Privatisering van waterbedrijven |
|
Henk van Gerven |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over de gevolgen van de geprivatiseerde watervoorziening in Pacos de Ferreira, Portugal?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat sinds het staatsbedrijf Aguas de Portugal de verstrekking van water in Pacos de Ferreira heeft afgestaan aan de private sector, de prijs van water gestegen is met 400 procent, en daar bovenop een jaarlijkse toename van zes procent? Weet u daarnaast dat hierdoor het water in Pacos de Ferreira met 209,04 op de factuur het duurste water van het land is, tegenover de kosten van water in Terras de Bouro (waar de goedkoopste watertarieven van Portugal gelden) 18 euro is?
In het kader van het steunprogramma en het bijbehorende Memorandum of Understanding (MoU) uit mei 2011 hebben in Portugal tot nu toe nog geen privatiseringen van waterbedrijven plaatsgevonden. Het waterbedrijf van Paços de Ferreira waarnaar verwezen wordt, was al in 2004 geprivatiseerd.
In het algemeen gaat financiële steun aan landen in nood gepaard met strikte conditionaliteit die leidt tot economisch herstel en aanpassing van de onevenwichtigheden. Onderdeel van de conditionaliteit bij de huidige leningenprogramma’s vormen privatiseringen. De precieze conditionaliteit die gepaard gaat met financiële steun wordt vastgelegd in het MoU.
De afspraken in het MoU komen altijd in overleg met de betrokken lidstaat tot stand. Dit geldt ook voor de afspraken omtrent privatiseringen. Privatiseringen worden niet opgelegd en kennen geen vast format. Bij de keuze van de te privatiseren instellingen worden de landenspecifieke omstandigheden meegenomen.
Zo wordt op basis van een inventarisatie van staatsbedrijven gekeken welke privatiseringen het potentieel herbergen om de efficiëntie van bedrijven en in breder perspectief het concurrentievermogen van de economie als geheel te vergroten. In een specifieke situatie kunnen de afgesproken privatiseringen zo bijdragen het concurrentievermogen en de concurrentiepositie van de lidstaat te versterken.
In het landenspecifieke geval van Portugal zijn de afspraken in het MoU gemaakt in overleg tussen de Trojka (IMF, Commissie en ECB) en Portugal, inclusief de afspraken over privatiseringen en het tijdsschema hiervoor. De overeengekomen keuzes worden nu op nationaal niveau geïnitieerd en de Trojka houdt nauw toezicht op de implementatie van de voorwaarden uit het gehele leningenprogramma.
De Tweede Kamer is reeds geïnformeerd over de inhoud van het Portugese MoU in het verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 16 en 17 mei 2011 met kenmerk BFB2011–1103M, d.d. 18 mei 2011, en op 7 januari 2013 is aan de Tweede Kamer bericht over de recente voortgang op dit programma, met kenmerk BFB2012–18230M.
Het kabinet heeft vertrouwen dat de Trojka, met daarin ook de Commissie, erop toeziet dat de privatisering zorgvuldig plaatsvindt. Samen met de Commissie is het kabinet van mening dat zowel de gelijke en eerlijke toegang tot openbare nutsvoorzieningen (zoals water, gas, elektriciteit), als een goede kwaliteit van de dienstverlening en een financieel duurzaam aanbod gewaarborgd moeten blijven. Bij de privatisering van waterbedrijven moet volledige toegang tot water voor alle burgers gegarandeerd blijven.
Waaruit bestaan in Portugal de – in de beantwoording van eerdere vragen2 – voordelen die de privatisering van bedrijven ten aanzien van de watervoorziening op (zouden kunnen) leveren voor de gehele (Portugese) samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat het in eerdere beantwoording genoemde «passend regelgevend kader dat is opgesteld om misbruik door (particuliere) monopolies te voorkomen»? Op welke wijze is de toegang tot water voor de inwoners van Pacos de Ferreira gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gedwongen privatiseringen het recht op water direct bedreigen in een samenleving die al gebukt gaat onder bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt de regering van het feit dat de Europese Commissie werkt aan een richtlijn die ervoor zorgt dat alle Europese landen hun watervoorziening makkelijk kunnen privatiseren?
Het kabinet is niet op de hoogte van een voorstel van de Europese Commissie van een dergelijke strekking. Voor zover gedoeld zou worden op het voorstel voor een concessierichtlijn, dan wijst het kabinet op de antwoorden op de vragen van het lid Van Gerven (SP) met kenmerk 2013Z03343. Deze richtlijn staat neutraal ten opzichte van de wijze van organisatie van de drinkwatersector in de lidstaten.
Is de regering bereid in Europa stappen te ondernemen om de privatisering van waterbedrijven een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, hoe wil de regering monopolieposities voorkomen terwijl genoemde richtlijn de uitgifte van concessieovereenkomsten – contracten tussen de overheid en de publieke sector waarin een bedrijf het exclusieve recht krijgt om een publieke dienst uit te voeren – gemakkelijker maakt?
Het kabinet beschouwt de wijze van inrichting van de drinkwatersector in andere lidstaten als een nationale soevereine bevoegdheid. De Europese Unie treedt namelijk niet in de keuze van de lidstaten of bepaalde goederen of ondernemingen al dan niet in publieke handen of private handen dienen te zijn. Dat is volgens het Verdrag een soevereine bevoegdheid van de lidstaten (zie artikel 345 VWEU). Het is daarmee aan de lidstaten zelf om te beoordelen of en zo ja op welke wijze zij drinkwatervoorzieningen willen privatiseren. Indien een andere lidstaat besluit om private bedrijven in te zetten bij de drinkwatervoorziening, dan kan het richtlijnvoorstel voor concessies van toepassing zijn. In dat geval is het wenselijk dat concessieovereenkomsten, ook in de drinkwater sector, transparant, non-discriminatoir en met een beperkte duur worden afgesloten. Daartoe strekt de algemene oriëntatie op de conceptrichtlijn zoals deze door de Raad van Concurrentievermogen op 10 en 11 december 2012 is aangenomen.
Minder vrije dagen voor niet-vakbondsleden |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Extra vrije dag voor vakbondsleden»?1
Een cao is een private overeenkomst tussen een werkgever of een werkgeversorganisatie en een of meer werknemersorganisaties. De werkgever is gehouden deze afspraken ook toe te passen op werknemers die geen lid zijn van de vakbond of lid zijn van een andere vakbond die de cao gesloten heeft, tenzij in de cao anders is bepaald. Hoe groot de ruimte is om afspraken te maken die alleen gelden voor vakbondsleden is aan het oordeel van de rechter.
Ik wil benadrukken dat cao-partijen zelf een belang hebben bij een breed draagvlak voor de door hen gemaakte afspraken: in hun eigen achterban, maar ook breder. Het vraagstuk van het draagvlak voor cao-afspraken heb ik onlangs aan de SER voorgelegd. Ik heb de SER gevraagd of de initiatieven die organisaties van werkgevers en werknemers nu ontplooien om het draagvlak van cao’s te vergroten voldoende zijn of dat het stelsel van cao en avv zou moeten worden geherstructureerd.
Klopt de berichtgeving feitelijk?
Navraag bij de cao-partijen leert dat het juist is dat in het betreffende geval een afspraak is gemaakt die vakbondsleden het recht geeft op een extra vrije dag voor scholing.
Hoe verhouden de geciteerde afspraken zich tot het credo «gelijk werk, gelijk loon»?
Gelijk loon voor gelijk werk is een belangrijk beginsel. Daarom moeten vakbonden bij het maken van cao-afspraken het belang van alle werknemers scherp in het vizier houden. Een onderscheid in de cao tussen leden en niet-leden kan bovendien ten koste gaan van het brede draagvlak voor de cao.
Los hiervan bestaat juridisch gezien de mogelijkheid om in de cao bepalingen op te nemen die leden van de vakbonden bevoordelen boven niet- of anders-georganiseerden. Ongelijke behandeling op grond van een cao kan, als dat aan de orde is, worden getoetst door de rechter.
Bestaat er een juridische basis voor structurele verschillen in beloning en secundaire arbeidsvoorwaarden tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in het licht van de discussie, waaraan de vragen 3 en 4 refereren, ingaan op de verplichte vakbondsbijdrage?
In een aantal sectoren hebben werkgevers- en werknemersorganisaties afspraken gemaakt over een financiële bijdrage voor vakbondsactiviteiten van de vakbond waarmee de cao overeengekomen wordt: het zogenaamde «vakbondstientje». Dat is een financiële bijdrage van werkgevers of werkgeversorganisaties aan de vakbonden, waarmee die werkgevers(organisaties) een cao afsluiten. Deze vakbondsbijdrage is een private overeenkomst die werkgevers en vakbonden in alle vrijheid met elkaar overeen kunnen komen en waaraan werknemers of ongeorganiseerde werkgevers geen bijdrage leveren.
Is het waar dat vakbonden een verplichte vakbondsbijdrage ontvangen voor (vrijwel) alle werknemers? Betekent dit wat u betreft ook dat vakbonden namens alle werknemers moeten onderhandelen en daarin geen onderscheid mogen maken?
Nee, zie voor meer informatie het antwoord op vraag 5 en vraag 1.
Kunt u in het licht van de discussie over minder vrije dagen voor niet-vakbondsleden ingaan op de verplichtstelling van cao’s?
Cao-partijen kunnen cao-afspraken bij de Minister van SZW voordragen voor algemeen verbindend verklaring, indien aan de vereisten in de Wet AVV, het Toetsingskader AVV en het Besluit aanmelding cao wordt voldaan. Cao-bepalingen die ten doel hebben een ongelijke behandeling van georganiseerden en ongeorganiseerden teweeg te brengen zijn ingevolge de Wet AVV van algemeen verbindend verklaring uitgesloten. Dit omdat door de overheid geen organisatiedwang behoort te worden opgelegd, ook niet op indirecte wijze door algemeen verbindend verklaring van cao-bepalingen die bijzondere voordelen toekennen aan georganiseerden boven ongeorganiseerden. De algemeen verbindend verklaring legt hun gelijke plichten op, maar ook gelijke rechten.
Erkent u dat niet-vakbondsleden door de verplichtstellingen geen of beperkte eigen onderhandelingsruimte hebben? Betekent dit wat u betreft ook dat vakbonden namens alle werknemers moeten onderhandelen en daarin geen onderscheid mogen maken?
Het beoogde effect van algemeen verbindend verklaring is de werknemers te beschermen tegen concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet aan de cao gebonden werknemers en werkgevers. Inherent daaraan is dat voor de duur van de algemeen verbindend verklaring de individuele contractvrijheid van individuele werknemers wordt beperkt. Overigens bevatten cao’s in de regel minimumbepalingen waarvan in gunstige zin voor de werknemer van mag worden afgeweken. Op het tweede gedeelte van uw vraag ben ik reeds in de beantwoording van de vragen 1, 3 en 4 ingegaan.
Vindt u het – gezien de verplichte vakbondsbijdrage en de verplichtstelling van cao’s – onacceptabel als niet-vakbondsleden een vrije dag minder krijgen voor studie en voor 1000 euro minder aan scholing ontvangen bij een reorganisatie? Zo nee, waar ligt wat u betreft de grens? Is bijvoorbeeld een hoger salaris, meer kans op promotie of betere werkvoorzieningen voor vakbondsleden acceptabel?
Zoals ik reeds in mijn beantwoording op vraag 1, 3 en 4 heb geschreven is het niet aan mij om deze grens te bepalen, maar aan de rechter.
Bent u bereid om ofwel de tweedeling in cao’s tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden te verbieden, ofwel de verplichte vakbondsbijdrage en de verplichtstelling van cao’s af te schaffen?
Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, ben ik geen partij bij de overeenkomsten die werkgevers- en werknemersorganisaties met elkaar sluiten over de financiering van vakbondsactiviteiten. Daarnaast komen cao-afspraken waarin onderscheid wordt gemaakt tussen georganiseerde werknemers en ongeorganiseerde werknemers niet in aanmerking om algemeen verbindend te worden verklaard.
Kunt u ingaan op artikel 5.3d van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (AVV) over het beginsel van gelijke behandeling?
Cao bepalingen die een onderscheid maken tussen georganiseerden en ongeorganiseerden komen op grond van het bepaalde in de Wet AVV niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking.
Artikel 5.3.d van het Toetsingskader AVV heeft daar dan ook geen betrekking op. In dat artikel komt tot uitdrukking dat cao-bepalingen die kennelijk in strijd zijn met de gelijke behandelingswetgeving niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking komen.
Is een tweedeling tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden strijdig met het beginsel van gelijke behandeling? Zo ja, betekent dit dat cao’s met een tweedeling tussen niet-vakbondsleden en vakbondsleden nooit en te nimmer in aanmerking komen voor een algemeen verbindend verklaring?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u De Unie, FNV Bondgenoten en de twee bedrijven stevig aanspreken over deze tweedeling?
Ik heb de SER gevraagd om te bezien of dit punt aan de orde kan komen in het advies «Draagvlak voor cao-afspraken» dat de SER momenteel voorbereidt.
Kunt u deze onrechtvaardigheid ook aankaarten bij het sociaal overleg en inzetten op afspraken om deze tweedeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u reageren op de uitspraak van Niek Stam van FNV Havens: «Inderdaad, we hebben genoeg gedaan voor niet-leden. We gaan voor collectiviteit en solidariteit van de leden, niet voor profiteurs die te beroerd zijn om 160 euro per jaar te betalen. Concreet betekent dat wat ons betreft dat niet-leden bij een reorganisatie er als eerste uitvliegen.»?2
De betrokken partijen dienen zich bij reorganisaties aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Kunt u uitleggen wat de resultaten zijn van het bezoek dat een delegatie van de African Union, Common Market for Eastern and Southern Africa (COMESA) en de Intergovernmental Authority on Development (IGAD) bracht aan Kenia, zoals u meldt in uw beantwoording van schriftelijke vragen?1
Kunt u concretiseren wat u precies bedoelt met de uitspraak dat «Nederland de werkzaamheden van het ICC in Kenia steunt en een actieve rol speelt bij het agenderen van vraagstukken omtrent de aanstaande verkiezingen en het ICC», zoals u meldt in uw antwoord op van vragen van 6 februari jl (zaaknummer 2013Z01464)?
Wat is uw reactie op het bericht «Claims of witnesses in Kenya ICC trail «disappearing»» van de BBC, waarin zorgen worden geuit over de rol en bescherming van getuigen in het proces van het ICC tegen Kenyatta en Rutto?
Ik ben bezorgd over het bericht van de BBC en de opmerking van ICC-aanklager Fatou Bensouda over mogelijke beïnvloeding van getuigen. Voor het functioneren van het Internationaal Strafhof is het van groot belang dat getuigen voldoende worden beschermd en dat er geen pogingen worden gedaan hen te beïnvloeden.
Wat is uw standpunt over de opmerking van Fatou Bensouda, aanklager bij het ICC, dat er pogingen zijn gedaan tot het beïnvloeden van getuigen in het proces tegen Kenyatta en Rutto?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het ICC te allen tijde in staat moet zijn en de middelen moet hebben om haar getuigen de best mogelijke bescherming te bieden indien de situatie daarom vraagt, zoals ook is vastgesteld in het Statuut van Rome? Zo ja, op welke manier zal Nederland zich nu en in de toekomst voor dit doel blijven inzetten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat getuigen in Kenia in het proces tegen Kenyatta en Rutto beveiliging van het ICC nodig hebben en verdienen? Zo ja, gaat Nederland, al dan niet in samenwerking met de EU, zich inzetten voor deze bescherming? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘IJsland wil porno blokkeren’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «IJsland wil porno blokkeren»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het besluit van de IJslandse regering om op internet pornografie te blokkeren, om schadelijke effecten voor kinderen die porno zien te voorkomen?
Er zijn nu nog geen vastomlijnde plannen in IJsland om pornografie op internet te blokkeren. Op dit moment worden alleen de mogelijkheden daartoe onderzocht.
Hoe zit de beoogde maatregel in IJsland in elkaar? Wat is de achterliggende gedachte achter deze maatregel? Welk doel dient de blokkade? Op welke wijze kan er een blokkade worden bewerkstelligd?
De IJslandse minister van Binnenlandse Zaken heeft een werkgroep gevormd die hem moet adviseren hoe de verspreiding van pornografie op internet kan worden tegengegaan. Volgens het IJslandse «Commissariaat voor de Media» wordt onder meer gedacht aan media-educatie, aanpassing van de definitie van porno in de bestaande wetgeving, het filteren van websites, het blokkeren van IP-adressen van pornosites en een verbod op het gebruik van IJslandse creditcards voor de toegang tot bepaalde websites. Een eventueel verbod op pornografie op internet zou de huidige IJslandse wet tegen het importeren, publiceren en distribueren van pornografisch materiaal in de fysieke wereld complementeren. In IJsland is veel discussie over de mogelijk schadelijke effecten van gewelddadige vormen van pornografie, met name voor jonge jongens. Uit de nationale consultatie van politici, in zedenzaken gespecialiseerde advocaten en professionals op het gebied van onderwijs en gezondheid is gebleken dat in IJsland draagvlak bestaat voor het blokkeren van porno op internet. Of het blokkeren van pornografie op internet ook technisch waterdicht te realiseren is, zal nog worden bezien.
Bent u bereid het onderzoek waar de IJslandse regering naar verwijst, voorzien van uw reactie, naar de Kamer te sturen? In hoeverre is dit onderzoek van toepassing op de Nederlandse situatie?
De IJslandse regering verwijst naar het boek Pornland. How porn has hijacked our sexuality. Volgens de auteur dr. Gail Dines vertonen kinderen die op jonge leeftijd geconfronteerd worden met gewelddadige porno, dezelfde tekenen van trauma als kinderen die seksueel misbruikt zijn. De betreffende publicatie vormt echter geen weerslag van eigen wetenschappelijk onderzoek, maar biedt een interpretatie van visies op de rol van porno en erotiek vanuit een feministische grondslag. Ons is ook geen ander onderzoek bekend waaruit een vergelijkbaar traumatische effect van gewelddadige porno zou blijken als bij kinderen die seksueel misbruikt zijn. Ook de door ons geraadpleegde experts op het gebied van jeugd en media geven aan dergelijk onderzoek niet te kennen.
Wat is er bekend over de invloed van porno op kinderen in Nederland?
Vanwege ethische bezwaren is in Nederland, noch in het buitenland ooit experimenteel onderzoek gedaan naar de directe invloed van pornografische beelden op kinderen. Wel zijn de statistische verbanden – ook longitudinaal – onderzocht bij vooral jongeren ouder dan 12 jaar die pornografische beelden hebben gezien. Uit onderzoek in 2011 van het kenniscentrum Rutgers WPF en het Nederlands Jeugd Instituut blijkt onder meer een wederkerig verband tussen het kijken naar porno enerzijds en seksuele belangstelling en seksueel gedrag anderzijds: jongens die meer in seks geïnteresseerd zijn en meer ervaring hebben, kijken meer naar porno en het kijken naar porno stimuleert vervolgens ook hun seksuele interesse. Bij meisjes wordt in deze studie nauwelijks een verband met kijken naar pornografische beelden gevonden. Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam uit 2008 en 2009 toont longitudinale verbanden aan tussen het kijken naar porno en een positievere attitude tegenover seks buiten een relatie, minder tevredenheid over het eigen seksleven, meer onzekerheid over seksualiteit en de perceptie van vrouwen als lustobject. Daarbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat er naast het kijken naar porno veel andere factoren zijn die de seksuele ontwikkeling van jongeren beïnvloeden.
Wat is er bekend over de omvang van het aantal kinderen in Nederland dat porno op hun mobiele telefoons bekijkt?
Er zijn wel cijfers over het percentage Nederlandse kinderen dat wel eens porno heeft gezien, maar niet specifiek voor het medium mobiele telefoons. Rutgers WPF en SOA Aids Nederland vonden in hun onderzoek Seks onder je 25ste (2012) dat twee derde van de 12- tot 14-jarige jongens en een vijfde van de meisjes in deze leeftijdscategorie het afgelopen half jaar porno heeft gezien, meestal op het internet. Het Sociaal en Cultureel Planbureau concludeerde op basis van het EU Kids Online onderzoek in 2011 dat ongeveer twee vijfde van de 9- tot 16-jarige internetgebruikers in aanraking komt met pornografische beelden (39%), zowel via internet (22%) als via televisie en film. Van deze jongeren blijkt 5% van streek te raken door het zien van seksueel getinte beelden. Nog lopend onderzoek van het lectoraat Cybersafety van de NHL Hogeschool onder kinderen en jongeren liet in 2012 zien dat 19% van de kinderen op de basisschool wel eens seksueel expliciet beeldmateriaal op internet heeft gezien.
In hoeverre wordt er in Nederland bij hulpverleningsinstanties om hulp gevraagd als het gaat om de schadelijke gevolgen voor kinderen die porno te zien krijgen? In hoeverre is er op dit gebied hulpaanbod?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over dit specifieke beroep op hulpverleningsinstanties. De digitale wereld kent niet alleen veel kansen; aan (verkeerd) gebruik zijn ook risico’s verbonden. Om jongeren op het terrein van seksualiteit meer bewust te maken van de risico’s van social media en internet is er in het lespakket «Lang leve de liefde» een module mediawijsheid «Jij en de media» opgenomen. Dit lespakket wordt op veel middelbare scholen en ROC’s gebruikt. Het is van belang dat jongeren en hun ouders mediawijs zijn. Dit wil zeggen dat jongeren en hun ouders over kennis, vaardigheden en een mentaliteit moeten beschikken, waarmee zij zich bewust, kritisch en actief kunnen bewegen in de digitale wereld. Verschillende ministeries zetten zich in om de mediawijsheid te vergroten. Op initiatief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het toenmalige ministerie voor Jeugd en Gezin is in 2008 het expertisecentrum Mediawijzer.net opgezet, dat de mediawijsheid van Nederlandse burgers en organisaties beoogt te bevorderen. Het is van belang dat mediawijsheid ook een onderdeel vormt van de opvoeding. Daarom onderhoudt Mediawijzer.net relaties met organisaties die ouders en opvoeders voorzien van informatie over allerlei thema’s, waaronder seksuele beelden en seksueel gedrag via het internet.
Wordt er in Nederland onderzoek gedaan naar de schadelijke effecten voor kinderen die porno te zien krijgen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo, ja bent u bereid dit onderzoek naar de Kamer te sturen?
Zoals aangeven in antwoord op vraag 5 wordt geen direct experimenteel onderzoek gedaan, maar worden wel de statistische verbanden onderzocht bij kinderen en jongeren die naar pornografische beelden hebben gekeken. Op dit moment loopt het onderzoek van de NHL Hogeschool, die met een tweede meting gestart is. De resultaten van dit onderzoek worden in september 2013 verwacht. Het entameren van aanvullend onderzoek achten de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik niet noodzakelijk.
De problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek?1
Met het artikel waar in de vraag naar wordt verwezen ben ik bekend. In het artikel wordt beschreven dat bij mensen die gaan scheiden het tegenwoordig vaak zo is dat de woning minder waard is dan de schuld die erop rust. Indien die woning is gekocht op basis van het inkomen van beide echtelieden, dan is het vaak niet mogelijk dat één van beiden de volledige eigenwoningschuld overneemt. De enige optie is dan vaak dat het huis met verlies wordt verkocht. De beide ex-partners moeten dan nog wel de restschuld financieren, aldus de schrijver van dat artikel.
Ik ben mij ervan bewust dat ook mensen die gaan scheiden last kunnen hebben van het feit dat woningen minder waard zijn geworden en het «onder water staan» van woningen. Het kabinet deelt de zorg van het onder water staan van woningen. Om die reden heeft het kabinet op dit punt een aantal maatregelen genomen die mensen in deze situatie kunnen helpen.
Ten eerste is in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet een uitzondering opgenomen voor het meefinancieren van restschulden, waardoor financiële instellingen ruimte hebben om deze mee te financieren in de hypotheek voor een nieuwe woning. Ten tweede zal, door de geleidelijke afbouw van de Loan-to-value-norm, in de toekomst de hoogte van de schuld bij aankoop niet meer uitgaan boven de aankoopwaarde van de woning en wordt het restschuldrisico in de eerste jaren sterk verminderd. Ten derde is enige jaren in de Gedragscode Hypothecaire Financiering bepaald dat de schulden in verband met de eigen woning niet meer dan 50% aflossingsvrij mogen zijn. Het zal hierdoor in de toekomst steeds minder vaak voorkomen dat mensen volledig aflossingsvrije schulden hebben, wat het risico van «onder water staan» verkleint.
Naast deze maatregelen is in de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning voorzien in een tijdelijke fiscale aftrek voor rente van restschulden, zodat de netto lasten daarvan lager worden. Voorts is voorzien in uitzonderingen op de minimum looptijd voor een vrijgestelde kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, of beleggingsrecht eigen woning voor gevallen van echtscheiding (en beëindiging van fiscaal partnerschap) en in het geval van restschulden.2 Hierdoor kunnen belastingplichtigen die gaan scheiden en die naast een aflossingsvrije lening een bedrag hebben gespaard, deze gespaarde gelden vroegtijdig opnemen en gebruiken voor aflossing van de eigenwoningschuld, zonder dat over de opname van die gespaarde gelden belasting verschuldigd is.
Verder dragen de nieuwe fiscale regels ter zake van het aflossen van de eigenwoningschuld ook bij aan het gedurende de looptijd van de lening terugdringen van het restschuldrisico.
Deze nieuwe regels vormen naar mijn overtuiging een goede bijdrage aan het oplossen van de problemen die zijn ontstaan door de combinatie van prijsdalingen op de huizenmarkt en het aangaan van hoge aflossingsvrije schulden.
Hoe lang duurt het nu gemiddeld in Nederland voordat een woning verkocht wordt vanaf het moment dat het huis in de verkoop wordt gebracht?
Het duurt in Nederland blijkens het Centraal Economisch Plan 2012 (hierna; CEP 2012) vanaf het moment dat het huis in de verkoop gaat, theoretisch, gemiddeld 23 maanden voordat een huis wordt verkocht. De werkelijke verkooptijd is, eveneens volgens het CEP 2012, ongeveer 9 maanden.3
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, als zij op 1 maart 2013 scheiden? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Er zijn geen specifieke fiscale voorwaarden voor de renteaftrek in verband met de eigen woning in geval van echtscheiding. Dit geldt zowel voor belastingplichtigen met een bestaande eigenwoningschuld (die onder het overgangsrecht valt) als voor belastingplichtigen met een eigenwoningschuld die onder de gewijzigde eigenwoningregeling valt. Er zijn mij op dit punt geen specifieke knelpunten bekend.
Indien tijdens het huwelijk de woning en de eigenwoningschuld bij echtgenoten in de huwelijksgemeenschap valt, komt aan elk van beide echtgenoten de helft van de woning en de schuld toe. Elke echtgenoot kan dan de helft van de op de lening verschuldigde rente en kosten aftrekken van zijn inkomen, tenzij in de aangifte een andere verhouding gekozen wordt.
Indien deze twee belastingplichtigen op 1 maart 2013 scheiden en zij hadden op 31 december 2012 in de huwelijksgemeenschap een eigen woning en een eigenwoningschuld, geldt voor beide ex-echtelieden voor het bedrag van hun (deel van de) eigenwoningschuld het overgangsrecht. Zij hoeven daarop dus niet af te lossen om in aanmerking te komen voor renteaftrek, ook niet als ze dat deel van de schuld meenemen naar een nieuwe woning. Ieder kan alleen de rente en kosten van de eigen schuld in aftrek brengen, aangezien zij daarvoor geen andere onderlinge verhouding meer kunnen kiezen als ze geen fiscale partners meer van elkaar zijn door de echtscheiding.
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, zodra zij verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Ik ben niet bekend met precieze fiscale knelpunten voor belastingplichtigen die verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen. De wet bevat juist op verschillende punten versoepelingen voor mensen met restschulden (zie het antwoord op vraag 1) en bij verhuizingen. Zo kent de eigenwoningregeling een aantal regelingen voor bijzondere situaties waarin die woning geen hoofdverblijf is, zodat deze desondanks toch nog als eigen woning kan worden aangemerkt. Deze regelingen zijn erop gericht om de overgang bij verandering van de woonsituatie te versoepelen en bieden een zekere tegemoetkoming in de periode van tijdelijk dubbele woonlasten. Door de regelingen blijft de schuld ter zake van de woning die geen hoofdverblijf meer is tijdelijk een eigenwoningschuld en blijft dus ook de rente gedurende die periode aftrekbaar.
Voor echtscheidingssituaties zijn met name de regeling bij echtscheiding waarbij de ene ex-echtgenoot in de woning blijft wonen en de reguliere verhuisregeling voor de leegstaande te koop staande eigenwoning relevant. De eerste regeling bij echtscheiding voorziet erin dat de ex-echtgenoot die niet meer in de woning woont de verlaten woning nog twee jaar als eigen woning mag aanmerken in het geval de andere echtgenoot in de voormalige gezamenlijke eigen woning is blijven wonen. Op die manier heeft de echtgenoot die achterblijft in de woning de tijd om bijvoorbeeld de financiering voor het overnemen van het deel van de woning van de voormalige echtgenoot rond te krijgen. Daarnaast biedt de reguliere verhuisregeling versoepeling in echtscheidingsituaties in het geval beide echtgenoten de voormalige eigen woning verlaten en deze te koop zetten. De voormalige eigen woning wordt in dat geval voor beide ex-echtgenoten nog maximaal drie jaren na het jaar van verhuizing aangemerkt als eigen woning, waardoor de rente op de hypotheekschuld die betrekking heeft op die voormalige eigen woning in die periode voor hen aftrekbaar blijft. Normaal gesproken bedraagt de termijn maximaal twee jaar na het jaar van verhuizing, maar deze is tijdelijk tot en met 2013 verruimd tot drie jaar.
Bent u bereid om de scheidingstermijn voor wat betreft de hypotheekrenteaftrek gelijk te stellen aan de termijnen die gelden voor verhuizing? Zo nee, waarom niet?
De twee jaren in de echtscheidingsregeling zien op de overbruggingsperiode van vertrek uit de woning en afwikkeling van de echtscheiding. Deze termijn hangt niet per definitie samen met de verkoop van de voormalige eigen woning en is daarmee ook niet per definitie direct afhankelijk van de situatie op de woningmarkt. Verlenging van die termijn is dan ook niet gewenst. Daar komt bij dat de verlenging van de termijn van de verhuisregeling per 1 januari 2014 vervalt en alle regelingen weer een termijn zullen kennen van twee jaar.
Ter voorkoming van misverstanden wordt er nog op gewezen dat in het geval dat na echtscheiding beide ex-partners verhuizen uit de voormalige echtelijke woning en deze leeg te koop staat, gebruik gemaakt kan worden van de in het antwoord op vraag 4 beschreven reguliere verhuisregeling. In dat geval profiteren de ex-echtgenoten dus ook van de verlengde termijnen. De verhuisregeling en dus ook de termijnverlenging is ook van toepassing op de in de woning achtergebleven (ex-)partner wanneer die op een later moment de woning te koop zet en de woning leeg komt te staan. In dat geval zal ook de als eerste vertrokken (ex-) partner voor zijn resterende termijn nog gebruik kunnen maken van de verhuisregeling en dus ook van de verlengde termijn.
Bent u bekend met het feit dat banken een echtscheiding vaak aangrijpen om nieuwe voorwaarden te stellen aan bestaande hypotheekschulden? Zo ja, wat bent u van plan om daaraan te doen?
Bij het afsluiten van een nieuwe hypotheek waarvan bij echtscheiding (veelal) sprake is, wordt door de adviseur en/of hypotheekverstrekker samen met de klant naar de gehele financiële positie van de klant gekeken. Er wordt gekeken of de klant de financiële lasten van het huis alleen kan dragen. Gekeken wordt, mede op basis van wettelijke regels, naar het inkomen (waaronder alimentatie), overige financiële verplichtingen, toekomstige inkomensstijgingen, vermogen en de waarde van het onderpand. Daarnaast wordt rekening gehouden met fiscale consequenties, de betaalbaarheid van de hypotheek bij arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, pensionering en of de overlijdensrisicoverzekering. Op grond hiervan wordt een individueel aanbod gedaan aan de klant. Dit kan ertoe leiden dat er voor de achterblijvende persoon in het huis andere hypotheekvoorwaarden gaan gelden dan eerder het geval was. Dat is ook logisch, omdat er voorheen sprake was van twee schuldenaren en dat er na de echtscheiding nog maar één is. Er is sprake van een gewijzigde situatie waarbij de financiële positie van de in het huis achterblijvende persoon opnieuw bekeken wordt. Zo wordt voorkomen dat mensen te hoge schulden aangaan die ze niet kunnen dragen.
Bent u bereid om voor scheidingssituaties coulant beleid te ontwikkelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek bij woningen en schulden die in het kader van een scheiding worden verdeeld, waarbij de lening pas na de verdeling wordt aangepast, en dat beleid spoedig te publiceren?
Zie vraag 8.
Bent u bereid om de eis dat een aflossingsverplichting in de leenovereenkomst moet zijn vastgelegd, te versoepelen voor situaties waarin een woning samen met de bijbehorende schuld wordt verdeeld, zodat aanpassing van de reeds bestaande overeenkomst met de bank niet meer nodig is?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 4 beschreven zijn er thans al verschillende tegemoetkomende regelingen waarvan gebruik kan worden gemaakt in geval van echtscheiding en bij de verwezenlijking van restschulden. Binnen de – door de huidige economische crisis – krappe budgettaire marges is dit op dit moment het maximale dat gedaan kan worden aan het probleem van het «onder water staan» van woningen en de gevolgen daarvan voor belastingplichtigen die aan het scheiden zijn. Overigens geldt voor de onder het overgangsrecht vallende schulden geen aflossingsverplichting, ook niet als de schuld wordt meegenomen naar een nieuwe woning. De overeenkomst wordt dan ook niet vanwege het in die overeenkomst opnemen van de aflossingsverplichting aangepast, maar vanwege het feit dat er niet meer twee schuldenaren zijn, maar nog maar één. Aanpassing van de leenovereenkomst volgt in beginsel uit het feit dat de bestaande lening bij een huwelijksgemeenschap toerekenbaar is aan beide partners en dat de in de eigen woning achterblijvende partner veelal een nieuwe lening moet afsluiten om de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner te financieren. Nieuwe leningen – dus ook de leningen als gevolg van het financieren van de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner – vallen onder het nieuwe recht en daarom moet – als voorwaarde voor renteaftrek – op die leningen wel worden afgelost.
Het huiswerkblad van Maandtaak |
|
Helma Lodders (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het huiswerkblad van Maandtaak, de digitale methode voor wereldoriëntatie in het primair onderwijs?1
Ja.
Wie is verantwoordelijk voor het opstellen van deze leerstof?
Maandtaak is een digitale lesmethode. De bedenkers/uitvoerders en de uitgever van deze lesmethode zijn verantwoordelijk voor het opstellen van deze leerstof.
Deelt u de opvatting dat de omschrijving van de onderwerpen als «De boerderij nu», «Kip», «Kalf» en «Varken» zeer eenzijdig worden belicht en geen objectieve weergave zijn van de huidige moderne landbouw? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de (rijks) overheid om de inhoud van educatieve materialen te beoordelen. Ik ga er wel van uit dat scholen kinderen goed opleiden binnen de kerndoelen basisonderwijs. Het is aan iedere school om een keuze te maken welke informatiebronnen en methoden hij/zij bij het vormgeven van het onderwijs gebruikt. In dit kader is er een breed palet aan informatiebronnen beschikbaar, van methode(n) tot additionele lesmaterialen van zowel maatschappelijke organisaties, school-TV, excursies naar boerderijen en centra voor natuur- en milieueducatie, als van informatiemateriaal van bijvoorbeeld productschappen in de Food- en Agro business. Op deze manier kunnen scholen een breed beeld schetsen van de huidige moderne landbouw.
Deelt u de opvatting dat kinderen na deze lesstof een eenzijdig beeld van de Nederlandse landbouw hebben? Zo nee, waarom niet?
Lesmethoden bieden de leraar een handvat voor het bereiken van kerndoelen. Ik ga ervan uit dat de leraar die een bepaalde lesmethode hanteert ook aspecten buiten deze lesmethode om belicht, met inachtneming van de voor het betreffende domein te hanteren kerndoelen en met gebruikmaking van bovengenoemde extra bronnen.
Deelt u de mening dat de leerstof een volledige weergave moet zijn van alle aspecten van landbouw in Nederland? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Scholen maken zelf een keuze voor een lesmethode en additionele informatiebronnen, met inachtneming van de Kerndoelen Basisonderwijs. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 3 ga ik ervan uit dat scholen kinderen goed opleiden binnen de kerndoelen basisonderwijs.
Bent u van mening dat u afdoende mogelijkheden heeft om scholen te bewegen evenwichtiger onderwijs aan te bieden aan hun leerlingen? Zo nee, welke mogelijkheden zou u wenselijk achten?
Ja. De overheid stelt de kern doelen vast, maar bemoeit zich niet met de inhoud van het onderwijs en kan scholen dus niet «sturen» bij het maken van een keuze voor een (digitale) lesmethode. Als het gaat om het beschikbaar hebben/maken van een rijk palet aan informatiemogelijkheden, zijn er voor iedere leerkracht volop mogelijkheden om zich te oriënteren op verschillende bronnen.
Het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brussels vows to fight Tobin tax hurdles»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting in het licht van het regeerakkoord alsmede artikel 326 van het Werkingsverdrag? Welke mogelijkheden ziet u nog om het voorstel bij te stellen specifiek op het punt van een uitzondering voor de pensioenfondsen en pensioenuitvoerders?
In het regeerakkoord is afgesproken dat Nederland zich zal kunnen aansluiten bij de nauwere samenwerking met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector wanneer het voorstel aan de volgende voorwaarden voldoet: de Nederlandse pensioenfondsen blijven hiervan gevrijwaard, er is geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting en de inkomsten vloeien terug naar de lidstaten.
Dit voorstel voldoet niet aan deze voorwaarden. Zo worden pensioenfondsen belast door de financiële transactietaks (hierna: FTT). Nederland zal daarom op dit moment niet toetreden tot de nauwere samenwerking. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Nederland zal zich er actief voor blijven inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten.
Aangezien het hier gaat om een voorstel waarvoor door een aantal lidstaten nauwere samenwerking is aangegaan, is het van belang te toetsen of aan de verdragsrechtelijke voorwaarden voor nauwere samenwerking is voldaan (artikel 326 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het is in dit kader van belang dat het voorstel geen afbreuk doet aan de interne markt (vrij verkeer), noch aan de economische samenhang. De nauwere samenwerking mag geen belemmering in de handel tussen de lidstaten vormen en de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid en haalbaarheid van een de minimis clausule in het voorstel voor nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting waarin een bepaald aantal transacties, relatief ten opzichte van het balanstotaal van een financiële onderneming, zijn vrijgesteld van de transactiebelasting waardoor geduldig kapitaal wordt beloond en flitskapitaal relatief zwaarder wordt belast?
Op dit moment is een vrijstelling door middel van een «de minimis clausule» niet aan de orde. In het huidige voorstel van de Europese Commissie zijn weinig uitzonderingen opgenomen. De reikwijdte van de FTT is in dit voorstel juist uitgebreid ten opzichte van het vorige Commissievoorstel uit september 2011. De Commissie zet er vooralsnog op in zo weinig mogelijk uitzonderingen van de FTT toe te staan.
Kunt u de vervolgstappen in de besluitvorming rondom de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting toelichten?
De komende tijd zullen er technische besprekingen over het voorstel plaatsvinden waar alle lidstaten aan kunnen deelnemen. Mochten de 11 lidstaten akkoord kunnen gaan met een voorstel dan zal het daarna ter goedkeuring worden voorgelegd in de Ecofin Raad. Het is niet te voorspellen wanneer een dergelijk akkoord wordt bereikt.
Hoe beoordeelt u het extraterritoriale effect dat uitgaat van de wijze van belastingheffing in het nieuwe voorstel voor een financiële transactiebelasting? Klopt het dat in het voorstel één partij die betrokken is bij een transactie – en die gevestigd is in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten of die handelt namens een partij die gevestigd is in de deelnemende lidstaten – belastingplichtig is, waardoor in concrete zin een Nederlands pensioenfonds dat handelt in aandelen met een Frans bedrijf op de New York Stock Exchange de transactiebelasting moet afdragen?
In het BNC-fiche met betrekking tot het FTT-voorstel van de Commissie dat op 8 maart naar de Kamer is gestuurd, beschrijft het Kabinet dat de FTT in dit voorstel een sterke extraterritoriale werking heeft. Dit betekent dat financiële instellingen die buiten de FTT-zone gevestigd zijn op basis van het vestigingsplaatsprincipe, belast worden met de FTT. Naast de administratieve lasten die met de afdracht zijn gemoeid, dient het bedrijf belasting te betalen aan een ander land.
De FTT wordt in het voorstel van de Commissie als volgt geheven. Elke financiële instelling die direct of indirect optreedt als partij bij een financiële transactie, waarvan tenminste één van de betrokken partijen gevestigd is in de FTT-zone, wordt belast. Dit betekent dat als zowel de koper als de verkoper financiële instellingen zijn, dat dan de transactiebelasting bij beide partijen wordt geheven. Wanneer een financiële instelling een financiële transactie aangaat met een niet-financiële actor, bijvoorbeeld een natuurlijke persoon, dan wordt alleen de zijde van de financiële instelling belast. Mocht één van de financiële instellingen die partij is bij een financiële transactie gevestigd zijn buiten de FTT zone dan dient deze instelling de FTT af te dragen aan het FTT-land waar de andere financiële instelling is gevestigd. Daarnaast wordt de FTT geheven op basis van het uitgifteprincipe. Alle transacties in financiële producten (zoals aandelen en obligaties) die oorspronkelijk zijn uitgegeven in de FTT-zone worden hierdoor belast.
Bent u bereid een doorrekening te (laten) maken van de financiële effecten van de transactiebelasting op Nederlandse pensioenfondsen en pensioenuitvoerders gegeven hun beleggingen en investeringen in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten?
De impact van een FTT zoals voorgesteld door de Commissie is zeer moeilijk te voorspellen, omdat deze afhangt van vele factoren. Zo brengt een FTT naast directe kosten ook indirecte kosten voor financiële instellingen met zich mee. De kosten zorgen ervoor dat financiële instellingen uit efficiëntie-overwegingen minder financiële transacties afsluiten, deze transacties naar tegenpartijen buiten de FTT-zone verplaatsen, of zoeken naar onbelaste substituten. De grootte en werking van deze effecten verschillen per financieel instrument.
DNB heeft in een grove schatting becijferd dat de Nederlandse financiële sector minimaal zo’n € 500 miljoen (op handel van aandelen en obligaties) aan FTT zou moeten afdragen. Hiervan wordt iets minder dan de helft afgedragen door pensioenfondsen.2 Hierbij is het belangrijk te stellen dat het hier om een grove (conservatieve) schatting gaat. DNB heeft enkel gekeken naar de aandelen- en obligatie handel en heeft het «sneeuwbaleffect» van de FTT (het effectieve FTT-bedrag van een transactie wordt groter omdat bij een transactie vaak meer partijen betrokken zijn) slechts ten dele meegenomen. Deze schatting van DNB kan dan ook gezien worden als een minimumbedrag.
Voor Nederland is het essentieel dat pensioenfondsen niet geraakt worden. Volgens schattingen beheren Nederlandse pensioenfondsen namelijk circa € 850 miljard van de € 1500 miljard aan opgebouwd pensioenvermogen in de Eurozone. Dit voorstel heeft daar een significante impact op.
Gezien het feit dat het voorstel in de loop van de onderhandelingen ongetwijfeld op meerdere punten zal worden aangepast, lijkt een doorrekening van de effecten ervan mij op dit moment niet opportuun.
Voorziet het voorstel van de Europese Commissie in een compensatie van de administratieve kosten die gemoeid gaan met de transactieheffing voor niet deelnemende landen? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan?
Nee, het voorstel voorziet hier niet in. Dit onderwerp zal nog ter sprake komen gedurende de technische besprekingen van dit richtlijnvoorstel. Hier zal de Nederlandse regering ook aandacht voor vragen.
Het bericht dat de overheid laks is geweest na een aanval door een botnet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» waarin wordt belicht dat de overheid niet adequaat heeft opgetreden nadat zij was ingelicht dat duizenden bedrijven en overheidsinstellingen slachtoffer zijn geworden van cybercriminelen?1
Het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» suggereert dat er door de overheid niets is en wordt gedaan aan de aanval door een botnet. Deze suggestie is onjuist.
Het NCSC heeft Digital Investigation verzocht om het gedeelte van de dataset te leveren dat nodig is om respons naar zijn achterban van overheid en vitale sectoren mogelijk te maken. Deze gegevens zijn op 8 december 2012 aangeleverd. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden, het NCSC heeft geen rechtsbasis om deze inhoudelijke en mogelijk gevoelige gegevens in te zien en te verwerken. De informatie was immers oorspronkelijk afkomstig van een misdrijf en bevatte persoonlijke gegevens en informatie waarvan de betrouwbaarheid en herkomst niet kon worden vastgesteld. Tevens stond niet vast stond hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen.
De van Digital Investigation ontvangen IP-adressen zijn in december 2012 gecontroleerd op aanwezigheid in de bij het NCSC bekende IP-ranges (reeksen van door het departement of de instelling gebruikte IP-adressen) van departementen en instellingen binnen de doelgroep van het NCSC: de overheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn een zestiental departementen en instellingen actief geïnformeerd over een mogelijke besmetting omdat een match met mogelijk besmette IP-adressen werd vastgesteld in de IP-range.
Wat zijn de risico’s nu blijkt dat cybercriminelen informatie hebben buitgemaakt van instellingen die deel uitmaken van de vitale infrastructuur zoals energie- en waterleidingmaatschappijen? Hoe treedt u op tegen deze gevaren?
Zie antwoord 8
Waarom heeft de politie besloten geen verder onderzoek te doen naar de melding van deze aanval? Waarom heeft de politie niet gevraagd om een leesbare kopie van de harddisk met de gestolen informatie? Deelt u de mening dat het verloop van deze kwestie niet bijdraagt aan het vergroten van het besef bij bedrijven en instellingen dat het melden van cybercrime van groot belang is?
Door de Politie wordt permanent onderzoek gedaan naar botnets. Begin augustus 2012 werd een groot aantal, voornamelijk Nederlandse bedrijven en (overheids)-instellingen getroffen door de uitbraak van een computervirus met de naam Dorifel. Gelet op de impact van de virusuitbraak, werd daar een onderzoek naar ingesteld door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid van de Politie.
In dit onderzoek bleek dat het Dorifel-virus werd verspreid middels een botnet dat gebruik maakt van de zogenaamde Citadel-malware. Het onderzoek richt zich (tevens) op de identificatie van het criminele samenwerkingsverband achter het specifieke Citadel-botnet waarmee het Dorifel-virus werd verspreid.
In oktober 2012 kreeg het IT-beveiligingsbedrijf Digital Investigation via Leaseweb de beschikking over de inhoud van een command & controlserver van een Citadel-botnet (met de naam Pobelka). Omdat vermoed werd dat deze command & controlserver gerelateerd was aan de uitbraak van het Dorifel-virus, werd door Digital Investigation contact opgenomen met THTC en werd aangeboden om de gegevens van de command & control-server aan THTC te verstrekken. Op 16 oktober 2012 is door medewerkers van THTC een bezoek gebracht aan Digital Investigation. Door Digital Investigation is een kopie van de data op een harde schijf aan THTC overhandigd. Naar later bleek was deze schijf niet leesbaar. Daarna is op 20 november 2012 door medewerkers van THTC wederom een bezoek gebracht aan Digital Investigations. In dat gesprek kwam naar voren dat er geen directe relatie gelegd kon worden met de uitbraak van het Dorifel-virus. Derhalve is door THTC niet om een nieuwe kopie van de data verzocht. Wel bleek uit het onderzoek van Digital Investigation dat een groot aantal Nederlandse bedrijven besmet was met de Citadel-malware, hierop is door het THTC geadviseerd om contact op te nemen met het NCSC.
Ik ben met u van mening dat het melden van cybercrime van groot belang is. Naar mijn oordeel doet deze casus geen afbreuk aan het besef bij bedrijven dat het melden van cybercrime van groot belang is.
Deelt u de mening dat met de gestolen gegevens heel Nederland platgelegd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8
Wat is de reden dat besmette bedrijven niet actief zijn gealarmeerd? Zijn inmiddels alle getroffen bedrijven ingelicht?
Het NCSC heeft op 8 december direct actie ondernomen door na overleg met Digital Investigation dat gedeelte van de dataset in ontvangst te nemen dat noodzakelijk is voor de respons. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden. Op basis van deze gegevens heeft het NCSC voor de partijen waar zij verantwoordelijk voor is, de Rijksoverheid en de vitale sectoren, onderzocht of er, in de bij het NCSC bekende IP-ranges, IP-adressen aanwezig waren. Zo konden deze, wanneer zij getroffen waren, gericht worden geïnformeerd. Het NCSC heeft daarnaast partners als Internet Service Providers (ISP) gewezen op de informatie over het botnet, zodat zij konden nagaan of klanten en andere partijen waar zij een vertrouwensrelatie mee hebben uit hun achterban getroffen waren. In 16 gevallen is er door het NCSC gericht gealerteerd; dit betrof partijen waarvan de zogeheten IP-ranges (de reeksen van IP-adressen die door deze partijen worden gebruikt) bekend waren bij het NCSC. Indien deze IP-adressen niet bekend zijn bij het NCSC, is het onmogelijk om gericht te kunnen alerteren.
Hoe kan het dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zegt dat de organisaties uit de vitale infrastructuur door hen zijn gewaarschuwd, terwijl uit de steekproef van de NOS blijkt dat dit niet het geval is?
Zie antwoord 5
Op basis waarvan heeft het NCSC besloten de gestolen informatie niet aan te mogen nemen? Bent u van mening dat bij directe dreiging de NCSC de bevoegdheid moet hebben om informatie te kunnen inzien? Zo ja, bent u voornemens dit mogelijk te maken?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat de overheid op terughoudende wijze dient om te gaan met onrechtmatig verkregen informatie, zeker als dit informatie betreft die de persoonlijke levenssfeer raakt. Het NCSC kon op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden de informatie niet in ontvangst nemen en heeft daar ook geen rechtsbasis voor. Daarbij stond niet vast hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen. Om dit belangrijke werk nu en in de toekomst effectief te kunnen blijven doen, zal nog dit jaar gewerkt worden aan het helder duiden van de taken en bevoegdheden van het NCSC. Juridisch verkend zal worden hoe het NCSC op een zorgvuldige wijze kan omgaan met de informatie die het NCSC vanuit de ICT-community bereikt. Daarbij zal worden gekeken hoe en op welke rechtsbasis het NCSC gegevens kan verwerken om de impact van dreigingen in het digitale domein op de nationale veiligheid te beperken. Hiermee wil ik er onder meer voor zorgen dat het NCSC haar rol als Computer Emergency Response Team (CERT) blijvend adequaat kan invullen.
Bestaat het risico dat de verkregen gegevens gebruikt kunnen worden voor het afpersen van bij kritieke bedrijfsprocessen betrokken personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nu onderdelen van de dataset in de openbaarheid zijn gekomen en daarmee het risico van misbruik groter is geworden, is door een aantal partijen de suggestie gewekt dat hierbij mogelijk grote belangen geschaad zouden zijn. Om deze reden is het van belang om de dataset in een brede context te analyseren en de potentiële impact van gegevens in de dataset in te schatten. Vanuit zijn coördinerende rol heeft de NCTV partijen die, vanuit eigen mandaat en verantwoordelijkheid, aan de analyse meedoen bij elkaar gebracht. De eerste resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting in de 2e helft van maart beschikbaar zijn. In afwachting van de resultaten van het onderzoek is het niet mogelijk om een gefundeerd antwoord te geven op vragen over de potentiële impact van de gegevens en de handelingen die actoren hiermee zouden kunnen verrichten. Ook is een strafrechtelijk onderzoek opgestart. De doelstelling van dit onderzoek is om tot een identificatie te komen van de beheerders van het Pobelka-botnet, die tevens verantwoordelijk moeten worden gehouden door het wegnemen van de 750 GB aan data.
het bericht dat een meisje misbruikt is door haar groepsleider in de instelling van de Hoenderloo Groep waar zij verbleef voor behandeling als gevolg van misbruik door loverboys |
|
Peter Oskam (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht in de Telegraaf over het meisje dat misbruikt is door haar groepsleider in de instelling van de Hoenderloo Groep waar zij verbleef voor behandeling als gevolg van misbruik door loverboys?1
Ja.
Heeft de instelling dit voorval gemeld bij de Inspectie Jeugdzorg?
Bureau Jeugdzorg Rotterdam heeft melding gedaan bij de Inspectie Jeugdzorg.
Op dat moment was het meisje niet meer in zorg bij de Hoenderloo Groep. De inspectie heeft de Hoenderloo Groep (DHG) erop gewezen dat zij in het vervolg een dergelijke calamiteit zelf en tijdig dient te melden.
Wat heeft de Hoenderloo Groep ondernomen vanaf het moment dat de moeder van het meisje het voorval meldde?
De Hoenderloo Groep heeft op verzoek van de Inspectie Jeugdzorg verbeteracties ondernomen. Zij hebben gesproken met de medewerkers van de groep, zijn nagegaan of er mogelijk andere slachtoffers zijn en hebben het uitzendbureau benaderd waar de medewerker in dienst was. Daarnaast heeft DHG zijn procedures en protocollen aangescherpt en maatregelen genomen om misbruik te voorkomen. Het gaat om verbeteringen op het gebied van toezicht, signalering en registratie. Deze verbeteracties voldoen aan de verwachtingen van de Inspectie Jeugdzorg. De inspectie zal komend jaar de voortgang van deze acties in de praktijk blijven volgen.
Verder is uw Kamer op 21 december (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 435, nr. 3) geïnformeerd over de manier waarop het kabinet uitvoering geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Samson, waaronder het opstellen van een kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik door Jeugdzorg Nederland (Commissie Rouvoet). Ook de Hoenderloo Groep heeft toegezegd zich aan dit kwaliteitskader te binden.
Is onderzoek verricht naar mogelijke andere slachtoffers binnen de instelling? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
De Hoenderloo Groep heeft, mede op verzoek van de Inspectie Jeugdzorg, onderzoek verricht naar mogelijke andere slachtoffers. Zij hebben gesproken met medewerkers van de groep en met jongeren die in de betreffende periode in de instelling verbleven. Er zijn geen signalen bij andere jongeren waargenomen die duiden op misbruik door de groepsleider van andere jongeren.
Door het openbaar ministerie (OM) is geen nader opsporingsonderzoek ingesteld naar mogelijke andere slachtoffers binnen de instelling. Uit de melding, de aangifte en de getuigenverklaringen kwamen geen aanwijzingen voor mogelijk misbruik van andere slachtoffers naar voren.
Is de verdachte gehoord nadat aangifte bij de politie is gedaan? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft de Minister van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat er getuigen zijn gehoord en dat ook de verdachte recent is gehoord. Zijn verblijfplaats is bij de politie bekend. Het opsporingsonderzoek bevindt zich in de afrondende fase en er staat zodoende nog niets vast over de (on)schuld van betrokkene.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Is bekend waar de verdachte zich op dit moment bevindt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat deze zorgverlener op dit moment elders aan het werk is met kinderen of jongeren?
In de jeugdzorg wordt momenteel, op basis van vrijwillige afspraken in de branche, een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan medewerkers gevraagd.
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers te screenen om een indicatie te verkrijgen van het risico op herhaling van relevante strafbare gedragingen. Een weigering van een VOG kan alleen plaatsvinden vanaf het moment dat voor de functie relevante feiten zijn opgenomen in de Justitiële Documentatie van de VOG-aanvrager. Zoals hiervoor aangegeven staat over de (on)schuld van betrokkene in de onderhavige casus nog niets vast. In dergelijke gevallen, en gezien het feit dat in sommige relevante sectoren (nog) geen VOG-plicht geldt, valt het niet helemaal uit te sluiten dat de betreffende persoon in enige sector (op vrijwillige basis) met minderjarigen zou kunnen gaan werken.
Daarom is het van groot belang dat organisaties waarbinnen met minderjarigen wordt gewerkt altijd al het mogelijke referentieonderzoek doen ten aanzien van personen die bij hen als (vrijwillige) medewerker willen komen werken. Het is tevens van belang dat dergelijke organisaties instrumenten gebruiken om na indiensttreding seksueel overschrijdend gedrag te voorkomen dan wel te signaleren. De commissie Samson beveelt aan dat er aandacht voor seksueel misbruik moet zijn bij sollicitatie- en functioneringsgesprekken in instellingen. Deze aanbeveling wordt meegenomen in het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik van Jeugdzorg Nederland, zoals gemeld in de brief van 21 december 2012 (TK 2012–2013, 33 435, nr. 3).
Om te voorkomen dat een jeugdzorgverlener die seksueel misbruik heeft gepleegd in de toekomst bij een andere instelling opnieuw aan de slag kan, heeft mijn ambtsvoorgangster aangekondigd dat het bezit van een VOG verplicht gesteld wordt voor werknemers in de jeugdzorg. Deze verplichting is middels een wijziging in de Wet Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling geregeld. Deze wet treedt naar verwachting 1 juli 2013 in werking.
Verder beziet VWS met Jeugdzorg Nederland de mogelijkheden van continue screening van medewerkers in de jeugdzorg.
Het geheel van deze instrumenten moet de kans minimaliseren dat iemand die in de fout gegaan is elders aan de slag kan gaan.
De veiling van GSM-frequenties en de mogelijke interferentie met GSM-rail |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Spoorvervoerders maken opnieuw bezwaar tegen uitrol 4G»?1
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen van het lid Slob over dit onderwerp?2
Wat is de stand van zaken van het overleg over het interferentieprobleem tussen beide betrokken ministeries, de publieke mobiele netwerkbeheerders, ProRail en de vervoerders?
Klopt het dat ambtenaren van uw ministeries tegen de vervoerders hebben gezegd dat ook zij water bij de wijn moeten doen en dat zij dus mee moeten betalen aan een oplossing voor het interferentieprobleem? Staat dat niet op gespannen voet met de Europese interoperabiliteitseisen die een vrije toegang voor goederentreinen tot het Nederlandse spoorwegnet garanderen? Deelt u de mening dat dit de toegankelijkheid van Nederland voor Europese vervoerders kan beperken?
Is inmiddels duidelijk of het noodzakelijk is om de reisinformatieborden van infoplus te voorzien van andere filters of bekabelde oplossingen wanneer gebruik gemaakt gaat worden van nieuwe breedbrand-technologieën zoals UMTS? Wat zijn indicatief de kosten hiervan?
Deelt u de mening dat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van maatregelen om de interferentieproblematiek te voorkomen, zullen moeten worden betaald door de veroorzakers, of uit de opbrengsten van de geveilde GSM-frequenties? Kunt u betaling door de veroorzakers, te weten de telecomoperators, juridisch afdwingen?
Wat zijn de resultaten van het onderzoek naar de juridische mogelijkheden om plaatsing van verbeterde GSM-R-treinradioapparatuur in treinen voor te schrijven aan vervoerders en materieel-eigenaren?
Wordt er onderzocht of nieuwe belemmeringen voor toegang van Europese vervoerders tot het Nederlandse net onder de bestaande Europese wetgeving mogelijk zijn? Of wordt er onderzocht of er bij andere EU lidstaten draagvlak is om de Europese regelgeving inzake GSM-R aan te passen vanwege de Nederlandse problemen?
Is het begrip «passende bescherming» uit de vergunningsvoorwaarden zoals aangekondigd in uw eerdere antwoorden inmiddels geconcretiseerd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit wel gebeuren? Wat is uw mening over de voorstellen van Koninklijk Nederlands Vervoer op dit punt?
Is het onderzoek naar haalbaarheid en doelmatigheid van generieke plafonds voor de signaalsterkte van publieke mobiele netwerkbeheerders in publiekrechtelijke regelgeving inmiddels afgerond? Is in dit onderzoek ook gekeken naar de mogelijkheid om de maximale zendniveaus van de publieke mobiele netwerkbeheerders in de buurt van het spoor (dus niet landelijk maar locatiespecifiek) te beperken tot een dusdanig niveau dat interferentie wordt voorkomen?
Heeft het in uw eerdere antwoorden genoemde Europese overleg over het interferentieprobleem tussen de spoorsector, de Europese Commissie en het Europese Spoorwegagentschap al tot resultaten geleid? Zo nee, wanneer verwacht u dat er conclusies worden getrokken?
Wanneer zullen de 4G-frequenties in gebruik genomen worden? Kunt u toezeggen dat er ruim voor die tijd een oplossing is voor de interferentieproblemen?
Wat is uw reactie op het signaal dat Addison patiënten hun medicijnen voortaan bij het ziekenhuis moeten halen in plaats van bij de apotheek?1
Het algemene beleid van veel ziekenhuizen ten aanzien van afleveren aan de patiënt is dat medicatie bij voorkeur dient te worden opgehaald na afloop van polikliniekbezoek. Indien sprake is van het verstrekken van geneesmiddelen buiten het polikliniekbezoek om wordt veelal met de patiënt overlegd op welke wijze de patiënt de geneesmiddelen krijgt. Indien de patiënt te ver weg woont of niet in staat is de geneesmiddelen op te halen, dan is de lijn, gesteund door de Nederlandse Vereniging voor Poliklinische Farmacie (NVPF) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuis Apothekers (NVZA), dat er, indien de patiënt dit wenst, afspraken voor thuisbezorging worden gemaakt. Er is dus geen structureel probleem dat patiënten ver moeten reizen alleen om hun geneesmiddel op te halen.
Deelt u de mening dat de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget strijdig is met het streven om zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt te organiseren? Waarom organiseert u dit dan toch zo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat de overheveling van geneesmiddelen naar het ziekenhuisbudget strijdig is met het streven om zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt te organiseren.
Met de overheveling wordt onder andere de bekostiging van het geneesmiddel onder de ziekenhuisbekostiging gebracht. Daarmee wordt niet per se de zorgverlening binnen de ziekenhuismuren gebracht. Als het nodig is, kunnen ziekenhuizen het zo organiseren dat de patiënt het middel thuis krijgt afgeleverd. Er zijn ook voorbeelden waarbij ziekenhuizen nu samenwerken met lokale apotheken. De lokale bereikbaarheid is dus niet in het geding.
Wat vindt u ervan dat patiënten sinds de overheveling moeten reizen om medicijnen te halen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als patiënten hinder ondervinden van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het onwenselijk als mensen apart naar het ziekenhuis moeten komen om de medicatie op te halen, als patiënten te ver weg wonen en/of niet in staat zijn zelfstandig naar het ziekenhuis te komen. Daarentegen vind ik het geen probleem als de geneesmiddelen meegegeven worden na een regulier consult. Dit is wat in de praktijk vaak gebeurt bij overgehevelde (dure) oncolytica. Ziekenhuizen blijven dan wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van aflevering (zoals transport, bewaarcondities en instructies patiënt).
Vindt u in dit specifieke geval dat de patiënt hinder ondervindt van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? Deelt u de mening dat dit een onnodige belasting is voor de desbetreffende patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat patiënten geen hinder moeten ondervinden als gevolg van de overheveling. Ik verwijs u voor een uitgebreid antwoord terug naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel patiënten met kanker moeten als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget reizen? Hoeveel patiënten die een groeihormoon gebruiken moeten reizen als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? En hoever moeten deze patiënten reizen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De uitvoering van de overheveling is de verantwoordelijkheid van de zieken-huizen. Ik beschik niet over cijfers over aantallen patiënten die moeten reizen als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, worden oncolytica vaak meegegeven na een regulier consult. In dat geval hoeft de patiënt dus niet naar het ziekenhuis te komen met als enige doel het ophalen van de medicatie. Voor groeihormonen hebben de meeste centra gekozen voor het thuis afleveren, maar het komt ook voor dat ziekenhuizen groeihormonen meegeven na een regulier consult. Over het algemeen geldt dat er voldoende consulten zijn in een jaar zodat de patiënt niet apart hoeft te reizen. Het kan echter voorkomen dat er tussendoor ook geneesmiddelen moeten worden verstrekt. Ik verwijs u voor een uitgebreider antwoord terug naar het antwoord op vraag 1.
Wanneer gaat u, in lijn met de aangenomen motie waarin wordt uitgesproken dat patiënten die TNF (Tumor Necrose Factor)-alfaremmers krijgen toegediend deze medicijnen krijgen thuisbezorgd, dit ook regelen voor andere patiëntengroepen bijvoorbeeld patiënten die kanker hebben of patiënten die groeihormonen gebruiken?3 Hoe gaat u dat regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget daadwerkelijk tot de voorspelde kostenreductie geleid? Zo ja, hoe hoog is die kostenreductie en vindt u die in verhouding staan tot de hinder die patiënten hiervan ondervinden? Zo nee, heeft u spijt van uw keuze om deze medicijnen over te hevelen naar het ziekenhuisbudget?
Het is in mijn ogen nog te vroeg om al conclusies te trekken. De overheveling beoogt te komen tot een eenduidige aanspraak op zorg met specialistische geneesmiddelen om te voorkomen dat de patiënt de dupe wordt van financierings- en verstrekkingsgeschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast beoogt de overheveling het realiseren van lagere geneesmiddelprijzen via het bevorderen van een scherpe inkoop van deze geneesmiddelen door instellingen voor medisch specialistische zorg.
De eerste signalen die ik ontvang uit het veld voor 2013 zijn positief wat betreft scherpe inkoop door ziekenhuizen. Daarnaast stellen een groot aantal zieken-huizen dat de kwaliteit van zorg gebaat is bij de overheveling.
Vormen recente ervaringen voor u aanleiding om de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen enkele aanleiding om de overhevelingen van TNF-Alfaremmers, oncolytica en groeihormonen terug te draaien. Ziekenhuizen hebben aangegeven dat de verwachting is dat door de overheveling ook een verbetering in de kwaliteit van de medisch-specialistische zorg rondom de medicatie optreedt, omdat door de overheveling een betere inbedding in de zorg van het ziekenhuis mogelijk wordt. Er zijn daarnaast ook knelpunten gesignaleerd. Ik heb de Tweede Kamer in december 2012 de rapportage van Stichting Eerlijke Geneesmiddelen-voorziening (EGV) toegestuurd. Daaruit blijkt dat er knelpunten zijn ten aanzien van de bekostiging van off-label gebruik en het switchen van medicatie als gevolg van de overheveling. Daarnaast heb ik aan het veld gevraagd om specifieke aandacht te hebben voor medicatieoverdracht van het ziekenhuis naar de plaatselijke apotheek. Voor de genoemde knelpunten hebben zowel het veld als ik voldoende aandacht en er wordt veel aan gedaan om oplossingen te vinden.
Het bericht ‘NVWA veegt fouten onder het tapijt’ |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het geval van de varkenshouder wiens dieren besmet veevoer hebben gekregen ten tijde van de MPA-affaire, waarbij in varkensvoer het synthetische hormoon Medroxyprogesterone-acetaat werd aangetroffen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u uitleggen waarom de herhaalde verzoeken van deze varkenshouder om het ontvangen van testuitslagen van zijn dieren steeds werden geweigerd, terwijl de rekening voor deze testen al wel bij de varkenshouder lag, en kunt u aangeven of deze gang van zaken gebruikelijk is?
Bij het betreffende bedrijf is in 2002 MPA aangetroffen. Tussen november 2002 en maart 2003 zijn opnieuw varkens van deze varkenshouder onderzocht op MPA. De resultaten van de tweede ronde waren negatief (geen MPA).
Uitslagen van testen kunnen op verzoekdoor de veehouders worden opgevraagd. Niet meer duidelijk is of de betreffende varkenshouder dat destijds ook heeft gedaan. In elk geval zijn er geen maatregelen voortgekomen uit de testen.
Uitslagen van testen worden door de NVWA gedurende 3 jaar bewaard. Indertijd gold een bewaartermijn van 5 jaar. Beide bewaartermijnen zijn inmiddels ruimschoots verstreken, waardoor de NVWA derhalve niet meer over de testuitslagen beschikt. Van opzettelijke vernietiging is geen sprake.
De kosten van het nemen van monsters bij incidenten en crises worden in het algemeen alleen in rekening gebracht indien er sprake blijkt te zijn van een besmetting op het bedrijf. In dit geval was per abuis een rekening gestuurd, die later ook in de bezwaarfase als onjuist is gekwalificeerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de door deze varkenshouder opgevraagde informatie steeds weer achterhield en uiteindelijk, ruim tien jaar later, nog steeds niet heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in januari 2013 tegen de betreffende varkenshouder heeft gezegd dat zijn testresultaten negatief waren? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de mededeling aan journalisten dat de gevraagde testresultaten niet meer in het archief aanwezig waren? Zo nee, kunt u toelichten welke communicatie er dan wel is geweest in januari 2013 tussen de NVWA en de betreffende varkenshouder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het vermoeden van deze varkenshouder dat de Algemene Inspectiedienst (AID), nu NVWA, de testgegeven opzettelijk heeft vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vrijgeven van de testresultaten aan de veehouder de normale gang van zaken zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u garanderen dat dit tegenwoordig ook gebeurt, mocht een dergelijk geval weer aan de orde zijn?
Uitslagen van testen kunnen op verzoek worden opgevraagd door de veehouder. Ze worden niet standaard vertrekt. Het overgrote deel van de ruim 33.000 monsternames per jaar is namelijk negatief (geen afwijkend resultaat) en hebben dus geen gevolgen voor de veehouder. Het standaard mededelen van alle testresultaten zou een te zware administratieve last zijn voor de NVWA.
Een contra-analyse kan eveneens op verzoek plaatsvinden. Iedere veehouder kan bij de monsterneming een monster opvragen. Daarnaast bewaart de NVWA gedurende de verplichte bewaartermijn een contra-monster die op verzoek gebruikt kan worden, mocht de veehouder dit wensen.
Diervoedertesten worden uitgevoerd bij het RIKILT. De uitslagen van de testen kunnen worden opgevraagd bij de NVWA.
Deelt u de mening van de varkenshouder dat de NVWA ten tijde van de MPA-crisis verkeerd heeft gehandeld door testresultaten achter te houden en wellicht niet de hele waarheid te spreken over de oorzaak daarvan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u vervolgstappen nemen en de NVWA hierop aanspreken?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de opgevraagde informatie alsnog schriftelijk wordt verstrekt aan de veehouder en de Kamer ook hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten door welke laboratoria en op welke manier de tests voor MPA-besmettingen toentertijd zijn uitgevoerd, en hoe lang testresultaten bewaard moesten blijven door laboratoria, en waarom voor deze manier en laboratoria is gekozen en of de gekozen weg in overeenstemming was met de toen geldende Europese en nationale wetgeving? Zo ja, hoe beoordeelt u deze werkwijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat biggen, die geen brijvoer maar droogvoer hadden gekregen, mogelijk ook besmet waren, terwijl de MPA op dat moment alleen was aangetroffen in brijvoer? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Hoe kunt u garanderen dat een dergelijke gang van zaken zoals met de varkenshouder ten tijde van de MPA-affaire niet meer voorkomt en dat veehouders voortaan tijdig worden geïnformeerd over de testuitslagen van hun bedrijf? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de huidige protocollen met betrekking tot besmet veevoer eruit zien en daarbij ingaan op de laboratoria die de tests uitvoeren, hoe lang zij hun testresultaten mogen bewaren en of zij bevoegd zijn testresultaten vrij te geven aan veehouders wanneer zij daarom vragen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke stappen er in de afgelopen tien jaar zijn genomen om ervoor te zorgen dat een dergelijk grootschalige besmetting van veevoer niet meer voor kan komen, en op welke wijze de NVWA de controles hierop heeft verbeterd?
Het Rapport ‘Trein met gevaarlijke stoffen rijdt rijweg uit in Groningen’ van de Inspectie Leefomgeving en Transport |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) «Trein met gevaarlijke stoffen rijdt rijweg uit in Groningen»?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de ILT dat het aanrijdinggevaar in Groningen – waarbij een trein betrokken was die gevaarlijke stoffen vervoerde – direct het gevolg was van een fout van ProRail? Zo nee, waarom niet?
Ja. ProRail is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden en voor het tekeningenbeheer.
Onderschrijft u de conclusie dat door het ontbreken van een gezamenlijke veiligheidsaanpak, ontoereikende coördinatie en controle – mede gezien het feit dat ProRail meerdere partijen contracteert – onnodig gevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De oorzaak van onderhavig incident ligt in het gebruik van een onjuiste tekening. Dat een tekening niet klopt heeft geen relatie met het aantal partijen die ProRail in het kader van de uitvoering contracteert.
Bij de overdrachtsmomenten in deze casus is onvoldoende geverifieerd of de beschikbaar gestelde tekeningen klopten. Inmiddels heeft ProRail de procedures aangescherpt om herhaling te voorkomen.
Bent u met ons van mening dat dit «versnipperde» veiligheidscontroleproces zoveel mogelijk geüniformeerd en aangescherpt zou moeten worden om gevaarlijke situaties zoals in onderhavig geval tot een minimum te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. De veiligheidscontroleprocedures zijn al zoveel als mogelijk geüniformeerd en helder gefaseerd. Conform het VeiligheidsBeheerSysteem is een incident aanleiding voor aanpassingen en verbeteringen van procedures, waarmee wordt beoogd herhaling te voorkomen.
Bent u van oordeel dat er sprake is van een structureel probleem of was dit voorval in Groningen een incident? Graag een toelichting.
Naar aanleiding van de incidenten bij Stavoren en Groningen heeft de ILT besloten tot een meer generieke audit naar het tekeningenbeheer bij ProRail. Dat is ook in deze audit, die op 30 januari 2013 aan uw Kamer is gezonden, toegelicht (zie ook Kamerstuk 29 984, nr. 377). In die audit constateerde de ILT dat uit verschillende incidenten is gebleken, dat er problemen waren met het beheer en het leveren van de juiste tekeningen, waardoor veiligheidsrisico’s kunnen ontstaan. De ILT constateerde dat er geen 100 procent dekkend tekeningenbestand was voor de infrastructuur van ProRail.
Naar aanleiding hiervan is ProRail medio 2012 gestart met de controle van alle tekeningen en waar nodig deze te verbeteren. Verder verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Hoogland en Van Dekken die uw Kamer heeft ontvangen.
Een VeiligheidsBeheersSysteem is er op gericht om de bedrijfsrisico’s en de beheersing ervan inzichtelijk te maken. Daarnaast dient het te borgen dat een veiligheidsincident leidt tot passende maatregelen om herhaling van veiligheidsincidenten, zoals dat in Groningen, in de toekomst te voorkomen. Dit laat onverlet dat 100 procent veiligheid nooit te garanderen is.
Bent u bereid ProRail om een reactie te vragen en deze informatie te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zodra ik deze reactie heb ontvangen zal ik die met uw Kamer delen.
De Iraanse gevangene Nasrin Sotoudeh |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA), Désirée Bonis (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de laatste stand van zaken rondom de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh (winnaar van de Sacharov prijs voor mensenrechten), die nog steeds onterecht in gevangenschap zit en kunt u kort haar vermeende misdaden en haar straf beschrijven?
Nasrin Sotoudeh is op 9 januari 2011 veroordeeld tot 11 jaar gevangenisstraf en kreeg een verbod van 20 jaar om het beroep van advocaat uit te oefenen. In die 20 jaar mag zij Iran niet verlaten. In september 2011 is deze straf in hoger beroep omgezet naar 6 jaar cel en 10 jaar verbod op haar beroepsuitoefening en uitreisverbod. Zij is veroordeeld voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid, verspreiden van propaganda tegen het regime en lidmaatschap van het Defenders of Human Rights Centre. Sotoudeh zit momenteel haar straf uit in de Evin gevangenis.
Bent u op de hoogte van de resultaten van het onderzoek van een delegatie van het Iraanse parlement naar de rechtmatigheid van de zaak van mevrouw Sotoudeh? Zo nee, kunt u het dan (laten) uitzoeken en meedelen aan het Nederlandse parlement?1
Een delegatie van het Iraanse parlement heeft de gevangenis waar Nasrin Sotoudeh vastzit, op 21 januari 2013 bezocht. Dat bezoek viel samen met een driedaags verlof dat Sotoudeh was toegekend. Als de resultaten van hun onderzoek publiek worden gemaakt, wat niet zeker is, zal ik deze aan uw Kamer mededelen.
Is het waar dat advocaat Mohammad Ali Dadkhan recent is veroordeeld wegens het verdedigen van mensenrechtenactivisten en het te woord staan van buitenlandse media? Indien ja, wat is uw oordeel over deze veroordeling? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 29 september 2012 is Mohammad Ali Dadkhah begonnen aan de negen jaar gevangenisstraf, die hem is opgelegd voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid en het verspreiden van anti-regime propaganda. Nederland heeft grote zorgen over de situatie van mensenrechtenverdedigers in Iran en roept de Iraanse autoriteiten op, mensenrechtenadvocaten zoals de heer Dadkhah in staat te stellen hun beroep uit te oefenen.
Bent u bereid om gezamenlijk met uw EU-collega’s en lady Ashton ervoor zorg te dragen dat er gezamenlijk actie ondernomen wordt richting Iran ten einde Nasrin Sotoudeh en Mohammad Ali Dadkhan vrij te krijgen en dit ook tot uiting te laten komen bij de conclusies en de persconferentie na de eerstvolgende Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU? Noten:
De Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU van 11 maart heeft additionele mensenrechtensancties tegen Iran aangenomen. Zo zijn 9 namen toegevoegd aan de lijst van mensenschenders voor wie een tegoedenbevriezing en reisverbod van kracht is (in totaal nu 87 personen). Tevens wordt een tegoedenbevriezing toegepast bij een Iraanse entiteit betrokken bij mensenrechtenschendingen.
De EU heeft bij de Iraanse autoriteiten – mede op Nederlands initiatief – reeds herhaaldelijk aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh en andere mensenrechtenadvocaten. Ook heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger mondeling haar grote zorgen over de zaak van Nasrin Sotoudeh geuit. Daarnaast vraagt Nederland ook in VN-verband aandacht voor de situatie van mevrouw Sotoudeh, onder andere in de VN Mensenrechtenraad.
Ik zet mij ervoor in om met mijn EU-partners gezamenlijk tot een zo effectief mogelijke reactie richting de Iraanse autoriteiten te komen inzake de schrijnende situatie van mevrouw Sotoudeh en dhr. Dadkhah.
Het CPB rapport "De Nederlandse woningmarkt - hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie" |
|
Teun van Dijck (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het op 14 februari jl. gepresenteerde CPB rapport «De Nederlandse woningmarkt – hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie»? Kunt u reageren op de conclusie dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procent hoger liggen dan in ons omringende landen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Het is juist dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procentpunt hoger zijn dan in de ons omringende landen. Eerder heeft de NMa in het rapport «Quick Scan Hypotheekrente» uit 2010 al geconstateerd dat vanaf medio 2008 de hypotheekrente in Nederland is gestegen ten opzichte van de gemiddelde rente in de Eurozone.1 Zie voor mijn reactie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma.
Hoe gaat u een einde maken aan de door het CPB aangetoonde overmatige winstmarges op hypotheken?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706).
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de daling van de consumptie in Nederland tussen 2008 en 2012 voor bijna de helft het gevolg is van de daling van huizenprijzen? Hoeveel koopkracht is verloren gegaan als gevolg van de teveel betaalde rente?
Volgens het CPB is de ontwikkeling van de huizenprijzen in Nederland sinds 1980 voor een belangrijk deel te verklaren door ontwikkelingen op het gebied van inkomen, vermogen, rente en het woningaanbod. Het CPB stelt dat de hypotheekrente momenteel weliswaar hoger is dan in andere lidstaten, maar dat de rente in historisch perspectief laag is. Hoewel het aannemelijk is dat de rente van invloed is op de ontwikkeling van de huizenprijzen zijn er ook andere factoren die hebben geleid tot de dalende huizenprijzen. Het CPB noemt de volgende mogelijke factoren:
Dalende huizenprijzen zijn volgens het CPB een belangrijke factor in het verklaren van de afgenomen consumptie en lagere economische groei.
Een berekening van het verlies aan koopkracht als gevolg van eventueel «te veel betaalde rente» acht ik niet goed mogelijk omdat er geen eenduidige en objectieve maatstaf is voor het eventueel «te veel betaalde» deel van de rente. Omdat deze objectieve maatstaf ontbreekt kan ik ook geen berekeningen laten uitvoeren naar de inkomsten van het Rijk als gevolg van de eventueel «te veel betaalde rente».
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de huizenprijzen in Nederland 5% hoger zouden zijn geweest, als de hypotheekrente gelijk was geweest aan het EU gemiddelde? Hoeveel miljard aan woningvermogen is hierdoor verloren gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel euro is het Rijk misgelopen, als gevolg van de te hoge rente en dus teveel uitgekeerde hypotheekrenteaftrek? Gaat u de hierdoor misgelopen inkomsten aan loon en inkomstenbelasting verhalen op de financiële sector?
Zie antwoord vraag 3.
Het invoeren van arbeidstijdverkorting om werkloosheid te bestrijden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Werkweek in EU moet terug naar dertig uur»?1
Ik deel de analyse dat de hoge werkloosheid, en dan met name de jeugdwerkloosheid, een groot probleem is en bestreden moet worden. Door arbeidsduurverkorting wordt gepoogd de werkloosheid te bestrijden door de werkgelegenheid gelijkmatiger over mensen te verdelen. Uit onderzoek blijkt echter dat dergelijke maatregelen in het verleden niet hebben geleid tot meer werkgelegenheid in personen en een lagere werkloosheid.3
Deelt u de analyse van de ruim honderd Duitse wetenschappers, schrijvers, vakbondsbestuurders en vertegenwoordigers van kerken dat het bestrijden van de massale werkloosheid in Europa wordt bevorderd door het invoeren van de 30-urige werkweek?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat in tijde van hoge werkloosheid het werk in Nederland eerlijker moet worden verdeeld?3 Zo ja, hoe zal u dit steunen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens van FNV-bondgenoten om het werk in Nederland ten tijde van hoge werkloosheid eerlijk te verdelen, maar twijfel aan de mogelijkheden om dit te bewerkstelligen, zeker vanuit de overheid. Het is primair aan werkgevers en werknemers om dit op individueel en sectoraal niveau te realiseren, vanuit hun verantwoordelijkheid voor de arbeidstijden en de loonvorming. Het is echter de vraag of arbeidsduurverkorting de meest aangewezen weg is, gegeven de teleurstellende ervaringen in het verleden wat betreft de effecten op de werkgelegenheid in personen.
Daarnaast moet bedacht worden dat het kabinet juist inzet op vergroting van de arbeidsparticipatie, omdat dit de welvaart verhoogt, evenals het draagvlak voor collectieve voorzieningen. Vanuit dat perspectief is het wenselijk dat mensen juist meer uren per week gaan werken.
Deelt u de mening dat het bevorderen van langer doorwerken door ouderen nadelig is voor jongeren en andere werkzoekenden, gezien de oplopende (jeugd-)werkloosheid en economische vooruitzichten? Zo nee, waarom niet?
Het vroeger uittreden (of minder lang doorwerken) door ouderen maakt geen ruimte voor jongeren. Ook hier zijn de ervaringen uit het verleden weinig bemoedigend. In het verleden zijn vervroegde uittredingsregelingen vaak gebruikt om ouderen goedkoop uit te laten stromen zonder dat hier plekken van jongeren door ontstonden.5 Omgekeerd zal het langer doorwerken door ouderen waarschijnlijk niet negatief uitpakken voor jongeren.
Op lange termijn geldt zelfs dat het stimuleren van vervroegde uittreding leidt tot een lagere werkgelegenheid. Dit komt doordat de hoeveelheid werkgelegenheid in een economie geen vast gegeven is: de arbeidsmarkt is een dynamische markt waar de werkgelegenheid op lange termijn wordt bepaald door het arbeidsaanbod. VUT-regelingen zorgen voor een verlaging van het aanbod en leiden op langere termijn tot een lagere werkgelegenheid.6 Dit geldt ook voor arbeidstijdverkorting, zo blijkt uit internationaal onderzoek.7 Verkorting van de werkweek vernietigt dus op termijn werk en inkomen.
Ziet u in dat de ADV-dagen een belangrijke functie hebben voor de herverdeling van werk, zoals uiteengezet door FNV Bondgenoten?4 Zo ja, wat gaat u doen om de massale afschaffing van ADV-dagen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op vraag 3 heb ik al aangegeven dat arbeidsduurverkorting geen positief effect heeft op de werkgelegenheid in personen en dus ook niet op de herverdeling van werk. Het is primair aan de sociale partners om afspraken te maken over werktijden en beloning, en dus ook over het al dan niet afschaffen van ADV-dagen. Met de sociale partners voer ik regelmatig overleg over de zorgelijke situatie op de arbeidsmarkt.
Wilt u de diverse vormen van arbeidstijdverkorting op de agenda zetten van het overleg met werkgevers en werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het tariefsysteem op het spoor |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ruzie treinprijs naar kookpunt»?1
Ja.
Vindt u het als concessieverlener voor het hoofdrailnet acceptabel dat reizigers tussen Lelystad en Zwolle, uitgaande van een jaartrajectkaart, zo’n 400 euro meer moeten betalen dan reizigers op even lange trajecten elders in het land, terwijl het om reizen binnen dezelfde vervoerconcessie gaat?
Als je heel strikt het tarief van elk traject zou bepalen aan de hand van de lengte in kilometers, leidt dat voor de reizigers tot problemen en verwarring in situaties waar ze een reis kunnen maken via verschillende routes (zie mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders, kenmerk IenM/BSK-2013/27375). Bovendien zouden er dan reizigers zijn die zich benadeeld zouden kunnen voelen doordat «hun» traject via een omweg loopt en ze dus «onnodige» kilometers afleggen en moeten betalen.
Voor de reizigers tussen bijvoorbeeld Groningen en de Randstad biedt dit systeem de vrijheid om te kiezen voor het oude traject via de Veluwe of via het nieuwe traject via de Hanzelijn. Ongeacht zijn keuze betaalt de reiziger nu hetzelfde.
Gelet op dit alles vind ik het huidige tariefsysteem van NS acceptabel.
Waarom is deze door u in het algemeen overleg Vervoerconcessie Hoofdrailnet d.d. 13 december 2012 genoemde «fout» in de tarieven op de Hanzelijn nog niet hersteld?2 Klopt het dat NS nog steeds achter de gekozen tarieven op de Hanzelijn staat? Bent u bereid er bij NS op aan te dringen dat er alsnog een snelle oplossing komt, met name voor de forenzen en scholieren op de Hanzelijn?
Ik heb in het genoemde algemeen overleg inderdaad gesproken over een fout in het systeem van NS, die hersteld zou worden. Dat is ook gebeurd. Het ging namelijk niet over de aanpassing van de tarieven op de Hanzelijn, maar over het feit dat reizen via de Hanzelijn aanvankelijk nog niet in de Reisplanner waren opgenomen. In de Reisplanner van NS kan je als reiziger zien op welke tijden en via welke route(s) je een reis kan maken, en wat dat kost. Mensen plannen soms al een aantal weken vooraf een reis. Wie op een vroeg moment een reis plande van bijvoorbeeld Zwolle naar Lelystad, verwachtte al een reisadvies te krijgen via de Hanzelijn. Maar zolang die niet in het Reisplanner-systeem zat, was het advies een reis via Amersfoort. De reis leek daardoor langer en duurder dan hij in werkelijkheid zou moeten zijn. Deze fout heeft NS hersteld door de Hanzelijn vóór 9 december correct in de Reisplanner op te nemen.
Het klopt dat NS nog steeds achter de gekozen tarieven op de Hanzelijn staat.
Forenzen en scholieren die voorheen gebruik maakten van de bus, kunnen duurder uit zijn nu ze met de trein reizen. Dat heeft er onder meer mee te maken dat de bus andere tarieven kent dan de trein en dat de provincie bovendien de busvervoerder subsidieerde om scholieren korting te geven, wat het prijsverschil nog groter maakte.
Bent u er mee bekend dat er ook andere trajecten zijn waar in verband met het «kloppend» maken van de tarieven op parallelle trajecten fors meer tariefeenheden worden gerekend dan het feitelijke aantal kilometers, zoals tussen Breukelen en Woerden, waar 19 tariefeenheden voor 12 kilometer worden gerekend, wat aanzienlijk hoger is dan tussen Haarlem en Amsterdam Sloterdijk (15 tariefeenheden voor 14 km)?
Ja. Er zijn inderdaad meer gevallen waar op parallelle trajecten waarvan het feitelijke aantal kilometers verschilt, maar het aantal tariefeenheden gelijk is.
Voor een beschrijving van de reden waarom dit zo is, verwijs ik u naar mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders.
Bent u er mee bekend dat een treinkaartje Kampen-Zuid–Den Haag Centraal duurder is dan een treinkaartje Zwolle–Den Haag Centraal, terwijl laatstgenoemde rit langer is en zelfs langs Kampen-Zuid gaat?
Ja. De prijs van beide kaartjes wordt berekend op basis van de kortste route gerekend in tariefeenheden (zie mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders). Voor de verbinding Kampen-Zuid–Den Haag Centraal loopt de kortste route via Schiphol (150 tariefeenheden), voor de verbinding Zwolle–Den Haag Centraal loopt de kortste route via Utrecht (147 tariefeenheden).
Het is reizigers vanuit Kampen-Zuid toegestaan om zowel over de route via Zwolle, Lelystad en Schiphol als via Zwolle en Utrecht naar Den Haag Centraal te reizen. Ook vanuit Zwolle mag men zowel via de Hanzelijn als via Utrecht reizen.
Bent u ermee bekend dat ook de reisplanner van NS zich geen raad weet met het ingewikkelde systeem van tariefeenheden en met de volgende prijzen komt voor exact dezelfde treinreis (enkele reis, vol tarief): Groningen–Amsterdam Centraal, € 23,80; Groningen–Amsterdam Centraal via Lelystad, € 30,40; Groningen–Amsterdam Centraal via Dronten, € 32,50; Groningen–Amsterdam Centraal via Kampen Zuid, € 33,40?
Ik ben bekend met de genoemde bedragen.
Met een kaartje van Groningen naar Amsterdam Centraal à € 23,80 mag de reiziger via Lelystad, Dronten en Kampen-Zuid reizen. Het is dus niet nodig om in de Reisplanner en de automaat een via-station op te geven. Als je dat toch doet, gaan de reisplanner en de automaat er vanuit dat het twee separate reizen betreft waarvan de prijzen worden opgeteld. De reiziger profiteert dan niet optimaal van de degressie in het NS-tarief en betaalt als het ware voor twee kaartjes dus twee keer het opstaptarief. Dit verklaart waarom de «via-reizen» duurder zijn.
Voor wie met de OV-chipkaart reist, geldt dat als je binnen 35 minuten uit- en weer incheckt, niet opnieuw een opstaptarief in rekening wordt gebracht en als je reist bij NS ook het voordeel van de doorgaande degressie geldt. Het «via-probleem» doet zich hierbij dus niet voor.
Bent u er mee bekend dat de kaartautomaten van NS voor een treinkaartje Hengelo–Arnhem de keuze geven tussen de route via Deventer en de kortere en goedkopere route via de regionale spoorlijn Hengelo–Zutphen, maar dat dit niet gebeurt voor de langere reis Enschede–Nijmegen over dezelfde corridor? Bent u ermee bekend dat reizigers op dit traject, als ze dit niet weten, hierdoor moeten betalen voor de langere route via Deventer en dus duurder uit zijn dan als ze een «via» kaartje zouden kopen? Waarom rekent NS in dit soort situaties niet standaard het tarief volgens de kortste route?
Ja. Een dergelijke situatie doet zich op meer stations voor. De software van de kaartautomaten kan dit op dit moment niet oplossen. Om te voorkomen dat reizigers te veel betalen, melden stickers op de automaten op de relevante stations al een aantal jaren expliciet dat er een routekeuze mogelijk is. Dit betreft de automaten nabij de trajecten Zutphen-Hengelo, Dordrecht-Geldermalsen en Tiel-Arnhem. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover in maart 2008 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen nummer 1676).
Met de OV Chipkaart betaalt de reiziger de route die hij daadwerkelijk reist. Wanneer de reiziger bijvoorbeeld kiest voor de route met NS en Syntus, en dus uitcheckt bij NS en incheckt bij Syntus, betaalt hij automatisch ook de route via Syntus.
Bent u er mee bekend dat voor een treinreis tussen Naarden-Bussum en Almere Muziekwijk evenveel tariefeenheden gelden als voor een reis tussen Almere Centrum en Bussum-Zuid?
Ja. NS heeft op diverse plaatsen het aantal tariefeenheden tussen twee stations op nul gezet. Dat betekent dat de reiziger de flexibiliteit heeft om per afzonderlijke reis een in- en uitstapstation te kiezen zonder dat dit tarifaire consequenties heeft.
Dit geldt voor de stations Naarden-Bussum en Bussum Zuid en voor de stations Almere Centrum en Almere Muziekwijk, waardoor het in de vraag genoemde feit zich voordoet, maar ook bijvoorbeeld voor de stations Den Haag Centraal en Den Haag Hollands Spoor.
Ik vind het positief dat deze handelwijze van NS de reizigers gemak en keuzevrijheid biedt.
Bent u er mee bekend dat NS voor reizen tot acht tariefeenheden hetzelfde tarief rekent, waardoor met name hele korte reizen van twee tariefeenheden zoals Haarlem-Overveen en Amsterdam Muiderpoort-Amsterdam Amstel verhoudingsgewijs duur zijn?
Ja. NS berekent inderdaad altijd een minimum tarief van acht tariefeenheden. Verder zijn de tarieven degressief: de laatste tariefeenheden van je reis zijn goedkoper dan de eerste. Dit alles leidt ertoe dat korte reizen inderdaad relatief duurder zijn dan lange reizen. Of anders geformuleerd: lange reizen zijn relatief goedkoper dan korte reizen.
Deelt u op grond van alle genoemde voorbeelden de mening dat het huidige tariefsysteem, dat gebaseerd is op de zogenoemde tariefeenhedenkaart van NS, niet eenduidig is, niet transparant is en niet uit te leggen is aan reizigers? Deelt u de mening dat hierdoor het spoorproduct voor groepen reizigers niet zo aantrekkelijk is als zou kunnen?
Het systeem van tariefeenheden en van het gelijktrekken van het aantal tariefeenheden op parallelle routes biedt de reizigers keuzevrijheid en gebruiksvriendelijkheid, maar maakt het systeem minder eenduidig. Andersom: een 100% eenduidig systeem kan de keuzevrijheid van en de gebruiksvriendelijkheid voor de reiziger beperken. In mijn Antwoorden 2, 5 en 8 heb ik toegelicht dat het huidige systeem wel degelijk voordelen biedt voor de reizigers.
Bent u nog steeds van mening dat u als concessieverlener geen voorwaarden moet stellen aan de tariefstructuur van NS, zoals u stelde in reactie op de aangehouden motie-Dik-Faber3, die vraagt afspraken te maken over de introductie van een nieuw, eerlijk en voor reizigers transparant tariefsysteem?
Ja.
Bent u alsnog bereid in de nieuwe vervoerconcessie voor het hoofdrailnet overeen te komen dat er een tariefsysteem komt waarin de tarieven zijn gebaseerd op basis van het aantal kilometers volgens de kortste route?
Nee. Ik zie geen aanleiding mijn beleid op dit punt aan te passen.
De aangifte tegen een klokkenluider |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeente Rotterdam doet aangifte van lekken informatie»?1
Ja.
Bent u van mening dat een ambtenaar op wie politieke druk is uitgeoefend om de wet niet te handhaven, en met deze misstand naar buiten treedt, niet het slachtoffer mag worden van het falende stadsbestuur? Zo nee, waarom niet?
Een ambtenaar die een misstand aan de orde stelt, mag daar niet het slachtoffer van worden. Een goed functionerende overheid is een integere en transparante overheid. Als zich bij de overheid misstanden voordoen, is het van groot belang dat deze aan de orde worden gesteld opdat de organisatie geëigende maatregelen kan treffen. Medewerkers die vermoedens van een misstand kenbaar willen maken, dienen dat te doen volgens de procedure, neergelegd in een zogenoemde klokkenluidersregeling. Op grond van de Ambtenarenwet dienen ook gemeenten een klokkenluidersregeling te hebben.2 De VNG heeft daartoe een modelregeling opgesteld die gemeenten kunnen vaststellen.
Uitgangspunt bij de klokkenluidersregelingen is dat men eerst intern, eventueel vertrouwelijk, meldt. Als een melding niet naar tevredenheid wordt opgepakt of als zwaarwegende belangen zich tegen intern melden verzetten, kan men zich tot een externe commissie wenden die de zaak dan onderzoekt. In Rotterdam kan men zich in dat geval tot de gemeentelijke ombudsman wenden.
De Ambtenarenwet bevat ook een algemeen benadelingsverbod.3Ambtenaren die te goeder trouw een vermoeden van een misstand volgens de procedure in de klokkenluidersregeling melden, mogen niet wegens de melding worden benadeeld.
Het melden van een misstand overeenkomstig de daarvoor gelden klokkenluidersregeling dient onderscheiden te worden van het lekken van informatie. De gemeente Rotterdam heeft bij de politie aangifte gedaan van het lekken van informatie en het heimelijk opnemen van gesprekken tussen ambtenaren tijdens een vergadering over de moskee-internaten. Het gaat hier dus uitdrukkelijk niet om een melding volgens de klokkenluidersregeling. Het lekken van overheidsinformatie is strafbaar.
In hoeverre bent u van mening dat een wethouder zijn geloofwaardigheid verliest als er druk op ambtenaren is uitgeoefend om de wet niet te handhaven?
Bestuurders dienen de wet te handhaven en erop toe te zien dat ook het ambtelijk apparaat zich daarop toelegt.
Op welke wijze wordt de ambtenaar, die naar buiten is getreden met zo’n enorme misstand beschermd?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, wordt bescherming geboden aan een ambtenaar die overeenkomstig de klokkenluidersregeling een misstand meldt. Daarbij geldt ook een benadelingsverbod. Het lekken van informatie is echter strafbaar gesteld.
Luchtkwaliteit |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een vuiltje in de Nederlandse lucht»?1
Ja.
Waarom worden er in Maastricht en omstreken geen metingen gedaan, terwijl juist daar veel verontreinigde lucht blijft hangen gezien het feit dat deze regio in een dal ligt?
De meetpunten van het Landelijk Meetnet van het RIVM zijn zodanig gesitueerd dat er in combinatie met modelberekeningen een volledig beeld van Nederland kan worden verkregen. Het meetnet is niet specifiek gericht op locaties met mogelijk hoge concentraties. In Maastricht bevindt zich geen meetpunt van het RIVM, het dichtstbijzijnde meetpunt in Zuid-Limburg is in Wijnandsrade.
De provincie Limburg heeft wel een meetpunt langs de A2 in Maastricht. De meetwaarden van dit station kunnen via internet worden gevolgd.
Onderschrijft u de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving, «Alle beleidsinspanningen ten spijt is de Nederlandse luchtkwaliteit, bijvoorbeeld gemeten naar de fijnstofconcentraties, van matige tot slechte kwaliteit», zoals wordt geciteerd in het bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de Nederlandse luchtkwaliteit te verbeteren?
Ik kan die uitspraak in zoverre onderschrijven, dat verdere verbetering van de luchtkwaliteit zeker gewenst is, gezien de effecten op de gezondheid. Ik wijs er echter wel op dat de beleidsinspanningen effect hebben gehad. In de afgelopen 10 jaar is een dalende trend zichtbaar van de concentratie fijn stof. Deze trend wordt veroorzaakt door minder fijn stof uitstoot van het verkeer, onder andere door grootschalig gebruik van katalysatoren en roetfilters. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) heeft er toe geleid dat in Nederland een fors pakket aan maatregelen wordt uitgevoerd waardoor we de normen voor zowel fijn stof als stikstofdioxide naar verwachting op tijd kunnen halen. De suggestie dat beleidsinspanningen tekort schieten wijs ik daarom van de hand. Nederland doet zoveel als redelijkerwijs mogelijk is binnen haar landsgrenzen. Veel van de luchtvervuiling komt uit het buitenland. Verdere verbetering van de luchtkwaliteit zal daarom vooral moeten worden bereikt door op Europees niveau afspraken te maken over een combinatie van aanscherping van vooral nationale emissieplafonds en meer effectieve bronmaatregelen. Hier zal ik mij binnen Europa dan ook voor inzetten.
Bent u het eens met de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), «Ondanks de consistente aanpak hebben de berekeningen voor toekomstige jaren een relatief grote onzekerheid, vooral doordat de kwaliteit van de invoergegevens niet bekend is», zoals wordt geciteerd in het bericht?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de kwaliteit van de invoergegevens te verbeteren?
Ja, ik ken die uitspraak. In de monitoring voor het NSL ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de invoergegevens bij de wegbeheerders die de gegevens aanleveren, zit zijn rijk, provincies en gemeenten. Omdat bij het RIVM niet bekend is hoe de invoergegevens tot stand komen, levert dit een onzekerheid op.
Het is de taak van de betreffende wegbeheerders om te zorgen voor een goede en controleerbare kwaliteit van die gegevens. In de monitoring wordt gevraagd naar een publiek toegankelijke onderbouwing van deze gegevens. Dat komt goed op gang. Inmiddels is de onderbouwing al openbaar beschikbaar van de partners in de gebieden met de hoogste concentraties.
Voorts wordt door het RIVM ter uitvoering van de motie Van Tongeren (30 175, nr. 120) elk jaar een aantal steekproeven gedaan waarmee wordt nagegaan of de gegevens voldoende consistent zijn. Dat leidt tot aanbevelingen van het RIVM aan de wegbeheerder, die daar zelf mee aan de slag gaat.
Waarom worden er in Nederland pas maatregelen genomen bij «ernstige» smog, terwijl bij «matige» smog de concentraties van schadelijke stoffen in de lucht al zodanig zijn dat deze ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid?
Er is sprake van matige smog als de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes of ozon hoger zijn dan de grenswaarde of informatiedrempel voor de betreffende stof, maar lager dan de alarmdrempel. Bij het bereiken van de alarmdrempel kan kortstondige blootstelling risico’s inhouden voor de gezondheid van de bevolking als geheel. Bij matige smog is dat niet het geval. Bij matige smog kan een deel van de bevolking, behorend tot bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen, effecten ondervinden.
Deelt u de mening dat de term «matige» smog geen recht doet aan de schadelijke gevolgen van smog die dan optreden, en dat er dus een andere benaming moet komen voor deze situatie, bijvoorbeeld «hevige» smog? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 5. Bij matige smog bestaat het risico dat bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen effecten ondervinden. Het gaat bij matige smog niet om ernstige gevolgen voor de volksgezondheid.
De aanwezigheid van paardenvlees in rundvleesproducten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u verklaren hoe het bijmengen van paardenvlees bij rundvlees zich aan de controle op vleesverwerking heeft kunnen onttrekken en niet eerder is opgemerkt, op de schaal zoals nu het geval is, door onder andere de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?
Hoe beoordeelt u het feit dat van paarden die voor de slacht worden aangeboden in de meeste gevallen niet bekend is of zij in het verleden zijn behandeld met medicijnen en met welke en dat dit een risico vormt voor de volksgezondheid?1
Kunt u uiteenzetten hoe het kan dat iemand die al eerder veroordeeld is tot een aanzienlijke celstraf vanwege fraude met vlees vervolgens weer door kan gaan met deze praktijken, waarmee de indruk ontstaat van onvoldoende toezicht?2
Hoe beoordeelt u het bericht over de aanwezigheid van straathonden en zieke schapen in honden -en kattenvoer in het licht van de nu gaande discussie over vleesfraude?3
Kunt u aangeven of in honden -en kattenvoer bestemd voor de Nederlandse markt ook producten van straathonden of zieke schapen kunnen zijn verwerkt en hoe dit wordt gecontroleerd?
Bent u bereid strenger te gaan handhaven op het illegaal mengen van vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Deelt u de mening dat consumenten eerlijk geïnformeerd dienen te worden over de ingrediënten in producten en zeker moeten kunnen zijn van het soort vlees dat zij kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zekerheid kunt of gaat u de consument bieden zodat de consument zeker kan zijn van de vleessoort die hij koopt?
Bent u bereid de regelgeving over etikettering aan te passen zodat consumenten voortaan precies weten welke ingrediënten van welke oorsprong er verwerkt zijn in hun product? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Hoe beoordeelt u het aandringen van de EU op het uitvoeren van DNA-tests op verwerkt vlees en het testen op de aanwezigheid van medicijnen in paardenvlees?4
Zoals ik heb gemeld in de brief aan uw Kamer, d.d. 14 februari is het ontoelaatbaar dat consumenten doelbewust worden misleid voor eigen gewin. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de NVWA al gestart met een grootschalig onderzoek in de gehele keten.
De hierbij geplande aantallen monsters en controles gaan boven de aanbevelingen van de Europese commissie uit. Dit onderzoek zal eind maart worden afgerond.
Bent u bereid gehoor te geven aan dit verzoek? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.