten en cliënten beter te maken en/of te verzorgen. De werkgelegenheid die dat met zich brengt is de resultante van de vraag naar de zorg die vervuld kan worden. Gezien de vraag naar zorg is de werkzekerheid in die sector hoog te noemen.
Door ook de geestelijke gezondheidszorg doelmatig en doeltreffend te maken wordt de betaalbaarheid en het aanbod van de zorg op termijn gediend. Bovendien wordt ingespeeld op de komende schaarste aan personeel.
Wat is uw mening over de klachten die gaan over de managementgekte en de registratie van zorg? Moeten deze mensen nog twee jaar wachten voordat uw experiment regelarme zorginstellingen is afgelopen, voordat zij eindelijk weer met de zorg voor patiënten bezig kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers in de zorg hebben met hoofd en hart voor de zorg gekozen. Zij moeten bezig zijn met het verzorgen en verplegen van patiënten, niet met het invullen van onnodige formulieren. Juist met die doelstelling voor ogen zijn wij begin dit jaar gestart met het experiment regelarme instellingen. 28 zorgaanbieders beproeven daarbij op welke wijze meer tijd voor de cliënt kan worden vrijgemaakt door het schrappen van onnodige bureaucratische rompslomp. Deze experimenten hebben een looptijd tot uiterlijk 2014 en worden dan geëvalueerd. Mochten tussentijdse succesvolle uitkomsten zich lenen voor landelijke invoering, dan zullen wij niet schromen dat te doen. Voor ons overige beleid gericht op het terugdringen van administratieve lasten in de zorg verwijzen we u naar de Arbeidsmarktbrief van oktober jongstleden4.
Hoeveel zorgmedewerkers zullen uit de zorg vertrekken, zodra de onregelmatigheidstoeslag vervalt? Wilt u uw antwoord toelichten?
In CAO-onderhandelingen is het kabinet gewoon een buitenstaander. Dat geldt ook voor ons voor wat betreft CAO-onderhandelingen in de zorg. Tot slot willen we u er nog op wijzen dat dit kabinet in het regeerakkoord de zorg heeft ontzien bij de taakstelling voor de arbeidskostenontwikkeling in de collectieve sector over 2011.
Voelt u zich (mede) verantwoordelijk om mensen voor de zorg te interesseren en mensen die er nu werken ook te behouden? Zo ja, wat gaat u doen om de onregelmatigheidstoeslag te behouden bij de cao-VVT onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Onrust rondom de contractering tussen verzekeraars en ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent het bericht «Chronisch zieke de dupe», waaruit blijkt dat veel ziekenhuizen nog geen contract afgesloten hebben met een verzekeraar, waardoor patiënten zelf hun behandeling dreigen te moeten gaan betalen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis in Groningen dat voor veel ziekenhuizen in het noorden geldt dat zij voor verzekerden van de zorgverzekeraars VGZ en Achmea passantenprijzen gaan hanteren waarvan de prijs 10 procent hoger ligt? In hoeverre acht u deze opstelling gewenst en constructief?
Ik heb geen opvatting over deze opstelling. Voor wat betreft het al dan niet hanteren van passantenprijzen verwijs ik naar mijn brief van 5 april jongstleden.
Is het waar dat de kans reëel is dat verzekerden, die gewoon hun premie hebben betaald, toch deels of in het geheel zelf de rekening voor verzekerde zorg moeten betalen omdat hun verzekeraar nog geen contract heeft afgesloten met het betreffende ziekenhuis? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
In mijn brief van 5 april ben ik ingegaan op de geschetste situatie en heb ik aangegeven dat ik verwacht dat partijen in staat zullen zijn de contractering voor 2012 op een goede manier af te ronden. Dit neemt niet weg dat in een individueel geval een zorgverzekeraar en/of een ziekenhuis kunnen/kan besluiten geen contract aan te gaan. Dit betekent dat zorgverzekeraars hun verzekerden, gelet op hun zorgplicht, goed moeten informeren over de gevolgen daarvan voor de vergoeding van kosten. Ook de ziekenhuizen moeten hun patiënten adequaat informeren. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft afgelopen week in een brief de ziekenhuizen en zorgverzekeraars nog eens gewezen op deze reeds bestaande informatieverplichting. In het overleg dat is gevoerd hebben zorgverzekeraars en ziekenhuizen bevestigd zich bewust te zijn van het belang hun verzekerden respectievelijk patiënten tijdig te informeren. Naast deze informatieverplichting is van belang dat bij al lopende behandelingen bij niet meer gecontracteerde aanbieders volledige vergoeding uitgangspunt is. Ook voor acute zorg is dat het geval.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van VGZ in het genoemde artikel: «We streven er nog steeds naar met alle ziekenhuizen een contract af te sluiten. Mocht dat toch niet lukken, dan zullen we onze verzekerden ruim van te voren informeren», en dat acute zorg en »lopende behandelingen» sowieso wel worden vergoed? Deelt u de mening dat dit op zijn minst de indruk wekt dat voor nieuwe behandelingen geen of onvoldoende vergoeding zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de stelling van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis, de heer Feenstra, bevestigen dat verzekeraars bij de onderhandelingen prijs en efficiëncy voorop zetten en niet kwaliteit van de zorg? Is dit een beeld dat u herkent?
Ik ben geen partij in deze onderhandelingen; ik kan deze stelling daarom bevestigen noch ontkennen. Wel stel ik vast dat de uitvoering van het hoofdlijnenakkoord in volle gang is. Mijn indruk is dat de ziekenhuizen en zorgverzekeraars hier serieus werk van maken. Ik verneem dat er stevig maar op constructieve wijze wordt onderhandeld.
Bent u bereid de Kamer uiterlijk 6 april a.s. te informeren over de stand van zaken van alle onderhandelingen tussen verzekeraars en ziekenhuizen? Kunt u daarbij tevens een overzicht geven van de reeds afgesloten en nog niet afgesloten schaduw-fb’s?
Ik verwijs hiervoor naar genoemde brief van 5 april. Overigens merk ik daarbij aanvullend op dat het niet mogelijk is om (bedrijfsgevoelige) gegevens over individuele contractsafspraken te verstrekken.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 6 april a.s. te beantwoorden in verband met de mogelijke onrust die onder verzekerden kan ontstaan naar aanleiding van de uitlatingen van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis?
Dit is helaas niet gelukt.
Fraude met implantaten door tandartsen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «een aanzienlijk aantal» tandartsen jarenlang kortingen van fabrikanten niet heeft doorberekend aan patiënten? Deelt u de mening van de zorgverzekeraars dat hier sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?1
Van een economisch delict is sprake indien betrokken tandartsen in afwijking van de tariefbeschikkingen van de NZa zoals die golden in de jaren voorafgaand aan 2012 (start experiment vrije prijzen mondzorg) hebben gehandeld. Volgens de tariefbeschikkingen mocht een tandarts aan een patiënt maximaal doorberekenen wat de tandarts zelf voor de inkoop van dat implantaat had betaald. Het is aan de NZa om te beoordelen of de geldende regels worden nageleefd.
Klopt de indruk die in het bericht wordt gewekt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aarzelt om onderzoek te doen? Zo nee, gaat de NZa daadwerkelijk onderzoek doen? Zo ja, waarom twijfelt de NZa?
De NZa treedt wel degelijk actief op op het gebied van tandtechniek. Zo is eind 2011 nog een aanwijzing opgelegd aan een tandkliniek die ten onrechte techniekkosten in rekening bracht. De NZa heeft mij bericht dat het boeteonderzoek in deze zaak nog gaande is. Het is wel zo dat de regels van de NZa op grond waarvan tandartsen verplicht waren om maximaal de betaalde en verschuldigde kosten voor tandtechniek bij hun patiënten in rekening te brengen, golden tot 31-12-2011. Sinds 1 januari van dit jaar is het experiment met vrije prijsvorming gestart. Daarnaast richtten deze regels zich tot aanbieders van mondzorg, zoals tandartsen en orthodontisten. Zij waren niet van toepassing op de relatie tussen fabrikanten van implantaten en groothandels voor tandtechniek, waarover in het artikel van NRC wordt gerept. De NZa heeft aangegeven op basis van de nu bekende informatie geen aanleiding te zien om een nader onderzoek in te stellen naar de situatie zoals geschetst in het NRC artikel van 31 maart jl.
Hoeveel van de 1,1 miljoen Nederlanders met tandheelkundige implantaten zijn naar schatting gedupeerd? Om welk bedrag gaat het? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlanders met implantaten zijn benadeeld en om welk bedrag het zou gaan. Ik ben niet van plan hier onderzoek naar te gaan doen, omdat ik van mening ben dat het doen van dit soort onderzoek het probleem, ook met terugwerkende kracht, niet oplost. Ik kijk liever naar de toekomst en richt me op mogelijkheden om te voorkomen dat consumenten worden benadeeld, ik verwijs u wat dit betreft kortheidshalve naar mijn antwoorden op de volgende vragen.
Is het waar dat fabrikanten tandartsen jarenlang hebben gepaaid met cadeau’s, zoals een CT-scanner t.w.v. 200 000 euro, chirurgische sets of 10 000 euro voor scholing? Bent u bereid onderzoek te doen naar het fêteren en beïnvloeden van tandartsen door de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat tandartsen jarenlang «gepaaid zijn met cadeaus», anders dan de suggesties uit NRC heb ik daar geen signalen voor gekregen. In het algemeen vind ik het goed dat er samenwerking is tussen tandartsen en fabrikanten. Die samenwerking is namelijk van belang voor de continue verbetering van de zorg. Het is echter niet de bedoeling dat die samenwerking doorslaat naar oneigenlijke beïnvloeding. Er is door verschillende onderzoeksbureaus onderzoek uitgevoerd om oneigenlijke beïnvloeding, of gunstbetoon, in de medische hulpmiddelensector in beeld te krijgen. Ik heb de resultaten van die verschillende onderzoeken op dit onderwerp in een brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) voor u op een rij gezet. Ik heb daarbij geconcludeerd dat gunstbetoon een weerbarstig onderwerp is dat moeilijk in beeld is te krijgen.
Ik heb in mijn brief van 25 november 2011 ook aangegeven dat ik inzet op zelfregulering door de sector op dit onderwerp. Op 1 januari 2012 is de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) in werking getreden, die daar invulling aan geeft. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat deze markt op een behoorlijke wijze functioneert en om eventueel wangedrag van de bedrijven die aan de GMH of voorgaande gedragscodes gebonden zijn (zoals Nobel Biocare) te onderzoeken. Ik ga daarom zelf geen nieuw onderzoek uitzetten naar beïnvloeding van artsen door fabrikanten in de medische hulpmiddelensector.
Wat gaat u ondernemen tegen implantatenfabrikanten zoals Nobel Biocare die tandartsen belobbyen en fêteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tandartsen leggen sinds de invoering van vrije prijzen begin dit jaar een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of en zo ja hoeveel tandartsen een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen leggen. De NZa houdt de ontwikkelingen rondom het experiment in de mondzorg nauwlettend voor mij in de gaten en let hierbij ook op prijseffecten. Zoals ik uw Kamer meerdere malen heb geïnformeerd, zal de NZa in juni met haar marktscan Mondzorg komen.
Kunt u een opsomming geven van de verschillende gedragscodes van de industrie die raken aan de contacten met tandartsen en kunt u voor elk van deze codes aangeven in welke mate en op welke wijze zij bindend en afdwingbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Wettelijke regels voor contacten tussen artsen en industrie vind ik niet nodig omdat ik, zoals aangegeven in mijn brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) inzet op zelfregulering. In 2011 is door zes koepels van medische hulpmiddelenbedrijven gewerkt aan de GMH2. De GMH is ondergebracht in een stichting, waarbinnen een codecommissie zorg draagt voor advisering en klachtenafhandeling. De klachtenprocedure is zo ingericht dat die openstaat voor iedereen. De GMH wordt onderschreven door deze zes brancheverenigingen, waarmee een groot deel van de Nederlandse medische hulpmiddelenbedrijven, waaronder ook fabrikanten van tandimplantaten als Nobel Biocare, gebonden is aan de normen die in de GMH gesteld zijn. Dit is een flinke stap voorwaarts voor de sector. Voorheen waren er vele verschillende gedragscodes, elk met eigen accenten. Nu er sprake is van één gedragscode voor de medische hulpmiddelenbedrijven is helder welke regels er gelden voor de samenwerking met zorgprofessionals.
Deze code moet nu doorontwikkeld worden door de sector. Belangrijkste punten zijn daarbij dat de code gaat leven, dat de regels wederkerig worden en dat er transparantie wordt betracht over de onderlinge relaties. De door de Leden Van Gerven en Leijten aangehaalde berichten uit NRC laten mijns inziens duidelijk het belang van wederkerigheid zien. Het is belangrijk dat voor alle betrokken partijen helder is welke regels er gelden voor de onderlinge samenwerking. Dat geldt niet alleen voor fabrikanten maar zeker ook voor zorgprofessionals, in dit voorbeeld de tandartsen, en andere zorginkopende partijen als ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Ik vind het daarom van groot belang dat ook zij de regels in de GMH onderschrijven. Ik heb dat ook benadrukt tijdens het AO PIP-implantaten op 12 april 2012. Ik vind het daarom wenselijk dat de NMT, samen met andere artsenorganisaties, de gedragscode onderschrijft. Zoals ik tijdens het AO ook aangaf zal ik deze organisaties aanspreken op het onderschrijven van de GMH.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geen gedragscode heeft voor contacten van tandartsen met de industrie? Deelt u de mening dat voor tandartsen en andere medische beroepen bindende regels zouden moeten bestaan, eventueel wettelijke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om zakkenvullerij onder tandartsen te legaliseren en te bevorderen door middel van vrije tarieven, in plaats van deze verborgen zorgkosten aan te pakken? Hoe geloofwaardig bent u nog in uw pleidooi voor beheersing van de zorgkosten als u ruim baan geeft aan winstbejag?
Mijn beleid om vrije tarieven voor tandartsen in te stellen heeft geenszins tot doel ruim baan te geven aan winstbejag. Integendeel. Het stelsel is zo ingericht dat transparantie wordt verhoogd waardoor partijen in staat zijn hun rollen op te pakken. Daarvoor is wél nodig dat de diverse partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit verwacht ik zowel van de patiënten, als van de tandartsen zelf en vooral ook van de verzekeraars. Ik ben er van overtuigd dat dit een betere manier is om uiteindelijk tot een betaalbare gezondheidszorg te komen, dan alleen via overheidsregulering. Om uit de spiraal van steeds meer regels en controle te geraken, is het aanspreken van de verschillende partijen op hun verantwoordelijkheden essentieel. Dit zal ik dan ook blijven doen.
Het voorkomen van mastitis en klauw- en pootproblemen bij melkkoeien in Nederland |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Melkveehouders geven koe sneller pijnbestrijding»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het massaal (moeten) inzetten van pijnbestrijders in de melkveehouderij een zorgelijke ontwikkeling is? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is het voorkomen van ziekten altijd beter dan genezen. Als een dier echter eenmaal ziek is geworden, is het vanuit dierenwelzijnsoogpunt een goede zaak dat er aan pijnbestrijding wordt gedaan.
Pijnbestrijding bij dieren is de verantwoordelijkheid van de dierenarts en de veehouder. Het volgen van het gebruik van pijnstilling bij dieren is niet in de eerste plaats de taak voor de overheid maar eerder voor de beroepsvereniging van de dierenartsen en de veehouderijsector zelf. Ik beschik daarom niet over dergelijke cijfers.
In de melkveesector is men op basis van productschapsregelgeving verplicht om te werken met een bedrijfsgezondheidsplan. Het preventief diergezondheidsmanagement is daarmee in het kader van het beleid voor antibioticagebruik in de veehouderij verplicht onder de aandacht van veehouder en dierenarts gebracht. Het mes snijdt daarmee aan twee kanten, gezonde dieren hebben geen antibiotica noch pijnstillers nodig.
Kunt u bevestigen dat in 2008 circa 40 procent van de veehouders een pijnstiller/ontstekingsremmer gebruikte bij zichtbare uierontsteking, en dat dit percentage in 2011 is gestegen tot 68,4 procent? Zo nee, wat zijn dan de juiste percentages?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de totale hoeveelheid pijnstillers die in Nederland aan koeien verstrekt wordt? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven bij hoeveel procent van de in Nederland gehouden melkkoeien regelmatig sprake is van klinische mastitis? Zo nee, bent u bereid hiernaar nader onderzoek in te stellen?
Ongeveer 25% van de koeien krijgt elk jaar een of meerdere keren klinische mastitis, vaak aan éé
Deelt u de mening dat het welzijn van de koeien ernstig geschaad wordt door mastitis?
Dieren ervaren ernstig ongerief. Bij behandeling is ongerief van beperkte duur. (bron: WUR ongeriefanalyse 2011)
Kunt u aangeven hoeveel van de in Nederland gehouden melkkoeien regelmatig last heeft van kreupelheid door klauw- en pootproblemen? Zo nee, bent u bereid hiernaar nader onderzoek in te stellen?
Het percentage ligt rond de 25 %. De duur van het ongerief is echter langer dan bij mastitis. De klauwproblematiek scoort daarom hoger op de ongeriefanalyse dan de mastitis problematiek. (bron: WUR ongeriefanalyse 2011).
Deelt u de mening dat het welzijn van de koeien ernstig geschaad wordt door klauw- en pootproblemen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of er beleidsmaatregelen overwogen worden om mastitis bij melkkoeien drastisch terug te dringen?
Ik ondersteun trajecten van het bedrijfsleven om het ongerief als gevolg van klauwaandoeningen te verminderen (het project «Grip op klauwen» en herontwerptrajecten). Het bedrijfsleven heeft in 2005 het Uiergezondheidscentrum Nederland (UGCN) opgericht om het meerjarenplan uiergezondheid uit te voeren. Het bedrijfsleven heeft beide onderwerpen (mastitis en klauwproblemen) onder de aandacht in de Duurzame Zuivel Keten. Via de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij werk ik hierin samen met het bedrijfsleven.
Beide aandoeningen zijn zogenaamde «bedrijfsgebonden aandoeningen», zij zijn multifactorieel van aard en kunnen door vele omgevingsfactoren versterkt worden. De ingezette beleidslijn is die van integrale verduurzaming van de veehouderij, met daarin aandacht voor robuuste veefokkerij, veehouderijsystemen en aandacht voor de diergezondheidsproblemen zoals de structurele problemen met mastitis en klauwaandoeningen en behoud van weidegang. Er lopen daarmee diverse trajecten in de melkveesector waarbij de aandacht ligt op deze onderwerpen, gefinancierd door de sector en de overheid.
Kunt u aangeven of er beleidsmaatregelen overwogen worden om klauw- en pootproblemen bij melkkoeien drastisch terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe het aantal gevallen van mastitis bij melkkoeien in relatie tot de gehele populatie zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Het Uiergezondheidscentrum Nederland (UGCN) heeft in haar 5-jarig programma uitgebreid onderzoek gedaan naar de uiergezondheid. De resultaten van dat programma laten zien dat het aantal klinische mastitisgevallen over de periode 2004 tot 2009 gedaald is van 33,5 naar 28,1. Een daling van 5,4%. De WUR ongeriefanalyse 2011 laat geen verandering zien over de jaren 2007 en 2010.
Het percentage klinische mastitis is in 2009 voor het laatst vastgesteld. De melkveesector rapporteert elk kwartaal over uiergezondheid aan de hand van het celgetal gemeten in de tankmelk in de rapportage monitoring dierziekten rundvee. Momenteel vertonen de kengetallen voor uiergezondheid een dalende trend (hoe lager het celgetal hoe hoger uiergezondheid).
Kunt u aangeven hoe het aantal gevallen van klauw- en pootproblemen bij melkkoeien in relatie tot de gehele populatie zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
De Gezondheidsdienst voor Dieren geeft aan dat de prevalentie door de jaren heen ongeveer gelijk blijft en tussen de 20 en 30% ligt.
Kunt u aangeven hoe de omvang van de melkgift per koe zich over de afgelopen tien jaar in Nederland ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen?
De melkproductie heeft zich ontwikkeld van 7 999 kg per koe per jaar (2000) naar 8 603 kg (2010).
Kunt u aangeven hoe de weidegang van melkvee zich over de afgelopen tien jaar in Nederland ontwikkeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen?
De Nederlandse koeien hadden de afgelopen jaren achtereenvolgens 80% (2006), 80% (2007), 76% (2008), 74% (2009) weidegang. Ik beschik niet over eerdere cijfers.
Deelt u de zorg dat het structureel vergroten van de melkgift per koe leidt tot meer gevallen van mastitis en daarmee tot vermijdbaar dierenleed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen om vergroting van de melkgift per dier en daarmee samenhangende mastitis terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de zorg dat veel pootproblemen bij melkvee vloergerelateerd zijn en dat het jaar rond opstallen leidt tot meer gevallen van pootontstekingen en daarmee tot vermijdbaar dierenleed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen om het jaar rond opstallen van melkvee en daarmee samenhangende pootproblemen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 9.
Bomen die moesten wijken voor een transport van biertanks in Schinnen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Was u ook zo verbaasd dat er tijdens het transport van twee nieuwe biertanks voor de Alfa brouwerij in Thull op maandag 2 april jl. stante pede werd besloten twee bomen in Schinnen te kappen, omdat de biertanks niet tussen het huis en de bomen aan de overkant van de weg door zouden kunnen? Zo nee, vindt u het een normale gang van zaken dat bomen zomaar moeten wijken, terwijl van tevoren berekend had kunnen worden dat dit transport er op deze manier niet langs kon en eventuele alternatieven bekeken hadden kunnen worden?
Op het kappen van deze bomen is het kapbeleid van de gemeente Schinnen van toepassing. De gemeente Schinnen heeft mij laten weten dat in dit geval geen omgevingsvergunning nodig was. Ik spreek geen oordeel uit over de toepassing van het autonome beleid van de gemeente Schinnen.
Onderschrijft u dat voor het kappen van deze bomen in Schinnen een omgevingsvergunning vereist is, waarin de gemeente afweegt of de kap van de boom noodzakelijk is vanwege bijvoorbeeld het gevaar op schade voor de omgeving en dit wel opweegt tegen de natuurwaarde, de bijdrage van de boom aan stads- en dorpsschoon en de landschappelijke en beeldbepalende waarde van de boom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de bomen in Schinnen zijn gekapt zonder een afgegeven omgevingsvergunning? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe de gemeente een eventuele omgevingsvergunning of goedkeuring voor de kap heeft kunnen afgeven, kennelijk zonder de wettelijke inspraaktermijn op het ontwerpbesluit daarbij te betrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat kennelijk alle gangbare procedures aan de kant zijn geschoven, de bomen zonder vergunning zijn gekapt en omwonenden en belanghebbenden geen mogelijkheden voor inspraak hebben gekregen, enkel omdat bleek dat de nieuwe biertanks niet via deze route getransporteerd konden worden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook niet een beetje zuur dat Schinnen deze bomen moet missen, terwijl de NAVO eerder in 2006 al zonder deugdelijke vergunning bomen heeft laten kappen in het nabijgelegen Schinveld ten behoeve van de vliegbasis Geilenkirchen en zij dit bos tot op heden nog steeds niet heeft gecompenseerd? Zo nee, denkt u dat de omgeving van Schinnen op deze manier nog wel bomen overhoudt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze bomen niet gekapt hadden mogen worden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat in de zorg miljoenen aan juridische adviezen worden betaald |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen, huisartsen en thuiszorgorganisaties bij elkaar miljoenen euro’s kwijt zijn aan juridische adviezen over mededinging? Is dit de door u gewenste uitkomst van uw beleid van marktwerking in de zorg? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?1
Net als andere sectoren dient de zorgsector te functioneren binnen de kaders van de wet- en regelgeving. De mededingingsregels horen daar bij, net zoals bijvoorbeeld regelgeving op fiscaal of ondernemingsrechtelijk vlak. Vanuit de overheid wordt voorlichting gegeven over de wet- en regelgeving, waar het de mededingingsregels betreft wordt dit gedaan door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Deelt u de mening dat de bemoeienis van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) met de zorgsector de samenwerking in de zorg frustreert als zorgverleners eerst juridische adviezen moeten inwinnen uit angst voor overtreding van mededingingsregels? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen zicht op de adviezen die worden ingewonnen, maar ik ben van mening dat er in het belang van de kwaliteit van zorg en in het belang van de patiënt veel vormen van samenwerking mogelijk én nodig zijn. Voorbeelden hiervan zijn afspraken over behandelprotocollen, overdracht en informatie-uitwisseling over de patiënt. Wat niet mag is – kort gezegd – het samen maken van prijsafspraken, het samen tegenwerken van nieuwe toetreders, het samen verdelen van patiënten en samen afspreken een bepaald product of dienst niet langer te leveren. Dergelijke vormen van samenwerking gaan per definitie ten koste van de patiënt. Daarom vind ik het juist van belang dat zorgaanbieders goed kennis nemen van de mededingingsregels en deze in acht nemen.
Houdt u uw uitspraken staande dat er geen sprake is van marktwerking in de zorg? Zo ja, als de zorg inderdaad geen markt is, waarom zondert u deze sector dan niet uit van knellende mededingingsregels, gehandhaafd door marktwaakhonden? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De toepassing van de mededingingsregels is het gevolg van de keuze voor een vraaggestuurd zorgstelsel waarin de patiënt centraal staat. Daar houd ik aan vast. De NMa houdt in dat kader toezicht en beschermt de patiënt zo tegen de negatieve gevolgen van mededingingsbeperkende afspraken zoals prijsafspraken, een opgelegde artsenkeuze (marktverdelingsafspraken) en zittende aanbieders die samen nieuwe, innovatieve toetreders tegenwerken.
Vallen Academische Ziekenhuizen, die geen winstoogmerk hebben en uitsluitend worden gefinancierd vanuit de zorgverzekeraars en de rijksoverheid, onder de gereguleerde marktwerking in de zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, hoe is het mogelijk dat het Academisch Medisch Centrum (AMC) de afgelopen jaren vele tonnen heeft besteed aan mededingingsadvocaten, het Universitair Medisch Centrum Utrecht een voltijds mededingingsjurist heeft aangesteld en het academisch ziekenhuis in Groningen vorig jaar 17 000 euro kwijt was aan externe mededingingsadviezen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment hebben academische ziekenhuizen noch algemene ziekenhuizen een winstoogmerk. Net als algemene ziekenhuizen, maken academische ziekenhuizen voor een groot deel van hun activiteiten afspraken over volume en prijzen met de verschillende zorgverzekeraars. Het maken van afspraken tussen aanbieders en zorgverzekeraars is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet die ervoor zorgt dat de patiënt een centrale positie heeft in het zorgstelsel. Een belangrijk aspect daarbij is de keuzevrijheid van de patiënt. Hij moet kunnen kiezen voor een zorgverzekeraar naar keuze en een aanbieder naar keuze. Ten behoeve van de borging van die keuzevrijheid is er onafhankelijk toezicht op mededingingsbeperkende afspraken die de patiënt en verzekerde benadelen, zoals prijsafspraken en marktverdelingsafspraken. Ziekenhuizen willen zeker weten dat ze de mededinging niet beperken en nemen om die reden (fulltime of parttime) deskundigen aan.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanaf 2006 besteed door zorginstellingen aan mededingingsadviezen, uitgesplitst naar de verschillende zorgsectoren? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, welke betekenis heeft dan nog uw wens om de zorgkosten te beheersen?
Zorginstellingen zijn geen publieke organisaties, zodat zij zelf de keuze kunnen maken waaraan zij hun financiële middelen besteden. In hun jaarrekeningen leggen zij hier verantwoording over af. Ik acht het niet nodig uit te zoeken welk deel zij gebruiken voor de naleving van regels, waaronder mededingingsregels. Voor het beheersen van het totaal aan zorgkosten is het belangrijk dat er geen mededingingsbeperkende afspraken worden gemaakt, zoals premieafspraken tussen zorgverzekeraars en prijs- of marktverdelingsafspraken tussen zorgaanbieders. Het zijn juist dergelijke afspraken die de prikkel om doelmatig en innovatief te werken verminderen en leiden tot een verhoging van de totale zorgkosten.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanaf 2006 besteed door zorginstellingen aan adviezen over aanbestedingen, uitgesplitst naar de verschillende zorgsectoren? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, welke betekenis heeft dan nog uw wens om de zorgkosten te beheersen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Alexander Rinnooy Kan dat een inval van de NMa bij het AMC, twee jaar geleden, goed het «veranderende landschap» onderstreept waarin de zorg functioneert? Vindt u het wenselijk dat het zorglandschap in deze zin verandert? Wilt u uw antwoord toelichten?
De verandering van het zorglandschap van een centraal op aanbod gestuurd stelsel naar een decentraal vraaggestuurd stelsel waarin de patiënt centraal staat, is een proces dat reeds jaren loopt. Bij de verandering in de verantwoordelijkheden van veldpartijen die de stelselwijziging met zich heeft gebracht, hoort ook een verandering in de wijze waarin op de invulling van die verantwoordelijkheden wordt toegezien. Ik interpreteer de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Toezicht van het AMC derhalve als een feitelijke observatie van dit gegeven.
Deelt u de mening dat, hoe meer risico zorgaanbieders en zorgverzekeraars gaan lopen, hoe groter de behoefte aan juridische en beleidsmatige adviezen zal worden, met alle gevolgen van dien voor de kosten? Zo ja, is dit wat u beoogt met uw beleid en hoe verhoudt zich dit tot de wens van doelmatige en goedkope zorg? Zo nee, waarom niet?
Voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars geldt dat dit private organisaties/ondernemingen zijn, die als ze onvoldoende juridische of beleidsmatige kennis op een bepaald rechtsgebied in huis hebben, deze kunnen inhuren. Elke onderneming zal daarbij zelf een keuze maken of er personeel wordt ingehuurd of in dienst wordt genomen. Mijn beleidsprioriteit ligt bij doelmatige en kwalitatief goede zorg. Het neerleggen van risico bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars draagt in belangrijke mate bij aan het verbeteren van de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg. Het waar nodig inwinnen van juridische en beleidsmatige adviezen staat hier niet aan in de weg. Het inwinnen van advies kan immers, ondanks de kosten ervan, per saldo ook leiden tot goedkopere zorg.
Worden bij voornemens van het kabinet ten aanzien van het uitbreiden van de marktwerking in de zorg (bijvoorbeeld uitbreiding B-segment, invoering winstuitkeringen, vergroten risicodragendheid) de toenemende administratieve en bureaucratische lasten meegerekend, zoals mededingings- en aanbestedingsadviezen? Zo ja, kunt u de verwachte effecten inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Regeldruk, waaronder administratieve lasten, wordt sedert het eerste kabinet Balkenende via een uniforme definitie en een daaraan gekoppeld model inzichtelijk gemaakt. Sindsdien heeft ieder kabinet in het Regeerakkoord een kwantitatieve doelstelling geformuleerd, die bestaat uit een saldo van alle toe- en afnames. Voor zover beleidsvoornemens ten aanzien van de zorgsector leiden tot een toename van de regeldruk, maken deze, mits binnen de afgesproken definitie, onderdeel uit van dit saldo zoals dat voor het ministerie van VWS van toepassing is. Voorts wordt ook bij de concrete uitwerking van beleidsvoornemens uitdrukkelijk toegelicht wat de verwachte effecten zijn ten aanzien van de regeldruk, opdat dit onderwerp kan zijn van de parlementaire behandeling van deze voornemens.
Welke (wettelijke) maatregelen of besluiten zouden noodzakelijk zijn om de zorg te vrijwaren van de mededingingsregels waarop de NMa handhaaft, los van uw opvattingen hierover?
Het terugkeren naar een centraal aanbod gestuurd stelsel, waarin de patiënt niet langer centraal staat en zorgaanbieders vrijwel geen ruimte meer hebben om zich van elkaar te onderscheiden, zou met zich brengen dat ook de mededingingsregels niet langer van toepassing zullen zijn. Ten aanzien van de ziekenhuiszorg en de langdurige zorg is daarbij relevant dat beleidswijzigingen die vanaf 2003 zijn ingevoerd, met zich hebben gebracht dat de mededingingsregels hierop van toepassing zijn geworden. Concreet zou dit dus betekenen dat waar het de ziekenhuiszorg en de langdurige zorg betreft, ten minste de beleidswijzigingen die sinds 2003 zijn doorgevoerd en gericht waren op het direct of indirect creëren of vergroten van het onderscheidingsvermogen van zorgaanbieders en de keuzevrijheid van patiënten, teruggedraaid zouden moeten worden.
Gekleurde duiven in pasteltinten die te verkrijgen zijn via duivenverhuurservice.nl |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat gekleurde duiven via de website www.duivenverhuurservice.nl ingehuurd kunnen worden voor het opleuken van feesten en partijen?
Ja.
Kunt u uiteenzetten of er wettelijke beperkingen zijn gesteld aan het verven van dieren, zoals deze duiven die leverbaar zijn in de kleuren zachtroze, lichtblauw, mintgroen, zachtgeel en lavendel paars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke beperkingen zijn er gesteld?
Er zijn in Nederland geen specifieke wettelijke bepalingen vastgesteld aan het verven van dieren. In artikel 36 van de Gezondheid- en welzijnswet voor dieren is een verbod op dierenmishandeling opgenomen. Op grond van dat artikel kan worden opgetreden tegen situaties waarin de gezondheid en het welzijn van dieren onnodig wordt geschaad.
Bent u bekend met de mogelijkheid om als extra accessoire een fluitje in de staart van de te verhuren duiven te laten monteren, waardoor zodra de duiven uitvliegen een luchtstroom gecreëerd wordt die het fluitje activeert waardoor er «prachtige en mystieke fluittonen» ontstaan?
Ja. De optie staat nu echter niet meer op de website. Navraag leert dat er weinig tot geen vraag was naar deze optie.
Deelt u de mening dat het welzijn van de betreffende duiven onder invloed van de gemonteerde fluitjes aangetast wordt?
Ik sluit niet uit dat de duiven tijdelijk een licht ongerief ervaren.
Deelt u de mening dat dergelijk vermaak met dieren, waarbij de intrinsieke waarde en eigenschappen van het dier worden aangetast, aan banden zou moeten worden gelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar invulling aan geven?
Zoals ook aangegeven in de nota dierenwelzijn en diergezondheid dient het belang van het dier te worden afgewogen tegen andere belangen, waaronder het belang van het uitoefenen van bepaalde activiteiten met dieren ter vermaak. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat sprake is van een dusdanige aantasting van het welzijn of de gezondheid van het dier dat hiertegen opgetreden zou moeten worden.
De deal van de staatsomroep met postduivenhouders |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO betaalt ton voor npo.nl»?1
Ja.
Is het nog steeds uw intentie dat het aantal websites van de publieke omroep wordt teruggebracht?
Ja.
Hoe verhoudt de nieuwe website van de staatsomroep zich tot dat streven?
De Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) heeft mij ervan verzekerd dat de aankoop van de domeinnaam npo.nl niet zal leiden tot groei van het aantal websites. Wanneer de NPO de site in gebruik zal nemen, zullen hiervoor een of meerdere reeds bestaande sites worden opgeheven.
Is het in deze tijden van bezuinigingen een zinvolle besteding van belastinggeld dat de staatsomroep honderdduizend euro (bijna een kwart miljoen gulden) overmaakt aan de postduivenhoudersorganisatie?
De NPO is een onafhankelijke, zelfstandige organisatie die zelf verantwoordelijk is voor de wijze waarop hij uitvoering geeft aan zijn Mediawettelijke taakopdracht, en voor het beleid en de bestedingen die daarvoor nodig zijn.
Het is natuurlijk wel van belang dat de NPO verantwoord omgaat met de publieke middelen die hem worden toevertrouwd. Daarom legt de NPO jaarlijks verantwoording af over zijn (financiële) activiteiten, onder ander in de Financiële Terugblik en in het Jaarverslag. Het Commissariaat voor de Media houdt daarop toezicht.
Het bericht dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) pleit voor een apart invoedingstarief voor decentrale energieopwekking) |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het artikel «NMA pleit voor apart invoedingstarief decentrale opwekkers»?1
Ja.
Hoe moet dit pleidooi worden gezien in het licht van eerdere vragen over dit onderwerp, waarin staat dat «In gesprekken heeft de NMa wel medegedeeld dat de NMa het onderwerp laat rusten totdat op politiek niveau een aantal besluiten genomen is.», alsmede «De onderwerpen die in deze vragen worden geadresseerd, vergen een brede beleidsmatige beschouwing gevolgd door een politieke afweging»?2 Mag uit het feit dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) opnieuw invoering van een invoederstarief bepleit, worden geconcludeerd dat er inmiddels op politiek niveau een aantal besluiten genomen is en dat de noodzakelijk geachte «brede beleidsmatige beschouwing» en «politieke afweging» plaatsgevonden hebben? Op welke wijze en wanneer zijn deze besluiten en het resultaat van de genoemde beleidsmatige beschouwing aan de Kamer beschikbaar gesteld?
De beleidsmatige beschouwing naar de effecten van de invoering van een producententarief is nog niet afgerond. In het Energierapport 2011 is aangekondigd de mogelijkheden te willen verkennen om in Nederland de kosten van het net op een meer evenwichtige wijze te verdelen tussen producenten en afnemers. Daarbij is de invoering van een producententarief nadrukkelijk genoemd. Aanleiding hiervoor was de verwachting dat Nederland de komende jaren een netto-exporteur van elektriciteit wordt, maar dat buitenlandse afnemers niet of maar in beperkte mate bijdragen aan de kosten van de hiervoor noodzakelijk netverzwaringen. Naar aanleiding hiervan heeft de Kamer een motie aangenomen waarin zij de regering verzoekt de effecten te onderzoeken van de verhoging van het Landelijk Uniform Producententarief (hierna: LUP) op de elektriciteitsprijs, investeringsprikkels, verduurzaming van de energieproductie en decentrale energieopwekking (motie Wiegman)3. Dit onderzoek naar de effecten van de invoering van een producententarief in Nederland is inmiddels gestart en zal voor de zomer worden afgerond. De vraag naar de effecten op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten van de verhoging van het LUP of de invoering van een producententarief maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Naar aanleiding van een uitspraak van het CBb4 waarin het college de NMa verbiedt om de kosten van decentrale invoeding van elektriciteit in de transporttarieven voor de afname van elektriciteit mee te nemen, wordt in dit onderzoek ook gekeken naar de mogelijkheid om een deel van de transportkosten die worden veroorzaakt door decentrale invoeding te laten betalen door de producenten die zijn aangesloten op regionale netten en wat de effecten hiervan zijn. Een tarief voor alleen decentrale producenten wordt niet overwogen en ook niet nader onderzocht. Wanneer er geen onderscheid wordt gemaakt tussen centrale en decentrale invoeding zal het level playing field binnen Nederland niet veranderen.
Welke inzichten heeft genoemde «brede beleidsmatige beschouwing» opgeleverd ten aanzien van eerder onderkende complicaties van het introduceren van een invoederstarief voor decentrale producenten? Hoe zit het bijvoorbeeld met de financiële gevolgen voor reeds gerealiseerde en operationele projecten, waarbij met een eventueel invoederstarief geen rekening is gehouden, alsmede voor de hoogte van daaraan toegekende overheidssubsidies? Hoe staat het in dit verband met het level playing field binnen Europa, dat er in het verleden toe heeft geleid dat het Landelijk Uniform Producententarief (LUP) op nul is gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat decentrale producenten van elektriciteit in bepaalde gevallen en omstandigheden netkosten kunnen besparen, zodat een invoederstarief voor decentrale producenten juist in strijd is met het kostenveroorzakingsprincipe?
In Nederland worden de kosten van het hogere net – afhankelijk van het gebruik van dit hogere net – doorberekend in de kosten van het lagere net. Bij decentrale invoeding wordt er minder elektriciteit afgenomen van het hogere net. Hierdoor bespaart de netbeheerder de kosten van het gebruik van dit hogere net. Hier staat tegenover dat een netbeheerder zijn net vaak zal moeten verzwaren en dus investeringen zal moeten doen om decentrale invoeding van stroom in zijn net mogelijk te maken. Dit speelt vooral daar waar er relatief veel decentrale productie en relatief weinig afname van elektriciteit is. Netten moeten dan over een grotere afstand worden verzwaard om deze stroom af te voeren. De NMa start op korte termijn een onderzoek naar de mogelijke besparingen als gevolg van decentrale invoeding in relatie tot de kosten van decentrale invoeding. Dit onderzoek zal voor het einde van dit jaar worden afgerond.
Waarom zouden decentrale elektriciteitsproducenten wel via een invoederstarief moeten bijdragen aan (eventueel) voor hen noodzakelijke investeringen in de netwerken en centrale elektriciteitsproducenten niet, zoals het artikel lijkt te suggereren? Hoe staat dit pleidooi van de NMa in verhouding tot bijvoorbeeld investeringen in nieuwe hoogspanningslijnen vanuit de Eemshaven? Hoe staat dit voorstel in verhouding tot het noodzakelijke level playing field tussen centrale en decentrale elektriciteitsproducenten?
De uitspraak van de NMa is gedaan bij de presentatie van een gewijzigd reguleringsbesluit voor regionale netbeheerders. Dat de NMa hierbij uitsluitend spreekt over invoedingstarieven op regionale netten, heeft te maken met de scope van die specifieke besluiten en impliceert dan ook niet dat eventuele wijzigingen in het reguleringskader zich tot uitsluitend regionale netten zullen beperken.
Zoals aangegeven kijkt het onderzoek van het ministerie van EL&I naar de effecten van de verhoging van het LUP – dus een producententarief voor centrale producenten – en naar de effecten van een producententarief voor alle producenten in Nederland. Een tarief voor alleen decentrale producenten wordt – zoals hiervoor al aangegeven – niet overwogen en ook niet nader onderzocht.
Zolang er geen onderscheid wordt gemaakt tussen centrale en decentrale invoeding, zal het level playing field tussen decentrale en centrale opwekking niet veranderen.
Bovendien wordt in het onderzoek uitgegaan van een level playing field tussen bestaande en nieuwe producenten. Dit betekent, dat op voorhand geen effect op de SDE+ behoeft te worden verwacht.
Wat zijn de consequenties van invoering van een transporttarief voor decentrale, duurzame elektriciteitsproductiemiddelen die worden gestimuleerd in het kader van de regeling voor subsidieregeling duurzame energie (SDE+)? In hoeverre leidt invoering van een transporttarief tot een verhoging van de kosten van dergelijke projecten? Wat is de invloed op de hoogte van het budget voor de SDE+- en/of op het aantal projecten dat aanspraak kan maken op deze regeling?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer worden de resultaten verwacht van het onderzoek naar de mogelijkheid van een invoederstarief door uw ministerie, waarvan de NMa aan het slot van het artikel gewag maakt?
Dit onderzoek zal voor de zomer worden afgerond.
Op welke wijze is geborgd dat de proeftuinen die tot stand zijn gekomen in het kader van het Innovatie Programma Intelligente Netten optimaal bijdragen aan een verlaging van de kosten van netinpassing van decentrale en centrale elektriciteitsproductiemiddelen?
De proeftuinen intelligente netten hebben een functie in het leren over de mogelijkheden van intelligente toepassingen in het licht van een bredere maatschappelijke kosten/baten analyse. Hierbij spelen verschillende vraagstukken een rol, waaronder de inpassing van decentrale opwekking en opslag van energie. De proeftuinen, die elk een verschillende focus hebben, zullen vanuit het innovatieprogramma voor intelligente netten geflankeerd worden door een proeftuinoverstijgend leerprogramma. Ook wordt er een maatschappelijke kosten/baten analyse uitgevoerd, waarvan fase 1 recent is afgerond (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/03/30/maatschappelijke-kosten-en-baten-van-intelligente-netten.html). In de tweede fase van deze analyse zullen ervaringen uit de proeftuinen betrokken worden. De proeftuinen hebben een looptijd van maximaal 3 jaar.
Het voornemen van verschillende universiteiten om talenstudies op te laten gaan in brede studies |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het voornemen van verschillende universiteiten om talenstudies op te laten gaan in brede studies?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel brede studies absoluut voordelen bieden, ten minste voor een aantal talen de eigenstandige (voltijds-)universitaire studie wel zou moeten blijven bestaan, vanwege nationaal belang, zoals het Fries, of vanwege internationaal en commercieel belang, zoals het Frans of Portugees, de taal die -naast in een van de sterkst opkomende economische wereldmachten, Brazilië- in acht landen gesproken wordt? Zo neen, waarom niet?
Ik deel de mening dat talen van groot belang zijn vanuit nationaal cultureel belang en voor de Nederlandse economie en de export. Ik ben daarnaast van mening dat talen ook in het kader van een brede bachelor kunnen worden aangeboden.
In navolging van het advies van de commissie-Veerman heeft dit kabinet, daarin breed gesteund door de Tweede Kamer, gekozen voor meer profilering van hogescholen en universiteiten. Universiteiten en hogescholen moeten bewuste keuzes maken, in het opleidingenaanbod en in het onderzoek, omwille van de kwaliteit. Dat kan inderdaad betekenen dat kleine opleidingen verdwijnen. Voor veel meer kleine opleidingen geldt echter dat zij aangeboden blijven worden, maar wel op een andere manier. Vergelijkbare opleidingen zullen samengevoegd worden en geconcentreerd worden aangeboden op één of enkele plekken, bepaalde opleidingen zullen in samenwerking tussen instellingen worden vormgegeven (voorbeeld: de landelijke master wiskunde) en andere kleine opleidingen zullen opgaan in bredere bacheloropleidingen. Een dergelijke verbreding kan zowel uit doelmatigheidsoverwegingen als uit kwaliteitsoogpunt wenselijk zijn. Brede opleidingen kunnen bovendien ook nieuwe groepen studenten aantrekken. Niet iedereen weet, voordat hij gaat studeren, al precies wat hij wil en voor bepaalde studenten is een brede opleiding aantrekkelijker dan een smallere.
Hoe verhoudt dit voornemen van de instellingen zich enerzijds tot het beëindigen van deze eigenstandige universitaire studies vanwege profilering en anderzijds tot het belang dat de regering hecht aan kennis van eigen cultureel erfgoed (het Fries) en het bevorderen van culturele, economische en wetenschappelijke contacten met Brazilië en de andere landen waarvan het niet langer mogelijk is in voltijd de taal van het betreffende land te bestuderen?
Instellingen dienen hun voornemens voor profilering te laten aansluiten bij de door hen gemaakte afspraken in het kader van het Implementatieplan Geesteswetenschappen (Advies implementatie duurzame Geesteswetenschappen, 23-6-2010). Inzake de opleiding Friese taal en cultuur verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen van de leden Jadnanansing en Jacobi over de toekomst van de enige academische opleiding Friese taal en cultuur (ingezonden 29 maart 2012).
Deelt de regering de mening dat grondige wetenschappelijke kennis van een taal een voorwaarde is om de in vraag 3 genoemde ambities waar te maken? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid met universitaire opleidingen in gesprek te gaan over behoud van een aanbod aan eigenstandige universitaire studies van talen, die duidelijk een nationaal en internationaal belang van Nederland dienen? Zo neen, waarom niet?
Die mening wordt door de regering gedeeld, waarbij wordt aangetekend dat ook via een brede bachelor aan de voorwaarde om ambities waar te maken kan worden voldaan.
De handelswijze van zorgverzekeraar Achmea om het aanleveren van patiëntengegevens door fysiotherapeuten aan derden te verplichten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het inkoopbeleid van zorgverzekeraar Achmea, waarmee fysiotherapeuten op straffe van een tariefkorting worden gedwongen om patiëntengegevens aan commerciële bedrijven te verstrekken ten behoeve van de CQ-index? Hoe verhoudt zich dit tot het medisch beroepsgeheim en de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Deze vragen hebben betrekking op het inkoop- en contracteringsbeleid van verzekeraars. Verzekeraars zijn privaatrechtelijke instanties. Contractering en eventuele voorwaarden die een verzekeraar of zorgaanbieder in die contracten wil opnemen zijn aan de partijen zelf.
Deze vragen hebben daarnaast betrekking op de privacy van patiënten. Indien privacy in het geding zou zijn zou er een rol liggen voor de overheid. Dat is echter niet het geval. Het meten van de CQ-index betreft patiëntervaringen; er worden geen medische gegevens opgevraagd. Patiënten worden volgens de geldende wetgeving benaderd voor onderzoek. Voor deelname aan de CQ-meting vraagt de fysiotherapeut toestemming aan de patiënt om diens contactgegevens door te geven aan het meetbureau. De patiënt zelf geeft toestemming om hierover benaderd te worden. De patiënt vult vervolgens ook zelf de gegevens in.
Er is dus geen sprake van inbreuk op de privacy. Daarnaast heeft men altijd de mogelijkheid om zich af te melden of niet deel te nemen aan het onderzoek.
De twee bedrijven (Qualizorg en Mediquest) waarvoor bij Achmea gecontracteerde fysiotherapeuten kunnen kiezen om de CQ-meting te laten uitzetten zijn door het Centrum Klantervaring Zorg (CKZ) geaccrediteerd. Qualizorg en Mediquest moeten zich bij het trekken van steekproeven en het verwerken van data houden aan het «Handboek Eisen en Werkwijzen CQ-metingen» dat in beheer is bij het CKZ. In dit handboek staan de richtlijnen (werkwijzen) beschreven die in acht genomen moeten worden bij de toepassing van CQI meetinstrumenten. In het handboek is een specifieke procedure met betrekking tot de beveiliging van bestanden opgenomen (bijlage 00.04 «Beveiliging van bestanden»). Deze procedure is in te zien op de site van het CKZ (www.centrumklantervaringzorg.nl). In die procedure wordt nauwkeurig beschreven op welke manier bestanden moeten worden bewaard en hoe moet worden vastgelegd wie toegang heeft.
Welke zorgverzekeraars stellen het verstrekken van patiëntengegevens aan derden nog meer verplicht aan hun contractanten?
Zoals ik in het antwoord op vragen 1, 3, 4, 6 en 11 heb vermeld is het verstrekken van patiëntengegevens aan derden niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze inbreuk op de privacy van patiënten zich tot de juridische criteria «maatvoering» en «noodzakelijkheid»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel individuen, werkzaam bij bedrijven zoals Qualizorg en Mediquest, krijgen patiëntengegevens onder ogen, en hoeveel van deze individuen vallen onder het medisch beroepsgeheim en het tuchtrecht? Indien u hier geen zicht op heeft, vindt u het niet onwenselijk dat u geen zicht heeft op het verspreiden van patiëntengegevens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over deze gang van zaken?
De CQ-metingen zijn conform artikel 27 Wet bescherming persoonsgegevens door Qualizorg B.V. gemeld bij het CBP. Het CBP heeft de plicht deze meldingen in een openbaar register bij te houden. Opname in het register is geen verklaring van het CBP dat de verwerking rechtmatig is. De verwerking is door het CBP niet inhoudelijk getoetst. Het blijft de verantwoordelijkheid van degene die meldt om de verwerking op een juiste en volledige wijze te doen.
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen uitspraken over lopende of voorgenomen onderzoeken. Het CBP doet dan ook geen uitspraken over deze gang van zaken. Zoals neergelegd in de «Beleidsregels handhaving»2 geeft het CBP prioriteit aan zaken waarbij de toezichthouder het vermoeden heeft van ernstige, structurele overtredingen die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavingsinstrumenten effectief verschil kan maken.
Hoeveel premiegeld gaat er jaarlijks naar leveranciers van CQi-metingen zoals Qualizorg en Mediquest? Wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke bedrijven en onderzoeken nutteloze bureaucratie zijn die niet passen binnen het streven naar doelmatige zorguitgaven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het uitvragen van geobjectiveerde cliëntervaringen is een waardevol hulpmiddel bij het transparant maken van de kwaliteit van de zorg. De informatie die fysiotherapiepraktijken verstrekken over de kwaliteit van de zorg is afgesproken binnen het transparantieprogramma Zichtbare Zorg, de CQ- meting is daar onderdeel van.
Zou het niet beter zijn om de klachtenafhandeling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verbeteren in plaats van voor kwaliteit van zorg te vertrouwen op een zorginkoop gebaseerd op dure bureaucratische papierwinkels zoals CQ-metingen en audits? Wilt u uw antwoord toelichten?
De CQ-vragenlijsten worden niet alleen gebruikt voor zorginkoop maar ook voor keuze-informatie voor cliënten en voor toezicht. In het transparantieprogramma Zichtbare Zorg is naar verschillende gebruiksdoelen gekeken en is geprobeerd zoveel als mogelijk de hulpmiddelen te combineren.
Zou het niet beter zijn om fysiotherapeuten elkaar scherp te laten houden op basis van professionele normen in plaats van een systeem van georganiseerd wantrouwen van zorgverzekeraars te hanteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) bepaalt de normen voor kwaliteit. Het KNGF bepaalt ook hoe deze kwaliteit wordt geborgd. Fysiotherapeuten houden elkaar dus ook scherp. In samenspraak met andere stakeholders (patiënten en verzekeraars) kan daarnaast worden bepaald hoe kwaliteit transparant gemaakt zou moeten worden. Een CQ-meting voor patiëntervaringen is één van de opties hiervoor. Deze meting is de afgelopen jaren onderdeel geweest van het Kwaliefy project waarbinnen vanuit ZiZo de afgelopen drie jaar kwaliteitsindicatoren zijn gemeten.
Wat is uw oordeel over de administratieve belasting die door alle kwaliteitsindices, audits etc. aan fysiotherapeuten wordt opgelegd? Op welke wijze wilt u de administratieve belasting van fysiotherapeuten terugdringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het van belang dat een zorgverlener voldoende tijd kan besteden aan datgene waarvoor hij is opgeleid: het leveren van zorg. Ik begrijp dat het registreren van kwaliteitsgegevens een administratieve belasting is voor fysiotherapeuten. Onder andere om deze administratieve belasting te verlagen heeft in 2011 de uitvraag van kwaliteitsindicatoren plaatsgevonden vanuit de elektronische patiëntendossiers van de praktijken. Partijen hebben dus zelf ook al een slag geslagen in het verminderen van de administratieve belasting voor de zorgverleners.
Ik heb mij verder laten informeren dat Qualizorg ernaar streeft om de administratieve belasting voor een praktijk tot een minimum te beperken. Het enige dat de zorgverlener hoeft te doen is een e-mail adres noteren in het EPD/declaratiesysteem en een toestemmingsvinkje aan te klikken op verzoek van de patiënt. De rest gaat volledig automatisch en kost de zorgverlener dus geen tijd.
Is het waar dat fysiotherapeuten naast het verplicht aanleveren van patiëntengegevens, ook een bepaald bedrag per jaar moeten betalen aan het door Achmea aangestelde bedrijf? Zo ja, is hier naar uw oordeel geen sprake van een vorm van gedwongen winkelnering?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat er voor 2012 geen verplichting tot aansluiting bij het Elektronisch Patiëntendossier geldt en zorgverzekeraars voor dit jaar nog geen consequenties verbinden aan het niet aangesloten zijn?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot het contracteerbeleid van Achmea, dat het gebruik van een Elektronisch Patiëntendossier verplicht stelt?
Ja, de antwoorden op deze eerdere vragen herinner ik mij. Ik heb daarin aangegeven dat er voor 2012 nog geen sprake is van een wettelijke eis tot aansluiting op het LSP. Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij in de contracten afspraken te maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. Hierbij geldt dat zorgaanbieders alleen gegevens beschikbaar stellen als er sprake is van toestemming van de patiënt. Overigens verwijzen zorgverzekeraars bij hun contractering altijd naar de door de beroepsgroep gedragen standaarden en zien de koepels van de zorgaanbieders, die betrokken zijn bij de uitwisseling van medicatieberichten en berichten in het kader van de waarneming huisartsen, aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor de beroepsgroep. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor die beroepsgroep geldt.
Mogen zorgverzekeraars van u in 2013 het uitwisselen van gegevens via het LSP verplicht stellen via hun contracteerbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de betekenis van «vrije tarieven» in de fysiotherapeutische zorg als deze in de praktijk worden gedicteerd door zorgverzekeraars? Wat is hier vrij aan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat er vrije tarieven zijn betekent dat de fysiotherapeuten met de zorgverzekeraars onderhandelen over de hoogte van de tarieven. Hierbij kan de zorgverzekeraar voor bijvoorbeeld betere kwaliteit, transparantie of extra service zorg bij bepaalde fysiotherapeuten tegen een hoger tarief contracteren en bij andere fysiotherapeuten een lager tarief.
Zou het niet beter zijn bij het vaststellen van tarieven uit te gaan van de reële zorgbehoefte en praktijkkosten, in plaats van de bedrijfseconomische belangen van zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid vaste tarieven in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De tarieven in de fysiotherapie zijn al geruime tijd vrij gegeven. In de praktijk is te zien dat verzekeraars fysiotherapeuten die extra service of kwaliteit bieden hoger belonen. Het gaat hier om extra service en kwaliteit die aan de patiënt worden geboden. Ik ben niet bereid om vaste tarieven in te voeren. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat het bieden van innovatie, kwaliteit en service wordt beloond. Ik wil hier wel benadrukken dat ik het van belang vind dat er transparante informatie over kwaliteit beschikbaar is en blijft voor patiënten. Ik zie daar een rol voor alle betrokken partijen, zowel voor fysiotherapeuten als voor verzekeraars.
Het bericht dat Europa de bijzondere positie van de Nederlandse zorgverzekeraar in het verzekeringsstelsel erkent |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zorgverzekeraar haalt opgelucht adem in EU»1 waarin wordt beschreven dat Europa de bijzondere positie van de Nederlandse zorgverzekeraar in het verzekeringsstelsel erkent?
Ja.
Deelt u, net als de zorgverzekeraars, de mening dat het een stap in de goede richting is dat het Europees Parlement heeft aangegeven voor de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt een uitzondering te wensen?
Ja.
Is het waar dat nu over de exacte invulling van die uitzonderingspositie in Europees verband verder moet worden onderhandeld? Zo ja, wat zal dan de inzet zijn van het kabinet bij die onderhandelingen over de concrete invulling van de nieuwe solvabiliteitseisen?
Ja, het is waar dat over exacte invulling van de uitzonderingspositie voor Nederlandse zorgverzekeraars in Europees verband nog verder moet worden onderhandeld. De inzet van het kabinet bij deze onderhandelingen is om een afslag op de Europese solvabiliteitseis voor Nederlandse zorgverzekeraars te realiseren die recht doet aan de risicomitigerende werking van het Nederlandse risicovereveningssysteem.
Deelt u de mening dat elke zorgeuro zo goed mogelijk besteed moet worden? Kunt u aangeven hoe wordt gewaarborgd dat er door een verdere solvabiliteitsopslag niet onnodig geld op de plank moet blijven liggen, waardoor dat (mogelijk) resulteert in een verhoging van de premie?
Ja, ik deel de mening dat elke zorgeuro zo goed mogelijk moet worden besteed. Het aanhouden van een solvabiliteitsbuffer dient ter bescherming van de verzekerden en is als zodanig een goede besteding. Een zorgverzekeraar bepaalt zelf hoe hij omgaat met een verdere verhoging van de solvabiliteitseis. Hierbij kunnen concurrentieoverwegingen een rol spelen. Zo kan een zorgverzekeraar deze extra benodigde buffer financieren uit zijn resultaten, en hoeft hij niet automatisch over te gaan tot een premieverhoging.
Kan het ook zo zijn dat het nu voor nieuwe toetreders aantrekkelijker wordt om toe te treden tot de Nederlandse markt?
Nee, het wordt niet per se aantrekkelijker om toe te treden tot de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt omdat voor zorgverzekeraars ook in de huidige situatie een afslag geldt op de solvabiliteitseis en er dus al rekening wordt gehouden met het risicomitigerende karakter van het Nederlandse risicovereveningssysteem. Bij de beslissing om toe te treden spelen overigens ook andere factoren en overwegingen een rol. Binnenkort stuur ik de Kamer een rapport dat de Nederlandse Zorgautoriteit onlangs heeft opgesteld over de toetredingsmogelijkheden voor zorgverzekeraars.
In hoeverre moet De Nederlandsche Bank (DNB) nu bevoegdheden – bijvoorbeeld met betrekking tot het stellen van solvabiliteitseisen – overdragen aan de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA)? Heeft EIOPA naar uw inschatting voldoende kennis in huis om de Nederlandse markt te beoordelen?
Of de EIOPA of de nationale toezichthouder (in het geval van Nederland: De Nederlandsche Bank) uiteindelijk de bevoegdheid krijgt om de hoogte uit te rekenen van de afslag op de Europese solvabiliteitseis waar Nederlandse zorgverzekeraars recht op hebben, is nog niet beslist. In het voorstel tot aanpassing van Solvency II van de Raad van Ministers is opgenomen dat EIOPA de berekening maakt, terwijl het Europese Parlement en de Europese Commissie opteren voor de nationale toezichthouder. De komende tijd zullen deze drie partijen hierover verder onderhandelen. Mocht EIOPA uiteindelijke deze bevoegdheid toebedeeld krijgen, dan zullen zij bij de uitoefening hiervan een beroep moeten doen op de expertise en de gegevens die De Nederlandsche Bank levert over het Nederlandse risicovereveningssysteem.
Illegale prostitutie in massagesalons |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «PvdA: Onderzoek naar illegale prostitutie in massagesalons»?1
Ja.
Kent u signalen van illegale prostitutie in massagesalons in andere steden dan Amsterdam? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Geven die signalen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van een wijder verbreid en structureler probleem? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ja. Er heeft bijvoorbeeld in 2011 een controleactie plaatsgevonden bij een Chinese massagesalon in Den Haag, waarbij seksuele dienstverlening is geconstateerd. De signalen over prostitutie in massagesalons zijn voor mij reeds aanleiding geweest om een onderzoek naar mensenhandel in de Chinese beautybranche in te stellen. Dit onderzoek zal naar verwachting rond de zomer zijn afgerond.
In hoeverre veroorzaken strengere regelgeving en strakker beleid ten aan zien van prostitutie dat de illegale prostitutie zich verplaatst of uitbreidt naar andere delen van een stad of naar sectoren als massagesalons, nagelstudio’s, schoonheidssalons of sauna’s?
Het is bekend dat bij een strikte regulering van de prostitutiebranche er een verplaatsing van prostitutie naar andere inrichtingen en locaties plaatsvindt. Om deze reden voorziet het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, dat thans bij de Eerste Kamer voorligt, in een zo goed mogelijk sluitend systeem waarbij niet alleen prostitutiebedrijven maar alle seksbedrijven, dus ook massagesalons waar seksuele diensten worden aangeboden, aan een vergunningplicht worden onderworpen. Indien deze bedrijven niet over een vergunning beschikken kunnen zij gesloten worden. Ook de in het wetsvoorstel voorgestelde registratieplicht voor prostituees vormt een maatregel die in dit verband van belang is. De registratieplicht in combinatie met de algehele vergunningplicht ondervangt de verschuiving naar het deel van de prostitutiebranche dat thans nog niet gereguleerd is.
Bent u bereid economische sectoren die voor een groot deel gebruikt worden voor criminele doeleinden vergunningplichtig te maken en onder het regime van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) te brengen? Zo ja, is er aanleiding om dat voor massagesalons te doen? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche voorziet in een vergunningplicht voor seksbedrijven. Daarmee vallen ook massagesalons en andere bedrijven, wanneer daar seksuele diensten worden aangeboden, onder de vergunningplicht van die wet. Bij de procedure in het kader van een vergunningaanvraag voor een seksbedrijf kan de Wet Bibob betrokken worden. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden genoemd in artikel 3 van de Wet Bibob.
Beroepsziekten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de ziekte van Lyme erkend is als een beroepsziekte?
Ja, De ziekte van Lyme is erkend als een beroepsziekte in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Is het waar dat volgens artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) werknemers recht hebben op smartengeld, indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte?
Ja, artikel 54a Barp voorziet in een smartengelduitkering indien sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte.
Valt de ziekte van Lyme, door de erkenning als beroepsziekte, onder dit artikel?
Ja.
Het bericht 'De gasmeter liegt straks niet meer' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De gasmeter liegt straks niet meer»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de meetcode vanaf volgend jaar wordt veranderd en dat daarmee de oneigenlijke gaswinsten van energiebedrijven tot het verleden gaan behoren?
In mijn brief aan uw Kamer van 14 september 20112 heb ik bericht over de voortgang van het codewijzigingstraject waar administratieve temperatuurcorrectie deel van uitmaakt. De NMa doorloopt hiervoor de wettelijke procedure, met inachtneming van artikel 12c, tweede lid, van de Gaswet. Het is hierbij van belang onderscheid te maken tussen de vaststelling en de inwerkingtreding van de codewijziging met betrekking tot temperatuurcorrectie en lekverliezen gas. Op korte termijn zal de NMa een ontwerpbesluit publiceren en, na een wettelijke terinzageperiode van 3 maanden, medio 2012 het besluit definitief vaststellen. De NMA streeft er vervolgens naar de maatregelen zo snel mogelijk in te voeren. Van de NMa heb ik begrepen dat verwacht wordt dat de definitieve inwerkingtreding later ligt dan 1 januari 2013.
Immers, de NMa dient rekening te houden met het feit dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving. Nadat de gehele besluitvormingsprocedure is doorlopen, zal de NMa een definitief standpunt over de inwerkingtreding kunnen innemen.
Deelt u de mening dat oneigenlijke gaswinsten voor zowel burgers, energiebedrijven en overheid niet wenselijk zijn?
Door de verdiscontering van meetwinsten in levering- en transporttarieven ondervindt een gemiddelde consument geen financieel nadeel en worden er ook geen extra winsten gemaakt door bedrijven. Maar doordat «de gemiddelde consument» niet bestaat, zijn er huishoudens die teveel betalen en huishoudens die te weinig betalen. Hier is sprake van kruissubsidiëring tussen groepen afnemers. Dit betreft dus een verdelingsvraagstuk. Het voortbestaan van deze situatie acht ik ongewenst.
Bent u op dit moment van mening dat de ingangsdatum van 1 januari 2013 gehaald gaat worden? Zo nee, om welke redenen wordt deze datum niet gehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Werken de energiebedrijven goed mee in dit traject of zijn er bedrijven die het proces tegenwerken? Als dit het geval is, kunt u dan bekendmaken welke bedrijven dit zijn zodat dit via «naming and shaming» voor de consument duidelijk is?
Zoals in voornoemde brief aan uw Kamer aangegeven zijn netbeheerders en de representatieve organisaties eerder niet in staat gebleken om over dit voor consumenten belangrijke onderwerp tijdig overeenstemming te bereiken. De NMa heeft nu de stap genomen om zelf een besluit op te stellen. Mijn informatie is dat partijen hier constructief aan meewerken.
De ontvoering van een negenjarig meisje |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Getouwtrek om 9-jarige dochter»?1
Bij brief van 3 april 2012 met kenmerk 2012Z06786 zijn door het lid Bontes (PVV) vragen gesteld over de ontvoering van een negenjarig meisje. Deze vragen worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage2 bij deze brief. In verband met de vertrouwelijke inhoud van de beantwoording, wordt de onderhavige brief alleen per post aan uw Kamer toegezonden.
Zijn er door de Nederlandse Centrale Autoriteit stappen ondernomen om het kind naar Nederland terug te geleiden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid maatregelen te nemen tegen de Centrale Autoriteit indien blijkt dat er ernstige fouten in de teruggeleidingsprocedure zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er strafrechtelijke maatregelen genomen tegen de moeder, die zich schuldig heeft gemaakt aan internationale kinderontvoering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn er ondernomen door politie en justitie en welke stappen zullen nog volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de uitspraak van de Nederlandse rechter en de Oostenrijkse rechter elkaar hebben gekruist? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met de Oostenrijkse Centrale Autoriteit om duidelijkheid te scheppen in deze ontvoeringszaak?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de onafhankelijkheid van deurwaarders gevaar loopt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van het Genootschap van Onafhankelijke Gerechtsdeurwaarders dat de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder ernstig wordt bedreigd?1
De mogelijkheid voor niet-gerechtsdeurwaarders om voor maximaal 49% te participeren in een deurwaarderspraktijk bestaat reeds in de thans geldende Verordening Onafhankelijkheid. Het recente besluit van de ledenraad van de KBvG strekt ertoe dat de kring van mogelijke participanten wordt uitgebreid met partijen die betrokken kunnen zijn bij opdrachten aan het kantoor. Een dergelijke uitbreiding van derdenparticipatie hoeft niet noodzakerlijkerwijs de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder aan te tasten; dat hangt af van de waarborgen die er in de (gewijzigde) Verordening Onafhankelijkheid zullen worden opgenomen.
Is het waar dat tijdens de ledenraad van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is besloten dat een niet-gerechtsdeurwaarder voor maximaal 49% kan participeren in een deurwaarderspraktijk? Deelt u de mening dat een dergelijke uitbreiding van derdenparticipatie de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder binnen het rechtsbestel zal kunnen aantasten en op gespannen voet staat met artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een deurwaarder een afgeleide overheidsmacht, en een derdenparticipant daarmee indirecte overheidsmacht, heeft indien door middel van aandeelverhoudingen direct of indirect invloed kan worden uitgeoefend op deurwaarderspraktijken? Deelt u de mening dat in dit opzicht de door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) gestelde ongelijke toegang tot de markt van derden ondergeschikt is aan de speciale rol van de deurwaarder in het rechtsbestel en daarmee het algemeen belang? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van de hem opgedragen ambtshandelingen oefent de gerechtsdeurwaarder publiekrechtelijke macht uit. Daarbij past geen invloed van anderen dan gerechtsdeurwaarders. Daarom is in de Verordening Onafhankelijkheid reeds vastgelegd dat alle beslissingen over ondermeer de uitvoering van opdrachten uitsluitend worden genomen door of onder directe verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder. Een eventuele participant heeft hier geen zeggenschap over.
De speciale rol van de gerechtsdeurwaarder in het rechtsbestel kan mededingingbeperkende maatregelen rechtvaardigen. Tegelijkertijd is door de wetgever in artikel 80 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet opgenomen dat verordeningen van de KBvG de marktwerking niet onnodig mogen beperken.
Ziet u een verband tussen derdenparticipatie en de toename van concurrentie tussen praktijken door voorfinanciering, «no-cure, no-pay»-constructies, kortingen en garantierendementen als verkoopmiddel? Zo nee, waarom niet?
Gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen – met inachtneming van de (beroeps)regels voor gerechtsdeurwaarders – met elkaar in concurrentie treden. Het is denkbaar dat er een verband bestaat tussen derdenparticipatie en/of concurrentie en het aanbieden van de genoemde verkoopmiddelen, maar ik beschik niet over onderzoeken die dat verband aantonen of weerleggen. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KBvG volgen de ontwikkelingen op dit gebied met het oog op de continuïteit en de onafhankelijkheid. Zonodig kunnen over onoirbare praktijken klachten worden ingediend bij de tuchtrechter.
Is het waar dat u en uw voorganger hebben gepleit voor een verdergaande onafhankelijkheid en tevens voor een nuloptie?2 Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze nulparticipatie alsnog onderdeel zal uitmaken van betreffende verordening? Zo nee, waarom niet? Gaat u er dan op z’n minst voor zorgen dat er voldoende garanties worden opgenomen om de onafhankelijkheid alsnog te garanderen?
Het klopt dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie voorstander was van uitsluiting van participatie door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren (nuloptie). Ook ik zou mij kunnen vinden in deze oplossing, doch gebleken is dat hiervoor binnen de KBvG onvoldoende draagvlak is. Ik heb de KBvG meerdere malen aangegeven dat de nuloptie wat mij betreft een prima optie is om de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder te waarborgen, maar het is aan de ledenraad van de KBvG om hiertoe te besluiten. Hetzelfde geldt voor (andere) garanties voor de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Wanneer de aangepaste Verordening mij ter goedkeuring wordt voorgelegd zal ik beoordelen of de opgenomen garanties voldoende zijn.
Gaat u de Kamer informeren indien er een besluit is genomen over de goed- of afkeuring van de nieuwe Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders? Worden daarbij ook de beweegredenen uiteengezet?
Het onderhavige onderwerp zal door de KBvG waarschijnlijk niet geregeld worden in een nieuwe Verordening beroeps- en gedragsregels, maar in een gewijzigde Verordening Onafhankelijkheid. Ik zal de Kamer informeren indien ik een besluit omtrent goedkeuring van een dergelijke verordening heb genomen.
Onveilige software in pacemakers |
|
Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie over onveilige software in pacemakers?1
Ja.
Bent u bekend met het gebruik van Supervisory Control and Data Acquisition (SCADA) in medische technologie zoals pacemakers en insulinepompen in Nederland?
Ja.
Hoeveel human SCADA-apparaten zijn er geïmplanteerd in patiënten in Nederlandse ziekenhuizen en klinieken? Wat zijn de gezondheidsrisico’s hiervan?
Er is geen centrale registratie van medische technologie met SCADA (Supervisory Control And Data Acquisition). In Nederland is dan ook niet bekend hoeveel medische hulpmiddelen – waaronder implantaten – gebruik maken van een dergelijk systeem. In mijn brief aan de Kamer d.d. 27 maart 2012, heb ik u geïnformeerd over het voornemen van een centrale registratie in Europa van implantaten en mogelijke complicaties. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Bij navraag geeft Medtronic – één van de in de publicaties genoemde bedrijven – aan dat Medtronic tot op heden wereldwijd van patiënten of zorgverleners nog nooit meldingen heeft ontvangen over ongewenste draadloze manipulaties van insulinepompen en pacemakers.
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan de toepassing van human SCADA? Hoe beoordeelt u deze?
Voor medische hulpmiddelen die software in zich hebben of die medische software
op zichzelf zijn, moet de software worden gevalideerd volgens de actuele stand van kennis en wetenschap rekening houdend met de beginselen van ontwikkelings- en levenscyclus, risico beheer, validatie en verificatie (Annex I MDD, 12.1 a).
De noodzaak om alert te zijn en in te spelen op veiligheidskwesties is aldus impliciet deel van de verplichting van de fabrikant van een medisch hulpmiddel.
Moet er melding worden gemaakt van human SCADA-producten waarvan is aangetoond dat deze zwakheden/kwetsbaarheden in de beveiligingssoftware bevatten die tot gezondheidsrisico's voor de drager kunnen leiden? Zo ja, bij wie? Wordt deze melding openbaar gemaakt? Wordt er ook toezicht gehouden op de kwaliteit van human SCADA?
Ja, na markttoelating van een medisch hulpmiddel is het van groot belang om te vervolgen hoe het hulpmiddel functioneert in de praktijk (Post Market Surveillance). Daartoe moet de fabrikant blijven nagaan of het hulpmiddel doet wat het beoogt te doen en welke complicaties en bijwerkingen optreden bij langer gebruik en bij grotere groepen gebruikers. Zo geeft Medtronic aan dat het continu de veiligheid van haar devices blijft beoordelen.
Als er kwetsbaarheden aan het licht komen, zal Medtronic direct bekijken of additionele veiligheidsmaatregelen geïmplementeerd moeten worden, zonder de therapie van patiënten te beïnvloeden. Voor de hoogrisicoklassen medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld implantaten) moeten afwijkende bevindingen worden gemeld aan de certificerende Aangemelde Instantie of ten algemene bij de bevoegde autoriteit in Nederland: de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Meldingen bij een aangemelde instantie zijn niet openbaar. De certificerende aangemelde instantie moet (blijven) nagaan of een medisch hulpmiddel waarvoor een certificaat is afgegeven nog voldoet aan de essentiële eisen.
Bent u van mening dat er op het moment voldoende wettelijke waarborgen zijn om te voorkomen dat producenten gezondheidsrisico's voor hun klanten creëren door het blijven verkopen en niet terugroepen van human SCADA-apparaten waar niet-gepubliceerde kwetsbaarheden in aanwezig zijn?
In mijn brief d.d. 27 maart 2012, heb ik mijn voornemens voor aanscherpingen binnen het huidige wettelijke regime aan u kenbaar gemaakt. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Deelt u de mening dat wettelijk afgedwongen dient te worden dat human SCADA-producten pas na een nader te bepalen certificeringstraject voor hun beveiligingssoftware verkocht mogen worden op de Nederlandse markt en gebruikt mogen worden in medische toepassingen in Nederland?
Voor medische hulpmiddelen uit de hoogrisicoklassen is al sprake van een certificeringstraject door de aangemelde instanties aan de hand van de essentiële eisen uit de Europese richtlijn voor medische hulpmiddelen.