Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Nederlandse waterbedrijf Vitens zijn samenwerkingsverband met het Israëlische waterbedrijf Mekorot heeft beëindigd om «neutraal» te blijven?1 Hoe beoordeelt u deze stap van dit semipublieke bedrijf?
Ja. Ik heb kennis genomen van de beslissing van Vitens. De regering treedt niet in de besluiten van individuele bedrijven.
Is het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken geweest bij dit besluit van Vitens of heeft uw ministerie op enigerlei wijze aanbevolen om deze samenwerking te beëindigen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door Vitens geconsulteerd over de samenwerking met Mekorot. In een telefoongesprek heeft het Ministerie – op verzoek van Vitens – het Nederlandse ontmoedigingsbeleid toegelicht en uitgelegd geen bezwaar te zien in samenwerking met Mekorot, voor zover die samenwerking betrekking heeft op activiteiten binnen de Groene Lijn of op activiteiten buiten Israël die niet ten gunste van nederzettingen komen. Zo was Mekorot aanwezig op de door de overheid gesteunde International Water Week afgelopen november, waarbij Vitens desbetreffende samenwerkingsovereenkomst met het bedrijf tekende. Ook werkt Nederland samen met Mekorot in het kader van MEDRC (Middle-East Desalination Research Center), op het gebied van training van Jordaanse en Palestijnse watertechnici.
Deelt u de mening dat Mekorot in technologisch opzicht behoort tot de meest geavanceerde waterbedrijven ter wereld en water levert aan zowel Joden als Palestijnen? Acht u het verbreken van deze samenwerking een gewenst uitvloeisel van uw beleid ten aanzien van de zogenaamde betwiste gebieden in Israël?
Het kabinet ziet de beslissing van Vitens niet als een uitvloeisel van zijn beleid. Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat het, conform staand beleid, tegenstander is van boycots van Israëlische bedrijven en instellingen. De afgelopen samenwerkingsfora zijn ook ingegeven door de wens de betrekkingen met beide partijen te verbreden.
Bent u ervan op de hoogte dat de twee waterbedrijven graag wilden samenwerken op het gebied van onderzoek en innovatie, vooral gericht op informatievoorziening naar de klant? Kunt u uitleggen op welke wijze het verbreken van een dergelijke samenwerking het vredesproces tussen Israël en Palestijnen op enigerlei wijze bevordert?
Het kabinet is op de hoogte van de samenwerkingsovereenkomst tussen Vitens en Mekorot, zie ook het antwoord op vraag 2. Het kabinet is voorstander van projecten die samenwerking tussen Israël en de Palestijnen stimuleren en ondersteunt zelf een aantal van dergelijke projecten, ook in samenwerking met Mekorot.
Bent u ervan op de hoogte dat Mekorot bovendien betrokken is bij de deze week door de Wereldbank gefaciliteerde historische waterovereenkomst tussen Israël, de Palestijnse Autoriteit en Jordanië?2 Hoe weegt u het gegeven dat de Wereldbank blijkbaar geen problemen ziet in samenwerking met Mekorot?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2. Nederland is voorstander van dit samenwerkingsverband en heeft in het verleden 1.5 miljoen dollar bijgedragen aan de haalbaarheidsstudie die aan deze overeenkomst voorafging. Ook heeft Nederland technische expertise geleverd aan dit samenwerkingsverband.
Welke economische schade en verlies aan innovatie lijdt het Nederlandse bedrijfsleven door samenwerking met dergelijke technologisch gerenommeerde bedrijven te frustreren?
Naar de mening van het kabinet is er geen sprake van het frustreren van samenwerking.
Acht u de terugtrekkende beweging van Vitens in lijn met de inzet van het kabinet om in het kader van de topsector Water de export van kennis en ervaring op watergebied te stimuleren? Bent u bereid in het kader van het topsectorenbeleid Vitens te vragen op haar schreden terug te keren?
Zie het antwoord op vraag 1. Het kabinet is te allen tijde bereid met Vitens of andere bedrijven te spreken over mogelijkheden tot samenwerking op het gebied van water in Israël of in andere landen. Het is echter aan bedrijven zelf om te bepalen met wie zij economische relaties onderhouden.
Beperkte en onduidelijke uitleg sportbesluit |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 19 november 2013 dat een stichting die een kunstgrasveld voor een voetbalvereniging aanlegt en exploiteert recht heeft op aftrek van btw?1
Op welke wijze gaat de Belastingdienst onmiddellijk uitvoering geven aan deze uitspraak van Rechtbank Gelderland?
Wat betekent deze uitspraak voor de regels van de Belastingdienst waaronder accommodaties in aanmerking komen voor het lage btw-tarief?
Wat is de gemiddelde wachttijd voor verenigingen of gemeenten die advies vragen aan de Belastingdienst over de op te zetten constructie bij de levering of terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie?
Klopt het dat verenigingen of gemeenten in dat geval soms een jaar of langer moeten wachten op een antwoord van de Belastingdienst?
Deelt u de mening dat de Belastingdienst binnen twee maanden op een volledige aanvraag een besluit moet nemen?
Hoe geeft de Belastingdienst uitvoering aan de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 4 november 2011 dat een parcours van een sportevenement, zoals de jaarlijkse Kustmarathon en de Nijmeegse wandelvierdaagse, kan worden aangemerkt als een sportaccommodatie en dus onder het lage btw-tarief van 6% en niet onder het hoge tarief van 21% valt?2
Klopt het dat de Belastingdienst toerfietstochten, zoals van de Nederlandse Toerfiets Unie, niet als een parcours ziet en dus onder het hoge btw-tarief van 21% laat vallen?
Waarom is de Belastingdienst van mening dat toerfietstochten niet als sportaccommodatie kunnen worden aangemerkt en dus onder het hoge btw-tarief vallen?
Hoe verhoudt dit zich met de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch dat een uitgezet parcours van een sportevenement wel onder het lage btw-tarief van 6% valt?
Wat zijn de voorwaarden van de Belastingdienst om als parcours aangemerkt te worden als sportaccommodatie en dus onder het lage btw-tarief van 6% te vallen?
Bent u bereid om in overleg met sportkoepels te komen tot een heldere en eenduidige uitleg van het Sportbesluit om de verwarring die in de praktijk is ontstaan door de inconsequente beslissingen van verschillende inspecteurs in verschillende regio’s weg te nemen? Of vindt u het een gewenste situatie dat de organisatie van elk sportevenement apart naar de rechter moet om heffing tegen het lage btw-tarief, zoals dat volgt uit de genoemde uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch, af te dwingen?
Ik heb het voornemen om het hiervoor genoemde beleidsbesluit van 27 oktober 2011 te actualiseren. Een concept actualiseringvoorstel is inmiddels conform de normale procedure vertrouwelijk voor commentaar gestuurd naar alle deelnemers aan de zogenoemde werkgroep Fiscaal Uitvoerings Beleid, waarin onder meer de Nederlands orde van Belastingadviseurs, Register Belastingadviseurs en VNO-NCW participeren. Het conceptbeleidsbesluit is eveneens vertrouwelijk voor commentaar naar de sportkoepel NOC*NSF gestuurd, die op haar beurt de sportkoepels betrekt bij het geven van commentaar op het conceptbeleidsbesluit. Na ontvangst en verwerking van eventueel commentaar op het concept zal dit beleidsbesluit naar verwachting begin 2014 worden gepubliceerd. Het is daarbij uiteraard mijn streven om op basis van het commentaar van de diverse belangenorganisaties, helder en eenduidig uitvoeringsbeleid vast te stellen voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van dit overleg en de uitleg van het Sportbesluit?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat homoseksualiteit weer strafbaar wordt gesteld in India |
|
Han ten Broeke (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met he bericht «India verbiedt homoseksueel gedrag opnieuw»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een ernstige stap terug is voor India?
Het Indiase Hooggerechtshof oordeelde op 11 december jl., anders dan het gerechtshof van Delhi, dat bepaling 377 uit het wetboek van strafrecht – die seksuele handelingen tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar stelt – niet in strijd is met de grondwet. Met deze uitspraak heeft het Hooggerechtshof het initiatief bij de wetgevende macht neergelegd om deze bepaling te verwijderen dan wel te wijzigen.
Kunt u aangeven of er nog juridische stappen mogelijk zijn voor de Indiase LHBT-beweging (lesbische, homoseksuele, biseksuele en trangenders) om deze uitspraak ongedaan te maken?
Betrokken burgers of organisaties uit het maatschappelijk middenveld kunnen een zogenaamde review petition indienen. Deze procedure is vooral gericht op het detecteren van vormfouten.
Kunt u aangeven hoe u het politieke landschap in India inschat? Is daar voldoende draagvlak om de wetgeving aan te passen en homoseksualiteit op die manier te legaliseren?
Het politieke landschap is voortdurend in beweging. De beslissing van het Hooggerechtshof heeft tot grote publieke verontwaardiging geleid. In een groot aantal Indiase steden vonden protesten plaats en ook in een aantal landelijke dagbladen werd nadrukkelijk afstand genomen van het besluit. Elders vond het herstel van de acte expliciete weerklank.
Bent u bereid om India in Europees verband aan te spreken conform het LHBT-beleid van de Europese Unie, zeker gezien de omvang van de bevolking van India en daarmee ook de omvang van de LHBT-gemeenschap die vermoedelijk groter is dan de totale bevolking van Spanje?
In Europees verband is reeds op 12 december jl. bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Catherine Ashton, zorg uitgesproken over de uitspraak van het Supreme Court en is India opgeroepen zich aan nationale en internationale verplichtingen te houden.
Belastinggeld voor Palestijnse ambtenaren |
|
Joram van Klaveren (PVV), Barry Madlener (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «The European Union continues its support for the Palestinian Authority with an € 11 million EU and Dutch contribution for the payment of November salaries and pensions»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland en de EU tezamen € 11 mln. aan salarissen en pensioenen van Palestijnse ambtenaren en gepensioneerden hebben besteed?
Ja.
Hoeveel van deze ambtenaren en gepensioneerden zijn ex-gedetineerde terroristen, gelet op het feit dat Abbas heeft aangekondigd elke ex-gedetineerde een zak geld ($ 50.000) en een topbaan aan te bieden?2
Pegase, het Europese fonds voor directe financiële steun aan de Palestijnse Autoriteit (Mécanisme Palestino-Européen de Gestion de l’Aide Socio-Economique), draagt bij aan de salarisbetaling van ambtenaren die werken voor de Palestijnse Autoriteit (PA) en gepensioneerden. Pegase draagt niet bij aan de uitkeringen van Palestijnse gedetineerden en ex-gedetineerden. Mocht een ex-gedetineerde voor de PA gaan werken dan komt betrokkene in beginsel in aanmerking voor een salarisbijdrage uit Pegase tenzij deze persoon op de internationale sanctielijst is geplaatst. In dat geval zijn personen uitgesloten van een bijdrage uit Pegase. Dit wordt bij iedere Pegase-betaling gecontroleerd.
Het bedrag van $ 50.000 kan niet door het kabinet worden bevestigd. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de vraag naar de hoogte van de uitkeringen aan Palestijnse gedetineerden en ex-gedetineerden (motie Van Der Staaij en Voordewind over uitkeringen aan Palestijnen in Israëlische detentie, 33 750 V, nr 35) bij de Palestijnse Minister van Buitenlandse Zaken neergelegd tijdens ons gezamenlijke bezoek in december jl. Informatie hieromtrent werd toegezegd en zal worden gedeeld met uw Kamer.
Waarom wordt er in 2014 meer dan € 15 mln. aan ontwikkelingshulp gepompt in de corrupte en gewelddadige Palestijnse Autoriteit, mede gelet op het feit dat er inmiddels € 2 mrd. door deze islamitische subsidieslurper is verspild?3
Nederland draagt waar mogelijk bij aan de twee-statenoplossing, onder andere door middel van het ontwikkelingssamenwerkingsprogramma ten behoeve van de Palestijnse bevolking en de PA. Het kabinet steunt de opbouw van Palestijnse instituties op het gebied van voedselzekerheid en private sector ontwikkeling, veiligheid en rechtsorde en water. Het kabinet ziet geen reden om dit beleid, zoals tevens verwoord in het Regeerakkoord, te wijzigen.
Bent u bereid de Nederlandse gelden aan de Palestijnse Autoriteit stop te zetten en terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De gebrekkige kennis van Nederlanders over de universele mensenrechten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wij weten niet wat mensenrechten zijn»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat het verwerven van systematisch inzicht in mensenrechten «totaal niet» is gewaarborgd in het Nederlandse onderwijs?
Ik ben het daar niet mee eens. In de wetgeving voor het primair- en voortgezet onderwijs is opgenomen dat het onderwijs mede gericht is op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. Het leren over de democratische rechtstaat en de positie daarin van mensenrechten neemt een belangrijke plaats in bij deze burgerschapstaak voor scholen.
Het begrip mensenrechten is ook expliciet opgenomen in kerndoel 47 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs: «De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien.» Daarnaast zijn er verschillende kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs die raken aan mensenrechten, zoals kerndoel 37 voor het primair onderwijs: «De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen.» en kerndoel 44 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs: «De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen, en leert respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.»
Ook in de examenprogramma’s voor het vak maatschappijleer, dat voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs verplicht is, zijn de grondrechten, vrijheidsrechten en politieke rechten verankerd.
Op 16 december 2013 heb ik mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de brief «Burgerschap in het onderwijs» naar de Tweede Kamer gestuurd waarin ik heb aangekondigd scholen te zullen ondersteunen bij hun burgerschapstaak.2 Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat minder dan 40% van de Nederlandse jongeren heeft gehoord van kinderrechten? Zo ja, deelt u de opvatting dat dit een betreurenswaardig laag percentage is?
Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat minder dan 40% van de Nederlandse jongeren heeft gehoord van kinderrechten. Wel ben ik bekend met onderzoek van de Nationale Jeugdraad en het Kinderrechtencollectief naar de status van kinderrechten in Nederland.3 Daaruit blijkt dat weliswaar zeven op de tien jongeren (69%) nooit gehoord hebben van het specifieke Verdrag inzake de Rechten van het Kind, maar dat de meerderheid van de jongeren (92%) wel weet dat kinderen rechten hebben. Ik deel de opvatting dat een betreurenswaardig laag percentage gehoord heeft van kinderrechten dan ook niet. Wel wil ik verder investeren in de kennis van leerlingen over mensenrechten en kinderrechten. In de brief «Burgerschap in het onderwijs» heb ik aangekondigd scholen hierbij te zullen ondersteunen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat Nederland via vele internationale verdragsbepalingen verplicht is om in het onderwijs aandacht te besteden aan de universele mensenrechten?
In de Universele verklaring van de rechten van de Mens (UVRM, 1948) staat in artikel 26, tweede lid onder meer dat het onderwijs gericht zal zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In zowel het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR) als het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) wordt verwezen naar deze passage uit de UVRM. In de UVRM worden de doelstellingen waarop het onderwijs gericht dient te zijn aangegeven. Hoe staten deze doelstellingen willen realiseren en op welke wijze, wordt niet aangegeven; dat wordt aan de landen zelf overgelaten. Dit past in het Nederlandse constitutionele kader van artikel 23 van de grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs is neergelegd.
Deelt u de mening dat de universele mensenrechten structurele aandacht moeten krijgen in het Nederlandse onderwijs via de burgerschapsvorming? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wanneer komt u met een reactie op het advies «Verder met burgerschap in het onderwijs»2 en bent u bereid in deze reactie nadrukkelijk in te gaan op de wijze waarop universele mensenrechten structureel ingebed kunnen worden binnen de burgerschapsvorming? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 heb ik op 16 december 2013 mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de brief «Burgerschap in het onderwijs» naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heb ik ook gereageerd op het door u genoemde Onderwijsraadadvies. In deze brief heb ik geschreven dat de kern van burgerschap is gelegen in de waarden die we delen in onze democratische rechtstaat en die zijn neergelegd in onze Grondwet en de universele mensenrechten en kinderrechten. Deze rechten, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst, gelden altijd, overal en voor iedereen, ongeacht achtergrond, levensovertuiging of afkomst. Het onderwijs heeft een belangrijke taak in het overbrengen van deze normen en waarden en het stimuleren van het gedrag dat daarbij hoort.
In mijn brief heb ik aangekondigd dat ik schoolleiders en leraren hierbij zal ondersteunen, door handvatten te bieden voor de ontwikkeling van burgerschapsonderwijs en door kennis op te bouwen over effectieve programma’s. Daarnaast zal ik de komende periode bezien hoe de kern van het burgerschapsonderwijs het best kan worden vastgelegd en uitgedragen. Ik neem het advies van de Onderwijsraad om de kerndoelen die betrekking hebben op burgerschap aan te scherpen mee in een breder onderzoek naar de invulling en herijking van kerndoelen en curricula. Daarbij zal ik ook de positie van mensenrechten, waaronder kinderrechten, betrekken.
Bacteriën zonder vijand |
|
Henk van Gerven , Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de tv-uitzending «Bacterie zonder vijand» van 8 december 2013?1
Ja.
Kent u het artikel «Ban resistant strains from food chain» van 19 september 2013?2
Ja.
Kunt u de consequenties schetsen, indien Carbapenem-resistente Enterobacteriën (CRE’s), zoals een variant van de Klebsiella Pneumoniae die resistent is tegen alle antibiotica, zich via voedsel in Nederland zou verspreiden?
Een en ander is al eerder gewisseld in het VSO antibioticaresistentie van donderdag 12 december jl. Carbapenems zijn antibiotica die – als een van de laatste redmiddelen – worden ingezet bij besmettingen met multiresistente bacteriën. Ik zie deze vorm van resistentie als een serieuze dreiging voor de volksgezondheid en neem dit probleem zeer serieus. De geuite zorgen deel ik. Het is van belang te voorkomen dat deze resistentie in Nederland via de veehouderij of langs andere wegen wordt geïntroduceerd in de voedselketen. Vanuit de overheid is en wordt er met wetenschappers uit verschillende domeinen overleg gevoerd over deze problematiek. Er is echter nog veel onbekend over het vóórkomen van deze vorm van resistentie o.a. in het milieu/het ecosysteem, over de wijze van verspreiding (transmissieroutes) en over de wijze en mogelijke bronnen van besmetting. Omdat we de carbapenemase problematiek uiterst serieus nemen, hebben de Staatssecretaris van EZ en ik het RIVM opdracht gegeven tot het opstellen van een integraal advies over deze problematiek, waar ook het effect van mogelijke maatregelen deel van uitmaakt. Humane en veterinaire experts zullen onder leiding van de directeur van het Centrum voor Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in gezamenlijkheid werken aan dit advies. In dit advies wordt gekeken naar het totaalbeeld van CRE risico’s in de veterinaire en humane gezondheidszorg en de vraag waar wij het beste maatregelen kunnen treffen om de volksgezondheid of de voedselveiligheid optimaal te waarborgen.
Klopt het dat er recent in Duitsland CRE’s zijn aangetroffen in de voedselketen? Wanneer en waar zijn CRE’s in Europa in voedsel aangetroffen? Welke acties zijn daarop in Duitsland of andere landen ondernomen?
CRE's zijn in 2011 incidenteel aangetoond bij varkens en pluimvee in Duitsland. Ons is niet bekend welke acties er ondernomen zijn naar aanleiding van deze bevindingen. CRE's zijn voor zover ons bekend nog niet aangetoond op voedsel.
Wat is uw reactie op uitspraken van hoogleraar microbiologie Kluytmans dat het slechts een kwestie van tijd is voordat CRE’s in Nederland in voedsel zullen verschijnen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de inschatting dat in 2007 1.500 doden vielen in Europa door Escherichia Coli, die resistent is tegen derde generatie antibiotica?3
Het aantal in 2007 in Europa overleden patiënten met een bloedbaaninfectie met de hier bedoelde resistente Escherichia coli (E. coli) werd geschat op 2.712. Het getal 1.500 wordt door de onderzoekers geschat als dat deel van de humane sterfgevallen dat zij relateren aan antibioticaresistentie bij pluimvee. De kans op sterfte wordt 2,5 keer hoger geschat bij een resistente E.coli in vergelijking met een gevoelige (bacteriën die nog wel reageren op antibiotica) E. coli. Overigens is het aantal sterfgevallen door gevoelige E. coli’s in absolute zin veel hoger dan het aantal sterfgevallen door resistente E. coli’s (in Europa 8.377 versus 2.712, in Nederland 267 versus4. Dit onderstreept dat niet alleen moet worden ingezet op het verminderen van resistentie en tijdige adequate antibiotische behandeling, maar ook het voorkómen van zorg gerelateerde infecties in algemene zin.
Door de lage incidentie van bloedbaaninfecties door derde generatie cephalosporinen resistente E. coli in Nederland, lag het aantal gerelateerde sterfgevallen relatief laag.
In hoeverre wordt er gecontroleerd op CRE’s in voedsel door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Gebeurt dit systematisch? Zo ja, met welke frequentie? Welk percentage wordt gecontroleerd?
Er wordt sinds 2011 systematisch gemonitord op CRE organismen in vlees en andere producten. Vanuit kaas, vlees, kruiden, groenten en fruit zijn ruim 4600 monsters en 1100 isolaten onderzocht. Hierin zijn tot nu toe geen bacteriestammen aangetroffen die resistent zijn tegen carbapenems.
Inmiddels zijn de eerste stappen voor een geharmoniseerde Europese monitoring van CRE’s door de lidstaten in een uitvoeringbesluit van de Europese Commissie opgenomen, dat afgelopen november is gepubliceerd. Hieraan zijn geen verdere handhavingmaatregelen gekoppeld zoals traceerbaarheid en vernietiging.
Wordt er gecontroleerd op CRE’s door de voedingsindustrie? In hoeverre zijn bedrijven hiertoe verplicht?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk voor de voedselveiligheid, en zij voert de controles uit op microbiologische risico’s zoals in de Europese wet- en regelgeving zijn vastgesteld. Deze bevatten geen verplichtingen tot controle op CRE’s.
Bent u bereid systematisch te laten controleren op de aanwezigheid van CRE’s in voedsel in Nederland, gezien de ernst van de gevolgen van een mogelijke besmetting?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat is de huidige procedure, mochten CRE’s in voedsel worden aangetroffen? Is tracering en vernietiging verplicht? Zo neen, bent u bereid deze maatregel te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u zich sterk maken voor een nul tolerantie beleid in Europa op deze zeer gevaarlijke multiresistente CRE’s in voedsel?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 3 en 5 heb aangegeven heb ik het RIVM gevraagd ons te adviseren over de effectiviteit van mogelijke maatregelen, onder andere op voedsel. Ik verwacht dit advies binnen 3 maanden. Zoals toegezegd in de brief van 16 december jl. zal uw Kamer naar aanleiding van dit advies nader worden geïnformeerd.
Bent u bereid op korte termijn de mogelijkheid van het invoeren van een nul tolerantie beleid in Nederland van de gevaarlijke multiresistente CRE-bacterie te onderzoeken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u uiteenzetten welke rol de intensieve veehouderij en het gebruik van de diverse soorten antibiotica in de veehouderij speelt bij het vraagstuk van de CRE’s? Kunnen er in dit verband preventieve maatregelen worden getroffen in de intensieve veehouderij? Zo ja, welke?
Carbapanems zijn in de EU niet toegelaten voor gebruik in voedselproducerende dieren. Dit gaat de ontwikkeling van CRE in de veehouderij tegen. Omdat resistentie (vanuit een ander domein, bijvoorbeeld via het milieu) mogelijk geïntroduceerd kan worden in de veehouderij, voeren we in de veehouderij systematische monitoring uit op CRE. De Europese overheden worden in een recent EFSA-advies (december 2013) aanbevolen om pro-actief beheersmaatregelen te formuleren die gericht zijn op het zo veel mogelijk voorkomen van de verspreiding van carbapenemase-producerende bacterien onder landbouwhuisdieren. Ik heb het RIVM gevraagd het EFSA advies mee te nemen in het door ons gevraagde advies.
Welke niet vrijblijvende maatregelen gaat u nemen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen?
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 2 juli 2013 en in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van deze brief, is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica primair een zaak van de industrie. Echter wanneer marktwerking vooralsnog onvoldoende leidt tot benodigde producten dient de overheid stimulerend op te treden. Dit gebeurt al sinds 2009 met het ZonMw programma «Priority medicines antimicrobiële resistentie». Dit programma loopt vooralsnog tot 2018 en heeft een budget van ruim 14 miljoen euro. De focus van het programma ligt op antibioticaresistentie. In dat kader wordt primair bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën, snellere vormen van diagnostiek, optimaliseren van de behandeling met antibiotica (dosis en gebruik) en het zoeken naar mechanismen en targets voor nieuwe antibiotica. ZonMw werkt daarbij nauw samen met ondermeer het Europese netwerk rond het Joint Programming Initiative on Antimicrobial Resistance en met IMI, het Innovative Medicines Initiative (IMI). IMI betreft een groot Europees publiek-privaat initiatief voor onderzoek naar, en de ontwikkeling van geneesmiddelen (ruim € 2 miljard in de afgelopen periode). Ook in IMI2, waarvoor het programma thans wordt vormgegeven, krijgt antibioticaresistentie de nodige aandacht. De voorgenomen bijdrage van de industrie wordt hierbij 1 op 1 gematched met een bijdrage vanuit de Europese onderzoeksmiddelen. Naast de industrie, dragen ook academische en andere researchinstellingen bij. Binnen IMI wordt niet enkel gewerkt aan geheel nieuwe antibiotica. Ook bijvoorbeeld door een beter gecombineerd gebruik van bestaande middelen en een aanpassing van bestaande middelen, blijkt het mogelijk om bestaande resistentie teniet te doen.
Ik vind het belangrijk dat de industrie bezig blijft met de ontwikkeling van antibiotica. De industrie is immers voor de ontwikkeling en grootschalige productie van antibiotica prima geëquipeerd. Wat echter onvoldoende aanwezig is, zijn prikkels voor en bij de industrie en andere bij de ontwikkeling van antibiotica betrokken partijen om de schaarste aan effectieve antibiotica op te lossen. Met het oog daarop dienen naast het inzetten van push-factoren in grootschalige programma’s als het Innovative Medicines Initiative (IMI) ook de pullfactoren te worden versterkt. In mijn brief noem ik daarbij als voorbeeld de mogelijkheid van patentverlenging. Ik bespreek deze en andere mogelijkheden die ik daarvoor zie met de Europese Commissie. En zal blijvend nieuwe mogelijkheden om deze processen te versnellen verkennen.
Het BNN-programma “Tot op het bot” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het programma «Tot op het bot» gezien?1
Ja, dit programma heb ik gezien.
Klopt het dat ongeveer 10% van de veelal jonge patiënten met anorexia nervosa in Nederland overlijdt?
Het is juist dat 10% van de anorexia patiënten overlijdt. Dat zijn internationale cijfers.
Bent u bekend met het feit dat een behandeling in het kader van een eetstoornis die alleen gericht is op het herstel van een gezond gewicht geen duurzame werking heeft, indien er geen adequate psychologische of psychiatrische interventies plaatsvindt?
Ik ben me er van bewust dat gewichtsherstel bij de behandeling van een eetstoornis op zich pas het begin is en dat de werkelijke uitdaging is om een adequate psychologische of psychiatrische interventie te bieden.
Bent u op de hoogte van het feit dat er ziekenhuizen zijn die zich bij de opname van een anorexiapatiënt alleen focussen op het herstel van een gezond gewicht, al dan niet door het toedienen van sondevoeding?
Er is een multidisciplinaire richtlijn Eetstoornissen, die op initiatief en onder auspiciën van de Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ is ontwikkeld. Ik vertrouw erop dat de betreffende behandelaren in de ziekenhuizen deze richtlijn kennen en hun behandeling inzetten volgens deze ontwikkelde richtlijn.
Deelt u de mening dat het contraproductief is als een ziekenhuis zich bij de opname en ontslag van een anorexiapatiënt alleen focust op het herstellen van een gezond gewicht, in plaats van de onderliggende factoren aan te pakken die de eetstoornis veroorzaken? Zo ja, hoe kunnen ziekenhuizen hierop worden aangesproken?
Ik heb in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik van mening ben dat beide elementen, dus het herstellen van gezond gewicht in combinatie met het psychosociale element, onderdeel moeten zijn van de behandeling. De relatie psyche en somatiek is een essentieel onderdeel in de hele keten van zorg, zowel in de psychiatrie als in de ziekenhuiszorg en de huisartsenzorg. Dit houdt dus ook in dat er aandacht moet zijn voor de psychische component bij patiënten die primair met somatische klachten worden opgenomen of een zware behandeling ondergaan. Er is een medische richtlijn eetstoornissen, de beroepsgroep dient deze derhalve toe te passen.
Ik ben van mening dat aan de relatie tussen psyche en somatiek meer aandacht kan worden besteed in de zorg. In het bestuurlijk akkoord GGZ zijn daarom reeds afspraken gemaakt om de ziekenhuispsychiatrie verder te versterken en daarnaast wil ik in 2014 verkennen of er nog verdere stappen gezet kunnen worden op dit onderwerp.
Deelt u mening dat er een goede en directe overdracht moet plaatsvinden van anorexia- en andere eetstoornispatiënten uit het ziekenhuis naar behandelende GGZ Eetstoornisklinieken, en niet – zoals nu voorkomt – dat bij gebrek aan adequate aansluitende behandeling patiënten weer in het ziekenhuis terecht komen?
Ik ben van mening dat het voor deze patiënten van groot belang is dat er een sluitende keten van zorg is, met een goede overdracht vanuit het ziekenhuis naar de ggz-zorg.
Ziet u meerwaarde om te komen tot een algemene richtlijn voor opname van anorexia- en andere eetstoornispatiënten in ziekenhuizen, opgesteld door deskundige partijen, zoals de patiëntenorganisatie?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 al heb aangegeven, is er in 2006 al een multidisciplinaire richtlijn opgesteld. Verder verwijs ik naar de antwoorden op de vorige vragen.
Het teleurstellende bericht dat Oostenrijk en Luxemburg het bankgeheim willen behouden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oostenrijk en Luxemburg willen bankgeheim behouden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat behoud van het bankgeheim door Oostenrijk en Luxemburg zeer onwenselijk is omdat het de strijd tegen belastingontduiking en witwassen ernstig belemmert? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat is uw oordeel over de opstelling van deze landen ten aanzien van het bankgeheim?
De vraag is niet meer of het bankgeheim zal worden afgeschaft maar wanneer. Voor Luxemburg en Oostenrijk is het belangrijk dat zij een gelijk speelveld hebben met hun concurrent Zwitserland. Als Zwitserland het bankgeheim opgeeft dan zal het voor deze landen ook gemakkelijker zijn om dat ook te doen. Gezien de internationale ontwikkelingen die ik hierna uiteen zal zetten, lijkt het bankgeheim in Europa overigens zijn langste tijd te hebben gehad.
Kunt u een overzicht en taxatie geven van alternatieve maatregelen tegen belastingontduiking en witwassen die zwartspaarders en witwassers treffen in Oostenrijk en Luxemburg, ondanks het bankgeheim? Zo nee, waarom niet?
In internationaal verband is er momenteel veel gaande op het gebied van automatische uitwisseling van informatie. Zo werkt de OESO, op verzoek van de G20, aan een «Common reporting Standard» (CRS) over het automatisch uitwisselen van informatie. Zowel Luxemburg als Oostenrijk hebben zich aangesloten bij de discussie over de opzet van de CRS. Deze CRS is grotendeels gebaseerd op de FATCA verdragen en ziet onder meer toe op het automatisch uitwisselen van rente-inkomsten. Ook Nederland zal op korte termijn met de VS een FATCA-verdrag sluiten. Voorzien wordt dat de CRS medio 2014 door de G20 zal worden aangenomen en dat de eerste landen in 2016 of 2017 effectief informatie zullen gaan uitwisselen.
Verder is Luxemburg met de VS in onderhandeling over een FATCA-verdrag waarin Luxemburg het bankgeheim in relatie met de VS gaat opgeven. FATCA zal wereldwijd per 1 juli 2014 ingaan. Via de «most favoured nation» clausule in de administratieve samenwerkingsrichtlijn gelden verdergaande afspraken over informatie-uitwisseling met derde landen ook in relatie tot EU lidstaten. In de EU wordt hard gewerkt aan een modernisering van de administratieve samenwerkingsrichtlijn om de verdergaande automatische uitwisseling van informatie ook binnen de EU vorm te geven.
Ongeacht het bovenstaande heeft Luxemburg al aangegeven per 1 januari 2015 over te stappen op automatische verstrekking van informatie over spaartegoeden.
Op basis van de hierboven genoemde feiten is het een kwestie van tijd voordat het bankgeheim zal worden afgeschaft. Beide landen lijken eerder bezig met een geordende «exit-strategie» dan dat er nog echt fundamentele weerstand plaatsvindt. Dit blijkt ook uit de zwartspaarderwerende maatregelen die banken in Luxemburg en Zwitserland treffen om te voorkomen dat er zwartspaarders opduiken op het moment dat de banken informatie gaan uitwisselen. De zwartspaarders worden dus verder beperkt in hun mogelijkheden.
Wat zijn in internationaal verband de mogelijkheden genoemde landen te bewegen het bankgeheim met de grootste spoed op te heffen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat wordt de inzet van Nederland bij de Europese top in Brussel van 19 en 20 december a.s. ten aanzien van de strijd tegen belastingontduiking en witwassen in het algemeen en het bankgeheim van voornoemde landen in het bijzonder? Wat zijn uw verwachtingen van deze bijeenkomst? Denkt u dat nog voor het einde van het jaar een overeenkomst kan worden gesloten, in lijn met eerdere verwachtingen?2 Zo nee, waarom niet?
De inzet van Nederland (en de andere EU lidstaten) is dat Luxemburg en Oostenrijk akkoord moeten gaan met de aanscherping van de spaartegoedenrichtlijn zoals is overeengekomen tijdens de ER op 22 mei. Naast dit onderwerp zal het bankgeheim ongetwijfeld ter sprake komen. Zoals aangegeven is de vraag niet zozeer óf de lidstaten het bankgeheim gaan opheffen maar wanneer. Hierbij moet wel worden toegevoegd dat de keuze van het hebben van een bankgeheim aan de lidstaten zelf is. Wel zullen de overige lidstaten (waaronder Nederland) en de Commissie bij beide landen blijven aandringen op opheffing van hun bankgeheim.
Wat is de inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van een mogelijke bronheffing in Oostenrijk en Luxemburg als uitruil tegen automatische informatie-uitwisseling?3 Hoe moet dit worden gezien in het licht van de landen die zich wel aan automatische informatie-uitwisseling conformeren zonder de mogelijkheid van dit alternatief? In welke situaties vervalt met een bronheffing elk voordeel van zwartsparen voor Nederlandse belastingplichtigen?
Op basis van de huidige spaartegoedenrichtlijn zijn Luxemburg en Oostenrijk al gehouden aan een inhouding van een 35% bronheffing op rente-inkomsten van rekeninghouders die elders in de EU wonen. Jaarlijks maken beide lidstaten de inkomsten van deze bronheffing geaggregeerd over aan de relevante lidstaten. Op deze manier wordt verzekerd dat de inkomsten van de anonieme bankrekeninghouder in Oostenrijk en Luxemburg wel onderworpen worden aan een belasting. Echter, door de introductie van de FATCA-verdragen en CRS wordt het (automatisch) uitwisselen van informatie over o.a. rente-inkomsten de norm. Vandaar ook dat de tijd is gekomen het bankgeheim op te heffen. Op het moment dat Luxemburg en Oostenrijk overgaan tot het automatisch uitwisselen van informatie over rente-inkomsten van banktegoeden zal de bronheffing komen te vervallen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat in de Kamer ter voorbereiding op de Europese top in Brussel van 19 en 20 december a.s.?
Ja.
De gebrekkige kennis van Nederlanders over de universele mensenrechten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel gemeenten hebben sinds 1 januari 2013 een meerjarige aanvullende uitkering (MAU-uitkering) en/of een Incidentele Aanvullende Uitkering (IAU-uitkering) aangevraagd? Hoeveel aanvragen zijn uiteindelijk gehonoreerd en afgewezen?
Sinds 1 januari 2013 hebben 96 gemeenten een IAU-uitkering over 2012 aangevraagd en 45 gemeenten een MAU-uitkering over de periode 2013–2015.
Van de 96 IAU-verzoeken zijn inmiddels 87 verzoeken toegekend en 7 afgewezen. Op 2 verzoeken moet nog een beslissing worden genomen. Dat zal uiterlijk 31 december 2013 geschieden.
Van de 45 MAU-verzoeken zijn reeds 22 verzoeken afgewezen. Op de resterende verzoeken zal uiterlijk 31 december 2013 worden beslist, mits gemeenten de Toetsingscommissie WWB nog bijtijds kunnen informeren over de instemming van de gemeenteraad met de beoogde verbeteringen van beleid en uitvoering. Naar verwachting zullen hiervan 15 verzoeken worden toegekend en 8 worden afgewezen.
Kunt u aangeven hoe het besluitvormingsproces over de toekenning van een MAU- en IAU-uitkeringen verloopt? Wat waren, gecategoriseerd, de precieze redenen om een aanvraag af te wijzen?
Voor zowel de IAU als de MAU geldt dat de gemeente haar verzoek moet indienen bij de bij wet ingestelde onafhankelijke Toetsingscommissie WWB, dat deze commissie mij adviseert over de te nemen beslissing en dat ik van dit advies alleen kan afwijken indien het in strijd is met de wet of anderszins evidente fouten bevat. Bij IAU-verzoeken onderzoekt de Toetsingscommissie WWB in essentie of het tekort over het afgelopen jaar (dat ten minste 10% van het toegekende budget moet bedragen) is veroorzaakt door een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. In eerste aanleg geschiedt dit op basis van statistische criteria ten aanzien van in- en uitstroom, de werkloze beroepsbevolking en niet werkende werkzoekenden. Voor gemeenten die niet aan een van deze criteria voldoen, beoordeelt de Toetsingscommissie WWB vervolgens de feitelijke situatie aan de hand van een door de gemeente opgestelde analyse.
Bij MAU-verzoeken onderzoekt de Toetsingscommissie WWB in essentie of het meerjarig tekort van de gemeente verklaarbaar is vanwege het feit dat het objectief verdeelmodel in de specifieke situatie van die gemeente niet optimaal functioneert.
De redenen waarom verzoeken zijn afgewezen zijn:
Afwijzingsgrond
Aantal
IAU
a. Gemeente behoort tot de doelgroep MAU
4
b. Geen sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt
3
MAU
a. De verdeelstoornis verklaart het tekort voor 5% of minder
13
b. Gemeente heeft in 2013, 2014 en 2015 naar verwachting niet ieder jaar een tekort van tenminste 2,5%
7
c. Gemeente had over 2010, 2011 en 2012 niet ieder jaar een tekort dat als minimum is gesteld voor toelating tot de MAU
1
d. Gemeente ziet van verdere procedure af
1
Klopt het dat de aanvraag van de gemeente Enschede niet op basis van de uitkomsten van een diepgravend onderzoek ter plaatse is beoordeeld, maar is afgewezen op grond van een oriënterend econometrisch onderzoek? Zo ja, is dit wel zorgvuldig te noemen en bestaat dan niet hier het grote risico dat de specifieke lokale omstandigheden van Enschede uit het oog worden verloren? Is in dit specifieke geval wel voldoende rekening gehouden met de buitengewone omstandigheden waarin Enschede verkeert? Worden de belangrijke verdiensten van de gemeente Enschede als koploper bij de decentralisatietrajecten en het regionale arbeidsmarktbeleid hierdoor niet miskend? Geeft u, met andere woorden, niet eigenlijk te kennen dat de hoge werkloosheid en het hoge aandeel bijstandsgerechtigden in Enschede niet aan de economische omstandigheden te wijten valt, maar aan het beleid van de gemeente Enschede? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten het lokale beleid is te kort geschoten? Zo nee, bent u bereid de afwijzing te heroverwegen?
Over het MAU-verzoek van Enschede heeft de Toetsingscommissie WWB mij nog geen advies kunnen uitbrengen. Over de strekking van het advies en de beslissing op het verzoek kan ik derhalve nog geen mededeling doen. Wel kan ik u informeren over de wijze waarop MAU-verzoeken worden beoordeeld door de Toetsingscommissie WWB.
Alle MAU-verzoeken worden op een zelfde wijze beoordeeld. Na afloop van de aanvraagperiode (1 januari tot en met 31 maart) beoordeelt de Toetsingscommissie WWB allereerst -mede aan de hand van de door de gemeente opgestelde analyse over de mogelijke oorzaak van haar tekort- of de gemeente aan alle eisen voldoet om te worden toegelaten tot het inhoudelijk onderzoek. Bij deze zogeheten pre-toets zijn dit jaar 15 verzoeken afgevallen. De overige 30 verzoeken zijn inhoudelijk onderzocht op de vraag of het meerjarig tekort van de gemeente verklaarbaar is vanwege het feit dat het objectief verdeelmodel in haar specifieke situatie niet optimaal functioneert (de zogenoemde verdeelstoornis). Namens de Toetsingscommissie WWB voert de Inspectie SZW dit onderzoek uit, waarbij rekening wordt gehouden met de uitkomsten van een oriënterend econometrisch onderzoek door een externe deskundige. Bij dit onderzoek wordt rekening gehouden met eerder vastgestelde verdeelstoornissen, maar zeer nadrukkelijk ook met potentiële verdeelstoornissen die uit de analyse van de gemeente naar voren komen. Het wezenskenmerk van het objectief model is dat de gemeentelijke prestaties ten aanzien van beleid en uitvoering niet van invloed zijn op de werking van het model, zodat deze prestaties dan ook niet bij het onderzoek naar verdeelstoornissen worden betrokken. Het is inherent aan de budgetbekostiging dat gemeenten verondersteld worden hun tekort op het WWB-budget te kunnen beïnvloeden door beleid en uitvoering, voorzover dat tekort niet verklaarbaar is vanwege aangetoonde verdeelstoornissen.
Nadat de Inspectie SZW haar inhoudelijk onderzoek heeft afgerond wordt het college in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over dit rapport kenbaar te maken ten behoeve van de Toetsingscommissie WWB. Bij haar advisering houdt de commissie rekening met zowel het rapport van bevindingen van de inspectie als de opvatting van het college.
Strikt genomen voorzien wet- en regelgeving niet in een contra-expertise. Wettelijk is geregeld dat de Toetsingscommissie WWB adviseert en dat de Inspectie SZW namens deze commissie belast is met het inhoudelijk onderzoek. De externe deskundige is op basis van een Europese aanbesteding gecontracteerd. Wel staat het de gemeente vrij om zelf, eventueel met behulp van een door haar zelf gekozen deskundige, haar belangen en opvattingen voor het voetlicht te brengen in het kader van haar MAU-aanvraag en later bij de reactie op het rapport van de Inspectie SZW. Los van deze formele momenten vindt tijdens het onderzoek overleg met de gemeente plaats, waarbij de specifieke lokale situatie – uiteraard voor zover van belang voor het inhoudelijk onderzoek – ook volop tot zijn recht kan komen.
Al met al ben ik van mening dat alle MAU-verzoeken zorgvuldig worden behandeld, met oog voor de relevante specifieke lokale omstandigheden. Dit laat onverlet dat een gemeente anders kan aankijken tegen de uitkomst van het onderzoek, en de daarop gebaseerde beslissing. In een dergelijke situatie kan de gemeente gebruik maken van de mogelijkheden van bezwaar en beroep.
Staat de wijze waarop de aanvraag van de gemeente Enschede is afgedaan op zichzelf of is deze afdoening juist exemplarisch?
Zie antwoord vraag 3.
Is een dergelijk oriënterend econometrisch onderzoek hangende de beslissing over toe- of afwijzing van de MAU- en IAU-uitkering te onderwerpen aan een contra-expertise? Zo nee, hoe wordt anders gegarandeerd dat gemeenten hun specifieke lokale omstandigheden in de besluitvorming kunnen inbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke conclusies kunnen worden verbonden aan het aantal gemeentelijke MAU- en IAU-uitkeringsaanvragen? Voldoet het gehanteerde verdeelmodel nog wel? In hoeverre zullen dergelijke aanvragen toenemen na de inwerkingtreding van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand?
Ten opzichte van eerdere jaren is sprake van een forse daling van het aantal IAU-verzoeken. Dat vind ik een gunstige ontwikkeling. Aan het dit jaar ingediende aantal MAU-verzoeken kunnen in dit stadium geen vergaande conclusies worden verbonden. Ten eerste omdat het aantal van 45 een vertekend beeld oplevert, aangezien slechts eenderde van het aantal verzoekende gemeenten met recht een beroep doet op de MAU en ten tweede omdat voor die gemeenten eerst in 2014 kan worden vastgesteld of hun erkenning als MAU-gemeente ook leidt tot een feitelijk recht op aanvullende uitkering en wat het beslag is van het totaal aantal feitelijk toegekende MAU-uitkeringen op het landelijk beschikbare budget.
Over 2012 is een totaal bedrag aan MAU-uitkeringen toegekend van € 9.280.397. Afgezet tegen het macrobudget van bijna € 5 miljard, wil dat zeggen dat met de compensatie voor verdeelstoornissen nog geen 0,2% van het landelijk beschikbare budget is gemoeid. Dit is niet onrustbarend hoog.
Laatstelijk bij brief van 16 oktober 2013 (Kamerstuk 30 545, nr. 132) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de onderzoeken die gaande zijn naar de invoering van een nieuw dan wel verbeterd objectief verdeelmodel WWB/Participatiewet per 1 januari 2015. Parallel hieraan wordt ook onderzocht of vanaf 1 januari 2015 nog behoefte bestaat aan een financieel vangnet voor gemeenten, en zo ja op welke wijze hieraan vorm gegeven moet worden.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen vóór 16 december 2013 te beantwoorden (voorafgaande aan het Wetgevingsoverleg Wet Maatregelen Wet werk en bijstand)?
Ja.
Het artikel ‘Onderzoek naar corruptie KLM werd vroegtijdig gestaakt’ |
|
Ton Elias (VVD), Pieter Litjens (VVD), André Bosman (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Onderzoek naar corruptie KLM werd vroegtijdig gestaakt»?1
Ja.
Is het waar dat in 2010 de Rijksrecherche een opsporingsonderzoek heeft moeten staken naar de betrokkenheid van KLM bij de omkoping van politici op Bonaire wegens het ingrijpen van de rechter-commissaris?2
Onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie van de toenmalige Nederlandse Antillen is de Rijksrecherche in december 2009 gestart met het zogenaamde Zambezi-onderzoek, betreffende vermeende corruptiepraktijken. Het Zambezi-onderzoek bestond uit acht onderzoekscenario’s/dossiers en een strafrechtelijk financieel onderzoek. Uit deze dossiers konden in grote lijnen de volgende strafbare feiten worden gedestilleerd:
Op 8 juni 2010 heeft de rechter-commissaris bij het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, in een door de advocaten van de verdachten geëntameerde procedure ex artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering (behandeling binnen redelijke termijn) van de Nederlandse Antillen, bepaald dat het Openbaar Ministerie het onderzoek in kwestie moet voortzetten en vóór 1 november 2010 moet beëindigen. De rechter-commissaris heeft de tijdslimiet opgelegd, opdat de verdachte binnen een redelijke termijn duidelijkheid kon krijgen over de vraag of hij zou worden vervolgd en zo ja op welke strafbare feiten die vervolging betrekking zou hebben. Daarbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat het onderzoek tot dan toe, gezien de persoonlijke belangen en de bijzondere positie van de verdachte binnen de samenleving en het gegeven dat hij nimmer eerder werd gehoord, terwijl ook niet gebleken is dat hij op de hoogte werd gehouden van de zaak, onwenselijk lang heeft geduurd.
Het Openbaar Ministerie is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechter-commissaris, maar werd door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba niet ontvankelijk verklaard. Geconfronteerd met voormelde beschikking van de rechter-commissaris heeft het Openbaar Ministerie, met het oog op de tijdsdruk en in overleg met de Rijksrecherche, besloten te prioriteren op twee van de acht dossiers. Haalbaarheid qua bewijspositie speelde bij de keuze van de dossiers een doorslaggevende rol. Het idee van de prioritering was om binnen de door de beschikking opgelegde resterende onderzoekstijd op tijd die dossiers af te ronden, teneinde op grond daarvan te kunnen dagvaarden. Dat bracht met zich mee dat het onderzoek naar de andere dossiers, waaronder Oil Trading Bonaire, waarover het aangehaalde NRC-krantenartikel gaat, werd stilgelegd en de strafzaak is op 17 februari 2011 door het Openbaar Ministerie geseponeerd.
Tegen dit besluit van het Openbaar Ministerie is een klacht ingediend door de Fondashon Bon Governashon Bonaire ex artikel 15 van het Wetboek van Strafvordering BES (dit is te vergelijken met artikel 12 uit het Nederlandse Wetboek van Strafvordering). Het Hof heeft deze klacht op 13 september 2012 gegrond verklaard voor twee dossiers die deel uitmaakten van het totale onderzoek, en het Openbaar Ministerie opgedragen de verdachten alsnog voor die feiten te vervolgen. Voor de overige onderzoeksdossiers, waaronder het dossier van Oil Trading Bonaire, is de klacht niet gegrond verklaard. Deze onderzoeken konden daardoor niet worden hervat.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie zich genoodzaakt zag om het dossier rond het vliegveld te seponeren vanwege een door de rechter-commissaris opgelegde tijdslimiet van vier maanden? Kunt u aangeven waarom de rechter-commissaris deze tijdslimiet heeft opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk om een tijdslimiet in te stellen in een omvangrijk corruptieonderzoek als dit? Zo ja, wat zijn de voorwaarden en criteria hiervoor?
Artikel 56 Wetboek van Strafvordering Nederlandse Antillen is opgenomen in een afdeling die over het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn handelt. Het artikel draagt de rechter-commissaris op te waken tegen nodeloze vertraging van het voorbereidende onderzoek om zo te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Volgens artikel 55 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft de verdachte aanspraak op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment dat door de staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze de verwachting heeft ontleend en in de redelijkheid heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging tegen hem zal instellen. Een meer specifieke regel over het beginpunt van de redelijke termijn valt niet te geven.
De rechter-commissaris heeft in casu de startdatum van de redelijk termijn bepaald op 8 september 2009. Uitgaande van deze datum kan in de visie van het Openbaar Ministerie niet worden geconcludeerd dat het onderzoek per 1 november 2010 moest worden beëindigd. Immers, tot die beëindigingsdatum zou het onderzoek 14 maanden hebben geduurd, terwijl – bezien vanuit de vaste undue delay jurisprudentie3 – de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar en in geval van overschrijding daarvan dit niet, ook niet in uitzonderlijke gevallen, tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging mag leiden. Over de duur van de redelijke termijn zegt de wetgever verder in artikel 55 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, dat deze onredelijk wordt als «de verdachte langer dan in het algemeen wenselijk is onder de dreiging van een strafvervolging of van de voortzetting daarvan moeten leven». Zolang het onderzoek continue wordt voortgezet en binnen de redelijke termijn blijft, zal in de visie van het Openbaar Ministerie normaliter niet op grond van artikel 56 Wetboek van Strafvordering BES door de rechter-commissaris worden ingegrepen. Artikel 56 ziet eerder op onderzoeken die op een dwaalspoor zijn beland en stil zijn gevallen. Daarvan was in casu geen sprake. Over deze ingreep van de rechter-commissaris en de reacties daarop zijn eerder door diverse leden van uw Kamer schriftelijke vragen gesteld waarnaar ik u graag volledigheidshalve verwijs.4
Kent u het Zambezi-onderzoek waarin de Bonairiaanse gedeputeerde Burney El Hage en de oud-bestuurder Ramoncito Booi worden vervolgd voor onder andere hypotheekfraude en valsheid in geschrifte?
Ja.
Is het waar dat Ramoncito Booi in 2001 voor KLM lage kerosinetarieven en een miljoenen kostende renovatie van de luchthaven regelde, in ruil voor gratis businessclassvluchten? Vindt u het niet vreemd dat dit niet betrokken wordt in het Zambezi-onderzoek vanwege een tijdslimiet?
Het betreft hier de renovatie van de luchthaven in de periode 2000–2004. Het Openbaar Ministerie op Bonaire heeft mij bericht dat noch uit het dossier «Oil Trading Bonaire», noch uit overig onderzoek, is gebleken over gratis businessclassvluchten.
Deelt u de mening dat er actie moet worden ondernomen om de corruptie op het eiland terug te dringen en dat het gedegen uitvoeren van een justitieel onderzoek, zonder belemmeringen, zeer belangrijk is?
Ja.
Een werkbezoek betreffende geestelijke verzorgers in justitiële inrichtingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel geestelijke verzorgers zijn er in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Hoeveel hiervan hebben (nog steeds) een vaste aanstelling als geestelijke verzorger?
In totaal werken er 206 geestelijk verzorgers in deeltijd bij DJI, waarvan 172 medewerkers een vast dienstverband hebben (peildatum 1 december 2013).
Hoeveel geestelijke verzorgers zullen in het kader van het Masterplan DJI 2013–20181 ontslagen worden of hebben een andere tijdelijke aanstelling aangeboden gekregen? Wat is de religieuze achtergrond van deze geestelijke verzorgers (inclusief aantallen)?
Op dit moment is geen sprake van ontslagen. Op basis van vermoedelijke boventalligheid worden alle humanistisch geestelijk verzorgers (32 medewerkers) en alle islamitisch geestelijk verzorgers (44 medewerkers) aangewezen als vrijwillig Van Werk Naar Werk-kandidaat. Na deze fase zal bepaald worden of er daadwerkelijk sprake is van boventalligheid en in welke mate. De overige denominaties verwachten geen boventalligheid in verband met de personele opbouw en het in voldoende mate beschikbaar hebben van een flexibele schil van medewerkers zonder ambtelijke aanstelling.
Voor alle geestelijk verzorgers die in dienst zijn bij DJI geldt dat academisch werk- en denkniveau wordt gevraagd. De kwaliteit van de geestelijke verzorging wordt verder gewaarborgd door een scherpe selectie op geschiktheid en bekwaamheid, persoonlijke coaching door de leiding en door educatie en opleiding.
Is het waar dat de afgelopen vijf jaar met name geestelijke verzorgers door DJI zijn aangenomen die in Nederland hun theologische opleiding hebben afgerond? Is het waar dat deze recent opgeleide geestelijke verzorgers geen vaste aanstelling hebben, maar op uitzendbasis worden opgeroepen?
Het is juist dat de afgelopen vijf jaar met name geestelijk verzorgers zijn gaan werken bij DJI die in Nederland hun theologische opleiding hebben afgerond. Een aantal van hen is in vaste dienst getreden.
Waarom werken geestelijk verzorgers op uitzendbasis? Is dat wenselijk?
De inzet van geestelijke verzorging is afhankelijk van groei en krimp van het aantal gedetineerden. In het kader van een gezonde bedrijfsvoering en rust in de organisatie is een flexibele schil van medewerkers zonder ambtelijke aanstelling wenselijk om op een adequate wijze in te kunnen spelen op wisselingen in de vraag naar geestelijk verzorgers.
Heeft de overheid subsidie verschaft aan de VU, InHolland en Leiden Universiteit om een theologische opleiding op te zetten voor de «nieuwe generatie» geestelijk verzorger? Zo nee, wat is er niet waar? Zo ja, hoeveel geestelijk verzorgers hebben deze opleiding afgerond en hebben gewerkt of zijn werkzaam bij DJI?
Sinds 2005 heeft de rijksoverheid actief beleid gevoerd om een Nederlands aanbod van islam- en imamopleidingen te creëren. Aan deze opleidingen worden islamitisch geestelijk verzorgers, pedagogisch werkers, imams en islamitisch theologen opgeleid. De rijksoverheid heeft diverse start- en ontwikkelsubsidies gegeven aan onderwijsinstellingen om deze opleidingen op te zetten. Dit heeft geleid tot een opleidingsaanbod aan drie bekostigde instellingen: Vrije Universiteit (VU), Universiteit Leiden en Hogeschool Inholland. Deze opleidingen leiden ook geestelijk verzorgers voor DJI op. Inmiddels zijn er 18 islamitisch geestelijk verzorgers werkzaam bij DJI, waarvan 14 als ambtenaar, die hun opleiding aan één van deze instellingen hebben gevolgd. In 2011 is de opleiding tot boeddhistisch en hindoeïstisch geestelijk verzorger gestart. Er zijn nog geen geestelijk verzorgers die deze opleidingen hebben kunnen afronden.
Kan de conclusie worden getrokken dat bij de bezuiniging op DJI in het kader van het Masterplan deze recent opgeleide geestelijke verzorgers als eerste ontslagen worden of niet meer worden opgeroepen? Zo nee, welke conclusie moet dan worden getrokken? Zo ja, heeft dit gevolgen voor de kwaliteit van de geestelijke verzorgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de «nieuwe generatie» geestelijke verzorgers, met name islamitische geestelijke verzorgers, beter Nederlands spreekt dan de «oude generatie»? Zo ja, deelt u de mening dat het spreken van Nederlands en kennis hebben van de Nederlandse cultuur een vereiste is en de kwaliteit ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat kennis van de Nederlandse taal en cultuur een vereiste is voor een goede uitoefening van het vak geestelijke verzorging. Aan de taaleis op tenminste NT2- niveau moet worden voldaan om een aanstelling als geestelijk verzorger te krijgen. De jongere generatie islamitisch geestelijk verzorgers die in Nederland is geboren of getogen spreekt over het algemeen beter Nederlands dan geestelijk verzorgers die hun theologische opleiding elders hebben genoten en op latere leeftijd naar Nederland zijn gekomen. Ook deze laatsten voldoen echter aan de minimale eisen van taalbeheersing en werken bovendien continu aan het verhogen van hun taalvaardigheid. De jongere generatie islamitisch geestelijk verzorgers is overigens ruim vertegenwoordigd onder de islamitisch geestelijke verzorgers.
De financiële ondersteuning van verboden wietclubs door de gemeente Utrecht |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u het bericht gelezen dat de gemeente Utrecht de oprichtingskosten en juridische adviezen van twee bij wet verboden wietclubs heeft betaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een gemeente op deze manier het landelijk drugsbeleid ondermijnt en zelfs bewust tegenwerkt?
Ik stel voorop dat er, voor zover ik uit de mediaberichtgeving kan opmaken, geen sprake lijkt te zijn van overtreding van de Opiumwet. Er is een stichting opgericht die een ontheffing heeft aangevraagd op grond van de mogelijkheid die de Opiumwet daartoe biedt. Deze aanvraag is nu in behandeling. Als er echter een teeltexperiment zou plaatsvinden zonder ontheffing dan zal het openbaar Ministerie daartegen optreden, omdat er dan vermoedelijk wel sprake is van een strafbaar feit. Verder is de besteding van gemeentemiddelen een zaak voor het gemeentebestuur en de gemeenteraad van Utrecht. Hetzelfde geldt voor de vraag of het mogelijk is de betaling van de oprichtingskosten en juridische adviezen ongedaan te maken.
Gaat u de gemeente Utrecht aanspreken op haar handelswijze? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat de betaling van de oprichtingskosten en juridische adviezen door de gemeente Utrecht ongedaan wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in de door u beloofde brief aan de Kamer over de standpunten van diverse burgemeesters en uw reactie hierop aandacht geven aan dergelijke ongeoorloofde financiële steun? 2
De antwoorden op deze schriftelijke vragen behelzen mijn reactie op het bericht. Dit onderwerp zal ik dan ook niet opnemen in de door u bedoelde brief, die ik zoals eerder toegezegd voor januari 2014 aan uw Kamer zal zenden.
Wanneer kan de Kamer deze brief verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
De Taskforce hennep |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Drugsaanpak in Brabant onder druk», «Brabantse Taskforce pakt hennepcriminelen voor 96 miljoen aan» en «Aantal hennepkwekerijen in Belgische grensstreek fors toegenomen»?1 2 3
Ja.
Deelt u de vrees van de burgemeesters van Heusden en Gilze-Rijen dat er sprake is van een waterbedeffect in de zin dat drugscriminaliteit van de grote steden zich deels naar het platteland verplaatst? Zo ja, waar blijkt dat effect uit en wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Een crimineel laat zich bij de keuze voor de locatie van vestiging en activiteiten leiden door de mogelijkheden die de plaatselijke omgeving hem biedt. Net zoals het water altijd de zwakste plek in de dijk zal vinden, zo zal ook de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit altijd de minst weerbare plekken in onze samenleving vinden. Een effectieve aanpak vraagt dus om een aanpak waarbij de dijken overal even hoog en sterk zijn.2 Hierbij is samenwerking tussen onder meer politie, OM, Belastingdienst en gemeenten cruciaal. Op die manier kunnen waterbedeffecten voorkomen worden. Dit vergt inspanningen van alle betrokken diensten; in zowel grotere als in kleinere gemeenten. Ik begrijp de vrees van de burgemeesters van Heusden en Gilze-Rijen en roep hen daarom op om samen met andere gemeenten en overheidsdiensten de lokale, geïntegreerde aanpak te versterken.
Is het waar dat de Taskforce uitbreidt naar heel de provincie Noord-Brabant alsmede naar de provincie Zeeland? Zo ja, hoeveel extra capaciteit wordt daarvoor vrijgemaakt en is deze uitbreiding een onmiddellijke reactie op de angst van de burgemeesters van Heusden en Gilze-Rijen dat de drugscriminaliteit zich naar het platteland dreigt te verplaatsen?
Het klopt dat de TaskForce B5 gaat uitbreiden naar heel Brabant en Zeeland. Het versterken van de dijken rond de grootste steden, zoals de TaskForce B5 dat de afgelopen drie jaren heeft gedaan, is niet afdoende. De uitbreiding komt voor uit een algemeen besef dat we als overheid overal weerbaar moeten zijn. Het is geen directe reactie op de geuite vrees van de burgemeesters van Heusden en Gilze-Rijen. De TaskForce B5 heet vanaf 2014 de TaskForce Brabant Zeeland. Het inzetten van extra capaciteit van betrokken overheidsdiensten is hierbij niet aan de orde. Het gaat namelijk om anders werken in plaats van meer werk verrichten: partners bepalen in gezamenlijkheid wie, wat en hoe ze de georganiseerde criminaliteit aanpakken. Op deze manier worden criminelen op de meest effectieve manier dwars gezeten door de overheid.
Verplaatst de drugscriminaliteit zich inderdaad voor een deel van Noord-Brabant naar België? Zo ja, over welke aanwijzingen daartoe beschikt u? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot de uitspraak van de korpschef van de politieregio Turnhout dat het aantal ontmantelde hennepkwekerijen in de Belgische grensstreek de afgelopen jaren flink is toegenomen?
Het is mogelijk dat het criminelen in Brabant te heet onder de voet wordt en dat zij naar België uitwijken. Ik heb echter geen harde bewijzen voor een verplaatsing naar België. Van oudsher vindt een goede samenwerking met België plaats in individuele (ad hoc) zaken. Door de betrokken overheidsdiensten in Brabant wordt nu ook op tactisch-strategisch niveau overleg met de Belgische autoriteiten gepleegd om op een meer gestructureerde wijze te kijken naar de aanpak van grensoverschrijdende (hennep)criminaliteit.
Hoe verhoudt de aard en omvang van hennepcriminaliteit in Noord-Brabant zich tot die van de criminaliteit die samenhangt met synthetische drugs, waaronder GHB en XTC?
Er zijn geen aanwijzingen voor een significante verschuiving van activiteiten van criminele organisaties van de hennep naar andere vormen van drugscriminaliteit, zoals de productie van GHB en XTC. Uit onderzoek blijkt wel dat criminele organisaties vaak actief zijn op meerdere (drugs)gebieden en zich naast harddrugs vaak bezighouden met de productie van en/of handel in hennep. De productie van GHB lijkt vooral plaats te vinden op kleine schaal, waarbij nagenoeg geen sprake is van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit.
Het bericht “Veel misstanden bouw stadions Brazilië” |
|
John Kerstens (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veel misstanden bouw stadions Brazilië» (ANP, 6 december jl.)?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies die de vakbond FNV trekt op basis van een onderzoek van het bureau Profundo, dat bij de bouw van stadions voor het WK 2014 in Brazilië veiligheidsvoorschriften worden overtreden, demonstraties en stakingen de kop in zijn gedrukt en werknemers geïntimideerd?
De conclusies die FNV trekt op basis van dit onderzoek zijn voor rekening van FNV.
Ondersteunt u de oproep van FNV voorzitter Ton Heerts aan de FIFA, de regering van Brazilië en de KNVB om onmiddellijk de schending van werknemersrechten aan te pakken, in actie te komen en serieus zorg te dragen voor veilige arbeidsomstandigheden bij de verdere bouw van stadions voor het WK voetbal? Zo ja, op welke wijze gaat u bijdragen aan de uitvoering en realisatie van deze oproep? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van het WK voetbal in 2014 en de Olympische Spelen in 2016 vergt grote infrastructurele verbeteringen. Bij de vele bouwprojecten, die vaak onder tijdsdruk gerealiseerd (moeten) worden dienen de rechten van deze arbeiders uiteraard gerespecteerd te worden.
De Braziliaanse regering deelt deze visie, zet zich in om de rechten van arbeiders te garanderen en komt in actie om schendingen aan te pakken.
De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), ten aanzien van werknemersrechten de normstellende organisatie, is een belangrijke gesprekspartner van de Braziliaanse regering. De ILO heeft recent geen bericht ontvangen over demonstraties of stakingen die de kop zijn ingedrukt of over werknemers die geïntimideerd zouden worden rond de bouw van de twaalf WK stadions. In algemene zin staat de arbeidswetgeving in Brazilië op een hoog niveau. De Braziliaanse regering faciliteert bovendien sinds 2012 een zgn. «nationaal ronde tafel-overleg ter verbetering van de arbeidsomstandigheden in de bouw», waarvan zowel de grote bouwbedrijven lid zijn als de Braziliaanse vakbonden. Hoewel in algemene zin de veiligheid in de bouwsector in Brazilië een aandachtspunt blijft en zeker de naleving van veiligheidsnormen, heeft Braziliaanse regering aandacht voor (mogelijke) misstanden in de bouw van stadions en reageert alert indien hiertoe aanleiding is.
Bent u bereid om de schending van arbeidsrechten van de werknemers aan stadions voor het WK voetbal in Brazilië te bespreken met uw Braziliaanse collega? Zo ja, wanneer gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer van dit contact verslag te doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet hiertoe op dit moment geen aanleiding, omdat de Braziliaanse regering zich zeer bewust is van het belang van goede arbeidsomstandigheden en actie onderneemt zodra zich misstanden lijken voor te doen. Brazilië heeft een actieve en onafhankelijke arbeidsinspectie die zich bovendien specifiek richt op de bouwprojecten ten behoeve van het WK. Dit laat onverlet dat het kabinet incidenten bij de bouwwerkzaamheden, zoals op 7 februari jl. in Manaus, ten zeerste betreurt.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Servaes c.s. (Kamerstuk 33 750 V, nr. 28) die de regering verzoekt om zich in zowel internationaal verband als in samenwerking met nationale sportkoepels in te zetten voor de opname van mensenrechtennormen, in het bijzonder werknemersrechten, in de reglementen van internationale sportfederaties die gelden bij het toewijzen en bij de organisatie van grote sportevenementen, zoals het WK voetbal dat zal plaatsvinden in Brazilië? Bent u bereid een overleg te organiseren met o.a. nationale sportkoepels en vakbonden om ervaringen te delen en gezamenlijke acties te bespreken? Zo ja, bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van dit overleg en over vervolgactiviteiten van zowel de regering als van de overige deelnemers?
Toewijzing van (sport)evenementen biedt juist ook mogelijkheden om werknemersrechten te verbeteren in deze landen. Maatschappelijke en politieke aandacht voor misstanden kan een proces van verbetering in werking zetten.
Nederland steunt de ILO en de «Decent Work» Agenda van de ILO waarin veilige werkomstandigheden en ruimte voor vakbonden en medezeggenschap centraal staan. Zo is de ILO vanuit de Decent Work Agenda betrokken bij een initiatief in de deelstaat Mato Grosso, waarbij arbeiders gedurende de bouwperiode alfabetiseringsklassen volgen en een professionele opleiding bij de bouwplaats ontvangen met als doel een beter uitzicht op een betaalde aanstelling na afronding van de bouwwerkzaamheden.
Aanvullend kan het kabinet u meedelen dat de Minister van VWS in het WGO over de Sportbegroting 2014 d.d. 18 november jl. heeft aangegeven dat het toewijzen van grote sportevenementen geschiedt door de sportwereld zelf, op basis van zijn eigen reglementen, criteria, e.d. De Minister van VWS heeft toegezegd over de kwestie van de mensenrechten in relatie tot grote sportevenementen in overleg te zullen gaan met NOC*NSF. NOC*NSF adviseert alle internationale sportorganisaties de expliciete verwijzingen naar non-discriminatie in het IOC-charter over te nemen. Ook ziet zij graag dat het IOC zelf weer een stapje verdergaat en na gaat denken over de vraag of en hoe een beoordeling van de mensenrechtensituatie in een land mee zou kunnen wegen. Dat gebeurt via de Europese weg. De Minister van VWS wijst er in dit verband en in het licht van de motie Servaes c.s. op, dat op 21 november 2013 een brief, die is ondertekend door 23 lidstaten, is verstuurd aan de Europese Commissaris van Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken Vassiliou inzake respect voor mensenrechten bij grote sportevenementen (deze brief is ook ter informatie naar de Tweede Kamer gezonden, TK 2013–2014, 21 501-34, nr. 220). Met deze brief roepen de Europese sportministers op dat landen/staten bij de organisatie van grote sportevenementen rekening houden met de Europese Conventie inzake Mensenrechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN. De bedoeling van de brief is dat de Europese Commissie dit belangrijke onderwerp op de Europese agenda plaatst, met een voorstel voor een gepaste beleidsaanpak.
In dit verband wil ik u ook wijzen op de brief van de Minister van VWS van 29 januari 2014 aan NOC*NSF, die op 30 januari 2014 ook aan de Kamer is toegezonden.
Gebruik CO2 voor faunabeheer |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ganzenjacht helpt niet; populatie blijft groeien»?1
Ja.
Bent u het eens met hetgeen in het richtsnoer van de Raad voor Dieraangelegenheden van december 2012 naar voren is gebracht, dat doding van ganzen door vergassing met CO2 vooralsnog de meest aanvaardbare methode voor populatiereductie van grote aantallen standganzen in watergebieden is?
De Raad voor Dierenaangelegenheden noemt in het Richtsnoer Ganzendoden het gebruik van CO2-gas, als het gaat om populatiereductie of om de veiligheid van het vliegverkeer, de meest aanvaardbare methode. Deze opvatting deel ik. Over het gebruik van CO2 verwijs ik u naar mijn brief van 8 mei 2013, TK 2012–2013, 28 286 nr. 627, bij het aanbieden van het Richtsnoer Ganzendoden van de Raad voor Dierenaangelegenheden aan uw Kamer.
Het gebruik van CO2 voor ganzenbeheer was een belangrijk onderdeel van het onlangs geklapte ganzenakkoord. Bent u het ermee eens dat het gebruik van C02 voor faunabeheer een hele belangrijke methode voor het beheer van de ganzenpopulatie is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich bewust dat het gebruik van CO2 voor het doden van ganzen buiten Schiphol momenteel niet is toegestaan en dat het verbod van het gebruik van CO2 voor het doden van ganzen een van de redenen was voor het klappen van het Ganzenakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich bewust dat waarschijnlijk pas in het voorjaar van 2015 de EU definitieve goedkeuring zal kunnen geven over de toelating van de stof CO2 voor het bestrijden van ganzen?
Ja. Er loopt thans een procedure om te komen tot een biocide toelating voor CO2 voor toepassingen om vogels te doden ter bescherming van het luchtvaartverkeer. Nederland is Rapporteur Member State (RMS) voor de stof CO2. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is voor Nederland de beoordelende instantie.
De Biocidenverordening regelt dat voor de beoordeling en besluitvorming over een dergelijk dossier andere lidstaten meekijken. Daarin zijn vaste tijdsprocedures vastgelegd, die niet door het Ctgb beïnvloed kunnen worden. Het Ctgb heeft het beoordelingsrapport voor de stof CO2 op 30 augustus 2013 naar de Europese Commissie en de lidstaten gestuurd. Aan de hand van ontvangen commentaar is de beoordeling aangepast en wordt het op EU niveau besproken in de Working Groups (WG) eind maart 2014. Als andere lidstaten tijdens de Working Groups instemmen met de beoordeling zoals opgesteld door het Ctgb, kan deze behandeld worden in het Biocidal Product Committee in juni 2014.
Het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) heeft vervolgens, gerekend vanaf 30 augustus 2013, 270 dagen om een eindadvies uit te brengen aan de Europese Commissie. Daarna vindt stemming door de lidstaten plaats over definitieve goedkeuring van de stof, het opstellen van het besluit, vertaling en publicatie door de Europese Commissie, en definitieve goedkeuring door Europese Raad en het Parlement. De laatste fase kan een halfjaar in beslag nemen.
Zodra de stof officieel is goedgekeurd kan door het Ctgb een toelating voor een middel op basis van CO2 in Nederland worden afgegeven (ook voor andere doeleinden dan de luchtvaartveiligheid), mits de aanvrager tijdig een toelating bij het Ctgb heeft aangevraagd en betaald.
Bent u het ermee eens dat de hele grote toestroom van ganzen, en vooral het toenemend aantal ganzen dat ook ’s zomers in Nederland verblijft, grote financiële schade veroorzaakt en een spoedeisend probleem is?
De aantallen ganzen die in ons land gedurende het gehele jaar verblijven, kunnen schade veroorzaken aan landbouwgewassen. Naast het nemen van (preventieve) maatregelen om schade te voorkomen dan wel te beperken, kunnen grondgebruikers bij het Faunafonds een beroep doen op tegemoetkomingen in de aangerichte schade. Zie verder antwoord op vraag 7.
Bij de beantwoording van de mondelinge vragen op 3 december jl. over het klappen van het Ganzenakkoord heeft u gezegd dat u zich stevig inzet voor het toelaten van het gebruik van CO2; bent u dan ook bereid om, gezien de grote spoedeisende en toenemende overlast van ganzen voor natuur, akkers en velden, om in de rui periode van de ganzen (mei en juni) een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling voor het gebruik van CO2 voor het doden van ganzen, ook buiten Schiphol, te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit ondersteun ik niet. Voorwaarden voor het afgeven van vrijstellingen zijn neergelegd in artikel 55 van Europese Verordening Biociden (EU) nr. 528/2012. Vrijstellingen kunnen alleen worden verleend voor een beperkt en gecontroleerd gebruik, voor ten hoogste 180 dagen, vanwege een niet op andere wijze te bestrijden gevaar voor de volksgezondheid, de gezondheid van dieren of het milieu. Het bestrijden van ganzen vanwege overlast voor akkers, velden en natuur valt niet onder deze definitie en komt derhalve niet in aanmerking voor een vrijstelling.
Bent u in contact met de Europese Commissie over de toelating van CO2 bij de bestrijding van vraatschade door ganzen, inclusief een tijdelijke ontheffing voor het gebruik van CO2 zolang de toelatingsprocedure loopt? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u bij vraag 5 antwoord gegeven over de stand van zaken met betrekking tot de toelating van de stof CO2. De regering kan niet treden in de verantwoordelijkheden van het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen en biociden, de Europese Commissie of het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen.
De smeergeldaffaire in verband met bouwprojecten van Ballast-Nedam in Saudi-Arabië |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Timmermans op matje» over de vermeende inmenging van het ministerie van Buitenlandse Zaken in het strafrechtelijk onderzoek naar de smeergeldaffaire in verband met bouwprojecten van Ballast Nedam in Saudi-Arabië?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat er op enig moment op enigerlei wijze bemoeienis is geweest door het ministerie van Buitenlandse Zaken of vanuit een ander ministerie met het huidige strafrechtelijke onderzoek naar de smeergeldaffaire in verband met bouwprojecten van Ballast-Nedam in Saudi-Arabië?
Er is geen sprake geweest van bemoeienis, betrokkenheid of hindering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is geen standpunt aangepast: pas nadat duidelijk was geworden wat in De Telegraaf werd beweerd, kon deze berichtgeving als onjuist worden betiteld. Het Openbaar Ministerie (OM) kan niet traceren wat door de woordvoerder van het OM voor de publicatie van het bewuste artikel precies is gezegd. Van belang is dat de reactie van het Openbaar Ministerie na de publicatie correct was.
Kunt u aangeven waarom het ministerie van Buitenlandse Zaken aanvankelijk meldde niet bekend te zijn met de smeergeldaffaire om vervolgens het standpunt in te nemen dat de beweringen van De Telegraaf over bemoeienis van het ministerie in deze zaak niet waar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is dit standpunt aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten? Is u verder bekend waarom het Openbaar Ministerie eerst geen commentaar leverde op deze kwestie en vervolgens het standpunt innam dat het niet waar is dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich bemoeit met het strafrechtelijk onderzoek of daar sturing aan geeft? Kunt u garanderen dat er in de toekomst op geen enkele wijze bemoeienis met het
Zie antwoord vraag 2.
strafrechtelijk onderzoek zal plaatsvinden vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken of vanuit een ander ministerie? Indien neen, waarom niet?
Het is altijd mogelijk dat Buitenlandse Zaken of een ander departement informatie verkrijgt waarvan de inschatting is dat deze van belang is voor het Openbaar Ministerie bij het strafrechtelijk onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie of die wetenschap gevolgen moet hebben voor het strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat diplomatieke, economische of andere belangen van Nederland in Saoedi-Arabië op geen enkele wijze van invloed mogen zijn op het huidige strafrechtelijk onderzoek naar de smeergeldaffaire? Indien neen, waarom niet?
Ja.
Acht u politieke bemoeienis met een strafrechtelijk onderzoek in alle gevallen in strijd met de wet? Indien neen, waarom niet?
Afgezien van het delen van informatie zoals bedoeld in het antwoord op vraag 5, is er wettelijk slechts één mogelijkheid van gerechtvaardigde inmenging van een minister in een concrete strafzaak. De minister van Veiligheid en Justitie heeft als politiek verantwoordelijke minister voor het Openbaar Ministerie een wettelijke bevoegdheid (Artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie) om het Openbaar Ministerie aanwijzingen te geven betreffende de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden. Artikel 128 van genoemde wet regelt de parlementaire controle op het geven van een aanwijzing.
Hoe beoordeelt u het optreden van de oud-premier Blair van het Verenigd Koninkrijk, die zich in een vergelijkbare zaak uitsprak tegen voortzetting van het strafrechtelijke onderzoek naar een smeergeldaffaire in Saoedi-Arabië, waarna het strafrechtelijk onderzoek door het Britse kabinet is stopgezet?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ministerie heeft geen bemoeienis met de rechtsgang in het Verenigd Koninkrijk.
Munitiestortplaats Engelsmanplaat (Waddenzee) |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er tussen Schiermonnikoog en Ameland – nabij de Engelsmanplaat- in de veertiger jaren van de vorige eeuw, vijfhonderd ton munitie uit de Tweede Wereldoorlog gestort is?1
Ja.
Klopt het bericht dat de stortplaats in 2001 door TNO is onderzocht en dat TNO heeft geadviseerd iedere vijf jaar een controle uit te voeren? Op welke wijze, wanneer en door wie is deze controle de afgelopen jaren uitgevoerd? Wat is er tijdens deze controles geconstateerd?
Het desbetreffende TNO-rapport is op 22 augustus 2001 door de regering aan de Tweede Kamer aangeboden (TNO-PML 2001 A6). Daarin staat dat de munitiestortplaats in de Waddenzee onder een laag zand van circa 10 meter ligt. «Aangezien deze munitie geen gevaar oplevert is van verder onderzoek op die locatie afgezien», aldus TNO. In het verlengde hiervan adviseerde TNO deze locatie regelmatig te beoordelen op de aanwezigheid van voldoende zandafdekking. Rijkswaterstaat neemt dit gebied in het kader van de reguliere 6-jaarlijkse dieptemetingen van het Waddenzeegebied mee. De laatste bodemmetingen zijn uitgevoerd in 2012. Daaruit blijkt dat bij de munitiestortplaats geen grote veranderingen / wijzigingen zijn opgetreden, de munitiestortplaats ligt nog steeds onder voldoende zandafdekking. Daarnaast meet Rijkswaterstaat jaarlijks de waterkwaliteit op verschillende punten in de Waddenzee. Deze metingen laten zien dat de kwaliteit ruimschoots binnen de normen voor zware metalen blijft. Voor zover bekend is er geen munitie afkomstig van deze stortplaats aangespoeld en is dus ook op dit vlak geen sprake van toenemende risico’s.
Is het waar dat, zoals de Waddenvereniging stelt, geen van de betrokken ministeries zich verantwoordelijk voelt voor de stortplaats? Zo nee, welke minister is er verantwoordelijk voor deze stortplaats?
Nee, het beheer van de Waddenzee is een Rijksverantwoordelijkheid. Vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voert Rijkswaterstaat, zoals gesteld in het antwoord op de vragen 2, 4 en 5, reguliere metingen uit naar de bodemontwikkeling en de waterkwaliteit. Vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie is de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) verantwoordelijk voor het ruimen van explosieven.
Klopt het bericht dat het controleren van deze stortplaats niet opgenomen is in het meetprogramma van Rijkswaterstaat? Zo ja, binnen welk meetprogramma van welk ministerie is dit wel opgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in de loop der jaren een toename aan risico’s waarneembaar, zoals het aanspoelen van munitie op het strand?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer munitiestortplaatsen in Nederlandse wateren naast die in de Oosterschelde en in de Waddenzee? Zo ja, welke en hoe is hiervan de controle geregeld?
Ja, op twee locaties in de Noordzee ter hoogte van respectievelijk IJmuiden en Hoek van Holland, beide op ongeveer 30 kilometer uit de kust. De voormalige munitiestortplaatsen zijn afgesloten (area to be avoided) voor de scheepvaart, staan op de zeekaarten en zijn apart betond. Ook voor de Noordzee geldt dat Rijkswaterstaat reguliere metingen verricht naar de bodemontwikkelingen en waterkwaliteit.
De uniforme veiligheidsregels voor online bankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de «Uniforme Veiligheidsregels Particulieren» voor online betalingsverkeer van de Nederlandse Vereniging van Banken?1
Ja.
Hoe staat u tegenover de uniforme regels zoals geformuleerd door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Consumentenbond?
Het is een goed initiatief van de NVB en de Consumentenbond om gezamenlijk tot uniforme regels te komen zodat alle banken op dezelfde wijze omgaan met het afhandelen van fraude met internetbankieren. Als consumenten schade lijden, maar deze de veiligheidsregels hebben nageleefd, dan kunnen zij er in ieder geval op rekenen dat zij het bedrag dat zonder toestemming van de rekening is gehaald, vergoed krijgen.
Wat is de juridische status van de door de NVB en de Consumentenbond overeengekomen voorwaarden? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat banken eenduidige, uniforme voorwaarden overeen zijn gekomen? Op welke wijze worden deze uniforme voorwaarden onder de aandacht gebracht?
De Uniforme Veiligheidsregels Particulieren betreffen onderlinge afspraken tussen de NVB en de Consumentenbond.
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat banken eenduidige, uniforme regels overeen zijn gekomen. De uniforme regels dragen bij aan duidelijkheid voor consumenten.
De uniforme veiligheidsregels zijn op 21 november jongstleden in de najaarsvergadering van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer gepresenteerd en op 23 november jongstleden publiekelijk geïntroduceerd in het consumenten Tv-programma Kassa! Ook hebben de banken de uniforme veiligheidsregels op hun websites gepubliceerd en zijn de regels te raadplegen op de website www.veiligbankieren.nl . Deze laatste website wordt door Nederlandse banken gebruikt om klanten voor te lichten op het gebied van fraude en veiligheid.
Vindt u dat er bij het niet naleven van de uniforme regels per definitie sprake is van «grove nalatigheid» van de klant? Deelt u de mening dat een bank op basis van het niet naleven van een beperkt onderdeel van deze regels niet kan besluiten de klant aansprakelijk te stellen voor de volledige schade?
De rechter gaat over wat uiteindelijk moet worden begrepen onder «grof nalatig handelen» van de consument in de zin van artikel 7:529 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het niet naleven van een beperkt onderdeel van de uniforme regels betekent daarom niet per definitie dat de consument aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade.
Hoe beoordeelt u de overeengekomen regels in het licht van de artikelen 7:524 en 7:529 BW waarbij een bank de consument altijd moet vergoeden bij schade tenzij er sprake is van opzet of grove nalatigheid? Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen Aanhangsels Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 672 en 984? Deelt u de mening dat het niet naleven van de uniforme regels de bank niet ontslaat van de bewijslast om aan te tonen dat de consument opzettelijk of grof nalatig handelde?
Uit de artikelen 7:524 en 7:529 BW volgt dat de bewijslast voor opzettelijk handelen of grove nalatigheid van de consument op de bank rust. Onderlinge afspraken tussen de Consumentenbond en de NVB zijn niet van invloed op deze wettelijke bewijslastverdeling.
Zoals hierboven vermeld heeft de rechter het laatste woord over de uitleg van de wet- en regelgeving. Als de bank het standpunt van de consument – volgens deze ten onrechte – afwijst, kan de consument het geschil voorleggen aan Kifid (Klachtinstituut Financiële Dienstverlening) of de rechter om zijn gelijk te halen.
In de motie Nijboer-Merkies (Kamerstuk 27 863, nr. 47) wordt de regering verzocht «in overleg met de sector er zorg voor te dragen dat er eenduidige en transparante vergoedingsnormen worden ontwikkeld waarbij de verantwoordelijkheid voor vergoeding bij schade door online fraude niet verder wordt verschoven in de richting van de consument»; deelt u de mening dat deze motie nog niet volledig is uitgevoerd? Bent u bereid het gesprek met de sector en de Consumentenbond verder te voeren om te komen tot eenduidige en transparante vergoedingsnormen?
Mede op mijn aandringen is in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) onderzocht in welke mate de verschillende veiligheidsnormen, waaraan de klant zich bij internet- (en mobiel) bankieren dient te houden, qua inhoud en formulering beter op elkaar konden worden afgestemd. Dit heeft geresulteerd in de uniforme veiligheidsregels voor particulieren. Als consumenten de veiligheidsregels naleven dan kunnen zij er, zo heb ik van de NVB begrepen, op rekenen dat het bedrag dat zonder hun toestemming van hun rekening is gehaald vergoed wordt.
Zoals hierboven vermeld zijn dergelijke afspraken niet van invloed op de wettelijke bewijslastverdeling. Het is mogelijk dat de banken de uniforme veiligheidsregels opnemen in hun contractsvoorwaarden. Blijkens artikel 7:529, tweede lid, BW draagt de consument alle verliezen die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien, indien deze zich hebben voorgedaan doordat de consument opzettelijk of met grove nalatigheid een of meer van de veiligheidsregels niet is nagekomen. Ook in dit geval rust de bewijslast voor opzettelijk handelen of grove nalatigheid van de consument nog steeds op de bank.
De Veiligheidsregels zullen jaarlijks worden geëvalueerd door de NVB en Consumentenbond en waar nodig aangepast. Andere partijen van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer kunnen ook de vinger aan de pols houden of het door de banken bij fraudegevallen hanteren van de vijf Veiligheidsregels ordentelijk verloopt.
Deelt u de zorgen dat vele vormen van fraude bij online bankieren zoals phishing buiten deze nieuwe regels lijken te vallen? Is het aannemelijk dat klanten daardoor in veel gevallen van fraude alsnog zijn aangewezen op het «coulancebeleid» van de afzonderlijke banken, zodat er geen duidelijkheid is over de vergoedingen voor opgelopen schade? Deelt u de mening dat deze onzekerheid onwenselijk is en het vertrouwen in het online betalingsverkeer kan ondermijnen?
In de Uniforme veiligheidsregels die door NVB en Consumentenbond zijn gepresenteerd is opgenomen dat een klant zijn of haar eigen beveiligingscodes geheim moet houden. In de toelichting op dit punt is door NVB en Consumentenbond ondermeer opgenomen dat klanten hun codes niet per email of telefonisch moeten verstrekken aan een persoon die beweert een medewerker van een bank te zijn. Dit punt refereert mijns inziens aan het voorkomen van schade door phishing.
Indien klanten door phishing gedupeerd raken, is het aan de rechter om uit te maken of die klanten daarvoor zelf aansprakelijk gehouden kunnen worden of niet. Daarbij neemt een rechter telkens alle omstandigheden van het specifieke geval in acht. De rechter toetst daarbij aan de algemeen geldende norm dat een gedupeerde niet opzettelijk gefraudeerd mag hebben of grof nalatig mag zijn geweest met betrekking tot de voorwaarden die verbonden waren aan de uitgifte of het gebruik van het betaalinstrument. Ik ben niet van mening dat hierdoor het vertrouwen in het online betalingsverkeer wordt ondermijnd; het is nu eenmaal niet mogelijk om in regelgeving tot in detail te voorzien in alle mogelijke situaties.
Overigens trachten banken schade als gevolg van phishing te voorkomen door regelmatig voorlichtingscampagnes te voeren en hun klanten over vormen van phishing actief te informeren.
Deelt u de mening dat het verschuiven van verantwoordelijkheid van bank naar klant kan leiden tot het ondermijnen van het vertrouwen in het betalingsverkeer? In hoeverre kunnen de uniforme regels tot een dergelijke onwenselijke verschuiving van verantwoordelijkheid leiden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat banken niet voornemens zijn een eigen risico te vragen van 150 euro bij fraude met internetbankieren, zoals onlangs in de media werd gesuggereerd?
Van de NVB heb ik begrepen dat de banken in Nederland in de praktijk bij fraude met internetbankieren geen eigen risico van 150 euro hanteren. Er zijn mij momenteel geen signalen bekend dat banken dit beleid van plan zijn te wijzigen.
Er is een aantal gevallen bekend (zie bijvoorbeeld een aantal uitzendingen van het VARA-programma Kassa) van gedupeerden van phishing en malware door criminelen die door banken niet worden gecompenseerd; bent u bereid om u ervoor in te zetten dat de gedupeerden van phishing en malware die nog niet door banken zijn gecompenseerd alsnog door banken tegemoet worden gekomen voor de geleden schade?
Op Europees niveau is besloten om, indien een klant opzettelijk heeft gefraudeerd of grof nalatig is geweest, de schade die daaruit ontstaan is door de klant zelf te laten dragen. Deze regel komt mij niet onredelijk voor. Of in een concrete situatie sprake is van grove nalatigheid of grove schuld aan de zijde van de gedupeerde, is niet aan mij om te bepalen maar aan de rechter. Indien sprake is van grove schuld aan de zijde van de gedupeerde zijn banken niet wettelijk verplicht om de schade van een gedupeerde te vergoeden. Vergoedt een bank desalniettemin (een deel van) de schade uit coulance, dan is dit een eigen en vrijwillige keuze van die bank.
Capaciteitsbeperking op de Betuweroute door de bouw van het derde aansluitspoor in Duitsland |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse spoorsector hevig is geschrokken van de capaciteitsbeperking op de Betuweroute de komende negen jaar door de bouw van het derde aansluitspoor in Duitsland?1
Ja. De aanlegperiode van het derde spoor is gepland gedurende zeven jaar van eind 2016 tot en met 2022. De buitendienststellingen leiden van april 2016 tot en met oktober 2016 een half jaar lang tot capaciteitsbeperkingen, omdat er dan maar één van de twee sporen kan worden gebruikt. Daarna, in de periode vanaf november 2016 tot aan de indienststelling van het derde spoor, is er elke maand een week lang sprake van de genoemde enkelsporige situatie.
Deelt u de mening dat, bij doorgang van de capaciteitsbeperking, verlies van marktaandeel reëel is en dat maximale beperking van dergelijk verlies noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Als er geen maatregelen worden getroffen, is de kans groot dat het spoorgoederenvervoer marktaandeel verliest. Ik wil er samen met betrokken partijen voor zorgen dat met een innovatief maatregelenpakket het spoorgoederenvervoer zoveel mogelijk wordt geaccommodeerd. Tegelijkertijd moeten de maatregelen acceptabel zijn voor de bewoners langs het spoor.
Bent u bereid om met de betrokkenen alternatieven te ontwikkelen om het verlies te beperken en die alternatieven aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, Waarom niet?
Ja. Ik ben al bezig met alle betrokken partijen om samen alternatieven te ontwikkelen. Zowel met partijen op het spoor als die langs het spoor. Ik zet in op een gedragen maatregelenpakket voor deze problematiek. Dat maatregelenpakket zal ik na de zomer voorleggen aan de Tweede Kamer.
Deelt u de gedachte dat het goed zou zijn als in voorkomende gevallen eerder plannen tot schadebeperking worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Tot de zomer van 2013 was het niet duidelijk wanneer Duitsland zou besluiten tot de aanleg van het derde spoor en welke consequenties dit zou hebben voor Nederland. De bouwplanning en de impact daarvan op de capaciteit van de grensovergang van de Betuweroute zijn pas recent duidelijk geworden. In het voorjaar van 2013 is al gestart met het maken van impactanalyses.
Multiresistente bacteriën bij deelnemers aan de jihad in Syrië |
|
Reinette Klever (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten uit Israël dat jihadisten afkomstig uit Syrië besmet kunnen zijn met multiresistente bacteriën?1
Ja
Wat is uw inschatting van het gevaar voor Nederland? Waarop baseert u dit?
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP) stelt richtlijnen op voor infectiepreventie in ziekenhuizen. Deze richtlijnen zeggen onder andere dat mensen die in een buitenlands ziekenhuis opgenomen zijn geweest en vervolgens in een Nederlands ziekenhuis moeten worden opgenomen een risicogroep zijn en in isolatie moeten worden verpleegd totdat is onderzocht of de patiënt een resistente bacterie bij zich draagt. Wanneer dit niet het geval is kan de isolatie worden opgeheven.
Ook jihadisten die in een buitenlands ziekenhuis behandeld zijn en vervolgens in Nederland in een ziekenhuis worden opgenomen vallen onder deze richtlijnen.
Wanneer er geen ziekenhuisopname in het buitenland heeft plaatsgevonden worden de jihadisten (vanuit gezondheidsperspectief) beschouwd als «gewone» reizigers, waar het besmetting met multiresistente bacteriën betreft. Ook «gewone» reizigers kunnen namelijk multiresistente bacteriën oplopen. Het risico hierop is echter klein ten opzichte van het risico hierop tijdens een ziekenhuisopname in een buitenlands ziekenhuis. In tegenstelling tot patiënten die in een buitenlands ziekenhuis zijn behandeld, worden «gewone» reizigers volgens de huidige richtlijnen niet gezien als een risicogroep voor de verspreiding van multiresistente bacteriën. Ze worden dan ook niet standaard bij opname in een ziekenhuis in Nederland in isolatie verpleegd of gescreend op dragerschap.
Worden naar Nederland terugkerende jihadisten gescreend op ziektes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alle terugkerende jihadisten behalve opgepakt, ook in quarantaine moeten totdat duidelijk is dat ze niet besmet zijn met gevaarlijke ziektes en bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Nee. Omdat het risico op verspreiding beperkt is en niet anders dan bij «gewone» reizigers is het onnodig deze persoon in quarantaine te plaatsen. Voor wat betreft het oppakken van terugkerende jihadisten, is het aan het openbaar ministerie om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsopvolging op het 34e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Daarin worden de zorgen geuit over radicalisering en jihadgang van Nederlandse moslims en worden de maatregelen beschreven die ingezet worden tegen de dreiging van geradicaliseerde jihadisten (Kamerstuk 29 754-238).